Brief regering : Appreciatie tussentijdse evaluatie Europees Defensiefonds
21 501-28 Defensieraad
Nr. 287
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN DEFENSIE EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 augustus 2025
Op 17 juni jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) de tussentijdse
evaluatie van het Europees Defensiefonds (hierna: EDF). Op 4 juli jl. verzocht de
vaste commissie voor Defensie de Minister van Defensie om een appreciatie van deze
tussentijdse evaluatie. Met deze brief ontvangt u de appreciatie van de evaluatie
en de aanbevelingen.
Het EDF is het financieringsprogramma van de Commissie voor Research & Development
(R&D) in het defensiedomein. Voor de periode 2021–2027 is hiervoor een budget van
€ 7,3 miljard beschikbaar. In de EDF-verordening is opgenomen dat vier jaar na de start van het programma een tussentijdse
evaluatie moet plaatsvinden. Met de publicatie van de tussentijdse evaluatie op 17 juli
jl. heeft de Commissie deze deadline gehaald. De evaluatie bestrijkt de periode van
30 juni 2021 t/m 31 juli 2024.
Het EDF is een industrieprogramma, met als doelstelling het bevorderen van de concurrentiekracht,
efficiëntie en innovatiecapaciteit van de Europese defensie-industrie, om zo bij te
dragen aan de strategische autonomie van de EU en haar handelsvrijheid.1 Daarnaast is het EDF een programma dat gebruikersgericht is, waarin de gebruikers
de EU-lidstaten en Noorwegen (als enig deelnemend geassocieerd land) zijn. Om die
reden wordt het EDF gestuurd door behoeften van de strijdkrachten van EU-lidstaten
en Noorwegen. Het zijn deze landen zelf die onderzoeks- of ontwikkelingsonderwerpen
indienen voor het EDF. Voor Nederland is het EDF een belangrijk instrument om Europese
defensie(-industrie) samenwerking aan te jagen en om gezamenlijke behoeften voor capabilities (militaire vermogens) in te vullen via EU-samenwerking. Nederland geeft zijn inzet
in het EDF vorm op basis van de capability-behoeften van Defensie, in samenspraak met Economische Zaken.
Deze brief gaat in op de tussentijdse evaluatie van het EDF en onze appreciatie hiervan.
Wij kunnen ons grotendeels vinden in de bevindingen uit de evaluatie en zullen daarnaast
een aantal aandachtspunten schetsen.
Totstandkoming evaluatie
Bij het schrijven van de tussentijdse evaluatie van het EDF kon de Commissie geen
beroep doen op tastbare resultaten, omdat veel van de EDF-projecten nog in uitvoering
zijn. Daarom heeft de Commissie zich gebaseerd op voorlopige inzichten en eerste resultaten
uit het EDF. Hierbij staan twee uitgangspunten centraal:
– Ten eerste beschrijft de Commissie in hoeverre het EDF de gezamenlijke ontwikkeling
van defensieproducten en -technologieën binnen de EU stimuleert, waardoor schaalvoordelen
worden behaald en fragmentatie wordt aangepakt.
– Ten tweede wordt gekeken naar vermogen van het EDF om de prestaties van toekomstige
defensiecapaciteiten te verbeteren, het innovatievermogen van de Europese Defensie
Technologische- en Industriële Basis (EDTIB) te versterken, en nieuwe defensieproducten-
en technologieën binnen de EU te introduceren.2
Om tot deze tussentijdse evaluatie te komen heeft de Commissie verschillende manieren
van dataverzameling toegepast. Er is intern binnen het verantwoordelijk Directoraat-Generaal
voor Defensie-industrie en Ruimtevaart van de Commissie input opgehaald. Er is feedback
verzameld van eigen werknemers en gekeken naar bestaande EDF-documenten en rapporten
van de afgelopen jaren. Ook is er een kosten-batenanalyse gedaan door het Joint Research
Centre van de Commissie om de economische en sociale impact van het EDF in te schatten.
Daarnaast is er middels consultaties bij een brede groep belanghebbenden feedback
verzameld. Zowel lidstaten als deelnemers (industrie en kennisinstellingen) aan het
EDF zijn gevraagd bij te dragen. Ook zijn academici en denktanks bevraagd. Daarnaast
hebben EU-instellingen zoals de Europese Dienst voor Extern Optreden, de Europese
Militaire Staf (EUMS) en het Europees Defensieagentschap (EDA) input geleverd.
Hoofdboodschappen evaluatie
Op basis van bovenstaande uitgangspunten trekt de Commissie een zevental conclusies
uit de tussentijdse evaluatie van het EDF, die de effectiviteit van het EDF tot nu toe schetsen. Zo is het EDF allereerst een belangrijke stimulans voor gezamenlijke R&D en Research & Technology (R&T) uitgaven
in de EU. De € 1,14 miljard die jaarlijks gemiddeld voor het EDF beschikbaar is, vertegenwoordigt
11% van de totale defensie-gerelateerde R&D-uitgaven in de EU.3 De inschatting is daarnaast dat de R&T-uitgaven in de EU verdubbeld zijn tussen 2022
en 2025, mede dankzij het EDF. De grootste voordelen van deze extra uitgaven komen
terecht in de vier grootste lidstaten; Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland. Dit
zijn ook de lidstaten met het hoogste aantal aan deelnemende partijen in de EDF-consortia.
Deze score is coherent met de relatieve grootte van de defensie-industrieën van deze
landen. Alle EU-lidstaten ervaren in meer of mindere mate een positief effect van
het EDF.4 Nederland staat de afgelopen jaren tussen plek 6 en plek 8 op de lijst van aantal
deelnemende partijen in EDF-consortia.
Ten tweede bevordert het EDF samenwerking op het gebied van R&D in Europa en versterkt de EU-brede
leverings- en waardeketens. De entiteiten die meedoen aan EDF-projecten zijn wijdverspreid
over de EU, met wederom zwaartepunten in de vier grootste lidstaten. De derde conclusie is nauw aan de tweede verbonden. De Commissie oordeelt dat het EDF bijdraagt aan
de integratie van midden- en kleinbedrijf (mkb), middelgrote ondernemingen, onderzoeksinstellingen,
en nieuwkomers in de Europese defensiemarkt. Dit stimuleert het EDF onder andere door
een bonussysteem voor mkb en middelgrote ondernemingen.5 Dit soort regelingen geeft grote defensiebedrijven een prikkel om kleinere bedrijven
te betrekken. De Commissie onderschrijft echter dat het mede door regels omtrent het
behandelen van geclassificeerde informatie, een uitdaging kan zijn voor kleine partijen
om deel te nemen aan het EDF.6
De vierde conclusie is dat er binnen het EDF gewerkt wordt aan sleuteltechnologieën en -capaciteiten
binnen het defensiedomein. De Commissie verwacht dat het EDF, zodra alle projecten
zijn afgerond in 2031, 50 prototypes van capaciteiten zal opleveren.7 De Commissie benoemt het vinden van een balans tussen dit soort grote ontwikkelingsprojecten
en kleinere, innovatieve projecten als een prioriteit. De vijfde conclusie is dan ook dat het EDF de innovatiecapaciteit van de EDTIB vergroot. Zo biedt het
EDF ook financiering voor business coaching en advisering over deelname aan het EDF,
en voor kleinschalige hackathons voor mkb of startups in de defensiesector.8
Ten zesde concludeert de Commissie dat het EDF aandacht moet besteden aan de waarborging van
continuïteit van inspanningen over de volledige R&D-cyclus tot aan industrialisatie.
Dit vereist volgens de Commissie ook een sterke commitment van de lidstaten die middels
cofinanciering aan ontwikkelingsprojecten bijdragen.9 Cofinanciering is een essentieel onderdeel van het EDF, waar consortia van op aan
moeten kunnen. Tot slot geeft de Commissie, als zevende conclusie, aan dat er aandacht moet gaan in het EDF naar de uiteindelijke verwerving van de
EDF-resultaten.
Naast effectiviteit beoordeelt de Commissie ook de efficiëntie van de implementatie van het EDF. Over de voorbereiding van de werkprogramma’s wordt
geschreven dat de grootste uitdaging zit in het selecteren van onderwerpen, aangezien
het aanbod hoger is dan de budgettaire ruimte.10 Ook benoemt de Commissie het proces van indiening van projectvoorstellen. De afgelopen
jaren is de beschikbare periode voor industrie en kennisinstellingen om aan consortiumvorming
te doen verlengd, waardoor bedrijven zich beter kunnen voorbereiden. De Commissie
concludeert echter dat het nog steeds een ingewikkeld proces is, mede door de vele
documenten die indieners aan moeten leveren.11 De complexiteit van het EDF werkt ook door in het opstellen van een subsidieovereenkomst
tussen de Commissie en consortia. Met de Defence Readiness Omnibus doet de Commissie
nu een poging om de EDF-processen de simplificeren.12
Als derde onderwerp naast efficiëntie en effectiviteit wordt in de tussentijdse evaluatie
de samenhang van het EDF met andere relevante programma’s en initiatieven behandeld. De Commissie
geeft aan dat er actief naar samenhang met EDA-instrumenten als de Capability Development
Priorities (CDP) en de Coordinated Annual Review on Defence (CARD) wordt gezocht.13 In deze instrumenten geven lidstaten hun prioriteiten voor capability development aan. Deze prioriteiten moeten de basis zijn voor de onderwerpen op het EDF-werkprogramma.
Ook moet de synergie met Permanent Structured Cooperation (PESCO) projecten gestimuleerd
worden.14 PESCO kan de kaders van projecten opzetten, waarna via het EDF de industrie wordt
betrokken. Ook samenhang met NAVO is belangrijk. NAVO-standaarden moeten in EDF-projecten
aangehouden worden om interoperabiliteit te bevorderen.15 Tot slot wordt in het EDF ook samenhang gezocht met civiele programma’s van de EU,
zoals Horizon Europe en Digital Europe.16
Appreciatie
Wij onderschrijven het belang van het EDF als middel om Europese, grensoverschrijdende
samenwerkingen aan te gaan binnen het defensiedomein. Nederland presteert goed in
het EDF en maakt de doelstelling waar om in de top 10 van deelnemende partijen aan
het EDF te staan, zoals beoogd in de Defensie Industrie Strategie 2018. Om het maximale
uit het EDF te halen is het van belang dat het instrument goed loopt. Om die reden
heeft Nederland op ambtelijk niveau actief bijgedragen aan de tussentijdse evaluatie
van het EDF.
Er worden momenteel in Brussel onderhandelingen opgestart voor het volgende Meerjarig
Financieel Kader (MFK) van de Commissie. Hier zal ook een opvolger van het EDF onderdeel
van uitmaken. Met de appreciatie van deze tussentijdse evaluatie van het EDF willen
wij niet vooruitlopen op de onderhandelingen over het MFK voor de periode vanaf 2028.
Effectiviteit
Wij herkennen veel van de boodschappen die de Commissie heeft opgeschreven in de tussentijdse
evaluatie. Ondanks dat er op het moment van publicatie van de tussentijdse evaluatie
nog geen concrete resultaten zijn opgeleverd uit het EDF, onderkennen wij de waarde
van het EDF en haar grensoverschrijdende aanpak. Geopolitieke ontwikkelingen hebben
het belang van het EDF vergroot, omdat het EDF bijdraagt aan minder fragmentatie van
de Europese defensiemarkt. Wij erkennen de toegevoegde waarde van het EDF als fonds
dat regels en (financiële) prikkels bevat om defensie-R&D meer grensoverschrijdend
te organiseren. Dit moet leiden tot grensoverschrijdende defensieproductieketens waarin
toeleveranciers uit alle lidstaten een eerlijke kans krijgen om op basis van prijs,
kwaliteit en levertijd toe te treden tot de keten van grote Europese defensiebedrijven.
Dergelijke regels zijn van groot belang om de Nederlandse defensie-industrie effectief
te positioneren.
Hoewel het EDF aantoonbaar resultaat oplevert in de ontstane grensoverschrijdende
samenwerking, is het bovenal noodzakelijk dat het EDF leidt tot implementeerbare eindproducten.
Deze eindproducten moeten bijdragen aan het vervullen van militaire behoeften van
de Europese strijdkrachten. Voor het Ministerie van Defensie wordt het succes van
het EDF grotendeels bepaald door de (gezamenlijke) aanschaf en het gebruik van het
ontwikkelde materieel door de lidstaten. Deze fases zijn momenteel nog niet bereikt
in het EDF, waardoor er over het succes van het EDF nog geen concrete uitspraken gedaan
kunnen worden.
Wel deelt Nederland de analyse van de Commissie dat het EDF onderzoek- en ontwikkelingsprojecten
mogelijk heeft gemaakt die nationaal niet mogelijk waren geweest. Projecten die middels
het EDF gefinancierd worden kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan het ontwikkelen
van belangrijke capaciteiten voor de Europese strijdkrachten. Het EDF moet er zo voor
zorgen dat ook kritische capability-behoeften van de Nederlandse krijgsmacht worden ingevuld. Nederland is dankzij het
EDF betrokken bij verschillende grootschalige ontwikkelingsprojecten die capaciteiten
moeten opleveren die geen enkele EU-lidstaat individueel had kunnen ontwikkelen. Voorbeelden
van dit soort projecten zijn HYDIS (endo-atmosferische interceptor), MARTE (main battle tank), ODIN’S EYE II (space-based missile early warning), en E-NACSOS (maritieme gezamenlijke surveillance en engagement). De huidige opzet van het EDF heeft ruimte gemaakt voor het opzetten van dit soort
grootschalige initiatieven. Als het huidige ambitieniveau voor grote capaciteitsprojecten
in het EDF behouden wordt, zal hier rekening mee moeten worden gehouden in de budgettering
van het EDF.
Naast de hierboven genoemde grote capaciteitsprojecten benadrukt de Commissie in de
evaluatie dat ruimte in het EDF voor kleinere, innovatieve projecten, ook een prioriteit
is. Nederland deelt deze analyse. In de Defensie Strategie Industrie & Innovatie (2025–2029)
worden «uitproberen, intelligent falen, leren en doorontwikkelen» immers beschreven
als belangrijk aspecten van innovatiebeleid. Waar grote capaciteitsprojecten bijdragen
aan bestaande capability-behoeften, bieden kleinere, innovatieve projecten inzicht in geheel nieuwe kansen
en uitdagingen. Veel van de kleinere innovatieve projecten vinden plaats binnen de
niet-thematische oproepen van de EDF werkprogramma’s. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
zijn succesvol bij het deelnemen aan die oproepen van het EDF. Zo coördineert het
Nederlandse MKB Embedded Engineering het project LODESTAR I & II (Live Operational Data Enhancement for Situational Awareness Through Augmented Reality) wat al tweemaal geselecteerd is voor financiering door de Europese Commissie. Andere
voorbeelden zijn de projecten DISCMAM (Digital Supply-chain for On-Site Maintenance in defence by Additive Manufacturing) met deelname van de TU/e en DEMAROCK (Disruptive Electromagnetic 70MM Rocket System) met deelname van NLR. Omdat deze oproepen ook gebruikt worden voor het opnemen van
civiele ontwikkelingen in het defensiedomein, zijn bij deze projecten regelmatig organisaties
betrokken die voorheen nog niet of nauwelijks actief waren in het defensiedomein.
Voorbeelden hiervan zijn KWR Water Research Institute in S.W.I.F.T. (Sustainable Water Innovations for Fielded Troops) en Btg Bioliquids B.V. in ZEROWASTE (Zero Emissions in a circular military economy). De niet-thematische oproepen zijn daarmee belangrijke instrumenten voor dual use in het EDF. Het is voor Nederland van belang dat de slagingskans bij de deze oproepen
ondanks de sterk toegenomen interesse niet daalt.
Efficiëntie
In de tussentijdse evaluatie van het EDF heeft de Commissie ook de efficiëntie waarmee
het EDF wordt geïmplementeerd onderzocht. Vanuit Nederlands perspectief zijn hier
verschillende aandachtspunten bij.
De Commissie schrijft dat van lidstaten een sterke commitment benodigd is in het EDF
door met cofinanciering aan ontwikkelingsprojecten bij te dragen. Deze cofinanciering
is essentieel voor de uitvoering van ontwikkelingsprojecten in het EDF. Nederland
deelt de mening dat consortia van deze cofinanciering op aan moeten kunnen, maar geeft
aan dat lidstaten hiervoor ook bepaalde rechten moeten krijgen. In de consultatierondes
met lidstaten over de tussentijdse evaluatie heeft Nederland een voorstel ingediend
bij de Commissie, dat ingaat op deze rechten voor lidstaten wanneer zij cofinanciering
bijdragen aan EDF-ontwikkelingsprojecten. Nederland pleitte in dit voorstel voor ondersteuning
vanuit de Commissie wanneer lidstaten voor deze cofinanciering bepaalde rechten vragen
over de projectresultaten.
In tegenstelling tot wat de Commissie schrijft in de tussentijdse evaluatie, benadrukt
Nederland hier dat lidstaten niet uit zijn op het bezit van de intellectuele eigendomsrechten
van projectresultaten. Waar lidstaten wel aanspraak op willen maken wanneer ze cofinanciering
bijdragen, zijn de toegangs- en gebruiksrechten van de resultaten. Nederland acht
het van groot belang dat de lidstaten de resultaten van de EDF-trajecten kunnen gebruiken
voor defensiedoeleinden. Daarnaast is het onze prioriteit dat de doorontwikkeling
van projectresultaten verzekerd wordt voor het geval partijen uit het consortium stappen.
Bovendien moet gegarandeerd worden dat lidstaten niet opnieuw de ontwikkelkosten hoeven
te betalen als van het ontwikkeltraject over wordt gegaan naar (gezamenlijke) aanschaf.
Het feit dat deze rechten niet geborgd zijn in het EDF leidt tot langdurige onderhandelingen
met de consortia en over de Memoranda of Understanding tussen de lidstaten. Het zou
lidstaten en deelnemende partijen helpen, als EDF-documentatie vanuit de Commissie
inzichtelijk maakt waar de lidstaten recht op hebben. Zo is het voor deelnemers aan
het EDF duidelijk welke toegangs- en gebruiksrechten op de resultaten uit EDF projecten
de lidstaten verwachten als tegenprestatie voor de noodzakelijke cofinanciering. Op
ambtelijk niveau, onder andere in het kader van de Defence Readiness Omnibus, voert
Nederland daarom gesprekken met de Commissie en andere lidstaten om deze rechten voor
lidstaten terug te laten komen in de EDF-verordening. Deze gesprekken zijn mede door
de Nederlandse inbreng voor de tussentijdse evaluatie van het EDF aangewakkerd.
Een ander aandachtspunt heeft te maken met het feit dat de ambities voor het EDF de
afgelopen jaren zijn verhoogd. Dit wordt mede gedreven door de lidstaten, die de onderwerpen
voor de EDF-werkprogramma’s zelf indienen. Deze trend zorgt voor verdringing in de
werkprogramma’s. Er is onvoldoende budget beschikbaar om aan de volledige ambitie
te voldoen. Door te schuiven met onderwerpen en budgetten probeert de Commissie zoveel
mogelijk projecten doorgang te laten vinden. Het schuiven van budgetten is voor lidstaten
een niet-transparant proces. Daarom pleit Nederland voor meer budgettaire transparantie
en inzicht in de keuzes die worden gemaakt door de Commissie over de verdeelsleutel
van de beschikbare middelen tussen de werkprogramma’s.
Een onderwerp waarop de Commissie recentelijk (2024) meer transparantie is gaan bieden,
is de uitslag van de EDF-gunningen. Voorheen was het lastig om een overzicht te krijgen
van de gegevens van de uitslagen van het gehele EDF. Het gebrek aan transparantie
hierin maakte het uitdagend om eigen analyses te maken over de verdeling van de budgetten
van het EDF en de succespercentages van de verschillende deelnemers. Deze recente
ontwikkelingen om meer transparantie te bieden worden door Nederland verwelkomd. Wij
moedigen de Commissie aan om deze transparantie verder uit te breiden.
Nederland moedigt daarnaast de Commissie aan om het betrekken van mkb en dual use-bedrijven bij het EDF te behouden als speerpunt. Momenteel komt 47% van de deelnames
in het EDF van mkb en middelgrote ondernemingen. De Commissie concludeert echter terecht
dat deze partijen nog veel barrières ervaren voor deelname. Het is voor mkb, ook in
Nederland, bijvoorbeeld een uitdaging om toegang te krijgen tot de R&D-consortia van
grote defensiebedrijven. Deze grote bedrijven geven vaak de voorkeur aan (grotere)
partners waar ze al bekend mee zijn. Het is van belang dat het EDF een instrument
blijft waarmee nieuwe, innovatieve partijen kunnen toetreden tot de defensiemarkt.
Daarom moet doorlopend worden gekeken hoe de administratieve lasten verlaagd kunnen
worden en hoe steun bij het werken in de defensiecontext verbeterd kan worden.
Een ander aandachtspunt op het gebied van inclusiviteit heeft betrekking op de toenemende
mate waarin consortia in omvang beperkt worden door consortiumleiders. Dit leidt ertoe
dat toegang van nieuwe partijen tot een consortium wordt ontmoedigd. Consortiumleiders
proberen projecten zo beter beheersbaar te maken, maar voor nieuwe partijen gaat hierdoor
de drempel voor deelname aan het EDF omhoog. Deze ontwikkeling benadeelt vooral kleinere
bedrijven die hun intrede willen maken in de defensiemarkt. Nederland ontmoedigt dit
beleid door consortiumleiders, en promoot het vormen van inclusieve consortia.
Deelname aan het EDF kan door bedrijven als complex worden ervaren. Daarom is het
belangrijk dat EDF-processen gestroomlijnd worden. Dit is bijvoorbeeld van belang
voor de programme security instructions van EDF-projecten. Bij elk project wordt beoordeeld hoe de te ontwikkelen kennis
en kunde moet worden beveiligd. Het valt op dat in de evaluatie de beveiligingseisen
voor EDF-projecten door de Commissie met name worden genoemd als obstakel voor synergie
en efficiëntie en niet als noodzakelijk middel om te voorkomen dat de EDF-resultaten
in verkeerde handen vallen. Hoewel stroomlijnen van de beveiligingseisen terecht de
aandacht heeft, moet het belang van adequate kennisveiligheid niet uit het oog worden
verloren.
Aan de ene kant vinden wij het een positieve ontwikkeling dat de Europese Commissie
middels de Defence Readiness Omnibus maatregelen treft om sommige elementen van het
EDF te simplificeren en flexibiliseren. Aan de andere kant blijven we realistisch
over de snelheid waarmee nieuwe, grote capaciteiten ontwikkeld kunnen worden. Het
EDF is bedoeld voor de ontwikkeling van capaciteiten van de volgende generatie, van
de onderzoeksfase tot prototype. Dergelijke capaciteitsontwikkelingen kosten tijd
en kunnen niet van de plank worden aangeschaft. Door de tijd die aan de voorkant genomen
wordt om dit materieel in Europees verband te ontwikkelen, wordt op termijn de interoperabiliteit
tussen Europese krijgsmachten versterkt en de fragmentatie van de Europese defensie-industrie
tegengegaan.
Samenhang
Nederland heeft gedurende de consultaties met de Commissie benadrukt dat de samenhang
en complementariteit met het EDA en de Europese Militaire Staf binnen het EDF behouden
moet worden. Nederland heeft beargumenteerd dat er aandacht moet gaan naar de ontwikkeling
in een ketenbenadering van de verschillende instrumenten voor EU defensiesamenwerking.
Hier moet van planning via EDA naar uitvoering via instrumenten van de Europese Commissie
worden gewerkt. Wat ons betreft zou de link naar EDA-instrumenten formeler terug moeten
komen in de prioritering van onderwerpen in het EDF. Ook ziet Nederland, evenals de
Commissie, een rol voor PESCO als belangrijk afstemmingsinstrument voor verdere projecten
in het EDF. Ook onderschrijft de Commissie, net als Nederland, het belang van coherentie
met NAVO-standaarden.
De samenhang met civiele programma’s is ook van belang. Het EDF verschilt in aard
van haar civiele tegenhanger, het negende Kaderprogramma Horizon Europe, in de toelatingseisen
die het programma stelt. Het EDF heeft strenge eisen voor deelname, met name voor
bedrijven die in de EU zijn gevestigd, maar waarbij er zeggenschap van buiten de EU
van toepassing is.17 Daarnaast worden er voor EDF-projecten programme security instructies opgesteld. Wij erkennen dat de processen die nationaal moesten worden
ingericht om aan de eisen voor een garantieverklaring te voldoen, ten tijden van de
start van het EDF nog niet goed waren gestroomlijnd. Op dit moment werkt het kabinet
aan het wetsvoorstel Weerbaarheid Defensie en Veiligheid Gerelateerde Industrie. Deze
wet zal onder andere een juridische basis vormen voor het afgeven van geschiktheidsverklaringen
voor bedrijven. Deze verklaringen worden in het EDF in specifieke gevallen vereist.
Met de invoering van deze wet worden de processen voor toetsing van de betrouwbaarheid
van entiteiten en de afgifte van de geschiktheidsverklaringen gestroomlijnd. Dit verlaagt
in de toekomst de drempel voor deelname van de Nederlandse defensie-industrie aan
het EDF.
Wij hebben van de Commissie vernomen dat de bevindingen uit de tussentijdse evaluatie
van het EDF via drie verschillende sporen voor aanpassingen kunnen gaan zorgen in
het programma. Ten eerste kunnen in het huidige programma al aanpassingen worden doorgevoerd.
Ten tweede wordt de Defence Readiness Omnibus ingezet om complexe processen in het
EDF waar mogelijk te versimpelen. Ten derde worden de bevindingen uit deze tussentijdse
evaluatie meegenomen in de voorbereidingen op het nieuwe MFK. Wij zien erop toe dat
de voor Nederland belangrijke bevindingen uit deze evaluatie op de juiste manier voor
verbeteringen zorgen in het huidige EDF, en in een mogelijk volgend vergelijkbaar
programma. Wij zullen uw Kamer informeren over relevante vorderingen op dit gebied.
De Minister van Defensie,
R.P. Brekelmans
De Minister van Economische Zaken,
V.P.G. Karremans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
V.P.G. Karremans, minister van Economische Zaken