Brief regering : Uitspraak Hoger Beroep in de zaak van dhr. Singh
30 010 Gedetineerdenbegeleiding buitenland
Nr. 62 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 september 2025
Op 26 augustus 2025 heeft het Hof Den Haag arrest gewezen in het hoger beroep in de
zaak van de heer Singh.1 In een eerdere brief2 heeft de toenmalig Staatssecretaris Rechtsbescherming toegezegd uw Kamer te informeren
over de uitkomsten hiervan. In deze brief ga ik kort in op de voorgeschiedenis, het
arrest en kom ik terug op de motie van de leden Van Nispen en Ceder inzake de strafoverdracht
van de heer Singh.3
Voorgeschiedenis
De heer Singh is in de Verenigde Staten (hierna: VS) veroordeeld voor de moord op
zijn vrouw en stiefdochter tot een gevangenisstraf van twee keer 25 jaar (voor de
dubbele moord), alsmede tot zes jaar (voor de uitlokking/het feit dat het ging om
huurmoord) to life4, met daarbij de mogelijkheid van parole.
Hij wenst graag naar Nederland te komen middels strafoverdracht. Daarvoor geldt een
aantal criteria, neergelegd in het beleidskader Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
(Wots)5. Er moet allereerst een verdrag zijn voor strafoverdracht tussen Nederland en het
land in kwestie. Ook moet er voldoende «binding» zijn met het land waar de gedetineerde
naartoe gaat. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken
naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is of was (inschrijving in de gemeentelijke
basisadministratie) en hoe lang6, waar hij werkzaam was, waar het gezin verblijft, dan wel de familie en zo meer.
Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woonde voorafgaand aan de detentie,
en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van
zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt bijvoorbeeld niet in aanmerking voor
overbrenging. Er moet voorts nog voldoende strafrestant zijn. Het beleidskader Wots
beschrijft dat op het tijdstip van ontvangst van het verzoek tot strafoverdracht nog
tenminste zes maanden van de veroordeling moeten worden ondergaan. Daarnaast moet
de rechtszaak zijn afgerond en mogen er geen rechtsmiddelen meer openstaan. Ook geldt
het criterium dat de gedetineerde is veroordeeld tot een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende
maatregel. Ten slotte dienen beide landen akkoord te zijn met de strafoverdracht en
de voortzetting van de straf en dient de gedetineerde (in de meeste gevallen) zelf
ook akkoord te zijn met de strafoverdracht.
De zaak van dhr. Singh voldoet niet aan alle criteria van het beleidskader. Er is
onvoldoende sprake van binding met Nederland.7 Strafoverdracht op grond van Wots werd daarom niet de geëigende weg bevonden. De
rechter heeft de beslissing van de Minister in deze zaak in een kort geding en in
eerste aanleg in een bodemprocedure in stand gelaten, waarbij de conclusie is gevolgd
dat er ook geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van
het beleid.8
Arrest Hof Den Haag
Op 26 augustus 2025 heeft het Hof anders geoordeeld.9 Vooropgesteld: het Hof volgt de Staat in de uitleg van het bindingsvereiste als onderdeel
van het Wots-beleid en de toepassing daarvan in deze zaak. Er is dus eerder terecht
geconcludeerd dat dhr. Singh onvoldoende binding heeft met Nederland. De door dhr.
Singh aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders.
Het Hof komt echter tot het oordeel dat de Staat in deze zaak op grond van bijzondere
omstandigheden een uitzondering moet maken op zijn beleid (art. 4:84 Algemene wet
bestuursrecht) en binnen vier weken een verzoek tot strafoverdracht moet indienen
bij de Amerikaanse autoriteiten. Het Hof weegt daarbij voornamelijk de hoge leeftijd
en broze gezondheid van dhr. Singh mee, alsmede het feit dat hij in de VS verstoken
is van familiebezoek en dat er een gerede kans bestaat dat dhr. Singh in de VS in
gevangenschap zal overlijden. Het Hof acht de vrees van de Staat voor precedentwerking
ongegrond, gezien de samenloop van bijzondere omstandigheden. De Staat moet daarnaast
«al datgene doen wat redelijkerwijs nodig is om de feitelijke strafoverdracht van
Singh vanuit de Verenigde Staten naar Nederland te bewerkstelligen».
Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit houdt in dat hieraan direct
uitvoering dient te worden gegeven, ook als cassatie zou worden ingesteld. Dat betekent
dat overgegaan zal worden tot het indienen van een verzoek tot overdracht binnen de
door het Hof gestelde termijn. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat een verzoek tot
strafoverdracht aan de Amerikaanse autoriteiten niet per definitie zal leiden tot
een succesvolle strafoverdracht. De VS kunnen het verzoek weigeren. Ook het Hof heeft
dat in zijn arrest onderkend.
Motie Van Nispen en Ceder
In de voortgangsbrief Ontwikkelingen gevangeniswezen10 heeft de toenmalig Staatssecretaris Rechtsbescherming, in reactie op de motie van
de leden Van Nispen en Ceder inzake de strafoverdracht van de heer Singh11, aangegeven het arrest in hoger beroep af te wachten. Met de uitkomst van dit arrest
is duidelijk geworden dat de Staat binnen vier weken na het wijzen van het arrest
een verzoek tot strafoverdracht moet richten aan de Amerikaanse autoriteiten. Hiermee
wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Van Nispen en Ceder en beschouw
ik de motie als afgedaan.
Tot slot
Tegen het arrest staat cassatieberoep open. Het arrest zal nader worden bestudeerd
om te beoordelen of cassatieberoep wenselijk is, ook met het oog op de gevolgen voor
andere zaken. De termijn daarvoor loopt tot drie maanden na de datum van het arrest.
Ongeacht een eventueel cassatieberoep zal een verzoek worden ingediend bij de Amerikaanse
autoriteiten om de heer Singh over te laten brengen naar Nederland.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid