Brief regering : Fiche: Wijziging EU-klimaatwet (EU-klimaatdoelstelling 2040)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4114
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 augustus 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Wijziging EU-klimaatwet (EU-klimaatdoelstelling 2040)
Fiche: Omnibus VI – vereenvoudiging eisen en procedures chemische producten (Kamerstuk
22 112, nr. 4115)
Fiche: Routekaart rechtmatige en effectieve toegang tot data ten behoeve van de opsporing
(Kamerstuk 22 112, nr. 4116)
Fiche: Verordening voor de EU Space Act (Kamerstuk 22 112, nr. 4117)
Fiche: Mededeling over a Vision for the European Space Economy (Kamerstuk 22 112, nr. 4118)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
R.P. Brekelmans
Fiche: Wijziging EU-klimaatwet (EU-klimaatdoelstelling 2040)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging
van Verordening (EU) 2021/1119 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking
van klimaatneutraliteit
b) Datum ontvangst Commissiedocument
2 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 524
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52025PC05…
e) Nr. effectbeoordeling Commissie en Opinie
N.v.t.
f) Behandelingstraject Raad
Milieuraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Klimaat en Groene Groei
h) Rechtsbasis
Artikel 192(1) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 2 juli publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een wetsvoorstel
voor de wijziging van de Europese klimaatwet, met daarin een bindende klimaatdoelstelling
voor 2040 van netto 90% broeikasgasemissiereductie ten opzichte van 1990 als tussenstap richting klimaatneutraliteit
in 2050. De EU Klimaatwet,1 in artikel 4, derde lid, verplicht tot het vaststellen van een EU-klimaatdoel voor
2040. Daarbij moet rekening worden gehouden met het advies van de EU Wetenschappelijke
Klimaatraad2 die een 2040-doel van netto 90–95% reductie ten opzichte van 1990 heeft geadviseerd,
waarbij rekening is gehouden met de technische haalbaarheid. Het wetsvoorstel en de
toekomstige beleidsarchitectuur na 2030 (dat na een besluit over het 2040-doel zal
worden uitgewerkt) worden in samenhang bezien met het versterken van het EU-concurrentievermogen.
In de preambule van het voorstel wordt verwezen naar de Clean Industrial Deal (CID).3 Volgens de Commissie is de CID een belangrijke bouwsteen voor een succesvolle transitie
naar een schone, concurrerende en weerbare economie op weg naar klimaatneutraliteit
in 2050.
Het EU 2040-doel is volgens de Commissie haalbaar met een aantal belangrijke randvoorwaarden
(enabling conditions), zoals vroegtijdige investeringen in infrastructuur, innovatie en schone technologie,
en robuust industrie- en sociaal beleid dat zorgt voor een rechtvaardige transitie.
Ook is versterkte Europese samenwerking op het gebied van energiezekerheid, strategische
autonomie en financiering essentieel. Daarnaast is het van belang dat het beleid voorspelbaar
en consistent is, zodat bedrijven en lidstaten tijdig en met vertrouwen kunnen plannen
en investeren. Deze randvoorwaarden zijn bepalend voor de haalbaarheid en betaalbaarheid
van het netto-90%-reductiedoel.
Volgens de Commissie is de volledige uitvoering van zowel het bestaande 2030-klimaatbeleidskader
als het post-2030 EU-klimaatbeleid, een belangrijke voorwaarde om het 2040-doel te
halen. Volgens de beoordeling van de Commissie komt de EU, bij volledige uitvoering
van bestaande en geplande nationale maatregelen en EU-beleid, uit op circa 54% netto
emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990.4 Daarmee ligt de EU grotendeels op koers om het klimaatdoel van minstens 55% reductie
in 2030 te behalen. De Commissie koppelt het voorstel voor 2040 aan diverse EU-beleidsterreinen,
omdat EU-acties en beleidsmaatregelen eveneens moeten bijdragen aan het concurrentievermogen
en een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit. Om deze koppelingen met beleidsterreinen
en uitgangspunten te concretiseren wordt in de toelichting van het wetsvoorstel verwezen
naar onderdelen uit o.a. de CID. Het stimuleren van duurzame productie in de industrie
wordt uitgewerkt in de Industrial Decarbonisation Accelerator Act (IDAA) (eind 2025). Ook sectorspecifieke EU-acties zullen de transitie ondersteunen, zoals
het Europees staal- en metaalactieplan,5 het actieplan voor de auto-industrie6 en het actieplan voor de chemische sector.7
De Commissie benadrukt het belang van voldoende financiële middelen. Het nieuw aangekondigde
Meerjarig Financieel Kader (MFK) zal volgens de Commissie meer helderheid bieden over
de (publieke) financiering van de transitie. Het nieuwe staatssteunkader ter ondersteuning
van de CID, Clean Industrial Deal State Aid Framework (CISAF), en de aangekondigde Industrial Decarbonisation Bank richten zich op de verduurzaming van energie-intensieve sectoren. Vanaf 2026 ondersteunt
het Sociaal Klimaatfonds kwetsbare huishoudens en micro-ondernemers die onevenredig
worden geraakt als gevolg van de uitbreiding van het Europese Emissiehandelssysteem
(ETS2).
De Commissie verwijst eveneens naar de verschillende plannen voor verduurzaming van
de transportsector, met behoud van concurrentiekracht. Begin dit jaar werd flexibiliteit
geboden aan bedrijven door de wijziging in CO2-normen voor personen- en bestelauto’s.8 In 2025 zal de Commissie met een voorstel komen voor Clean Corporate Fleets, en een Sustainable Transport Investment Plan (STIP) om investeringsrisico’s voor duurzame alternatieve brandstoffen te verkleinen.
In de toelichting bij het voorstel beschrijft de Commissie dat betaalbare energie
essentieel is voor het concurrentievermogen van de industrie, en dat onder andere
de afhankelijkheid van de import van fossiele brandstoffen zorgt voor hoge en volatiele
prijzen. Het implementeren van het Actieplan voor betaalbare energie9 moet bijdragen aan verlaging van energieprijzen. Beschikbaarheid van elektriciteitsnetten
en interconnectoren is essentieel voor het functioneren van de elektriciteitsmarkt
en de uitrol van schone energie. Dit wordt verder ondersteund door nieuwe financieringsinstrumenten
van de Europese Investeringsbank (EIB), o.a. voor Power Purchase Agreements (PPA’s).
Om een gelijk speelveld te creëren voor bedrijven is volgens de Commissie wereldwijde
CO2-beprijzing nodig. De Commissie licht toe dat de taskforce voor internationale koolstofbeprijzing en diplomatie de samenwerking met partnerlanden
voortzet. Daarnaast zal het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) vanaf 2026 bijdragen aan mondiale klimaatinspanningen en het gelijke speelveld
voor bedrijven. Het eerste CID-implementatiepakket, dat tegelijk met het 2040-wetsvoorstel is gepubliceerd, gaat in op de risico’s van koolstoflekkage onder CBAM-goederen
en kondigt een voorstel voor het CBAM-exportgat10 aan in 2025.
Om het 2040-doel te halen beschrijft de Commissie elementen die in de EU-effectbeoordeling
en EU-wetgeving moeten worden uitgewerkt na een besluit over het doel. Op basis van
de effectbeoordeling zal de Commissie de post-2030-beleidsarchitectuur vormgeven,
waarmee de EU het 2040-doel op weg naar klimaatneutraliteit in 2050 kan bereiken.
Om de haalbaarheid te bevorderen heeft de Commissie reeds enkele flexibiliteiten ingebouwd
in haar voorstel. De Commissie voorziet allereerst een rol voor binnenlandse permanente
koolstofverwijdering binnen het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ter compensatie
van resterende emissies van sectoren die hun emissies moeilijk kunnen verminderen.
Daarnaast noemt de Commissie de mogelijkheid van een beperkte inzet (3%) van internationale
koolstofkredieten van hoge kwaliteit (voor emissiereductie of koolstofverwijdering),
onder Artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs in de periode 2036–2040, om het Europese
doel te behalen. Ook noemt de Commissie een grotere mate van flexibiliteit tussen
sectoren om het behalen van doelen op een kosteneffectieve manier te realiseren, waarbij
rekening wordt gehouden met de specifieke nationale omstandigheden van lidstaten.
De Commissie geeft aan bij de uitwerking van voorstellen verder rekening te zullen
houden met o.a. technologieneutraliteit, vereenvoudiging, kosteneffectiviteit, grondstoffen-
en energiezekerheid en -betaalbaarheid, solidariteit, nationale omstandigheden, onzekerheden
in landgebruik, investeringsbehoeften, wetenschappelijk advies en internationale ontwikkelingen
richting de Parijsdoelen.
Nu het voorstel voor het 2040-doel is gepubliceerd zal de Commissie, samen met het
Raadsvoorzitterschap (als vertegenwoordiger van de lidstaten), de concept Nationally Determined Contribution (NDC) aanvullen.11 Dit met als doel deze vóór de aankomende Klimaatconferentie van de Verenigde Naties
(VN), COP30, aan de VN te kunnen communiceren. De NDC zal een indicatieve doelstelling
voor 2035 bevatten als afgeleide van 2040.
b) Impact assessment Commissie
Het wetsvoorstel is voorafgegaan door een mededeling van 6 februari 2024 met daarin
een uitgebreide effectbeoordeling waarin meerdere scenario’s voor het emissiereductiedoel
zijn vergeleken.12
In de effectbeoordeling van de Europese Commissie waar het voorstel op is gebaseerd,
is ook expliciet gekeken naar de bredere internationale situatie en de zorgen over
energiezekerheid, concurrentiekracht en geopolitieke stabiliteit. De aanbeveling voor
een doel van netto 90% wordt door de Commissie als volgt onderbouwd. Het doel is in
lijn met wetenschappelijke inzichten over wat nodig is voor het halen van de doelen
van de Overeenkomst van Parijs en biedt grote zekerheid dat het vastgestelde doel
van klimaatneutraliteit in 2050 kan worden behaald. Met het doel wordt de ingezette
koers van het huidige Europese klimaatbeleid, dat volgens de Commissie in 2040 al
uitkomt op 88%,13 voortgezet. Het doel biedt daarmee voorspelbaarheid en investeringszekerheid voor
bedrijven. Een doel van 90% past bij de mondiale leiderschapsrol die de EU nastreeft,
de uitkomst van de eerste Global Stocktake onder de Overeenkomst van Parijs en het eerdere besluit op COP28 om een transitie
weg van fossiele brandstoffen in te zetten. De Commissie stelt dat de leiderschapsrol
van de EU essentieel is om andere landen aan te sporen ook ambitie te tonen, en dat
een laag EU-klimaatdoel voor 2040 riskeert dat mondiale klimaatactie vertraagt en
de doelen van de Overeenkomst van Parijs niet worden gehaald. De snelle ontwikkeling
en uitrol van schone technologie en producten biedt een kans voor de EU om een voortrekkersrol
te nemen in het ontwikkelen van de industrie van de toekomst. De gemiddelde kosten
voor de transitie (investeringskosten en energiesysteemkosten) tussen 2030 en 2050
zijn in alle onderzochte scenario’s vergelijkbaar; er zit enkel verschil in de spreiding
over de tijd. Daarbij stelt de Commissie dat de kosten van niets doen significant
hoger zijn dan de kosten van het klimaatbeleid zelf, en dat circulaire en gedragsmaatregelen
de investeringskosten kunnen beperken.14 Het doel leidt tot een hoog niveau van onafhankelijkheid van de import van fossiele
brandstoffen. Dit draagt bij aan open strategische autonomie en een grotere economische
weerbaarheid tegen hoge en volatiele prijzen en geopolitieke instabiliteit.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet houdt zich aan de bestaande klimaatafspraken uit de Overeenkomst van Parijs
en de Europese- en Nationale Klimaatwet. Het kabinet onderstreept zijn bijdrage aan
de Europese doelen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en ten minste
netto 55% broeikasgasemissiereductie te realiseren in 2030.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de eerdere mededeling over het EU 2040-doel15 aangegeven het door de Commissie aanbevolen Europese tussendoel van netto 90% te
onderschrijven, waarbij het kabinet – cf. motie Erkens met nadruk pleit voor een stevig
uitvoeringspakket om tijdig knelpunten in de transitie aan te pakken om de doelen
ook daadwerkelijk te kunnen behalen.16 Dit is in lijn met het advies van de Europese Wetenschappelijke Adviesraad en de
afspraken in de Overeenkomst van Parijs. Het voorgestelde doel zal het vertrouwen
van investeerders in de stabiliteit van het EU-klimaatbeleid vergroten. Dit is van
belang op korte termijn, omdat er veel investeringen moeten plaatsvinden richting
2030. Zo vraagt het kabinet aan de Commissie om een Europese aanpak voor hoge netwerktarieven
en een sterkere harmonisatie van de methodologie voor netwerktarieven, ondersteuning
bij het mitigeren van netcongestie, samenwerking bij de uitrol van (grensoverschrijdende)
infrastructuur voor energie en CO2, het versnellen en stroomlijnen van vergunningprocedures, en het waarborgen van voldoende
beschikbaarheid van financiering, duurzame energie en grondstoffen. Nederland zal
zijn bijdrage leveren aan het Europese doel, maar het kabinet heeft ervoor gekozen
om geen nationaal tussendoel voor 2040 vast te leggen in de Nederlandse Klimaatwet.
Het kabinet zet in op een EU NDC in lijn met de wetenschap, en steunt mede in dat
licht het voorstel van de Commissie om het indicatieve doel voor 2035 af te leiden
van het 2040-doel.17
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat positief tegenover het voorgestelde Europese klimaatdoel en onderschrijft
de nadruk om dit te koppelen aan uitvoeringsmaatregelen.
Dat een klimaatdoel effectief gehaald kan worden staat voor het kabinet centraal met
een stevig uitvoeringspakket om bedrijven en burgers de goede voorwaarden te bieden
de transitie te kunnen maken. Het kabinet vindt het daarom positief dat in het voorstel,
en met de gelijktijdige publicatie van het eerste CID-implementatiepakket, een koppeling
wordt gemaakt met het oplossen van knelpunten in de uitvoerbaarheid van de transitie.
Dit is immers essentieel om het beleid van de tekentafel naar de praktijk te brengen.
Naast bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties, helpt dit medeoverheden
om verder invulling te geven aan de uitvoering van de Europese klimaatdoelen, onder
meer via de aanleg van energie-infrastructuur en uitvoering van de Regionale Energiestrategieën.
In het voorstel gaat het veelal om aangekondigde wetgeving waarvan de uitwerking later
volgt. Het kabinet zal de noodzaak van tijdige en verdere uitvoeringsmaatregelen,
waaronder de reeds aangekondigde maatregelen uit de CID, blijven benadrukken.
Het EU-klimaatdoel van 90% netto broeikasgasemissiereductie in 2040 ten opzichte van
1990 betreft een zeer beperkte verhoging van de Europese ambitie ten opzichte van
de koers die is ingezet met het huidige beleid, dat bij continuering reeds uitkomt
op 88%. De EU ligt volgens de Commissie grotendeels op koers om het klimaatdoel van
minstens 55% reductie in 2030 te behalen.18 De volledige uitvoering van zowel het bestaande 2030-klimaatbeleidskader als het
nog vorm te geven post-2030 EU klimaatbeleid, is een belangrijke voorwaarde om het
2040 doel te halen.19 Het kabinet benadrukt daarom het belang van een stevig uitvoeringspakket en acht
het tussendoel daarmee een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050 en in
lijn met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen
bereik houden van 1,5 graden Celsius. Het doel biedt duidelijkheid en een helder langetermijnperspectief
voor zowel bedrijven als consumenten, wat belangrijk is voor een stabiel en sterk
investeringsklimaat. Dit kan onder de juiste randvoorwaarden bijdragen aan een open
strategische autonomie, concurrentievermogen en weerbaarheid in Nederland en Europa.
De voortzetting van beleid lijkt dan ook brede steun te vinden onder burgers en bedrijven
in Europa. Zo hebben recent meer dan 150 bedrijven en investeerders in een gezamenlijke
brief opgeroepen tot een EU-emissiereductiedoel van ten minste 90% in 2040.20 Ook wordt een doel van ten minste 90% onderschreven door diverse wetenschappelijke
adviesraden en gaat niet verder dan noodzakelijk, omdat de Commissie een doel aanbeveelt
dat overeenkomt met de onderkant van de geadviseerde bandbreedte.21 Het voorgestelde doel wordt verder ondersteund door bevindingen van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de duidelijker merkbare effecten van klimaatverandering
op de volksgezondheid.22 Het kabinet benadrukt dat de transitie naar klimaatneutraliteit een integrale transitie
moet zijn en verwelkomt dan ook de gecombineerde aanpak van de Commissie met andere
opgaven zoals het concurrentievermogen van de EU, open strategische autonomie en grondstoffen-
en energiezekerheid.
Het kabinet steunt de nadruk in het voorstel op de Europese industrie en een gelijk
speelveld, die door versnelde decarbonisatie en innovatie kan profiteren van snel
opkomende mondiale groeimarkten voor schone technologieën, zoals hernieuwbare energie,
duurzame brandstoffen, waterstof, kernenergie, circulaire materialen en emissiearme
producten en productieprocessen. De expliciete koppeling met de uitvoering, waaronder
de CID, is cruciaal voor de wederzijds versterkende werking van klimaatbeleid en toekomstbestendig
concurrentievermogen, maar ook voor het blijven monitoren van uitvoerbaarheid van
de transitie en het behoud van een Europees en mondiaal gelijk speelveld. Het kabinet
verwelkomt de verwijzingen naar industriële vernieuwing en verbetering van toegang
tot financiering voor het realiseren van groene markt creatie. Het kabinet beoordeelt
het als positief dat het voorstel ingaat op het creëren van de juiste randvoorwaarden
voor investeringen, verbeterde toegang tot financiering (inclusief ondersteuning van
verduurzamingsopgaven middels het nieuwe staatssteunkader CISAF en stroomafnameovereenkomsten
(PPA’s) van de EIB onder de CID), vereenvoudiging (waaronder de omnibuspakketten),
tegengaan van koolstoflekkage (CBAM), het stimuleren van duurzame productie in de
aankomende IDAA, en de sectorspecifieke plannen zoals het staal- en metaalactieplan
en het investeringsplan voor duurzaam vervoer. Het kabinet onderstreept hierbij het
belang van een stevig uitvoeringspakket en voldoende investeringen om de verduurzaming
van de mobiliteitssector te ondersteunen en de sector op weg te helpen richting klimaatneutraliteit.
Het kabinet zal er in de verdere onderhandelingen daarom voor blijven pleiten dat
de Commissie, naast de reeds gepresenteerde initiatieven, tijdig met concrete wetgevingsvoorstellen
komt die structurele knelpunten in de transitie aanpakken. Zo ziet het kabinet uit
naar de uitwerking van het toekomstig beleid van de CID, waaronder de ombouw van toekomstbestendige
(fossiele) installaties naar CO2-neutrale installaties en naar duurzaam koolstofgebruik. Daarbij is het van belang,
conform het Draghi-rapport,23 aandacht te hebben voor de commercialisatiefase van groene innovatieve technologieën,
en om deze ook in Europa te behouden, te benutten en bij te laten dragen aan de decarbonisatie
van de Europese economie. Daarnaast is het belangrijk dat nieuwe initiatieven in lijn
zijn met verplichtingen onder het internationale recht, waaronder de regels van de
Wereldhandelsorganisatie. Het kabinet onderstreept het belang van de transitie naar
een circulaire economie, onder meer vanwege de significante bijdrage aan de reductie
van CO2-uitstoot. Voor de transitie naar een circulaire en biobased economie kan tevens meer inzet gepleegd worden op het adresseren van ketenemissies,
zoals ook genoemd in het BNC-fiche Clean Industrial Deal.24 Het kabinet zet in op Europees beleid voor het reduceren van ketenemissies ten behoeve
van een gelijk speelveld. In dit verband verkent het kabinet – los van de besluitvorming
over het EU-doel voor 2040 – hoe een Europees doel voor ketenemissiereductie effectief
kan bijdragen aan het beleid gericht op de klimaat- en grondstoffentransitie.25
Het kabinet ziet graag dat bij de uitwerking van de post-2030-beleidsarchitectuur rekening wordt gehouden met de betaalbaarheid van energie en een (mondiaal
en Europees) gelijk speelveld. Voor het kabinet is een toekomstbestendige en geïntegreerde
EU-infrastructuur voor elektriciteit, waterstof en CO2 belangrijk voor een uitvoerbare en kosteneffectieve transitie. Het kabinet pleit
daarom voor concrete en tijdige EU-maatregelen die een snelle uitrol en betere benutting van energie-infrastructuur bevorderen
en die zorgen voor een effectieve aanpak van problemen zoals netcongestie en hoge
nettarieven. Dit kan onder andere door het anders verdelen van nettarieven in de tijd
en een eerlijk kostenverdelingsmechanisme voor nieuwe infrastructuur met een grensoverschrijdend
karakter. Het kabinet benadrukt verder de noodzaak van versnelde en vereenvoudigde
vergunningverlening voor netten, energieopslag en projecten voor industriële decarbonisatie
en hernieuwbare opwekcapaciteit, onder meer via verduidelijking van het juridische
kader voor tijdelijke stikstofemissies. Tevens acht het kabinet het essentieel dat
bij de uitwerking van toekomstige voorstellen de impact op Europese leveringszekerheid
wordt meegewogen, om zo een betrouwbare en betaalbare energietransitie te waarborgen.
Het kabinet steunt het principe van technologieneutraliteit, waarbij de kabinetspositie
nader zal worden bepaald zodra de Commissie concrete voorstellen doet voor de verdere
uitwerking.
Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van energiebesparing en het «Energy Efficiency First»-principe, ook na 2030.
Het kabinet acht het van belang dat de energietransitie gepaard gaat met de afbouw
van fossiele subsidies voor de energievoorziening in Europees verband. Het kabinet
ziet dan ook uit naar concrete vervolgstappen in het kader van de routekaart die de
Commissie heeft aangekondigd.26
Het kabinet verwelkomt de rol van koolstofverwijdering in het voorstel voor een 2040-doel.
Tegelijkertijd blijft emissiereductie prioriteit en is het van belang dat de inzet
op koolstofverwijdering niet leidt tot een verminderde inzet op emissiereductie. Het
kabinet vindt het daarom belangrijk dat de rollen van emissiereductie, permanente
en tijdelijke koolstofverwijdering duidelijk, en waar mogelijk kwantitatief, worden
onderscheiden in het post-2030 raamwerk. De Commissie geeft met het voorstel aan dat
de rol van binnenlandse (dit wil zeggen «binnen de EU») permanente koolstofverwijdering
wordt uitgewerkt bij het voorstel tot herziening van het ETS in 2026. De exacte invulling,
tijdslijn en eventuele fasering van de rol van koolstofverwijdering in relatie tot
het ETS worden daarom vooralsnog opengelaten. Het kabinet zet zich in voor de blijvende
milieu-integriteit van het ETS. Dit betekent dat het systeem effectief blijft in het
behalen van klimaatdoelstellingen. Voordat een eventuele koppeling met het ETS plaatsvindt,
dient het aanbod van koolstofverwijdering eerst door middel van een separaat instrument
opgeschaald te worden, bijvoorbeeld via publieke aanbestedingen, zodat geborgd kan
worden dat verschillende koolstofverwijderingstechnieken de kans krijgen om tot ontwikkeling
te komen en kunnen bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. Daarnaast vraagt het kabinet
aan de Commissie om ook andere beleidsopties voor koolstofverwijdering mee te nemen
in het voorbereidend werk voor het post-2030 pakket. Het kabinet ziet naast technologische
oplossingen ook een belangrijke rol weggelegd voor de opschaling van natuurlijke koolstofverwijdering.
Hierbij ligt de nadruk op het beschermen en versterken van ecosystemen en biodiversiteit,
die fungeren als natuurlijke koolstofopslag.
De EU kan met een beperkte inzet van internationale koolstofkredieten richting 2040
op een kostenefficiëntere manier mitigatie realiseren, zeker voor industriële installaties
waar uitstootvermindering moeilijker te realiseren is (zogenaamde «hard to abate» sectoren). Daarnaast kan de EU, door eisen te stellen aan kredieten, verkopers stimuleren
om projecten van hoge kwaliteit te ontwikkelen. Dit kan een positieve impact hebben
op het algehele kwaliteitsniveau van kredieten op de markt, omdat het loont de standaard
van de EU te volgen. Tegelijkertijd ziet het kabinet ook risico’s, zeker als te zwaar
geleund wordt op deze kredieten. Het kabinet beschouwt een percentage van 3 procentpunt
van het netto-90%-doel ten opzichte van 1990 voor internationale koolstofkredieten
als aanzienlijk. Afhankelijk van de uiteindelijke uitwerking van het wetsvoorstel,
schat de Commissie de impact op 150 tot 400 miljoen ton CO2-equivalent in de periode 2036–2040. Daarbij kunnen de aanschafkosten hoog oplopen.27 De inzet van internationale koolstofkredieten kan ertoe leiden dat de markt wordt
ontmoedigd om binnen de EU de nodige investeringen in schone technologie en emissiereducties
te doen. Daarmee is het niet bij voorbaat een kosteneffectieve oplossing. Aangezien
– conform de Europese klimaatwet – klimaatneutraliteit in 2050 op Europees grondgebied
bereikt moet zijn, betekent dit dat deze kredieten na 2040 uitgefaseerd moeten worden
en de nodige investeringen ten behoeve van uitstootvermindering na 2040 alsnog in
de EU plaats moeten vinden.
Het uit te werken beleidspakket moet volgens het kabinet geijkt worden op het binnen
de EU behalen van de 90%. De markt voor artikel-6-kredieten staat op dit moment nog
in de kinderschoenen. Het is daarom niet zeker of er, op het moment dat de EU het
nodig heeft, voldoende kredieten beschikbaar zullen zijn van de juiste kwaliteit,
tegen de juiste prijs. Hierdoor is het risicovol om het behalen van het Europese 2040-doel
te sterk te laten afhangen van de inzet van deze kredieten.
Er is daarnaast geen effectbeoordeling uitgevoerd voor de mogelijkheid van een beperkte
inzet (3%) van internationale koolstofkredieten van hoge kwaliteit voor het 2040-doel.
Het kabinet vindt het belangrijk dat dit gebeurt, gezien de mogelijke gevolgen voor
de benodigde binnenlandse emissiereducties en investeringszekerheid voor bedrijven.
Een onderbouwing van het percentage en een inschatting van de kosten en baten zijn
daarbij van belang.
Het kabinet zet – de voor- en nadelen afwegend – derhalve in op een plafond voor de
inzet van internationale koolstofkredieten ten behoeve van het 2040-doel. Zoals gepresenteerd
in het Commissievoorstel dient dit te worden uitgedrukt als een beperkt maximum percentage
of een gelimiteerd maximum koolstofbudget voor deze kredieten binnen een afgebakende
tijdsperiode. Het kabinet zal pleiten voor duidelijke voorwaarden bij de inzet van
internationale kredieten, in zowel de wettekst als in de uitwerking van het beleidspakket.
Een aantal belangrijke voorwaarden zijn: (i) het gebruik van internationale kredieten
voor het EU ETS is niet mogelijk, (ii) kredieten zijn van hoge kwaliteit,28 (iii) de aankoop van kredieten is van landen met klimaatambitie in lijn met de doelen
van de Overeenkomst van Parijs, en (iv) de kredieten kunnen worden ingezet ter bevordering
of ondersteuning van internationale partnerschappen en handelsrelaties die ook vanuit
strategische klimaat- en energiepolitiek van belang zijn voor de EU. Het is positief
dat de Commissie in de toelichting bij het voorstel al aangeeft dat internationale
koolstofkredieten geen onderdeel zullen worden van het EU ETS (voorwaarde i). Het
kabinet zet in op een verankering hiervan in de wettekst.
Voor de verdere uitwerking van het beleidspakket is het belangrijk dat de gevolgen
van de inzet van internationale koolstofkredieten verder verkend worden, in het bijzonder
de kosten en de invloed die deze inzet kan hebben op de verduurzaming van de eigen
industrie in de EU, met name energie-intensieve sectoren en het interne gelijke speelveld.
Er moet in het voorstel voldoende ruimte blijven om op basis van de effectbeoordeling
bij het beleidspakket een afweging te maken ten aanzien van de beste inzet van koolstofkredieten
en de ervoor voorziene middelen.
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor meer flexibiliteit tussen
sectoren, gelet op het belang van vereenvoudiging van het beleidskader en de mogelijkheid
voor nationale invulling voor de lidstaten bij de klimaatopgave. Een belangrijk aandachtspunt
bij de uitwerking is volgens het kabinet dat alle sectoren en lidstaten een gebalanceerde
en kosteneffectieve bijdrage dienen te leveren aan het halen van het EU-klimaatdoel
voor 2040, en dat de opgave voor de sectoren helder is. Om extra druk op bepaalde
sectoren te voorkomen, zullen alle sectoren hieraan moeten bijdragen. Een aandachtspunt
hierbij is dat er in de landbouwsector sprake zal zijn van onvermijdelijke restemissies
vanwege de biologische processen van vee. Tegelijkertijd heeft ook deze sector een
belangrijke rol te vervullen in het realiseren van klimaatneutraliteit in Nederland
en de EU in 2050, en in het halen van het EU-klimaatdoel voor 2040. Een passend 2040
doel draagt bij aan een gelijk Europees speelveld en investeringszekerheid en daarmee
de concurrentiekracht, waaronder die van de Nederlandse landbouwsector. Tevens zet
het kabinet zich in voor een uitvoerbaar, flexibel, toekomstbestendig en consistent
beleidskader voor de energiedoelstellingen na 2030, waarbij de benodigde emissiereducties
richting klimaatneutraliteit gewaarborgd blijven.
Het kabinet is positief dat de Commissie in de uitwerking van de voorstellen rekening
houdt met onzekerheden in de landgebruiksector,29 met name als gevolg van klimaatverandering.
Het kabinet herkent zich in de noodzaak van een sterkere nadruk op een rechtvaardige
transitie, waarbij de lusten en lasten naar draagkracht worden verdeeld. De transitie
naar klimaatneutraliteit vraagt veel van burgers, maatschappelijke organisaties en
bedrijven, met name van minder draagkrachtige personen, bedrijven en organisaties.
Het kabinet benadrukt dat het ook na 2030 van belang blijft om alle huishoudens handelingsperspectief
te bieden door de rechtvaardigheid van beleid in de gebouwde omgeving en mobiliteit
te waarborgen. Daarnaast is het van belang om knelpunten in de transitie – bijvoorbeeld
in infrastructuur en toegang tot financiering – zo veel als mogelijk weg te nemen
en voldoende ondersteuning te bieden aan kwetsbare groepen, zodat iedereen mee kan
doen in de transitie en over de juiste informatie en middelen beschikt om hier mee
aan de slag te gaan.
Het kabinet vindt het positief dat de Commissie de leiderschapsrol van de EU op klimaatgebied
verder wilt versterken om in de UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) vooruitgang te boeken. Dit onder andere door de inzet op verdere verspreiding
van CO2-beprijzing als effectief instrument om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.
Dit kan ook een positief effect hebben op nieuwe duurzame verdienkansen voor Europese
groene bedrijven en handelsrelaties vanwege verdere samenwerking op klimaatbeleid.
Met een Europese bijdrage van 90% broeikasgasreductie in 2040 levert de EU volgens
het kabinet een belangrijke en gepaste bijdrage aan het wereldwijde streven om de
temperatuurstijging tot 1,5 graden Celsius te beperken. Daarbij zal het kabinet blijven
benadrukken dat ook andere landen buiten de EU, met name de grote uitstoters, hun
verantwoordelijkheid nemen. Dat is niet alleen van belang voor de concurrentiekracht
van de Europese economie, maar ook om een gezonde en leefbare toekomst te waarborgen.30
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het krachtenveld in de Raad is verdeeld, waarbij een grote groep lidstaten tot nu
toe steun hebben uitgesproken voor het door de Commissie aangekondigde EU-doel van
netto 90% in het huidige wetsvoorstel. Hierbij noemen lidstaten, waaronder Nederland,
voornamelijk het belang van het Europese tussendoel voor beleidscontinuïteit richting
2050, innovatie en industriële concurrentiekracht. Daarnaast zijn er diverse lidstaten
die een ambitieus doel in lijn met de wetenschap steunen, maar nog geen steun uitgesproken
hebben voor het huidige Commissievoorstel voor netto 90%. Ook is er een groep terughoudende
lidstaten die aangeeft dat ze het doel van de Commissie niet kunnen steunen, onder
andere vanwege zorgen over de haalbaarheid, economische impact en nationale belangen
zoals fossiele afhankelijkheid. Sommige terughoudende lidstaten verzoeken om financiële
ondersteuning bij verdere beleidsuitwerking.
Verschillende lidstaten steunen het Commissievoorstel voor negatieve emissies en een
beperkte inzet van CO2-reductie buiten de EU door inzet van internationale koolstofkredieten. De voorgestelde
maximum van 3% internationale koolstofkredieten wordt gesteund door een aantal lidstaten.
Ook geeft een grote groep lidstaten, waaronder Nederland, aan dat ze graag op EU-niveau
oplossingen willen zien voor knelpunten in de uitvoering van de transitie om te zorgen
dat het 2040 doel behaald kan worden. Meerdere lidstaten benoemen het belang van de
uitvoering van het Fit-for-55 pakket, en spreken waardering uit voor de koppeling
met de uitvoering (waaronder de CID) en het 2040-doel, ook voor de post-2030-beleidsarchitectuur.
Binnen de EU is breed draagvlak voor voortgang richting klimaatneutraliteit in 2050
en het behalen van de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs. Lidstaten hebben zich
gecommitteerd aan die afspraken via de Europese klimaatwet. De verdeeldheid in posities
van de lidstaten richt zich daarmee voornamelijk op het tempo en de beleidsmogelijkheden
in de transitie naar 2050, afhankelijk van nationale belangen en prioriteiten.
Het Europees Parlement moet nog een officiële positie bepalen. De European People’s Party (EPP) heeft nog geen officiële positie bepaald over het voorstel, zij steunen een
doel met behoud van concurrentievermogen. De Socialisten en Democraten (S&D), de Groenen en Renew steunen het 90%-voorstel en benoemen de wetenschappelijke en financiële noodzaak
van het doel, waarbij de kosten van niets doen hoger zijn. De rechterflank van Patriotten voor Europa (PfE) steunt het voorstel niet en is kritisch op de haalbaarheid en economische lastenverzwaring
die zij zien voor industrie en burgers. De Europese Conservatieven en Hervormers (ECR) zijn kritisch over de haalbaarheid van zowel het voorgestelde 2040-doel als
de elementen voor permanente koolstofverwijdering en het toestaan van internationale
koolstofkredieten. Het PfE heeft een rapporteur aangeleverd voor het 2040-wetsvoorstel
en de onderhandelingen over het 2040-wetsvoorstel in het Europees Parlement. Het voorstel
wordt behandeld in het ENVI-comité.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192,
eerste lid, VWEU. Artikel 192, eerste lid, VWEU, geeft de EU de bevoegdheid om beleid
van de Unie vast te stellen op het terrein van milieu, waaronder de bestrijding van
klimaatverandering. Op het terrein van milieu is sprake van een gedeelde bevoegdheid
tussen de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, tweede lid, sub e, VWEU.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft
tot doel bij te dragen aan het behalen van EU-brede doelen en het voldoen aan de Overeenkomst
van Parijs ten aanzien van het tegengaan van klimaatverandering. Gezien het grensoverschrijdende
karakter van klimaatverandering kan dit niet voldoende, noch optimaal door de lidstaten
op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Daarom is een EU-aanpak
nodig en gerechtvaardigd. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-wetgeving alleen
op het niveau van de EU geschieden.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft tot doel om bij te dragen
aan het behalen van EU-brede doelen en het voldoen aan de Overeenkomst van Parijs
ten aanzien van het tegengaan van klimaatverandering. Hiertoe wordt een Europees tussendoel
voorgesteld voor 2040 in de transitie naar klimaatneutraliteit in 2050. Het voorgestelde
optreden is geschikt om dit doel te bereiken, omdat met het aanbevolen doel de EU
op weg blijft om te kunnen voldoen aan de afspraken onder de Overeenkomst van Parijs,
specifiek het binnen bereik houden van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5 graden
Celsius. De Europese Wetenschappelijke Klimaatraad stelt dat een EU-klimaatdoel voor
2040 van 90 tot 95% ten opzichte van 1990 noodzakelijk is om een kans van ten minste
50% te houden dat de opwarming van de aarde beperkt blijft tot 1,5 graden Celsius.
Het wetswijzigingsvoorstel gaat niet verder dan noodzakelijk, omdat het doel overeenkomt
met de onderkant van deze geadviseerde bandbreedte.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Uit de wijziging van de EU Klimaatwet volgen geen directe financiële gevolgen. Na
een besluit over het tussendoel zullen er wetgevende voorstellen volgen om dit doel
te bereiken, met naar verwachting financiële gevolgen. Het kabinet zal de Commissie
vragen om verduidelijking over de mogelijke financiële gevolgen van deze toekomstige
voorstellen. Het kabinet is kritisch ten aanzien van de kosten voor internationale
koolstofkredieten en wil dat de Commissie de financiële gevolgen in kaart brengt in
de effectbeoordeling bij de uitwerking van het voorstel. Bovendien moeten investeringen
in vergroening van de eigen EU-industrie alsnog gedaan worden na 2040 om het klimaatneutraliteitsdoel
in 2050 te behalen. Dit aspect dient in de effectbeoordeling mee te worden gewogen.
Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen voor deze wijziging van de EU
Klimaatwet gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders
van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting. Binnen het post-2030 pakket zullen er wetgevende voorstellen
volgen om deze doelstelling te bereiken met mogelijke financiële gevolgen. Het kabinet
wil niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen na 2027.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het is op dit moment niet mogelijk om een inschatting te maken van de financiële gevolgen.
Voor de uitwerking van dit doel zal de Commissie in de toekomst verdere voorstellen
doen. De financiële gevolgen voor de Rijksbegroting en het nationale inkomstenkader
moeten per toekomstig voorstel worden bezien. Er zal hierbij ook gekeken moeten worden
naar de financiële gevolgen en dekking voor medeoverheden en de uitvoerbaarheid en
haalbaarheid van de maatregelen. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op
de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels
van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel zelf heeft geen directe gevolgen voor de regeldruk. De aankomende herziening
van relevante EU-(wetgevende) voorstellen om het 2040 doel te bereiken hebben wel
gevolgen voor de regeldruk. Om deze regeldrukgevolgen in kaart te kunnen brengen vraagt
het kabinet aan de Commissie om een effectbeoordeling uit te voeren bij de voorstellen.
Uitgangspunt voor het kabinet is dat voorstellen zo lastenluw mogelijk worden vormgegeven,
waarbij onnodige regeldruk voor het bedrijfsleven, burgers en maatschappelijke organisaties
wordt tegengegaan. Dit sluit aan bij de doelstelling van de Commissie om de administratie
lasten te verminderen met minstens 25% voor alle bedrijven en 35% voor het MKB. Hiervoor
heeft de Commissie verschillende omnibuspakketten en andere vereenvoudigingsvoorstellen
aangekondigd. Het pakket moet daarnaast ook handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig
zijn.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De economische gevolgen voor bedrijven van het door de Commissie aanbevolen EU-2040-doel
zijn beheersbaar, mits er aanvullend en consistent beleid wordt gevoerd om de uitvoering
ook mogelijk te maken en het concurrentievermogen te behouden. De effectbeoordeling
van de Commissie31 en de effectbeoordeling van CE Delft32 – die de Europese analyse doorrekent voor Nederland – laten zien dat meer klimaatbeleid
richting 2040 leidt tot een verschuiving in uitgaven: kapitaalsinvesteringen (CAPEX)
nemen toe, bijvoorbeeld voor duurzame-energie-infrastructuur, elektrische voertuigen
en woningverduurzaming. Operationele kosten (OPEX) dalen echter na verloop van tijd
door energiebesparing en het gebruik van hernieuwbare bronnen. Voor bedrijven kan
dit op termijn de voorspelbaarheid en stabiliteit van energiekosten verbeteren, wat
aantrekkelijk is voor investeringsbeslissingen. De gevolgen voor het Europese concurrentievermogen
worden daarom neutraal tot positief beoordeeld.
Het kabinet zal bij de onderhandelingen uitdragen dat concurrentievermogen op lange
termijn alleen kan versterken als de Europese industrie (innovatief) verduurzaamt
en als cleantech innovaties behouden blijven en gecommercialiseerd worden binnen de EU. Een Europees
tussendoel voor 2040 biedt langetermijnperspectief en zekerheid voor bedrijven, wat
kan bijdragen aan een stabiel en sterk investeringsklimaat. Omwille van groene groei
onderstreept het kabinet dat duurzaam Europees industriebeleid noodzakelijk is en
voorzien van een stevig uitvoeringspakket dat de industrie stimuleert te investeren
in duurzame productie en tevens helpt het concurrentievermogen te versterken. Zo kan
onder andere de benodigde emissiereductie worden behaald, weerbaarheid worden versterkt,
CO2-weglek en toekomstige importafhankelijkheden waar mogelijk worden voorkomen.
Indien klimaatactie mondiaal versnelt, groeit het Europese aandeel in de wereldhandel,
aldus de effectbeoordeling van de Commissie. Indien klimaatactie in derde landen achterblijft,
is de impact op het Europese concurrentievermogen gering, en verschilt deze niet significant
ten opzichte van andere onderzochte scenario’s met andere EU klimaatdoelen, aldus
deze zelfde effectbeoordeling.
Tot slot wijst de effectbeoordeling erop dat een doel van 90% een positieve impact
heeft op de energie-onafhankelijkheid van de EU en kan bijdragen aan open strategische
autonomie en economische weerbaarheid.
De EU is een aanjager van mondiale klimaatactie en levert ook zelf een belangrijke
bijdrage aan het bereiken van de doelen onder de Overeenkomst van Parijs. In deze
positie heeft de EU eerder met succes andere grote economieën aangespoord om ook een
hoge bijdrage te leveren, waardoor het 1,5 gradendoel dichter bij is gekomen. Het
voorstel voor het EU-klimaatdoel voor 2040, met een duidelijke wetenschappelijke basis,
en de blijvende inzet op klimaatdiplomatie – onder meer via de taskforce voor mondiale
CO2-beprijzing – zijn van groot belang om de positie van de EU te versterken in het licht
van de geopolitieke uitdagingen voor de EU.
Een beperkte inzet van internationale koolstofkredieten van hoge kwaliteit (voor emissiereductie
of koolstofverwijdering) onder artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs kan de wereldwijde
ambitie- en implementatiekloof van klimaatactie helpen verkleinen, en derde landen
helpen hun eigen NDC’s en de Sustainable Development Goals (SDGs) te realiseren. Tegelijkertijd stimuleert het internationale samenwerking en
ontwikkeling van hoogwaardige projecten. De impact hiervan is afhankelijk van het
soort koolstofkrediet dat wordt gekocht. Klimaatverandering treft echter alle landen
en alle landen zullen dus ook eigen maatregelen moeten kunnen nemen. Het kabinet signaleert
het risico dat de inzet van internationale koolstofkredieten ertoe kan leiden dat
rijkere landen bij andere landen hun goedkopere reducties kopen («het laaghangend
fruit»), waardoor klimaatactie voor deze derde landen uiteindelijk duurder wordt.
Zij mogen de verkochte reducties namelijk niet meetellen in het eigen doelbereik.
Daarnaast betekent gebruik van internationale koolstofkredieten door de EU in dit
voorstel dat er tot 2040 minder op eigen grondgebied zal worden gereduceerd. Te grote
inzet van koolstofkredieten voor het behalen van EU-doelen kan derhalve wereldwijde
klimaatactie bemoeilijken, en de leiderschapsrol van de EU ondermijnen.
Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het betreft een voorstel tot wijziging van een verordening. Verordeningen zijn direct
toepasselijk en hoeven niet in nationale wetgeving te worden omgezet. De toepassing
ervan moet wel tijdig verzekerd worden. De nationale klimaatwet kent al een verplichting
om passende maatregelen te treffen opdat Nederland voldoet aan de reductieverplichtingen
op grond van artikel 4, eerste lid, van de Europese klimaatwet (het EU-2030-doel ter
verwezenlijking van netto-nul uitstoot van broeikasgassen in 2050) en de ter uitwerking
daarvan vastgestelde bindende EU-rechtshandelingen. Gezien het bindende EU-tussendoel
voor 2040 in artikel 4, derde lid, van de Europese klimaatwet staat, zal artikel 2,
tweede lid, laatste zin van de Nederlandse klimaatwet op dit punt aangevuld moeten
worden met een verwijzing naar het EU-doel voor 2040 van het derde lid, van artikel 4
van de Europese klimaatwet.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Niet van toepassing.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt twintig dagen na publicatie in werking. Het kabinet acht dit
haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Europese klimaatwet voorziet in een verplichting de bepalingen van artikel 4 voortdurend
te evalueren in het licht van de internationale ontwikkelingen en de inspanningen
ter verwezenlijking van de lange termijn doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs,
onder meer met betrekking tot het resultaat van internationale besprekingen over gemeenschappelijke
termijnen voor nationaal vastgestelde bijdragen (artikel 4, lid 7). Deze verplichting
zal met het huidige voorstel van toepassing blijven op de gewijzigde EU Klimaatwet.
Het kabinet beschouwt de bestaande evaluatieverplichtingen als voldoende.
e) Constitutionele toets
Het voorstel van de wijziging van de EU Klimaatwet eerbiedigt het Handvest van de
Grondrechten van de EU en neemt de beginselen in acht die met name hierin zijn erkend.
Het voorstel draagt met name bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van een
hoog niveau van milieubescherming in overeenstemming met het beginsel van duurzame
ontwikkeling, zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest. Ook omvat, volgens
de jurisprudentie,33 artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van
personen op effectieve bescherming door de overheid tegen ernstige negatieve gevolgen
van klimaatverandering voor hun leven, gezondheid, welzijn, en levenskwaliteit.
6. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het onderhevige voorstel tot wijziging van de verordening is voor zover nu te beoordelen
uitvoerbaar. De hieruit volgende wetgeving, het post-2030 beleidspakket, zal bij publicatie
hiervan ook worden beoordeeld op implicaties voor de uitvoering en/of handhaving.
7. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden anders dan de genoemde consequenties voor
derde landen in het algemeen, zoals aangegeven onder onderdeel 5d.
Indieners
-
Indiener
R.P. Brekelmans, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.