Brief regering : Verslag van een schriftelijk overleg over het Jaarverslag 2024 van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) (Kamerstuk 32647-110)
32 647 Levensbeëindiging
Nr. 111
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 september 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
het Jaarverslag 2024 van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) (Kamerstuk
32 647, nr. 110).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 mei 2025 aan de Minister van Buitenlandse Zaken
voorgelegd. Bij brief van 1 september 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
De griffier van de commissie, Meijerink
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
6
II.
Reactie van het kabinet
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het jaarverslag 2024 van de Regionale
Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie lezen in het jaarverslag dat een aanzienlijke stijging
van het aantal euthanasie meldingen is gerapporteerd van in totaal 9.958 meldingen.
Dit zou een toename van 10% betekenen ten opzichte van 2023. Zijn er feiten bekend
die kunnen verklaren waardoor dit percentage zo is toegenomen in één jaar tijd? Wat
zijn hiervan de onderliggende oorzaken?
De leden van de PVV-fractie lezen dat in het RTE-verslag een beroep wordt gedaan op
de aanwezigheid van psychiatrische expertise, wanneer het een patiënt betreft met
dementie. De leden van de PVV-fractie vragen zich af in hoeverre hier nu voldoende
expertise voor beschikbaar is. Gezien de toenemende vergrijzing zal ook het aantal
patiënten met dementie toenemen en dus ook het beroep op de psychiatrische expertise.
Hoe is Nederland hier nu op voorbereid? Is er nog steeds voldoende capaciteit in 2030
en 2035?
De leden van de PVV-fractie vragen zich af wat er volgens het Expertisecentrum Euthanasie
bekend is over de toename van (jonge) vrouwen die een verzoek voor euthanasie indienen.
Zijn hiervoor achterliggende oorzaken bekend? Waarom betreft dit vooral vrouwen, en
ook nog op jonge leeftijd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het jaarverslag over 2024 van de RTE. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen
hierbij.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden allereerst graag complimenten willen
uitspreken voor de zorgvuldigheid van het jaarverslag. Wanneer kan verwacht worden
dat de doorlooptijden weer «normaal» zullen zijn en wat is hierin de ambitie? Hoe
ziet het preventief noodplan eruit om in de toekomst te voorkomen dat zich langere
doorlooptijden voordoen? Is er extra financiering of fte’s nodig om de doorlooptijden
snel op peil te brengen en te houden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tijdens het gesprek met de RTE op 14 mei
2025 begrepen dat er een herziening van de euthanasiecode zal plaatsvinden. Wat houdt
deze herziening in? Op welke concrete punten is herziening gewenst en op basis van
welke input wordt dit bepaald?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook nog enkele vragen met betrekking
tot (eventuele) wachttijden bij het Expertisecentrum Euthanasie. Zijn de huidige wachttijden
bij het Expertisecentrum Euthanasie voor euthanasie bij psychisch lijden bekend? Hoe
lang is het gemiddelde traject, waarbij rekening gehouden wordt met een inclusief
traject en het eventueel inzetten van alternatieven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag 2024 van de RTE.
De leden van de VVD-fractie hebben verschillende opmerkingen en vragen aangaande dit
jaarverslag.
De leden van de VVD-fractie lezen in hoofdstuk 2 van het jaarverslag dat er 427 meldingen
zijn geweest van euthanasie bij patiënten met een vorm van dementie. Hoewel de RTE
aangeeft dat de gegevens nog niet volledig zijn, geeft ze aan dat er in zes gevallen
sprake was van wilsonbekwaamheid, waarbij het «eerder opgestelde schriftelijke euthanasieverzoek
kwam in de plaats van een mondeling verzoek». Dit aantal – zes gevallen – lijkt nogal
in contrast te staan met de grote hoeveelheid mensen die een wilsverklaring of levenstestament
hebben opgesteld, met name de mensen met een dergelijke verklaring of testament over
hun wensen omtrent dementie en euthanasie. Kan het kabinet nader toelichten wat de
formele status is van een levenstestament of wilsverklaring in een euthanasietraject
bij dementie? Kan het kabinet aantonen dat er voldoende voorlichting is over deze
formele status? Kan het kabinet zich uitspreken of zij vindt dat deze formele status
voldoet aan de verwachtingen van mensen omtrent hun wilsverklaring of levenstestament?
Kan het kabinet haar rol en/of nadere rol hierin schetsen?
De leden van de VVD-fractie lezen in hoofdstuk 2 van dit jaarverslag dat er 397 meldingen
zijn geweest van euthanasie bij patiënten met een stapeling van ouderdomsaandoeningen.
Kan het kabinet nader toelichten hoe deze «categorie» euthanasie zich verhoudt tot
de potentieel nieuwe «categorie» euthanasie die mogelijk wordt bij het Initiatiefvoorstel-Podt
Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek?1 Kan het kabinet aangeven welke juridische verschillen er zijn en hoe deze zich met
elkaar verhouden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over Levensbeëindiging en het
jaarverslag 2024 van de RTE. Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
Uit het jaarverslag 2024 van de RTE is gebleken dat er in zes gevallen niet voldaan
is aan de zorgvuldigheidseisen bij een uitgevoerd euthanasieverzoek. Hierbij werd
in vijf gevallen aan één criterium niet voldaan, in één geval werd aan twee criteria
niet voldaan. De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de uitvoerende
professionals zich veilig en voldoende geïnformeerd voelen. Zij moeten daarmee in
staat worden gesteld om hun werk op de juiste manier en aan de hand van de criteria
uit te voeren. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of er behoefte is aan meer
scholing voor artsen en psychiaters. Of is er eventueel meer behoefte aan intervisie,
zodat er ook meer ruggenspraak en zekerheid voor artsen ontstaat?
Daarnaast maken de leden van de D66-fractie zich zorgen over de financiering voor
ThaNet die dreigt te stoppen. ThaNet is een professioneel netwerk dat als doel heeft
de zorg voor patiënten met een psychiatrische stoornis met een aanhoudende doodswens
of geassisteerde doodswens te verbeteren. ThaNet speelt een ontzettend belangrijke
rol bij het verlenen van goede zorg in Nederland: zij richten zich niet enkel op psychiaters,
maar op alle zorgprofessionals die met deze doelgroep werkt in ggz-instellingen, ziekenhuizen
en academische centra. Echter loopt de subsidie die ThaNet vanuit het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontvangt aan het einde van dit jaar af, waarbij
er geen zicht is op verlenging. Alles wat ThaNet als belangrijke organisatie de afgelopen
jaren heeft opgebouwd, zou daarmee compleet wegvallen. Daartoe vragen de leden van
de D66-fractie of de Minister dit als wenselijk ziet met het oog op het waarborgen
van goede zorg. Daarnaast vragen deze leden wat de plannen van de Minister zijn om
toch te zorgen dat het bestaan van ThaNet niet in gevaar komt. Op welke termijn zal
de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Daarnaast maken de leden van de D66-fractie zich zorgen over de capaciteit waarover
de RTE beschikt en het functioneren van de organisatie in de aankomende jaren, gezien
de stijging van het aantal euthanasieverzoeken en de verhoogde complexiteit van bepaalde
verzoeken. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de RTE over voldoende formatie
en een toereikende begroting beschikt om hun belangrijke taak uit te blijven voeren,
ook met het zicht op de komende jaren. Bestaan er al plannen om dit probleem te voorkomen?
Zo ja, welke plannen zijn dit en op welke termijn zal de Kamer hierover geïnformeerd
worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met ontzetting kennisgenomen van het jaarverslag
2024 van de RTE.
Deze leden schrikken van de stijging in het aantal euthanasiegevallen, met 10% tot
9.958 meldingen en tot 5,8% van het totaal aantal sterfgevallen. De RTE geeft aan
dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat deze stijging snel tot een einde
zal komen. De leden van de BBB-fractie maken zich grote zorgen over deze ontwikkeling.
Herkent de Staatssecretaris zich in het beeld dat euthanasie steeds meer een reguliere
behandeloptie wordt in plaats van een uiterste noodgreep? Welke concrete stappen onderneemt
de Staatssecretaris om te voorkomen dat euthanasie in Nederland verder normaliseert?
Hoewel de RTE meldt dat in de meeste gevallen zorgvuldig wordt gehandeld, werd in
zes gevallen vastgesteld dat niet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Elk geval van onzorgvuldigheid is er wat betreft de leden van de BBB-fractie één te
veel. De leden van BBB-fractie vragen: hoe beoordeelt de Staatssecretaris het feit
dat ondanks het zorgvuldigheidssysteem toch zes gevallen niet aan de eisen voldeden?
Welke verbetermaatregelen acht de Staatssecretaris noodzakelijk om deze risico’s verder
te minimaliseren?
Het verslag meldt dat in 2024 opnieuw euthanasie is verleend aan een minderjarige
patiënt. Daarnaast zijn er meldingen van euthanasie bij patiënten met psychisch lijden.
De leden van de BBB-fractie vinden het schrikbarend dat euthanasie bij minderjarigen
en mensen met psychische aandoeningen steeds vaker voorkomt. Vindt de Staatssecretaris
het verantwoord dat in Nederland euthanasie mogelijk is bij minderjarigen, terwijl
wetenschappelijk bekend is dat jongeren nog volop in ontwikkeling zijn? Welke extra
waarborgen worden er getroffen om te voorkomen dat euthanasie wordt ingezet bij onzekere
uitzichtloosheid, zoals bij jongeren en mensen die psychisch lijden? Hoe waarborgt
de Staatssecretaris dat euthanasie geen «vluchtroute» wordt voor mensen die onvoldoende
toegang hebben tot passende zorg, bijvoorbeeld in de GGZ?
De RTE signaleert dat de doorlooptijd van beoordelingen in het najaar van 2024 is
opgelopen tot 60 à 70 dagen, mede door capaciteitsproblemen. Inmiddels is dit verbeterd,
maar de leden van de BBB-fractie vragen: welke structurele maatregelen worden genomen
om de capaciteit van de RTE op peil te houden, zodat beoordelingen tijdig en zorgvuldig
kunnen plaatsvinden?
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat Nederland een grens heeft bereikt.
Euthanasie mag nooit verworden tot een normale medische handeling of een uitweg voor
maatschappelijke tekorten in zorg en ondersteuning. Zij roepen de Staatssecretaris
op om stevig op de rem te trappen, de menselijke waardigheid centraal te stellen en
het maatschappelijk debat over de grenzen van euthanasie actief te voeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het jaarverslag
over 2024 van de RTE. Net als in voorgaande jaren nam ook in 2024 het aantal gevallen
van euthanasie verder toe en het einde van de toename lijkt nog niet in zicht. De
leden van de SGP-fractie vinden het daarom van groot belang dat er nader onderzoek
gedaan wordt naar de oorzaken en achtergronden van de stijging. Begin 2025 is dit
onderzoek van start gegaan.2 Zij vragen of de cijfers van 2024 ook bij dit onderzoek betrokken kunnen worden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de (afscheidnemend) voorzitter van de RTE blij
is met het maatschappelijk debat over euthanasie vanwege psychisch lijden bij jongeren.
Volgens hem leidt debat leidt tot herbevestiging of juist aanpassing van maatschappelijke
normen. Hij schrijft verder dat «de wettelijke normering van euthanasie en de controle achteraf door de RTE een mooi
voorbeeld zijn van de potentie die onze democratische rechtsstaat heeft om grote maatschappelijke
tegenstellingen te overbruggen en te komen tot een breed gedragen oplossing voor een
fundamenteel dilemma. Zo’n oplossing is naar haar aard een compromis. De uitdaging
is om dit compromis niet te laten verstarren maar te laten meedeinen met de tijd.
De open normen in de wet maken dit mogelijk binnen de harde grenzen die de wet ook
stelt.» De leden van de SGP-fractie vragen de Staatssecretaris hierop te reflecteren. Kan
hij zich voorstellen dat de wetgever op enig moment besluit om de grenzen van de euthanasiewet
aan te scherpen omdat zij de normen te open geformuleerd vindt, bijvoorbeeld ten aanzien
van euthanasie bij psychisch lijden?
De leden van de SGP-fractie constateren een toename van zogenaamde «duo-euthanasie».
Dit kwam in 2024 54 keer voor (107 euthanasiemeldingen). Hoe kijkt de Staatssecretaris
naar deze ontwikkeling? Is er volgens hem sprake van een «trend» en zo ja, hoe wenselijk
vindt hij dat?
Het valt de leden van de SGP-fractie bij vergelijking van jaarverslagen van de RTE
op dat het lastig is om een meerjarige vergelijking te maken van het verband tussen
leeftijden en oorzaken voor euthanasie. Er zijn door de jaren heen steeds verschillende
leeftijdscohorten gehanteerd en informatie wordt gefragmenteerd gepresenteerd in de
jaarverslagen waardoor het lastig is om bepaalde ontwikkelingen in kaart te brengen
of verbanden te leggen. De leden van de SGP-fractie vragen de Staatssecretaris om
– in overleg met de RTE – te bezien hoe deze informatie beschikbaar gesteld kan worden.
Is het mogelijk om de harde data die ten grondslag ligt aan de jaarverslagen te publiceren,
of wordt dit reeds gedaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de stijging van het aantal meldingen
van euthanasie ten opzichte van het totale sterftecijfer van 5,4% naar 5,8% hen zorgen
baart. Deze leden hopen dat het onderzoek naar de oorzaken van deze stijging inzicht
biedt in de oorzaken en onderliggende bewegingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of de capaciteit van
de RTE nog voldoende is nu het aantal meldingen blijft toenemen, het afgelopen jaar
een achterstand is opgelopen, en weer ingehaald, en het van het grootste belang blijft,
niet in het minst vanwege de complexe doelgroepen als mensen met dementie en psychiatrisch
lijden, om de beoordeling zorgvuldig te laten verlopen. Is de Staatssecretaris het
met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat vereenvoudiging van het toetsingsproces
niet aan de orde is en geen oplossing is voor het omgaan met de toenemende meldingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een reflectie van de Staatssecretaris
en de RTE op de gang van zaken nu. Kan de Staatssecretaris aangeven welke dilemma’s
of discussiepunten de RTE grosso modo ziet door alle casussen heen? Deze leden vragen
de Staatssecretaris ook of de RTE vindt dat de huidige zorgvuldigheidseisen en de
manier van toetsen nog passen bij de meldingen die ze ontvangen.
Kan de Staatssecretaris reflecteren op de manier van verslaglegging van alle euthanasietoetsingen,
namelijk met een kwantitatief jaarverslag waarin de verschillende karakteristieken
van de jaarcijfers wordt gegeven, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Vindt de Staatssecretaris het jaarverslag op deze manier nog steeds een afdoende kwaliteitsinstrument,
zo vragen deze leden.
Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat de RTE in afwijking van de richtlijnen van
de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie lagere eisen stellen aan de euthanasieprocedure,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het Openbaar Ministerie of de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd meldingen ontvangen hebben over oordelen van de RTE die het
predicaat zorgvuldig niet verdienden. Welke vervolgstappen hebben deze instanties
vervolgens gezet?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de stijging van het aantal
meldingen van euthanasie bij patiënten met dementie of psychiatrie, van respectievelijk
27% en 59% tussen 2023 en 2024. Heeft de Staatssecretaris al enig beeld van de oorzaken
van deze stijging? Worden deze meest recente cijfers betrokken bij het onderzoek naar
de stijging van euthanasiemeldingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel van de 30 patiënten met een psychiatrische
stoornis onder de 30 jaar vrouw is. Wat was hun gemiddelde leeftijd? Hoeveel verschillende
artsen waren betrokken, als eerste behandelaar, bij deze 30 patiënten?
Wat vindt de Staatssecretaris van de toename van het aantal duo-euthanasie-meldingen?
Hoe wordt in het proces naar toestemming absoluut gegarandeerd dat er geen sprake
is van dwang of drang van de partner of naaste, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Is het voldoende dat beide mensen door een andere SCEN-arts worden bezocht?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel tijd een RTE-lid gemiddeld besteedt
aan een melding die als niet-vragen-oproepend (NVO) is geselecteerd. Wat wordt ten
aanzien van een NVO-melding op een digitale vergadering besproken? Hoeveel meldingen
worden per digitale vergadering gemiddeld besproken? Hoeveel tijd besteedt een RTE-lid
gemiddeld aan een melding die vragen oproept of als zodanig is geselecteerd?
Wat was de aard van de twintig meldingen die in de «discussieruimte» zijn geplaatst,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoeveel leden mengen zich gemiddeld
in een discussie over een dergelijke melding?
II. Reactie van het kabinet
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het jaarverslag 2024 van de Regionale
Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie lezen in het jaarverslag dat een aanzienlijke stijging
van het aantal euthanasie meldingen is gerapporteerd van in totaal 9.958 meldingen.
Dit zou een toename van 10% betekenen ten opzichte van 2023. Zijn er feiten bekend
die kunnen verklaren waardoor dit percentage zo is toegenomen in één jaar tijd? Wat
zijn hiervan de onderliggende oorzaken?
Er zijn geen feiten bekend die deze toename ten opzichte van 2023 kunnen verklaren.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp
bij zelfdoding (Wtl) is er over het geheel genomen sprake van een stijging van het
aantal euthanasiemeldingen waarbij het jaarlijkse stijgingspercentage een wisselend
beeld laat zien. Naar aanleiding van de motie Bikker (ChristenUnie)3 is op 3 februari 2025 door ZonMw een opdracht verstrekt tot het uitvoeren van een
onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken van de absolute en relatieve
stijging van het aantal euthanasiegevallen (verzoeken- en meldingen) waarbij deze
oorzaken nader dienen te worden geduid vanuit (medisch-)ethisch perspectief. De onderzoeksopdracht
is verstrekt aan het Radboud UMC en wordt mede uitgevoerd door onderzoekers van UMC
Utrecht, Amsterdam UMC en UMC Groningen. Het onderzoek is op 3 april 2025 van start
gegaan. De resultaten van het onderzoek worden naar verwachting in juni 2026 opgeleverd.
De leden van de PVV-fractie lezen dat in het RTE-verslag een beroep wordt gedaan op
de aanwezigheid van psychiatrische expertise, wanneer het een patiënt betreft met
dementie. De leden van de PVV-fractie vragen zich af in hoeverre hier nu voldoende
expertise voor beschikbaar is. Gezien de toenemende vergrijzing zal ook het aantal
patiënten met dementie toenemen en dus ook het beroep op de psychiatrische expertise.
Hoe is Nederland hier nu op voorbereid? Is er nog steeds voldoende capaciteit in 2030
en 2035?
Zoals de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) in haar jaarverslag 2024 aangeeft,
is in 427 meldingen euthanasie verleend aan een patiënt met een vorm van dementie.
346 van deze meldingen zijn in 2024 beoordeeld. Daarvan waren 340 patiënten nog wilsbekwaam
ten aanzien van hun euthanasieverzoek. Het betrof patiënten in een fase van dementie
waarin zij nog inzicht hadden in (de symptomen van) hun ziekte, zoals verlies van
persoonlijkheid en van oriëntatie in tijd en ruimte.
In de EuthanasieCode geeft de RTE aan dat als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam
is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek de reguliere consultatieprocedure in het
algemeen voldoet. Dat wil zeggen dat de arts die voornemens is om euthanasie te verlenen,
kan volstaan met het raadplegen van één onafhankelijke arts, bij voorkeur een SCEN-arts
(SCEN staat voor Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland). Het is dan niet
nodig dat de arts, naast de SCEN-consulent, ook een andere arts raadpleegt die deskundig
is om de wilsbekwaamheid van de patiënt te beoordelen, zoals een psychiater, specialist
ouderengeneeskunde of klinisch geriater. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie
lege artis (op de gebruikelijke medische wijze) is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid
wat betreft het euthanasieverzoek van de patiënt ligt het volgens de RTE wél voor
de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt.4 Volgens de RTE blijkt uit de dossiers dat regelmatig een specialist ouderengeneeskunde
betrokken is bij het beoordelen van de wilsbekwaamheid.
In zes meldingen die in 2024 door de RTE zijn beoordeeld, was sprake van patiënten
in een voortgeschreden stadium van dementie. Zij waren niet meer wilsbekwaam ten aanzien
van hun verzoek en niet meer in staat om betekenisvol over hun verzoek te communiceren.
Hun eerder opgestelde schriftelijke euthanasieverzoek kwam in de plaats van een mondeling
verzoek. In twee gevallen was al eerder door de arts die voornemens was de euthanasie
te verlenen de wilsonbekwaamheid vastgesteld. Het was dan ook niet meer nodig om naast
de SCEN-arts nog een andere arts, zoals een specialist ouderengeneeskunde, te raadplegen.
Uit bovenstaande volgt dat een arts niet per definitie aanvullende expertise hoeft
in te roepen wanneer er sprake is van een patiënt met dementie. En áls een arts van
mening is dat dit wél noodzakelijk is, hij niet alleen advies kan vragen aan een psychiater,
maar ook aan een specialist ouderengeneeskunde of klinisch geriater. In de praktijk
wordt regelmatig een specialist ouderengeneeskunde geraadpleegd.
De leden van de PVV-fractie vragen zich af wat er volgens het Expertisecentrum Euthanasie
bekend is over de toename van (jonge) vrouwen die een verzoek voor euthanasie indienen.
Zijn hiervoor achterliggende oorzaken bekend? Waarom betreft dit vooral vrouwen, en
ook nog op jonge leeftijd?
In de jaarverslagen van de RTE wordt verslag gedaan van het aantal meldingen van euthanasie en niet van het aantal verzoeken. Volgens de RTE was de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het totaal
aantal ontvangen meldingen net zoals in voorgaande jaren ongeveer gelijk: 4.996 mannen
en 4.962 vrouwen. In 2024 ontving de RTE 45 meldingen van patiënten onder de 30 jaar.
Van deze 45 meldingen betrof het 30 meldingen in de leeftijdscategorie 18–30 jaar
waarbij het lijden voortkwam uit een psychische aandoening (2023: 22), waarvan 25 vrouwen
(2023: 16) en 5 mannen (2023: 6).
Uit het jaarverslag 2024 van Expertisecentrum Euthanasie (EE) blijkt dat, net als
in eerdere jaren, de meerderheid van de hulpvragers bij EE vrouw is: er waren 2.760
hulpvragen van vrouwen en 2.022 van mannen. Er werden 821 verzoeken van vrouwen ingewilligd
en 591 verzoeken van mannen. In 2023 ging het om 2.696 hulpvragen van vrouwen en 1.812
hulpvragen van mannen en 783 ingewilligde verzoeken van vrouwen en 486 ingewilligde
verzoeken van mannen. Het aantal hulpvragen van jonge mensen (<30 jaar) betrof in
2024: 305, waarvan 210 vrouwen en 95 mannen. 15 verzoeken van vrouwen < 30 jaar werden
ingewilligd en 3 verzoeken van mannen < 30 jaar. In 2023 betrof het aantal hulpvragen
van jonge mensen (< 30 jaar): 322, waarvan 239 vrouwen en 83 mannen. Er werden 7 verzoeken
van jonge vrouwen < 30 jaar ingewilligd en 1 verzoek van een jonge man < 30 jaar.
Bij EE is geen informatie bekend over de specifieke oorzaken van de toename van het
aantal hulpvragen van vrouwen.
Om inzicht te krijgen in de oorzaak van de stijging van het aantal euthanasieverzoeken
en -meldingen is in februari 2025 via ZonMw een opdracht verstrekt voor onafhankelijk
wetenschappelijk onderzoek. De resultaten van het onderzoek worden naar verwachting
in juni 2026 opgeleverd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het jaarverslag over 2024 van de RTE. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen
hierbij.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden allereerst graag complimenten willen
uitspreken voor de zorgvuldigheid van het jaarverslag. Wanneer kan verwacht worden
dat de doorlooptijden weer «normaal» zullen zijn en wat is hierin de ambitie?
Sinds maart 2025 worden de zogenaamde «niet-vragen oproepende (NVO)»-meldingen reeds
binnen de wettelijke termijn van zes weken afgehandeld. Bij deze meldingen wordt er
door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) naar gestreefd om een melding
binnen vijf weken af te doen. Indien de RTE de termijn van zes weken niet haalt, wordt
daarvan een kennisgeving verzonden naar de desbetreffende arts. De doorlooptijd van
zogenaamde «vragen-oproepende (VO)»-meldingen is vaak langer dan de wettelijke termijn
van zes weken. Bij VO-meldingen komt het namelijk vaker voor dat (schriftelijk) vragen
gesteld worden aan de arts, dat de arts verzocht wordt om op een vergadering een toelichting
te geven en/of dat het conceptoordeel twee weken in de discussieruimte wordt geplaatst.
Sinds mei 2025 worden VO-meldingen in ieder geval weer binnen de maximale wettelijke
termijn van twee keer zes weken afgehandeld.
Hoe ziet het preventief noodplan eruit om in de toekomst te voorkomen dat zich langere
doorlooptijden voordoen?
De RTE zal vanaf heden de instroom van meldingen in relatie tot de bezetting van het
secretariaat structureel monitoren, zodat eerder te anticiperen is op het ontstaan
van mogelijke achterstanden.
Daarnaast gaan het Ministerie van VWS en het Ministerie van J&V dit najaar in gesprek
met de RTE om te bezien welke specifieke maatregelen ingezet kunnen worden wanneer
uit de structurele monitoring blijkt dat er (grote) achterstanden ontstaan. Het uitgangspunt
daarbij is dat eventuele aanpassing van processen van de RTE nooit ten koste mogen
gaan van de kwaliteit van de toetsing.
Is er extra financiering of fte’s nodig om de doorlooptijden snel op peil te brengen
en te houden?
Zoals hierboven al is aangegeven, zijn de doorlooptijden inmiddels weer normaal. Of
er in de toekomst extra financiering of fte’s nodig is, zal afhangen van de ontwikkeling
van het aantal meldingen. RTE-leden ontvangen onder meer een vergoeding per afgehandelde
melding en het bijwonen van (commissie/ regio) vergaderingen. Deze vergoedingensystematiek
heeft tot gevolg dat als het aantal meldingen omhooggaat, de kosten voor de afhandeling
navenant stijgen. De stijging van de kosten hangt dus samen met de toename van het
aantal meldingen dat beoordeeld dient te worden en slechts beperkt met de eventuele
uitbreiding van de leden om deze toename het hoofd te kunnen bieden.
Waar mogelijk en noodzakelijk neemt de RTE maatregelen ten behoeve van een kwalitatief
goede, effectieve en doelmatige toetsingsprocedure. Zo streeft de RTE ernaar dat medio
2026 alle meldingen van forensisch artsen digitaal bij de RTE worden aangeleverd.
Ook een verbetering van het huidige ICT-systeem met een adequate zoekfunctie draagt
daaraan bij. Daarnaast wordt een plaatsvervangend secretaris benoemd gelet op het
belang van de continuïteit van de aansturing van het secretariaat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tijdens het gesprek met de RTE op 14 mei
2025 begrepen dat er een herziening van de euthanasiecode zal plaatsvinden. Wat houdt
deze herziening in? Op welke concrete punten is herziening gewenst en op basis van
welke input wordt dit bepaald?
In 2025 en 2026 vindt een herziening/actualisering van de EuthanasieCode 2022 plaats.
De EuthanasieCode zal niet alleen waar nodig worden geactualiseerd op inhoud, ook
zal de EuthanasieCode op gebruiksvriendelijke wijze digitaal beschikbaar worden gesteld
op de website van de RTE. Hierbij worden in elk geval de onderwerpen «uitvoering euthanasie»,
«duo-euthanasie» en «patiënten met een psychische aandoening of met een combinatie
van een somatische aandoening en een psychische aandoening» meegenomen. In het proces
rondom de herziening/actualisering van de EuthanasieCode worden relevante partijen
meegenomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook nog enkele vragen met betrekking
tot (eventuele) wachttijden bij het Expertisecentrum Euthanasie. Zijn de huidige wachttijden
bij het Expertisecentrum Euthanasie voor euthanasie bij psychisch lijden bekend? Hoe
lang is het gemiddelde traject, waarbij rekening gehouden wordt met een inclusief
traject en het eventueel inzetten van alternatieven?
In zijn jaarverslag 2024 zet Expertisecentrum Euthanasie (EE) uiteen hoe het proces
rondom aanmelding en het verdere vervolg bij EE eruitziet. De aanmeldingsfase bij
EE start zodra een hulpvrager zich aanmeldt bij EE en aan de aanmeldvoorwaarden voldoet.
EE heeft altijd eerst alle medische gegevens nodig. Voor iemand met psychisch lijden
is er een extra stap. Naast het medische dossier is een recente beoordeling van de
behandelend psychiater nodig. EE geeft aan dat het door de huidige werkdruk binnen
de GGZ langer kan duren voordat deze beschikbaar is. De verzamelde gegevens worden
eerst zorgvuldig en grondig doorgenomen en samengevat om een volledig dossier op te
stellen voor de volgende stap: de triage. Bij een medisch dossier van een patiënt
met psychisch lijden kan het soms gaan om een behandelgeschiedenis van wel 20 jaar.
Bij de triage beoordeelt een casemanager van EE of het euthanasieverzoek van de patiënt
op basis van het medisch dossier voldoet aan de wettelijke criteria. Is dat het geval,
dan kan er een ambulant team van een arts en een verpleegkundige van EE gevormd worden.
Bij een patiënt met psychisch lijden kan de triageconclusie ook zijn dat hij of zij
naar het psychiatrisch spreekuur wordt doorverwezen. De gemiddelde wachttijd voor
een psychiatrisch spreekuur was in 2024 gemiddeld zeven maanden. Na het gesprek wordt
besloten of het euthanasieverzoek verder onderzocht zal worden door een team van een
arts of psychiater en een verpleegkundige met psychiatrische expertise. Voor patiënten
met lichamelijk lijden is meestal binnen dertig dagen een ambulant team beschikbaar
voor een eerste gesprek. Voor patiënten met psychisch lijden duurt dit langer, variërend
van enkele maanden tot meer dan twee jaar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag 2024 van de RTE.
De leden van de VVD-fractie hebben verschillende opmerkingen en vragen aangaande dit
jaarverslag.
De leden van de VVD-fractie lezen in hoofdstuk 2 van het jaarverslag dat er 427 meldingen
zijn geweest van euthanasie bij patiënten met een vorm van dementie. Hoewel de RTE
aangeeft dat de gegevens nog niet volledig zijn, geeft ze aan dat er in zes gevallen
sprake was van wilsonbekwaamheid, waarbij het «eerder opgestelde schriftelijke euthanasieverzoek
kwam in de plaats van een mondeling verzoek». Dit aantal – zes gevallen – lijkt nogal
in contrast te staan met de grote hoeveelheid mensen die een wilsverklaring of levenstestament
hebben opgesteld, met name de mensen met een dergelijke verklaring of testament over
hun wensen omtrent dementie en euthanasie. Kan het kabinet nader toelichten wat de
formele status is van een levenstestament of wilsverklaring in een euthanasietraject
bij dementie?
Op grond van artikel 2 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp
bij zelfdoding (Wtl) kan een arts gevolg geven aan een schriftelijk euthanasieverzoek
indien een patiënt niet langer in staat is zijn wil te uiten. Bijvoorbeeld door voortgeschreden
dementie. Vereist is dat de patiënt voordat hij in die staat geraakte «tot een redelijke
waardering van zijn belangen terzake in staat werd geacht» (ofwel wilsbekwaam terzake
was) en een schriftelijke verklaring heeft opgesteld waarin hij een verzoek doet om
levensbeëindiging. De arts mag dan de schriftelijke wilsverklaring opvatten als het
verzoek als bedoeld in artikel 2 lid 1 Wtl. Daarmee heeft de schriftelijke wilsverklaring
dezelfde status als een mondeling verzoek om euthanasie.5 De zorgvuldigheidseisen van artikel 2 lid 1 Wtl zijn in dat geval «van overeenkomstige
toepassing». Dat betekent volgens de wetsgeschiedenis dat de zorgvuldigheidseisen
«zoveel als feitelijk mogelijk is in de gegeven situatie van toepassing zijn».6
In het arrest van de Hoge Raad in de zogenoemde koffie-euthanasiezaak d.d. 21 april
20207 is door de Hoge Raad bevestigd dat euthanasie bij vergevorderde dementie mogelijk
is op basis van een schriftelijke wilsverklaring waarin een dementieclausule is opgenomen.
Volgens de Hoge Raad heeft de arts de ruimte om deze schriftelijke wilsverklaring,
met daarin het verzoek om levensbeëindiging, te interpreteren; deze verklaring moet
worden uitgelegd met het oog op het achterhalen van de bedoelingen van de patiënt.
Daarbij dient de arts te letten op alle omstandigheden van het geval en niet enkel
op de letterlijke bewoordingen van het verzoek. Onduidelijkheden of tegenstrijdigheden
van wezenlijke aard kunnen eraan in de weg staan dat gevolg kan worden gegeven aan
het verzoek. Verder dient ook bij deze groep, wilsonbekwame, patiënten aan alle wettelijke
zorgvuldigheidseisen te worden voldaan zoveel als feitelijk mogelijk is. De Hoge Raad
overwoog hierbij dat bij vergevorderde dementie sprake is van een bijzondere situatie
omdat hier sprake is van een in tijd voortschrijdende aandoening waardoor de persoonlijkheid
van de patiënt ingrijpend kan veranderen. Nakoming van de zorgvuldigheidseisen zal
daarom compensatie moeten bieden voor het onvermogen van de patiënt om zelf nog langer
zijn wil te vormen en te uiten. In dat licht heeft de Hoge Raad de wettelijke zorgvuldigheidseisen
nader ingevuld. Waar het gaat om het vaststellen van het ondraaglijk lijden is het
volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld niet voldoende als de in de schriftelijke wilsverklaring
als ondraaglijke toestand beschreven situatie zich voordoet. Hoewel van de arts niet
kan worden gevraagd dat hij de schriftelijke wilsverklaring bij de patiënt verifieert,
moet de arts er wel van overtuigd zijn dat het lijden bij de patiënt ook actueel aanwezig
is. Ook moet de arts bedacht zijn op contra-indicaties. Dan gaat het zowel om contra-indicaties
ten tijde van het opstellen van de schriftelijke wilsverklaring die erop kunnen duiden
dat de patiënt die verklaring had willen intrekken als om contra-indicaties nadat
de patiënt wilsonbekwaam geworden is. In het eerste geval mag de euthanasie niet worden
uitgevoerd, in het tweede geval mag dat wel omdat de contra-indicaties niet meer rechtstreeks
kunnen worden opgevat als wilsuiting gericht op het intrekken of aanpassen van het
verzoek. Deze contra-indicaties kunnen dan wel relevant zijn voor de beoordeling van
de actuele lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de patiënt. Te denken valt
aan duidelijke verbale uitingen of consequent gedrag van de patiënt die haaks staan
op de eerder opgestelde schriftelijke wilsverklaring die aan uitvoering van het verzoek
in de weg staan.
Kan het kabinet aantonen dat er voldoende voorlichting is over deze formele status?
Kan het kabinet zich uitspreken of zij vindt dat deze formele status voldoet aan de
verwachtingen van mensen omtrent hun wilsverklaring of levenstestament? Kan het kabinet
haar rol en/of nadere rol hierin schetsen?
In het rapport van de vierde evaluatie van de Wtl wijzen de onderzoekers erop dat
uit het burgeronderzoek is gebleken dat – ondanks diverse inspanningen door de jaren
heen, waaronder de publicatie in 2015 van een Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek
– onder burgers nog steeds allerlei onduidelijkheden bestaan over de schriftelijke
wilsverklaring als bedoeld in artikel 2, lid 2, Wtl. Die onduidelijkheid betreft zowel
de specifieke betekenis van de wilsverklaring binnen het stelsel van de Wtl als de
vraag waaraan een door een patiënt op te stellen wilsverklaring inhoudelijk moet voldoen.
De onderzoekers doen dan ook de aanbeveling om in samenspraak met maatschappelijke
organisaties te voorzien in voorlichting aan burgers over het belang van een duidelijke
schriftelijke wilsverklaring, over het belang van het regelmatig actualiseren en herbevestigen
van deze verklaring
en over de beperkingen van een dergelijke verklaring. Ook wordt aanbevolen te voorzien
in mogelijkheden voor burgers om desgewenst ondersteuning te krijgen bij het opstellen
van een schriftelijke wilsverklaring.
In de kabinetsreactie op het rapport van de vierde evaluatie van de Wtl wordt door
het toenmalige kabinet het belang van goede voorlichting over de schriftelijke wilsverklaring
onderschreven. Er is dan ook toegezegd om met relevante patiënten- en belangenorganisaties,
waaronder de Patiëntenfederatie en Alzheimer Nederland, in overleg te treden hoe de
bestaande voorlichting en ondersteuning met betrekking tot de schriftelijke wilsverklaring
kan worden verbeterd. Ook is toegezegd te bekijken hoe de voorlichting op rijksoverheid.nl
verbeterd kan worden en op welke wijze de schriftelijke wilsverklaring in het Nationaal
Programma Palliatieve Zorg II een nadrukkelijke(r) plek kan krijgen.8 Dit najaar zal de Kamer geïnformeerd worden over de stand van zaken.
De leden van de VVD-fractie lezen in hoofdstuk 2 van dit jaarverslag dat er 397 meldingen
zijn geweest van euthanasie bij patiënten met een stapeling van ouderdomsaandoeningen.
Kan het kabinet nader toelichten hoe deze «categorie» euthanasie zich verhoudt tot
de potentieel nieuwe «categorie» euthanasie die mogelijk wordt bij het Initiatiefvoorstel-Podt
Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek?9 Kan het kabinet aangeven welke juridische verschillen er zijn en hoe deze zich met
elkaar verhouden?
Bij de invoering van de Wtl – waarmee de belangrijkste eisen uit de jurisprudentie
werden gecodificeerd – is de wetgever ervan uitgegaan dat het lijden dat aan de inwilliging
van een euthanasieverzoek ten grondslag ligt, moet voortvloeien uit een medisch classificeerbare
aandoening. Dit vereiste was ook aangenomen door de Hoge Raad in de zaak Brongersma
(2002)10. Dat lijden kan, zoals de Hoge Raad in de zaak Chabot (1994)11 bepaalde, zowel somatisch als psychisch van aard zijn. Niet is vereist dat er een
levensbedreigende aandoening bestaat. Een stapeling van ouderdomsaandoeningen – zoals
slechtziendheid, slechthorendheid, botontkalking, gewrichtsslijtage, evenwichtsproblemen,
cognitieve achteruitgang – kan oorzaak zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden.
Eén of een optelsom van meerdere van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten
kan uitzichtloos en ondraaglijk lijden veroorzaken.12
Een euthanasieverzoek mag alleen door een arts ingewilligd worden. Een arts is niet
strafbaar indien hij heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen in
de Wtl én van zijn handelen – levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding
– melding heeft gemaakt bij de gemeentelijke lijkschouwer.
Zoals in de memorie van toelichting (MvT) bij het initiatiefvoorstel-Podt Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek is vermeld, vormt het wetsvoorstel een aanvulling op de huidige uitzondering op de
strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding. Initiatiefneemster wil een nieuwe wet initiëren,
omdat de huidige euthanasiewet geen ruimte biedt voor mensen die lijden aan het leven
zonder medische grondslag. Met de nieuwe wet wil initiatiefneemster het mogelijk maken
dat mensen die hun leven als voltooid beschouwen en daardoor een duurzame doodswens
ontwikkelen, hulp krijgen van een «levenseindebegeleider» om hun leven te beëindigen.
Een medische grondslag is geen voorwaarde om een uitdrukkelijk verzoek tot stervenshulp
te kunnen inwilligen. Het wetsvoorstel hanteert een leeftijdsgrens van 75 jaar en
ouder. Naast het ontbreken van het vereiste van een medische grondslag en het hanteren
van een leeftijdsgrens van 75 jaar is een ander essentieel verschil met de Wtl dat
het initiatiefwetsvoorstel beperkt is tot hulp bij zelfdoding en geen levensbeëindiging
op verzoek omvat. Daarnaast wijkt het initiatiefwetsvoorstel af van de Wtl in de zin
dat op grond van het initiatiefwetsvoorstel een levenseindebegeleider – zijnde, naast
een arts, een verpleegkundige, psychotherapeut en gezondheidszorgpsycholoog – hulp
bij zelfdoding mag verlenen, mits de kopstudie tot «levenseindebegeleider» is voltooid.
Het betreft een aparte kopstudie die ook toegankelijk is voor deze andere beroepsgroepen
omdat volgens de initiatiefneemster de problematiek van «lijden aan het leven» dusdanig
specifiek is, dat hiervoor ook specifieke deskundigheid nodig is, die niet exclusief
op het terrein van artsen ligt. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen
gesteld aan de toelating, de inhoud van de opleiding en aan de instelling die de opleiding
zal aanbieden. Het is de bedoeling dat de levenseindebegeleider de middelen voor de
hulp bij zelfdoding en een anti-emeticum (anti-braakmiddel) zelf voorschrijft en verkrijgt
bij de apotheek.
In het initiatiefwetsvoorstel zijn, net als in de Wtl, zorgvuldigheidseisen opgenomen
waaraan de levenseindebegeleider moet voldoen. Indien aan alle zorgvuldigheidseisen
voldaan wordt, is de levenseindebegeleider niet strafbaar. Nadat de oudere is overleden,
moet de levenseindebegeleider (net als in geval van euthanasie of hulp bij zelfdoding
in het kader van de Wtl) van zijn handelen melding doen bij de gemeentelijk lijkschouwer
en dient hij het daarbij behorende beredeneerd verslag van de door hem verleende stervenshulp
te verstrekken. Dit verslag wordt door de lijkschouwer ter kennis gebracht van één
van de regionale toetsingscommissies die krachtens het initiatiefwetsvoorstel worden
ingesteld opdat de regionale toetsingscommissies de meldingen van levenseindebegeleiders
aan de zorgvuldigheidseisen kunnen toetsen. In de MvT bij het initiatiefwetsvoorstel
is aangegeven dat de initiatiefneemster met het wetsvoorstel beoogt zoveel mogelijk
aan te sluiten bij de staande praktijk binnen de Wtl en de Wet op de lijkbezorging.
Als het initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen bestaan de twee wetten naast elkaar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over Levensbeëindiging en het
jaarverslag 2024 van de RTE. Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
Uit het jaarverslag 2024 van de RTE is gebleken dat er in zes gevallen niet voldaan
is aan de zorgvuldigheidseisen bij een uitgevoerd euthanasieverzoek. Hierbij werd
in vijf gevallen aan één criterium niet voldaan, in één geval werd aan twee criteria
niet voldaan. De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de uitvoerende
professionals zich veilig en voldoende geïnformeerd voelen. Zij moeten daarmee in
staat worden gesteld om hun werk op de juiste manier en aan de hand van de criteria
uit te voeren. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of er behoefte is aan meer
scholing voor artsen en psychiaters. Of is er eventueel meer behoefte aan intervisie,
zodat er ook meer ruggenspraak en zekerheid voor artsen ontstaat?
In hoeverre er meer behoefte is aan scholing of intervisie voor artsen over euthanasie
in het algemeen is niet bekend. Wel is bekend dat er onder psychiaters/artsen behoefte
is aan meer kennis en expertise over euthanasie bij psychisch lijden.
Artsen/psychiaters die met een euthanasieverzoek van een patiënt geconfronteerd worden,
kunnen zich aan de hand van richtlijnen, standpunten en andere publicaties van de
beroepsgroep laten informeren over de wettelijke criteria waaraan zij dienen te voldoen.
Relevant in dit kader zijn onder meer het KNMG-standpunt Beslissingen rond het levenseinde, de KNMG/KNMP richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding, de KNMG-handreiking Tijdig praten over het levenseinde, de KNMG-factsheet Palliatieve sedatie en euthanasie en het KNMG-Stappenplan Euthanasie. Ook heeft de KNMG een Artseninfolijn waar artsen voor advies terecht kunnen voor
juridische en medisch-ethische vragen. Voor euthanasie bij psychisch lijden is er
de NVvP-richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis. Deze richtlijn wordt momenteel herzien.
Verder verschaft de EuthanasieCode van de RTE inzicht in de wijze waarop de wettelijke
zorgvuldigheidseisen door de RTE worden uitgelegd. Ook kunnen artsen op de website
van de RTE noodzakelijke informatie vinden door onder meer de op de website gepubliceerde
RTE-jaarverslagen en geanonimiseerde oordelen te raadplegen.
Wat betreft scholing is er een e-learning Levenseinde en euthanasie van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) beschikbaar. Deze is destijds ontwikkeld
samen met KNMG. Verder heeft ook Expertisecentrum Euthanasie (EE) op basis van jarenlange
casuïstiek scholing voor collega-artsen ontwikkeld. EE biedt modules aan via regionale
nascholing en incompany training. Het gaat om scholingsaanbod zowel voor beginnende
als voor meer ervaren artsen. Ook is er recent een eerste Nederlands Leerboek euthanasie uitgebracht. Het leerboek is geschreven voor alle zorgprofessionals (i.o.) die bij
de voorbereiding of uitvoering van euthanasie betrokken kunnen zijn. En in februari
van dit jaar was er een Nationaal Euthanasiecongres, een gezamenlijk initiatief van
het centrum voor palliatieve zorg Carend, EE en de Nederlandse Vereniging voor een
Vrijwillig Levenseinde (NVVE).
Verder wordt er via het landelijke kennis- en expertisenetwerk ThaNet – door middel
van de website, een nieuwsbrief, voorlichting, scholing, netwerkbijeenkomsten en een
jaarlijks symposium – kennis en expertise verspreid over euthanasie bij psychisch
lijden. Op de website van ThaNet zijn webinars en een e-learning beschikbaar. EE biedt
een specifieke nascholingsmodule aan over «Euthanasie bij psychiatrie».
Artsen die behoefte hebben aan steun en advies omtrent een euthanasieverzoek kunnen
verder te rade bij een SCEN-arts (SCEN staat voor Steun en Consultatie bij Euthanasie
in Nederland). Deze artsen zijn speciaal opgeleid binnen het SCEN-programma van de
KNMG, niet alleen om op te treden als onafhankelijk consulent, maar ook om artsen
steun en advies te verlenen, met name inzake complexe euthanasieverzoeken zoals in
geval van psychiatrie, dementie of een stapeling van ouderdomsaandoeningen. Per 1 januari
2026 stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een speciaal tarief in voor zorginhoudelijk
advies voorafgaand aan een eventuele SCEN-procedure (het raadplegen van een onafhankelijke
arts, in de regel een SCEN-arts) bij complexe problematiek.
Ook kunnen artsen voor steun en advies terecht bij de consulenten van EE. Tot slot
kunnen artsen natuurlijk altijd te rade bij collega-artsen die (meer) ervaring hebben
met euthanasie.
Daarnaast maken de leden van de D66-fractie zich zorgen over de financiering voor
ThaNet die dreigt te stoppen. ThaNet is een professioneel netwerk dat als doel heeft
de zorg voor patiënten met een psychiatrische stoornis met een aanhoudende doodswens
of geassisteerde doodswens te verbeteren. ThaNet speelt een ontzettend belangrijke
rol bij het verlenen van goede zorg in Nederland: zij richten zich niet enkel op psychiaters,
maar op alle zorgprofessionals die met deze doelgroep werkt in ggz-instellingen, ziekenhuizen
en academische centra. Echter loopt de subsidie die ThaNet vanuit het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontvangt aan het einde van dit jaar af, waarbij
er geen zicht is op verlenging. Alles wat ThaNet als belangrijke organisatie de afgelopen
jaren heeft opgebouwd, zou daarmee compleet wegvallen. Daartoe vragen de leden van
de D66-fractie of de Minister dit als wenselijk ziet met het oog op het waarborgen
van goede zorg. Daarnaast vragen deze leden wat de plannen van de Minister zijn om
toch te zorgen dat het bestaan van ThaNet niet in gevaar komt. Op welke termijn zal
de Kamer hierover geïnformeerd worden?
ThaNet vervult inderdaad een belangrijke rol bij het verbeteren van de zorg voor mensen
die psychisch lijden en een persisterende doodswens of euthanasiewens hebben. ThaNet
heeft in de korte tijd sinds haar oprichting in 2023 een duidelijke positie verworven
als landelijk kennis- en expertisenetwerk. De activiteiten die ThaNet verricht, dienen
dan ook geborgd te worden.
Bij de subsidieverstrekking aan ThaNet is het echter van meet af aan de bedoeling
geweest dat deze subsidie van tijdelijke aard zou zijn. Het betreft namelijk een projectsubsidie voor de periode 2023–2025 en geen instellingssubsidie. ThaNet is zelf verantwoordelijk voor de verdere continuering en borging
van haar activiteiten. Tijdens het notaoverleg op 16 juni jl. (Kamerstuk 36 624, nr. 16)
De Korte (NSC) over een kritische reflectie op euthanasie bij psychisch lijden van
jonge mensen, heeft mijn ambtsvoorganger in reactie op de motie van D66 – waarin de
regering wordt verzocht om de financiering van ThaNet met één jaar te verlengen en
ThaNet te adviseren over financiering na 2026 – aangegeven bereid te zijn om te bezien
of de tijdelijke projectsubsidie aan ThaNet met één jaar kan worden verlengd, zodat
de resultaten van ThaNet beter geborgd kunnen worden door de beroepsgroep. Dit, onder
voorbehoud dat er geen sprake mag zijn van staatssteun. Er is inmiddels contact geweest
met ThaNet over de voorwaarden waaronder een verlenging mogelijk zou zijn. Over de
verdere opvolging van deze motie en de andere door uw Kamer aangenomen moties wordt
uw Kamer zo spoedig mogelijk per brief geïnformeerd.
Daarnaast maken de leden van de D66-fractie zich zorgen over de capaciteit waarover
de RTE beschikt en het functioneren van de organisatie in de aankomende jaren, gezien
de stijging van het aantal euthanasieverzoeken en de verhoogde complexiteit van bepaalde
verzoeken. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de RTE over voldoende formatie
en een toereikende begroting beschikt om hun belangrijke taak uit te blijven voeren,
ook met het zicht op de komende jaren. Bestaan er al plannen om dit probleem te voorkomen?
Zo ja, welke plannen zijn dit en op welke termijn zal de Kamer hierover geïnformeerd
worden?
De RTE zal vanaf heden de instroom van meldingen in relatie tot de bezetting van het
secretariaat structureel monitoren, zodat eerder te anticiperen is op het ontstaan
van mogelijke achterstanden.
Daarnaast gaan het Ministerie van VWS en het Ministerie van J&V dit najaar in gesprek
met de RTE om te bezien welke specifieke maatregelen ingezet kunnen worden wanneer
uit de structurele monitoring blijkt dat er (grote) achterstanden ontstaan. Het uitgangspunt
daarbij is dat eventuele aanpassing van processen van de RTE nooit ten koste mogen
gaan van de kwaliteit van de toetsing.
Of er in de toekomst extra financiering of fte’s nodig zijn, zal afhangen van de ontwikkeling
van het aantal meldingen. RTE-leden ontvangen onder meer een vergoeding per afgehandelde
melding en het bijwonen van (commissie/ regio) vergaderingen. Deze vergoedingensystematiek
heeft tot gevolg dat als het aantal meldingen omhooggaat, de kosten voor de afhandeling
navenant stijgen. De stijging van de kosten hangt dus samen met de toename van het
aantal meldingen dat beoordeeld dient te worden en slechts beperkt met de eventuele
uitbreiding van de leden om deze toename het hoofd te kunnen bieden.
Waar mogelijk en noodzakelijk neemt de RTE maatregelen ten behoeve van een kwalitatief
goede, effectieve en doelmatige toetsingsprocedure. Zo streeft de RTE ernaar dat medio
2026 alle meldingen van forensisch artsen digitaal bij de RTE worden aangeleverd.
Ook een verbetering van het huidige ICT-systeem met een adequate zoekfunctie draagt
daaraan bij. Daarnaast wordt een plaatsvervangend secretaris benoemd gelet op het
belang van de continuïteit van de aansturing van het secretariaat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met ontzetting kennisgenomen van het jaarverslag
2024 van de RTE.
Deze leden schrikken van de stijging in het aantal euthanasiegevallen, met 10% tot
9.958 meldingen en tot 5,8% van het totaal aantal sterfgevallen. De RTE geeft aan
dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat deze stijging snel tot een einde
zal komen. De leden van de BBB-fractie maken zich grote zorgen over deze ontwikkeling.
Herkent de Staatssecretaris zich in het beeld dat euthanasie steeds meer een reguliere
behandeloptie wordt in plaats van een uiterste noodgreep? Welke concrete stappen onderneemt
de Staatssecretaris om te voorkomen dat euthanasie in Nederland verder normaliseert?
Vooropgesteld zij dat euthanasie geen «reguliere behandeloptie» is. Euthanasie betreft
bijzonder medisch handelen en is een mogelijke optie in het geval het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van een patiënt niet op
andere wijze kan worden verlicht of weggenomen. Dit, onder de voorwaarde dat aan alle
andere wettelijke zorgvuldigheidseisen wordt voldaan. Euthanasie is geen (afdwingbaar)
recht van de patiënt noch een plicht voor de arts. Het aantal meldingen van euthanasie
ten opzichte van het totale sterftecijfer is weliswaar iets toegenomen, namelijk van
5,4% in 2023 naar 5,8% in 2024, maar één en ander wijst niet op «normalisering» van
euthanasie in Nederland.
Om inzicht te krijgen in de oorzaak van de stijging van het aantal euthanasieverzoeken
en -meldingen is in februari 2025 via ZonMw een opdracht verstrekt voor onafhankelijk
wetenschappelijk onderzoek. De resultaten van het onderzoek worden naar verwachting
in juni 2026 opgeleverd.
Hoewel de RTE meldt dat in de meeste gevallen zorgvuldig wordt gehandeld, werd in
zes gevallen vastgesteld dat niet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Elk geval van onzorgvuldigheid is er wat betreft de leden van de BBB-fractie één te
veel. De leden van BBB-fractie vragen: hoe beoordeelt de Staatssecretaris het feit
dat ondanks het zorgvuldigheidssysteem toch zes gevallen niet aan de eisen voldeden?
Welke verbetermaatregelen acht de Staatssecretaris noodzakelijk om deze risico’s verder
te minimaliseren?
Uit de recente evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp
bij zelfdoding (Wtl) volgt dat deze wet zorgvuldig wordt toegepast. Het jaarverslag
van de RTE uit 2024 ondersteunt het beeld van een zorgvuldige praktijk. Bij zes van
de in totaal 9.958 ontvangen meldingen, ofwel 0,06%, is de RTE tot het oordeel gekomen
dat niet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan. Bij vijf van deze zes
meldingen was er geen sprake van een schending van één van de substantiële zorgvuldigheidseisen.13 Substantiële zorgvuldigheidseisen zijn de eis dat het verzoek vrijwillig en weloverwogen
is en de eis dat sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Uit het jaarverslag 2024 van de RTE blijkt, dat het in twee gevallen ging om een schending
van de zorgvuldigheidseis met betrekking tot de consultatie en in drie gevallen om
een schending van de zorgvuldigheidseis met betrekking tot de medisch zorgvuldige
uitvoering.
Bij één melding ging het om de grote behoedzaamheid die een arts in acht moet nemen
als het euthanasieverzoek (grotendeels) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van
een psychische aandoening. De melding betrof een vrouw tussen de zeventig en tachtig
jaar oud die al meer dan vijftig jaar leed aan een dwangneurose en bij wie tevens
sprake was van lichamelijk lijden door een wervelfractuur. De arts was geheel afgegaan
op de conclusie van de consulent dat er geen aanvullende diagnostiek noodzakelijk
was. Hierdoor was naar oordeel van de RTE niet voldaan aan het vereiste van het raadplegen
van een onafhankelijk psychiater en voldeed de arts niet aan de vereiste grote behoedzaamheid.
Uit de cijfers van de RTE blijkt dat artsen bij het verlenen van euthanasie in het
algemeen grote zorgvuldigheid betrachten. De RTE constateert in een enkel geval dat
een arts niet aan één van de zorgvuldigheidseisen heeft voldaan. Het is aan de arts
die voornemens is om euthanasie te verlenen om zich goed op de hoogte te stellen van
de wettelijke vereisten en de medisch professionele standaard.
Artsen/psychiaters die met een euthanasieverzoek van een patiënt geconfronteerd worden,
kunnen zich aan de hand van richtlijnen, standpunten en andere publicaties van de
beroepsgroep laten informeren over de wettelijke criteria waaraan zij dienen te voldoen.
Relevant in dit kader zijn onder meer het KNMG-standpunt Beslissingen rond het levenseinde, de KNMG/KNMP richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding, de KNMG-handreiking Tijdig praten over het levenseinde, de KNMG-factsheet Palliatieve sedatie en euthanasie en het KNMG-Stappenplan Euthanasie. Ook heeft de KNMG een Artseninfolijn waar artsen voor advies terecht kunnen voor
juridische en medisch-ethische vragen. Voor euthanasie bij psychisch lijden is er
de NVvP-richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis. Deze richtlijn wordt momenteel herzien.
Verder verschaft de EuthanasieCode van de RTE inzicht in de wijze waarop de wettelijke
zorgvuldigheidseisen door de RTE worden uitgelegd. Ook kunnen artsen op de website
van de RTE noodzakelijke informatie vinden door onder meer de op de website gepubliceerde
RTE-jaarverslagen en geanonimiseerde oordelen te raadplegen.
Wat betreft scholing is er een e-learning Levenseinde en euthanasie van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) beschikbaar. Deze is destijds ontwikkeld
samen met KNMG. Verder heeft ook Expertisecentrum Euthanasie (EE) op basis van jarenlange
casuïstiek scholing voor collega-artsen ontwikkeld. EE biedt modules aan via regionale
nascholing en incompany training. Het gaat om scholingsaanbod zowel voor beginnende
als voor meer ervaren artsen. Ook is er recent een eerste Nederlands Leerboek euthanasie uitgebracht. Het leerboek is geschreven voor alle zorgprofessionals (i.o.) die bij
de voorbereiding of uitvoering van euthanasie betrokken kunnen zijn. En in februari
van dit jaar was er een Nationaal Euthanasiecongres, een gezamenlijk initiatief van
het centrum voor palliatieve zorg Carend, EE en de Nederlandse Vereniging voor een
Vrijwillig Levenseinde (NVVE).
Verder wordt er via het landelijke kennis- en expertisenetwerk ThaNet – door middel
van de website, een nieuwsbrief, voorlichting, scholing, netwerkbijeenkomsten en een
jaarlijks symposium – kennis en expertise verspreid over euthanasie bij psychisch
lijden. Op de website van ThaNet zijn webinars en een e-learning beschikbaar. EE biedt
een specifieke nascholingsmodule aan over «Euthanasie bij psychiatrie».
Artsen die behoefte hebben aan steun en advies omtrent een euthanasieverzoek kunnen
verder te rade bij een SCEN-arts (SCEN staat voor Steun en Consultatie bij Euthanasie
in Nederland). Deze artsen zijn speciaal opgeleid binnen het SCEN-programma van de
KNMG, niet alleen om op te treden als onafhankelijk consulent, maar ook om artsen
steun en advies te verlenen, met name inzake complexe euthanasieverzoeken zoals in
geval van psychiatrie, dementie of een stapeling van ouderdomsaandoeningen. Per 1 januari
2026 stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een speciaal tarief in voor zorginhoudelijk
advies voorafgaand aan een eventuele SCEN-procedure (het raadplegen van een onafhankelijke
arts, in de regel een SCEN-arts) bij complexe problematiek.
Ook kunnen artsen voor steun en advies terecht bij de consulenten van EE. Tot slot
kunnen artsen natuurlijk altijd te rade bij collega-artsen die (meer) ervaring hebben
met euthanasie.
Gezien het geringe aantal meldingen waarin de RTE tot het oordeel «onzorgvuldig» is
gekomen, acht ik geen verbetermaatregelen aangewezen.
Het verslag meldt dat in 2024 opnieuw euthanasie is verleend aan een minderjarige
patiënt. Daarnaast zijn er meldingen van euthanasie bij patiënten met psychisch lijden.
De leden van de BBB-fractie vinden het schrikbarend dat euthanasie bij minderjarigen
en mensen met psychische aandoeningen steeds vaker voorkomt. Vindt de Staatssecretaris
het verantwoord dat in Nederland euthanasie mogelijk is bij minderjarigen, terwijl
wetenschappelijk bekend is dat jongeren nog volop in ontwikkeling zijn? Welke extra
waarborgen worden er getroffen om te voorkomen dat euthanasie wordt ingezet bij onzekere
uitzichtloosheid, zoals bij jongeren en mensen die psychisch lijden? Hoe waarborgt
de Staatssecretaris dat euthanasie geen «vluchtroute» wordt voor mensen die onvoldoende
toegang hebben tot passende zorg, bijvoorbeeld in de GGZ?
In 2024 was er sprake van één melding van euthanasie bij een minderjarige patiënt.
Daarbij was geen sprake van een psychische aandoening. Het ging om een patiënt met
een aangeboren genetische aandoening die ernstige lichamelijke problemen veroorzaakte,
alsmede een verstandelijke beperking. Euthanasie bij een minderjarige patiënt komt
heel weinig voor. In de periode 2015–2024 heeft de RTE 16 meldingen van minderjarigen
ontvangen. Bij 14 meldingen was het lijden een gevolg van een lichamelijke aandoening.
Bij 2 meldingen in 2023 kwam het verzoek voort uit lijden dat het gevolg was van een
psychische aandoening. Deze twee meldingen zijn in 2024 beide als zorgvuldig beoordeeld.
Bij de totstandkoming van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij
zelfdoding (Wtl) is bewust gekozen voor de huidige leeftijdsgrenzen waarbij een patiënt
van 12 jaar en ouder om euthanasie kan verzoeken. Heeft een patiënt de leeftijd van
16 jaar nog niet bereikt dan moeten de ouders of voogd met de euthanasie instemmen.
De leeftijdsgrenzen in de Wtl sluiten aan bij de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
(Wgbo). Met de huidige leeftijdsgrenzen in de Wtl en de Wgbo gelden in de hele geneeskunde
dezelfde leeftijdsgrenzen voor het nemen van medische beslissingen door een patiënt.
In Nederland mogen jongeren vanaf 16 jaar zelfstandig medische beslissingen nemen.
Het uitgangspunt is dat ook minderjarigen ondraaglijk en uitzichtloos kunnen lijden
en een arts in uitzonderlijke omstandigheden op een euthanasiewens van een minderjarige
patiënt mag ingaan.
De professionele standaard voor euthanasie bij psychisch lijden is neergelegd in de
richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis (2018) van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). In de richtlijn is
aangegeven dat extra behoedzaamheid in acht moet worden genomen wanneer de grondslag
van een verzoek primair gelegen is in een psychische stoornis. Volgens de richtlijn
is bij patiënten met een psychische stoornis uitzichtloosheid sterk persoonsgebonden
en individueel bepaald. Het gaat om een beoordeling door de arts van de individuele
en persoonlijke situatie van deze unieke patiënt. Op basis van richtlijnen, expertise
en beloop van de behandelingen van de individuele patiënt wordt een beoordeling van
de uitzichtloosheid gemaakt. Naarmate de patiënt jonger is, wordt grotere (maar niet
per definitie absolute) terughoudendheid geadviseerd. De factor leeftijd moet meegewogen
worden bij de beoordeling of het verzoek weloverwogen is en daarmee van de wilsbekwaamheid.
Hoe jonger de leeftijd, hoe stringenter de maatstaf voor wilsbekwaamheid moet zijn.
Leeftijd speelt ook mee in de overzienbare termijn waarop er zicht moet zijn op verbetering
om van een redelijk behandelperspectief te spreken: hoe jonger de patiënt, hoe langer
de overzienbare termijn mag zijn die acceptabel geacht wordt.
Aan het verlenen van euthanasie op basis van psychisch lijden gaat een zeer intensief
en lang behandeltraject vooraf. Uit recent onderzoek naar euthanasieverzoeken vanwege
psychisch lijden onder jonge mensen (< 24 jaar) blijkt dat patiënten aan wie euthanasie
was verleend er sprake was van een uitgebreide behandelgeschiedenis.14 Euthanasie kan geen «vluchtroute» zijn voor mensen die onvoldoende toegang hebben
tot passende zorg, bijvoorbeeld in de GGZ. Om voor euthanasie in aanmerking te komen
moet er sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en van het ontbreken van
een redelijke andere oplossing. Het is bekend dat het complex is om bij een euthanasieverzoek
op psychiatrische grondslag de uitzichtloosheid en de vraag of er nog redelijke andere
oplossingen zijn, te beoordelen. Dit vraagt dan ook uiterste zorgvuldigheid en behoedzaamheid,
zoals ook in de NVvP richtlijn wordt aangegeven. Zeker waar het jongeren betreft.
Dat door de aard van psychiatrische aandoeningen en psychiatrische behandelingen over
de uitzichtloosheid geen absolute zekerheid kan worden verkregen, wordt door veel
psychiaters als onvermijdelijk gezien. De NVvP-richtlijn wordt momenteel herzien waarbij
ook aandacht wordt besteed aan euthanasie bij psychisch lijden bij jonge mensen.
De RTE signaleert dat de doorlooptijd van beoordelingen in het najaar van 2024 is
opgelopen tot 60 à 70 dagen, mede door capaciteitsproblemen. Inmiddels is dit verbeterd,
maar de leden van de BBB-fractie vragen: welke structurele maatregelen worden genomen
om de capaciteit van de RTE op peil te houden, zodat beoordelingen tijdig en zorgvuldig
kunnen plaatsvinden?
De RTE zal vanaf heden de instroom van meldingen in relatie tot de bezetting van het
secretariaat structureel monitoren, zodat eerder te anticiperen is op het ontstaan
van mogelijke achterstanden.
Daarnaast gaan het Ministerie van VWS en het Ministerie van J&V dit najaar in gesprek
met de RTE om te bezien welke specifieke maatregelen ingezet kunnen worden wanneer
uit de structurele monitoring blijkt dat er (grote) achterstanden ontstaan. Het uitgangspunt
daarbij is dat eventuele aanpassing van processen van de RTE nooit ten koste mogen
gaan van de kwaliteit van de toetsing.
Of er in de toekomst extra financiering of fte’s nodig zijn, zal afhangen van de ontwikkeling
van het aantal meldingen. RTE-leden ontvangen onder meer een vergoeding per afgehandelde
melding en het bijwonen van (commissie/ regio) vergaderingen. Deze vergoedingensystematiek
heeft tot gevolg dat als het aantal meldingen omhooggaat, de kosten voor de afhandeling
navenant stijgen. De stijging van de kosten hangt dus samen met de toename van het
aantal meldingen dat beoordeeld dient te worden en slechts beperkt met de eventuele
uitbreiding van de leden om deze toename het hoofd te kunnen bieden.
Waar mogelijk en noodzakelijk neemt de RTE maatregelen ten behoeve van een kwalitatief
goede, effectieve en doelmatige toetsingsprocedure. Zo streeft de RTE ernaar dat medio
2026 alle meldingen van forensisch artsen digitaal bij de RTE worden aangeleverd.
Ook een verbetering van het huidige ICT-systeem met een adequate zoekfunctie draagt
daaraan bij. Daarnaast wordt een plaatsvervangend secretaris benoemd gelet op het
belang van de continuïteit van de aansturing van het secretariaat.
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat Nederland een grens heeft bereikt.
Euthanasie mag nooit verworden tot een normale medische handeling of een uitweg voor
maatschappelijke tekorten in zorg en ondersteuning. Zij roepen de Staatssecretaris
op om stevig op de rem te trappen, de menselijke waardigheid centraal te stellen en
het maatschappelijk debat over de grenzen van euthanasie actief te voeren.
Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat euthanasie geen «normale medische handeling»
is. En dat euthanasie geen uitweg kan bieden voor maatschappelijke tekorten in zorg
en ondersteuning. Om voor euthanasie in aanmerking te kunnen komen moet aan de zorgvuldigheidseisen
van de Wtl zijn voldaan. Verder geeft het rapport van de vierde evaluatie van de Wet
toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl), zoals ook in de
kabinetsreactie op het rapport is aangegeven, een positief beeld van de werking van
de wet en komen de onderzoekers tot de conclusie dat de algemene doelstellingen van
de Wtl nog steeds (in voldoende mate) worden bereikt. Ook de oordelen van de Regionale
Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) laten zien dat er door artsen zorgvuldig wordt
gehandeld.
Er is dan ook geen reden om «stevig op de rem te trappen». Wel wordt in het rapport
van de vierde wetsevaluatie opgemerkt dat het gelet op de waarborgfunctie van de Wtl
belangrijk is dat de arts scherp blijft op de vrijwilligheid en weloverwogenheid van
het verzoek van de patiënt, zeker waar het gaat om patiënten bij wie het ziektebeeld
mogelijk de wilsbekwaamheid beïnvloedt. Ik onderschrijf die oproep.
Menselijke waardigheid is een fundamenteel uitgangspunt in het EVRM. Zo beschermt
artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht op
leven en beschermt artikel 8 het recht op eerbiediging van het privé, familie- en
gezinsleven. De wetgever heeft met de Wtl een balans gevonden in de bescherming van
beide rechten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het jaarverslag
over 2024 van de RTE. Net als in voorgaande jaren nam ook in 2024 het aantal gevallen
van euthanasie verder toe en het einde van de toename lijkt nog niet in zicht. De
leden van de SGP-fractie vinden het daarom van groot belang dat er nader onderzoek
gedaan wordt naar de oorzaken en achtergronden van de stijging. Begin 2025 is dit
onderzoek van start gegaan.15 Zij vragen of de cijfers van 2024 ook bij dit onderzoek betrokken kunnen worden.
De cijfers van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) van 2024 worden inderdaad
bij het lopende onderzoek naar de oorzaak van de stijging van het aantal euthanasieverzoeken-
en meldingen betrokken. Dit onderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de motie
Bikker (ChristenUnie). Op 3 februari 2025 is door ZonMw een opdracht verstrekt tot
het uitvoeren van een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken van
de absolute en relatieve stijging van het aantal euthanasiegevallen (verzoeken- en
meldingen) waarbij deze oorzaken nader dienen te worden geduid vanuit (medisch-)ethisch
perspectief. De onderzoeksopdracht is verstrekt aan het Radboud UMC en wordt mede
uitgevoerd door onderzoekers van UMC Utrecht, Amsterdam UMC en UMC Groningen. Het
onderzoek is op 3 april 2025 van start gegaan. De resultaten van het onderzoek worden
naar verwachting in juni 2026 opgeleverd.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de (afscheidnemend) voorzitter van de RTE blij
is met het maatschappelijk debat over euthanasie vanwege psychisch lijden bij jongeren.
Volgens hem leidt debat leidt tot herbevestiging of juist aanpassing van maatschappelijke
normen. Hij schrijft verder dat «de wettelijke normering van euthanasie en de controle
achteraf door de RTE een mooi voorbeeld zijn van de potentie die onze democratische
rechtsstaat heeft om grote maatschappelijke tegenstellingen te overbruggen en te komen
tot een breed gedragen oplossing voor een fundamenteel dilemma. Zo’n oplossing is
naar haar aard een compromis. De uitdaging is om dit compromis niet te laten verstarren
maar te laten meedeinen met de tijd. De open normen in de wet maken dit mogelijk binnen
de harde grenzen die de wet ook stelt.» De leden van de SGP-fractie vragen de Staatssecretaris
hierop te reflecteren. Kan hij zich voorstellen dat de wetgever op enig moment besluit
om de grenzen van de euthanasiewet aan te scherpen omdat zij de normen te open geformuleerd
vindt, bijvoorbeeld ten aanzien van euthanasie bij psychisch lijden?
Zoals in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid De Korte (NSC) over een
kritische reflectie op euthanasie bij psychisch lijden van jonge mensen is aangegeven,
moeten de zorgvuldigheidseisen van de Wtl blijkens de wetsgeschiedenis worden gezien
als «open normen» die onvermijdelijk abstract geformuleerd zijn en die in hun onderlinge
samenhang voldoende bestendig zijn en niet zullen leiden tot een steeds verdergaande
versoepeling bij de aanvaarding van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Gezien het feit dat euthanasie bijzonder medisch handelen betreft, spelen medisch-professionele
richtlijnen bij de invulling van de open normen – binnen de kaders van de Wtl – een
belangrijke rol. Het is aan de beroepsgroep – en in het geval van euthanasie bij psychisch
lijden aan de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) – om te bepalen wat de
professionele standaard is.16 De NVvP is bezig met de herziening van de richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis (2018). De NVvP verwacht het gehele proces van herziening in het vierde kwartaal
van 2026 afgerond te hebben en rond die tijd de nieuwe richtlijn te publiceren.
De leden van de SGP-fractie constateren een toename van zogenaamde «duo-euthanasie».
Dit kwam in 2024 54 keer voor (107 euthanasiemeldingen). Hoe kijkt de Staatssecretaris
naar deze ontwikkeling? Is er volgens hem sprake van een «trend» en zo ja, hoe wenselijk
vindt hij dat?
In 2024 heeft de RTE 54 keer een «duo-euthanasie» beoordeeld, tegen 33 keer in 2023.
Er is geen specifieke verklaring voor de stijging van het aantal meldingen van «duo-euthanasie».
In de jaarverslagen van de RTE wordt sinds 2018 expliciet aandacht besteed aan de
meldingen van euthanasie bij (echt)paren en op de website van de RTE worden enkele
oordelen waarbij sprake is geweest van «duo-euthanasie» gepubliceerd. Mogelijk dat
dit heeft bijgedragen aan kennisvergroting over duo-euthanasie bij artsen (en patiënten)
en de voorwaarden waaronder dit mag worden verleend.
Relevant in dit kader is dat iedere arts die euthanasie verleent aan de wettelijke
zorgvuldigheidseisen moet voldoen, ook bij een «duo-euthanasie» waarbij het dus gaat
om twee afzonderlijke meldingen. Bij beide meldingen moet aan de zorgvuldigheidscriteria
van de Wtl worden voldaan. De EuthanasieCode schrijft voor dat de arts of artsen in
zo’n geval voor ieder van de partners een andere (SCEN-)consulent moeten raadplegen.
Dit is nodig om te waarborgen dat beide verzoeken om euthanasie afzonderlijk worden
beoordeeld. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen druk bestaat
van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner. In 2024 is de
RTE bij één melding waarbij sprake was van euthanasie bij een echtpaar tot het oordeel
gekomen dat de betreffende arts niet voldaan had aan de zorgvuldigheidseisen aangezien
de arts slechts één consulent raadpleegde voor beide echtelieden.
Het valt de leden van de SGP-fractie bij vergelijking van jaarverslagen van de RTE
op dat het lastig is om een meerjarige vergelijking te maken van het verband tussen
leeftijden en oorzaken voor euthanasie. Er zijn door de jaren heen steeds verschillende
leeftijdscohorten gehanteerd en informatie wordt gefragmenteerd gepresenteerd in de
jaarverslagen waardoor het lastig is om bepaalde ontwikkelingen in kaart te brengen
of verbanden te leggen. De leden van de SGP-fractie vragen de Staatssecretaris om
– in overleg met de RTE – te bezien hoe deze informatie beschikbaar gesteld kan worden.
Is het mogelijk om de harde data die ten grondslag ligt aan de jaarverslagen te publiceren,
of wordt dit reeds gedaan?
Sinds 2016 wordt in het RTE-jaarverslag melding gemaakt van leeftijdscategorieën en
het aantal meldingen per leeftijdscategorie. Deze informatie wordt weergegeven door
middel van een taartdiagram. Tot op heden zijn deze leeftijdscategorieën ongewijzigd
gebleven en zij zullen verder gecontinueerd worden. In het jaarverslag wordt verder
melding gemaakt van het aantal meldingen per aandoening waarbij geen onderscheid wordt
gemaakt naar leeftijd. De laatste jaren heeft de RTE wel enig inzicht geboden in de
leeftijdscategorieën ten aanzien van meldingen binnen de categorieën dementie, psychische
aandoeningen en stapeling van ouderdomsaandoeningen, zij het niet specifiek voor alle
door de RTE gehanteerde leeftijdscategorieën. Nieuw in het jaarverslag 2024 is het
onderscheid tussen de categorie «combinatie van lichamelijke aandoeningen» en de categorie
«combinatie van lichamelijke en psychische aandoeningen». Voorheen werden deze meldingen
geregistreerd onder de categorie «combinatie van aandoeningen». Het betreft dus een
nadere uitsplitsing van een eerder bestaande categorie. De RTE onderzoekt momenteel
de mogelijkheid om cijfers en grafieken op een aparte webpagina van de RTE te publiceren,
zodat onder meer de ontwikkelingen van aandoeningen in afgelopen jaren gevolgd kunnen
worden. Ik zal verder in overleg treden met de RTE om te bezien hoe in de toekomst
meldingen dusdanig gepresenteerd kunnen worden in het jaarverslag dat er een beter
verband kan worden gelegd tussen leeftijdscategorieën en categorieën van aandoeningen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de stijging van het aantal meldingen
van euthanasie ten opzichte van het totale sterftecijfer van 5,4% naar 5,8% hen zorgen
baart. Deze leden hopen dat het onderzoek naar de oorzaken van deze stijging inzicht
biedt in de oorzaken en onderliggende bewegingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of de capaciteit van
de RTE nog voldoende is nu het aantal meldingen blijft toenemen, het afgelopen jaar
een achterstand is opgelopen, en weer ingehaald, en het van het grootste belang blijft,
niet in het minst vanwege de complexe doelgroepen als mensen met dementie en psychiatrisch
lijden, om de beoordeling zorgvuldig te laten verlopen. Is de Staatssecretaris het
met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat vereenvoudiging van het toetsingsproces
niet aan de orde is en geen oplossing is voor het omgaan met de toenemende meldingen?
Vereenvoudiging van het toetsingsproces is niet aan de orde. Conform de Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) wordt iedere door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) ontvangen melding van euthanasie
getoetst door een commissie bestaande uit een jurist, een arts en een ethicus. Dit
geldt zowel voor «niet-vragen oproepende (NVO)»-meldingen als voor «vragen-oproepende
(VO)»-meldingen. Of er sprake is van een VO-melding, wordt bepaald door de vragen
die een bepaalde melding oproept. Bijvoorbeeld omdat het gaat om complexe kwesties
of omdat het dossier op bepaalde punten niet duidelijk is.
NVO-meldingen worden door ieder lid van de betreffende commissie in beginsel digitaal
beoordeeld. Indien nodig kan over de zaak digitaal worden overlegd. Als één van de
drie commissieleden van mening is dat de melding wél vragen oproept wordt de melding
alsnog doorverwezen voor behandeling op de maandelijkse commissievergadering, waar
alle vragen oproepende meldingen worden behandeld.
De volgende meldingen worden op dit moment standaard als VO-melding geregistreerd:
• Uitvoering op basis van een schriftelijke wilsverklaring bij een patiënt die niet
meer wilsbekwaam ter zake was (bijvoorbeeld door dementie);
• De patiënt leed aan een psychische stoornis;
• De patiënt had een psychische stoornis in de recente geschiedenis. VO, tenzij het
gaat om een patiënt die om euthanasie verzoekt op grond van lijden ten gevolge van
een lichamelijke aandoening en die een depressieve stoornis had, die goed behandeld
en in remissie was, waarbij dus geen sprake meer was van een actuele depressie;
• De patiënt was minderjarig;
• De patiënt verkeerde in coma of in een toestand van verlaagd bewustzijn.
• De patiënt had een (licht) verstandelijke beperking. In beginsel VO, tenzij er geen
enkele twijfel was met betrekking tot de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien
van het euthanasieverzoek en de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek.17
Uit bovenstaande volgt dat meldingen waarbij euthanasie is verleend aan een patiënt
die leed aan dementie, maar nog wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek,
niet standaard als VO-melding wordt geregistreerd.
Als de commissie voornemens is tot het oordeel te komen dat de arts niet overeenkomstig
de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld, dan zal de commissie dit conceptoordeel vooraf
voor een zwaarwegend advies voorleggen aan alle andere commissieleden en secretarissen.
Ook wanneer er complexe meldingen zijn die meer reflectie vragen, worden deze meldingen
aan de alle leden voorgelegd.
Om eerder te kunnen anticiperen op het ontstaan van mogelijke achterstanden zal de
RTE vanaf heden de instroom van meldingen in relatie tot de bezetting van het secretariaat
structureel monitoren.
Daarnaast gaan het Ministerie van VWS en het Ministerie van J&V dit najaar in gesprek
met de RTE om te bezien welke specifieke maatregelen ingezet kunnen worden wanneer
uit de structurele monitoring blijkt dat er (grote) achterstanden ontstaan. Het uitgangspunt
daarbij is dat eventuele aanpassing van processen van de RTE nooit ten koste mogen
gaan van de kwaliteit van de toetsing.
Of er in de toekomst extra financiering of fte’s nodig zijn, zal afhangen van de ontwikkeling
van het aantal meldingen. RTE-leden ontvangen onder meer een vergoeding per afgehandelde
melding en het bijwonen van (commissie/ regio) vergaderingen. Deze vergoedingensystematiek
heeft tot gevolg dat als het aantal meldingen omhooggaat, de kosten voor de afhandeling
navenant stijgen. De stijging van de kosten hangt dus samen met de toename van het
aantal meldingen dat beoordeeld dient te worden en slechts beperkt met de eventuele
uitbreiding van de leden om deze toename het hoofd te kunnen bieden.
Waar mogelijk en noodzakelijk neemt de RTE maatregelen ten behoeve van een kwalitatief
goede, effectieve en doelmatige toetsingsprocedure. Zo streeft de RTE ernaar dat medio
2026 alle meldingen van forensisch artsen digitaal bij de RTE worden aangeleverd.
Ook een verbetering van het huidige ICT-systeem met een adequate zoekfunctie draagt
daaraan bij. Daarnaast wordt een plaatsvervangend secretaris benoemd gelet op het
belang van de continuïteit van de aansturing van het secretariaat.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een reflectie van de Staatssecretaris
en de RTE op de gang van zaken nu. Kan de Staatssecretaris aangeven welke dilemma’s
of discussiepunten de RTE grosso modo ziet door alle casussen heen?
Het rapport van de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek
en hulp bij zelfdoding (Wtl) geeft, zoals ook in de kabinetsreactie op het rapport
is aangegeven, een positief beeld van de werking van de wet. De onderzoekers komen
tot de conclusie dat de algemene doelstellingen van de Wtl nog steeds (in voldoende
mate) worden bereikt. Ook de oordelen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie
(RTE) laten zien dat er door artsen zorgvuldig wordt gehandeld. Wel wordt in het rapport
van de vierde wetsevaluatie opgemerkt dat het gelet op de waarborgfunctie van de Wtl
belangrijk is dat de arts scherp blijft op de vrijwilligheid en weloverwogenheid van
het verzoek van de patiënt, zeker waar het gaat om patiënten bij wie het ziektebeeld
mogelijk de wilsbekwaamheid beïnvloedt. Ik onderschrijf die oproep.
De RTE ziet geen rode draad door alle casussen heen wat betreft dilemma’s of discussiepunten.
Deze leden vragen de Staatssecretaris ook of de RTE vindt dat de huidige zorgvuldigheidseisen
en de manier van toetsen nog passen bij de meldingen die ze ontvangen.
Sinds de inwerkingtreding van de Wtl in 2002 hebben vijf regionale toetsingscommissies
de wettelijke taak meldingen van artsen van een door hen uitgevoerde levensbeëindiging
op verzoek of hulp bij zelfdoding te toetsen. De commissies zijn onafhankelijk; ze
toetsen de euthanasiemeldingen aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen en oordelen
zonder bemoeienis van de Minister, politiek of derden.18 Of de wettelijke zorgvuldigheidseisen passend zijn, ziet de RTE als een politieke
vraag.
In het rapport van de vierde evaluatie van de Wtl geven de onderzoekers aan dat binnen
de RTE aan de zinvolheid van het huidige systeem niet ten principale getwijfeld wordt.
Aanpassingen van de wet (zoals het beperken van de beoordeling tot alleen VO-meldingen
of tot een steekproefsgewijze selectie van gevallen) zijn wat de bevraagde RTE-leden
betreft nodig noch wenselijk. Ook onder andere betrokkenen, zoals artsen, is hierover
niet of nauwelijks discussie. De onderzoekers concluderen dan ook dat er kennelijk
brede steun is voor het huidige toetsingssysteem.19
Kan de Staatssecretaris reflecteren op de manier van verslaglegging van alle euthanasietoetsingen,
namelijk met een kwantitatief jaarverslag waarin de verschillende karakteristieken
van de jaarcijfers wordt gegeven, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Vindt de Staatssecretaris het jaarverslag op deze manier nog steeds een afdoende kwaliteitsinstrument,
zo vragen deze leden.
De RTE legt met haar jaarverslag verantwoording af aan samenleving en politiek over
de manier waarop zij haar wettelijke taak heeft uitgevoerd. Hierin zijn de belangrijkste
cijfers opgenomen en worden relevante zaken aan de orde gesteld die in het verslagjaar
hebben gespeeld. Ook komt in het jaarverslag casuïstiek aan bod, met zowel veel voorkomende
als bijzondere meldingen van euthanasie en alle meldingen die in het afgelopen jaar
als «onzorgvuldig» zijn beoordeeld. In aanvulling daarop publiceert de RTE geanonimiseerde
oordelen op haar website. De jaarverslagen en de gepubliceerde oordelen van de commissies
geven een beeld van de wijze waarop de commissies de wettelijke zorgvuldigheidseisen
voor euthanasie toepassen en interpreteren. Daarnaast geeft de RTE in haar EuthanasieCode
een handzaam overzicht van de wijze waarop zij de zorgvuldigheidseisen interpreteert.
Ik ben van mening dat het jaarverslag – tezamen met de gepubliceerde oordelen en de
EuthanasieCode – een afdoende kwaliteitsinstrument vormt. Daarbij wijs ik ook op de
vijfjaarlijkse wetsevaluatie van de Wtl, die inzicht biedt in de wijze en kwaliteit
van toetsing door de RTE.
De RTE onderzoekt momenteel de mogelijkheid om cijfers en grafieken op een aparte
webpagina van de RTE te publiceren, zodat onder meer de ontwikkelingen van aandoeningen
in afgelopen jaren gevolgd kunnen worden. Ik zal verder in overleg treden met de RTE
om te bezien hoe in de toekomst meldingen dusdanig gepresenteerd kunnen worden in
het jaarverslag dat er een beter verband kan worden gelegd tussen leeftijdscategorieën
en categorieën van aandoeningen.
Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat de RTE in afwijking van de richtlijnen van
de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie lagere eisen stellen aan de euthanasieprocedure,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij patiënten bij wie het euthanasieverzoek
(in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis
altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid
die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. De RTE sluit hiermee aan bij
de beroepsgroepen Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
(KNMG) en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). De RTE toetst of de arts
een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de
patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en
of redelijke alternatieven ontbreken. De arts kan volgens de RTE zelf beslissen of
hij een onafhankelijk psychiater náást een (SCEN-)arts raadpleegt, of een (SCEN-)arts
die tevens psychiater is. Deze invulling door de RTE van de vereiste grote behoedzaamheid
wijkt inderdaad af van de criteria in de NVvP richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis. In deze richtlijn wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen verschillende fasen
(een verzoekfase, beoordelingsfase en consultatiefase) en vereist in alle gevallen
de betrokkenheid van twee psychiaters. De RTE maakt geen indeling in fasen en vereist
de raadpleging van één onafhankelijk psychiater.20
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt in haar toezicht de professionele
normen aan. Wanneer de IGJ van de RTE een oordeel «onzorgvuldig» in geval van psychisch
lijden ontvangt, houdt zij bij het onderzoek naar de melding onder meer de NVvP-richtlijn
aan. Ook het Openbaar Ministerie (OM) houdt deze richtlijn aan wanneer zij het een
oordeel «onzorgvuldig» van de RTE ontvangt in geval van psychisch lijden.
Onder meer met het oog op de rechtszekerheid van artsen, patiënten en anderen die
bij de uitvoering van euthanasie betrokken zijn, acht ik het van belang dat de EuthanasieCode
van de RTE en de richtlijnen van de beroepsgroep met elkaar overeenstemmen. Ik heb
dit dan ook onder de aandacht van de RTE gebracht.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het Openbaar Ministerie of de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd meldingen ontvangen hebben over oordelen van de RTE die het
predicaat zorgvuldig niet verdienden. Welke vervolgstappen hebben deze instanties
vervolgens gezet?
Op basis van artikel 9, tweede lid, onder a, Wtl zijn de RTE gehouden de zogeheten
oordelen «onzorgvuldig» aan zowel de IGJ als aan het OM door te zenden.
Het College van procureurs-generaal beoordeelt vervolgens op grond van het door de
RTE meegezonden dossier welke afdoeningsbeslissing wordt genomen. De uitgangspunten
daarvoor zijn neergelegd in de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake actieve levensbeëindiging
op verzoek. Op basis van de verkregen informatie beoordeelt het College of de arts
een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en, wanneer dat het geval is, of het
opportuun is de arts hiervoor te vervolgen. Deze beoordeling is sterk afhankelijk
van de weging van de concrete omstandigheden van het geval. Hoewel het oordeel van
de RTE niet direct doorslaggevend is voor de afdoeningsbeslissing, weegt dit oordeel
zwaar.
Sinds de inwerkingtreding van de Wtl is één arts vervolgd wegens het niet naleven
van de zorgvuldigheidseisen (artikel 293 lid 2 Wetboek van Strafrecht). In alle overige
gemelde oordelen «onzorgvuldig» volgde een sepot. In 2024 betrof dit zes zaken. Behoudens
melding door de RTE van de oordelen «onzorgvuldig» worden sommige uitgevoerde euthanasieverzoeken
door derden gemeld bij het OM, bijvoorbeeld door naasten die menen dat er niet zorgvuldig
is gehandeld. Voor zover bekend gaat het om minder dan 10 meldingen sinds 2017, waarvan
in een aantal meldingen ook aangifte is opgenomen. Tot op heden gaf geen van deze
meldingen aanleiding tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek.
De IGJ neemt de ontvangen oordelen «onzorgvuldig» altijd in onderzoek. De IGJ onderzoekt
dan de rol en het functioneren van de betrokken zorgverlener en/of zorgaanbieder.
De RTE valt niet onder het toezicht van de IGJ. In het geval de RTE van oordeel is
dat een arts wél heeft voldaan aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen en derhalve
tot het oordeel «zorgvuldig» komt, heeft de IGJ in beginsel geen rol. Tenzij de IGJ
meldingen ontvangt die erop wijzen dat de RTE haar oordeel zou hebben gebaseerd op
onjuiste of onvolledige informatie. In dat geval neemt de IGJ een dergelijke melding
in onderzoek indien zij hiertoe aanleiding ziet.
De IGJ heeft geen meldingen ontvangen van burgers en/of zorgprofessionals over oordelen
die de RTE in 2024 heeft afgegeven, waarin volgens de melder de RTE ten onrechte het
oordeel «zorgvuldig» heeft afgegeven. Ook heeft de inspectie geen meldingen van burgers
en/of zorgprofessionals ontvangen over de oordelen «onzorgvuldig» die in 2024 door
de RTE zijn afgegeven.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de stijging van het aantal
meldingen van euthanasie bij patiënten met dementie of psychiatrie, van respectievelijk
27% en 59% tussen 2023 en 2024. Heeft de Staatssecretaris al enig beeld van de oorzaken
van deze stijging? Worden deze meest recente cijfers betrokken bij het onderzoek naar
de stijging van euthanasiemeldingen?
Er zijn geen feiten bekend die deze toename ten opzichte van 2023 kunnen verklaren.
Naar aanleiding van de motie Bikker (ChristenUnie)21 is op 3 februari 2025 door ZonMw een opdracht verstrekt tot het uitvoeren van een
onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken van de absolute en relatieve
stijging van het aantal euthanasiegevallen (verzoeken- en meldingen) waarbij deze
oorzaken nader dienen te worden geduid vanuit (medisch-)ethisch perspectief. De onderzoeksopdracht
is verstrekt aan het Radboud UMC en wordt mede uitgevoerd door onderzoekers van UMC
Utrecht, Amsterdam UMC en UMC Groningen. Het onderzoek is op 3 april 2025 van start
gegaan. De resultaten van het onderzoek worden naar verwachting in juni 2026 opgeleverd.
De meest recente cijfers worden bij dit onderzoek betrokken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel van de 30 patiënten met een psychiatrische
stoornis onder de 30 jaar vrouw is. Wat was hun gemiddelde leeftijd? Hoeveel verschillende
artsen waren betrokken, als eerste behandelaar, bij deze 30 patiënten?
Van de 30 meldingen van euthanasie op basis van één of meer psychiatrische aandoeningen
die de RTE in 2024 ontving in de leeftijdscategorie 18–30 jaar hadden 5 meldingen
betrekking op een man en 25 op een vrouw:
Aantal door RTE ontvangen euthanasiemeldingen in 2024 waarbij het verzoek voortkwam
uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis bij mensen jonger dan 30 jaar
Jonger dan 30 jaar – man
Jonger dan 30 jaar – vrouw
20 jaar: 2
22 jaar: 7
23 jaar: 1
24 jaar: 3
25 jaar: 3
26 jaar: 1
27 jaar: 2
28 jaar: 7
29 jaar: 4
0
1
0
1
2
1
0
0
0
2
6
1
2
1
0
2
7
4
De 30 meldingen van euthanasie op basis van één of meer psychiatrische aandoeningen
bij jongeren onder de 30 jaar zijn afkomstig van 26 verschillende artsen: 10 psychiaters,
7 huisartsen, 4 medisch specialisten en 5 «anders» (hieronder vallen o.m. artsen van
EE die op het meldingsformulier «arts EE» invullen zonder nadere specificatie van
specialisme).
Wat vindt de Staatssecretaris van de toename van het aantal duo-euthanasie-meldingen?
In 2024 heeft de RTE 54 keer een «duo-euthanasie» beoordeeld, tegen 33 keer in 2023.
Relevant in dit kader is dat iedere arts die euthanasie verleent aan de wettelijke
zorgvuldigheidseisen moet voldoen, ook bij een «duo-euthanasie» waarbij het dus gaat
om twee afzonderlijke meldingen. Bij beide meldingen moet aan de zorgvuldigheidscriteria
van de Wtl worden voldaan. De EuthanasieCode schrijft voor dat de arts of artsen in
geval van een «duo-euthanasie» voor ieder van de partners een andere (SCEN-)consulent
moeten raadplegen. Dit is nodig om te waarborgen dat beide verzoeken om euthanasie
afzonderlijk worden beoordeeld. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat
er geen druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner.
In 2024 is de RTE bij de beoordeling van één «duo-euthanasie» tot het oordeel gekomen
dat de betreffende arts niet had voldaan had aan de zorgvuldigheidseisen aangezien
de arts slechts één consulent had geraadpleegd voor beide echtelieden. Uit het oordeel
dat hierover in het RTE-jaarverslag is opgenomen maak ik op dat zowel de arts als
de consulent van dit vereiste niet op de hoogte waren. Ik wil dan ook benadrukken
dat artsen die voornemens zijn om euthanasie te verlenen zich vooraf goed op de hoogte
moeten stellen van de eisen die worden gesteld. Voor (SCEN)-consulenten geldt bij
uitstek dat zij over de vereiste kennis dienen te beschikken.
Hoe wordt in het proces naar toestemming absoluut gegarandeerd dat er geen sprake
is van dwang of drang van de partner of naaste, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Is het voldoende dat beide mensen door een andere SCEN-arts worden bezocht?
In de EuthanasieCode is aangegeven dat de arts die voornemens is om euthanasie» te
verlenen, zich ervan moet overtuigen dat het verzoek van de betreffende patiënt vrijwillig
en weloverwogen is en dat het verzoek wordt gedaan zonder onaanvaardbare invloed van
anderen. Omstandigheden kunnen het nodig maken dat de arts ook onder vier ogen met
de patiënt spreekt.22 Volgens het KNMG-standpunt Beslissingen rond het levenseinde is het raadzaam om in het geval een (echt)paar gezamenlijk om euthanasie vraagt,
te bezien of beide verzoeken separaat kunnen worden beoordeeld en uitgevoerd. Aangezien
een echtpaar meestal bij dezelfde huisarts is, veronderstelt dit dat er een andere
arts betrokken wordt die één van de euthanasieverzoeken in overweging neemt.23
Wat de onafhankelijke consultatie in geval van duo-euthanasie betreft, schrijft de
EuthanasieCode voor, zoals eerder is aangegeven, dat in dat geval de arts voor ieder
van de partners een andere consulent raadpleegt. Beide consulenten moeten zich ervan
vergewissen, dat er geen druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek
van) de andere partner. De Wtl schrijft voor dat de consulent de patiënt moet zien.
Uitgangspunt is dat de consulent de patiënt ook ziet zonder dat anderen daarbij aanwezig
zijn.24 Ook in het KNMG-standpunt Beslissingen rond het levenseinde wordt aangegeven dat in geval van duo-euthanasie er twee verschillende SCEN-artsen
moeten worden geraadpleegd, die beiden individueel met de verschillende partners spreken
in het kader van de formele consultatie. Dit om te waarborgen dat iedere casus afzonderlijk
wordt beoordeeld en om te voorkomen dat de partners druk uitoefenen op elkaar en op
de uitvoerend arts.25
Met bovenstaande procedure wordt – mits deze inderdaad wordt opgevolgd – voldoende
gewaarborgd dat er geen sprake is van dwang of drang van de partner of naaste.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel tijd een RTE-lid gemiddeld besteedt
aan een melding die als niet-vragen-oproepend (NVO) is geselecteerd. Wat wordt ten
aanzien van een NVO-melding op een digitale vergadering besproken? Hoeveel meldingen
worden per digitale vergadering gemiddeld besproken? Hoeveel tijd besteedt een RTE-lid
gemiddeld aan een melding die vragen oproept of als zodanig is geselecteerd?
Als indicatie voor de gemiddelde tijd die een RTE-lid besteedt aan een NVO-melding
wordt 15 minuten aangehouden. Gemiddeld krijgt een commissielid steeds vijftien NVO-meldingen
ter digitale behandeling toebedeeld. Voor een vragen-oproepende (VO)-melding wordt
als indicatie voor de gemiddelde voorbereidingstijd 24 minuten per melding aangehouden,
los van de vergadertijd. Iedere VO-melding wordt vervolgens tijdens een fysieke vergadering
besproken. Op een fysieke vergadering worden maximaal twaalf meldingen behandeld.
De gemiddelde duur van een fysieke vergadering is vier uur. Eén en ander hangt echter
af van de aard en complexiteit van de betreffende meldingen en of een arts is uitgenodigd
om tijdens een vergadering een mondelinge toelichting op een melding te komen geven.
Iedere melding – zowel VO- als NVO – wordt getoetst aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen.
De beoordeling van een melding is maatwerk. Het hangt van de specifieke melding af
wat er wordt besproken.
In het rapport van de vierde evaluatie van de Wtl geven de onderzoekers aan dat vrijwel
alle bevraagde commissieleden van de RTE bevestigen dat het hen in het algemeen lukt
om de te beoordelen meldingen zorgvuldig door te nemen. Een aantal van hen gaf daarbij
wél aan dat het hen meer tijd kost dan ervoor staat en dat de werkdruk weer toeneemt
door het stijgende aantal meldingen. De commissieleden zijn vrijwel allemaal tevreden
over de kwaliteit van de beoordeling van zowel NVO- als VO-meldingen.26
Wat was de aard van de twintig meldingen die in de «discussieruimte» zijn geplaatst,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoeveel leden mengen zich gemiddeld
in een discussie over een dergelijke melding?
In de discussieruimte worden alle voorgenomen onzorgvuldige meldingen geplaatst. Daarnaast
komen daarin ook standaard alle artikel 2 lid 2 meldingen: euthanasie op basis van
een schriftelijke wilsverklaring. Tevens worden meldingen in de discussieruimte geplaatst
waarbij de commissie besluit dat de casus zich leent om plenair te behandelen, bijvoorbeeld
als het gaat om een bepaalde interpretatie van één van de open normen in de Wtl.
In 2024 had een aantal meldingen in de discussieruimte betrekking op de wilsbekwaamheid
in het kader van dementie, het niet raadplegen van een onafhankelijk psychiater, een
minderjarige met een psychiatrische aandoening en het consulteren van één consulent
bij duo-euthanasie.
Meldingen op basis van een psychische aandoening worden niet standaard in de discussieruimte
geplaatst. Wel bespreekt de commissie deze meldingen altijd op een fysieke vergadering.
Het secretariaat van de RTE houdt niet bij hoeveel leden zich mengen in een discussie.
Het gemiddelde aantal reacties op een melding die in de discussieruimte is geplaatst,
ligt rond de tien. Het komt voor dat andere leden de casus lezen zonder een reactie
te plaatsen, bijvoorbeeld omdat de reactie al verwoord is door een ander lid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J.J. Meijerink, adjunct-griffier