Brief regering : Samenhangend pakket met nadere afspraken ten aanzien van de uitwerking van hoofdstuk 2 van het hoofdlijnenakkoord met betrekking tot huisvesting
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 3457
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR ASIEL EN MIGRATIE EN VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE
ORDENING EN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2025
Middels deze brief wordt uw Kamer geïnformeerd over het samenhangend pakket, zoals
aangekondigd in de brief van de Minister-President van 25 oktober 2024 met nadere
afspraken ten aanzien van de uitwerking van hoofdstuk 2 van het hoofdlijnenakkoord
met betrekking tot huisvesting (Kamerstuk 19 637, nr. 3304). Hiermee wordt ook opvolging gegeven aan het verzoek van de Landelijke Regietafel
Asiel en Migratie van 19 maart 2025 inzake een samenhangend pakket maatregelen. In
deze brief zet het kabinet de kaders voor het pakket nader uiteen.
In de LRT1 van 3 juli 2025 is met VNG, CDK’s, IPO, Aedes en COA gesproken over de contouren
van het pakket. Daarbij hebben de partijen aangegeven zich niet te kunnen scharen
achter de maatregelen voor een verbod op voorrang bij de huisvesting van statushouders,
de intrekking van de Spreidingswet en het afschaffen van de huisvestingstaakstelling.
Ook vrezen gemeenten voor problemen bij de uitvoering van de Wet Inburgering. Dit
heeft ermee te maken dat de taakstelling vervalt en dat is pas uitvoerbaar wanneer
er een werkbaar alternatief is. Wel willen partijen in gesprek blijven. Ook is besproken
dat het nu zaak is direct na de zomer de uitwerking van het pakket ter hand te nemen
en hier ook de tijd voor te nemen. Dit vraagt wat hen betreft om samenhang tussen
de maatregelen, oog voor realisme, uitvoerbaarheid en haalbaarheid, ruimte voor fasering
en timing en regie op het proces.
Inleiding
In de brief van 25 oktober 2024 werd geconstateerd dat het asielstelsel in de huidige
vorm vastgelopen is. Daarom zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de asielketen
per direct en duurzaam te ontlasten. Dit gebeurt in de eerste plaats door de instroom
van mensen die asiel aanvragen te verminderen. Daarnaast is een belangrijk knelpunt
dat een aanzienlijk deel van de asielopvangcapaciteit in gebruik is door statushouders
die niet tijdig worden gehuisvest in een gemeente, vanwege de schaarste op de woningmarkt.
Hierdoor functioneert het huidige stelsel niet. Het is noodzakelijk om de huisvesting
van statushouders te normaliseren en hen sneller te huisvesten. Daarbij moet naar
het oordeel van het kabinet wel een gelijk speelveld worden gecreëerd voor alle woningzoekenden.
Nederland kampt immers met een groot woningtekort; ruim 400.000 huishoudens zijn op
zoek naar een woning en dat aantal neemt toe. In deze krappe markt moeten groepen
woningzoekenden lang wachten op een woning en is verdringing tussen groepen woningzoekenden,
waaronder statushouders, een probleem.
Inzet en aangekondigde wetswijzingen van het demissionaire kabinet
De door het (thans demissionaire) kabinet aangeboden voorstellen voor de asielnoodmaatregelenwet
en de wet invoering twee statusstelsel zijn op 3 juli jl. door uw Kamer aangenomen.
Deze zijn onderdeel van een breder pakket aan structurele maatregelen en wetsvoorstellen,
met als doel om de asiel- en nareisinstroom te beperken en zo de druk op de gehele
asielketen te verlichten. Ook gebruiken we de door gemeenten aangedragen plannen om
voldoende opvangplekken via de Spreidingswet te realiseren. Dit draagt tevens bij
aan het borgen van voldoende opvangcapaciteit. Het demissionaire kabinet zet verder
in op terugkeer naar Oekraïne en Syrië wanneer dit veilig is. Hierbij trekt het demissionaire
kabinet gezamenlijk op met andere EU-landen. Deze inzet draagt er uiteindelijk aan
bij dat er naar verwachting minder opvang en huisvesting nodig zal zijn.
Vanuit het Hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) heeft de Minister van VRO de opdracht meegekregen om de situatie van statushouders
ten opzichte van andere woningzoekenden te normaliseren. Zij introduceert daarom een
verbod voor gemeenten op het geven van voorrang aan statushouders op de grond van
het feit dat zij statushouder zijn. Daarbij is het doel om het voordeel dat statushouders
nu krijgen op de woningmarkt te schrappen. Hiervoor heeft de Minister op 20 juni 2025
haar wetsvoorstel «Wet nieuwe regels inzake huisvesting vergunninghouders» ter advisering
aan de Raad van State aangeboden. In dit wetsvoorstel voorziet de Minister erin dat
stapsgewijs toe wordt gewerkt naar een situatie waarin het normaal wordt dat statushouders
huisvesting vinden zónder dat zij daarbij voorrang krijgen op grond van hun verblijfsvergunning.
Verder werkt het kabinet op dit moment aan de intrekking van de Spreidingswet en geeft
op die manier uitvoering aan de motie van het lid Eerdmans van 7 november jl. (Kamerstuk
36 600 XX, nr. 47) Tot de Spreidingswet is ingetrokken, blijft deze van kracht. Verplichtingen die
zijn aangegaan worden nagekomen. Na de zomer zal het kabinet een brief naar de Kamer
sturen die ingaat op het proces ten aanzien van de Spreidingswet. Tenslotte heeft
het kabinet het voornemen uitgesproken de huisvestingstaakstelling af te willen schaffen.
De uitvoering van deze voornemens brengt uitdagingen met zich mee voor de asielketen.
Hoewel de zaken met elkaar samenhangen, is het kabinet voornemens om deze onderwerpen
stap voor stap te adresseren. Deze brief geeft een doorkijk naar een nieuw stelsel
voor het huisvesten van statushouders.
Er zijn aanvullende maatregelen nodig om, tezamen met de voorgenomen wettelijke aanpassingen,
het stelsel te laten functioneren zoals het bedoeld is. Daar moet in stappen naartoe
gewerkt worden, rekening houdend met het tempo van de ontwikkelingen en het effect
van de wettelijke maatregelen. Daarom werkt het kabinet, naast de eerdergenoemde maatregelen
gericht op de asielinstroom, een samenhangend pakket uit dat erop is gericht dat de
huisvesting van statushouders normaliseert en alle woningzoekenden meer huisvestingsmogelijkheden
krijgen binnen een gelijk speelveld. Daarnaast moet het pakket eraan bijdragen dat
statushouders die hier mogen blijven sneller kunnen participeren, werken en op eigen
kracht bijdragen aan de Nederlandse samenleving, en dat er een voldoende en stabiel
aanbod is van betaalbare asielopvang. Hierbij wil het kabinet op termijn dat statushouders
daadwerkelijk tijdig uitstromen uit de asielopvang naar huisvesting, zodat het COA
zich weer kan richten op haar kerntaak, het opvangen en begeleiden van asielzoekers.
Amendement Mooiman
Op 3 juli 2025 is door uw Kamer het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting
aangenomen. Dit wetsvoorstel bevat op basis van een amendement van het lid Mooiman
een voorgestelde toevoeging aan de Huisvestingswet 2014 waarmee het voor gemeenten
verboden wordt om vreemdelingen – waaronder statushouders – urgentie te geven op welke
grond dan ook. Dit amendement gaat als zodanig dan ook aanzienlijk verder dan het
wetsvoorstel dat de Minister van VRO recent heeft aangeboden aan de Raad van State
voor advies.2 Zoals aangeven in de brief van 3 juli jl. onderzoekt de Minister van VRO voor de
behandeling van de wet versterken regie op de volkshuisvesting in de Eerste Kamer
de uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid van het amendement Mooiman (Kamerstuk
36 512, nr. 103). Ook gaat de Minister van VRO uitzoeken hoe het amendement en haar wetsvoorstel
met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. Gegeven de vragen die er zijn
over de houdbaarheid van dit amendement en het debat dat hierover met de Eerste Kamer
gevoerd moet worden, gaat de Minister van VRO ook verder met de voorbereiding van
haar eigen wetsvoorstel voor het verbod op voorrang, dat uitgaat van een stapsgewijze
normalisering van de positie van statushouders ten opzichte van andere woningzoekenden.
In de rest van deze brief wordt nader ingegaan op hoe die stapsgewijze normalisering
eruitziet.
Het samenhangend pakket
Het pakket is gestoeld op drie pijlers:
– Huisvesting
Een deel van de opvangcapaciteit bij het COA wordt ongewenst lang ingenomen door statushouders
die al hadden moeten uitstromen naar huisvesting. Om dit te bevorderen wordt ingezet
op uitbreiding van (tijdelijke en gedeelde) huisvestingsoplossingen waar ook statushouders
gebruik van kunnen maken. Daarbij bewaakt het kabinet een gelijk speelveld op de woningmarkt
tussen alle woningzoekenden.
– Voldoende stabiele en betaalbare opvang
Het kabinet zet onverminderd in op de beperking van de asielinstroom. De huidige aantallen
zijn niet houdbaar. Tegelijkertijd moeten er voldoende opvangplekken beschikbaar komen
voor de kerntaak van het COA. Ten eerste gebruiken we de door gemeenten aangedragen
plannen om voldoende plekken te realiseren. COA verwacht 75.000 plekken te kunnen
realiseren, waarvan voor ca. 70.000 meerjarige (financiële) afspraken kunnen worden
gemaakt met gemeenten. Bij Voorjaarsnota 2025 zijn de beschikbare middelen voor de
opvang van asielzoekers voor 2025 en 2026 bijgesteld op basis van de MPP. Voor latere
jaren zijn thans beperkt middelen beschikbaar voor het COA. Om binnen de huidige budgettaire
kaders meerjarig 70.000 plekken vast te leggen en dure noodopvang te kunnen afschalen,
conform de motie Boomsma (Kamerstuk 19 637, nr. 3414), vindt dit plaats onder de voorwaarde dat deze plekken contractueel opzegbaar zijn.
Hierdoor blijft het financieel risico beperkt. Als de instroom daalt, kunnen de contracten
immers worden opgezegd. Daarnaast worden de mogelijkheden verkend om deze plekken
om te zetten naar huisvesting (omklapbaar; zie ook de passage over de doelgroepflexibele
regeling). Wanneer deze plekken niet meer benodigd zijn voor de opvang van asielzoekers
kunnen deze worden opgezegd of ingezet voor de huisvesting van andere doelgroepen,
zoals spoedzoekers en statushouders. De afgelopen weken is een aantal dringende business
cases van gemeenten langs deze lijn reeds goedgekeurd. Daarnaast bekijken we ook hoe
op termijn asielopvangcapaciteit kan worden omgezet naar huisvesting, wanneer dit
verantwoord is met het oog op de bezettingsgraad en behoud van een duurzame opvangvoorraad.
Lagere instroom is voorwaardelijk om dit goed te kunnen laten functioneren. De eerder
aangekondigde maatregelen van het kabinet moeten daaraan bijdragen. Zoals gebruikelijk
besluit het kabinet tijdens de reguliere budgettaire besluitvormingsmomenten, mede
op basis van de MPP-prognoses, over eventuele budgettaire bijstellingen voor de begroting
van Asiel en Migratie.
– Taal, inburgering en werk
Het kabinet zet in op snellere taalverwerving, vroeger aan het werk gaan en participatie
van statushouders, zodat men ook sneller kan integreren. Het verbod op voorrang zal
leiden tot een trage start voor inburgeringsplichtige asielstatushouders. Het afschaffen
van de huisvestingstaakstelling heeft ook aanzienlijke gevolgen voor de werking van
het huidige inburgeringsstelsel. Het fundament van de Wet Inburgering 2021 is namelijk
gebaseerd op de huisvestingstaakstelling. Hierop is a) de spreiding door het land,
b) de regierol van de gemeenten en c) de financiering van gemeenten gebaseerd. Zonder
een door het Rijk opgelegde huisvestingstaakstelling is het aan de statushouder zelf
om huisvesting te zoeken wat onder meer betekent dat niet bekend is waar de statushouder
terecht gaat komen. Naast de effecten voor de systematiek heeft dit bovendien tot
gevolg dat het langer duurt voor de statushouder de Nederlandse taal leert en kennis
maakt met de Nederlandse normen en waarden. Daarom onderzoekt het kabinet hoe en op
welke termijn deze gevolgen kunnen worden ondervangen, zodat de inburgering goed kan
blijven functioneren. Om de regierol van gemeenten in het inburgeringsstelsel te behouden,
wordt in ieder geval een wijziging van de Wet inburgering 2021 voorbereid, waardoor
de BRP-inschrijving van een statushouder na huisvesting, bepaalt welke gemeente verantwoordelijk
is voor het aanbieden van het inburgeringstraject. Een aanpassing van de Wet inburgering
2021 langs deze lijn brengt echter dilemma’s mee voor de uitvoerbaarheid van het stelsel.
Daarom wordt ondertussen gezocht naar uitvoerbare alternatieven, in samenwerking met
medeoverheden. De Tweede Kamer zal hier voor het einde van het jaar nader over worden
geïnformeerd voordat besloten wordt tot verdere stappen ten aanzien van de huisvestingstaakstelling.
Gezien de verbinding tussen taakstelling en inburgering, zullen de aanpassing van
de Wet inburgering 2021 en de aanpassing van de taakstelling samen plaatsvinden.
Om de wachttijd in het azc doelgericht te benutten, worden de mogelijkheden onderzocht
om het taalonderwijs flexibeler vorm te geven – waaronder online aanbod – en de deelname
aan voorinburgeringstrajecten te vergroten.
Een versnelde taalverwerving en actieve participatie zijn alleen mogelijk als de randvoorwaarden
daarvoor op orde zijn. Denk hierbij aan voldoende studieruimtes en toegang tot passende
leermiddelen binnen de opvanglocaties. Het is dan ook van belang dat deze faciliteiten
tijdig beschikbaar worden gesteld, zodat statushouders vanaf het begin optimaal kunnen
investeren in hun integratie.
Opgave
In mei 2025 bedroeg de achterstand op het realiseren van de taakstelling 12.500, oftewel:
12.500 plekken in de asielopvang werden bezet door mensen die eigenlijk al hadden
moeten worden gehuisvest. De overige statushouders in de asielopvang waren mensen
die nog binnen de 14-wekentermijn zaten waarbinnen zij zouden moeten uitstromen naar
huisvesting. De afgelopen jaren werden gemiddeld jaarlijks 28.000 statushouders door
gemeenten gehuisvest. Het aantal te huisvesten statushouders lag over het geheel genomen
hoger, waardoor de achterstand toenam. In het najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over
de nieuwe meerjarenproductieprognose (MPP), die meer inzicht zal geven in het toekomstige
aantal te huisvesten statushouders.
Gefaseerde implementatie
De doelen om te komen tot een asielketen die zich weer kan richten op de kerntaak
en verruiming van opties op de woningmarkt moeten in fasen worden bereikt. Een zorgvuldige
fasering is ook met name van belang bij de stappen die worden gezet om de positie
van statushouders te normaliseren via een verbod op voorrang in de sociale huur. De
fasen worden hierna toegelicht.
Voorbereidingsfase (t/m 1 juli 2026)
De eerste fase staat in het teken van het aanpakken van de achterstand op de taakstelling,
het uitbreiden van de (tijdelijke) woningvoorraad en sneller huisvesten van statushouders
door gemeenten, en voorbereiding op een meer gelijk speelveld door het verbod op voorrang,
zoals dit in het wetsvoorstel van de Minister van VRO wordt uitgewerkt.
Op dit moment is voor de uitbreiding van de woningvoorraad een verscheidenheid aan
reguliere financiële instrumenten beschikbaar, waarvan de realisatiestimulans de grootste
wordt. Deze wordt nog uitgewerkt, hiermee wordt een bijdrage gedaan aan de realisatie
van elke betaalbare woning, zowel reguliere als flexwoningen. Daarnaast is de Stimuleringsregeling
Flex- en Transformatiewoningen (SFT) beschikbaar; deze regeling loopt nog tot en met
2027. Via de SFT wordt ingezet op het snel realiseren van meer woonruimte, waarbij
de regeling voorschrijft dat ten minste 30% van de nieuwe gerealiseerde woningen wordt
gereserveerd voor statushouders. Daarnaast zijn incidentele middelen beschikbaar gesteld
voor het realiseren van doorstroomlocaties; dit zijn opstartwoningen die huisvesting
bieden aan statushouders, zodat zij ook kunnen beginnen met inburgeren en werken.
Tevens komt er ter stimulering van uitstroom van statushouders uit de COA-opvang ondersteuning
voor gemeenten die dit jaar statushouders huisvesten in onzelfstandige woonruimte,
dan wel plaatsen in tijdelijk onderdak. Dit telt ook mee voor de huisvestingstaakstelling.
Bij het voorgaande geldt dat statushouders huur gaan betalen voor (onzelfstandige)
huisvesting. Hiervoor gelden de gebruikelijke kaders van het Woningwaarderingsstelsel.
Voor de langere termijn verkent het kabinet een doelgroep-flexibele regeling. De eventuele
nieuwe regeling wordt binnen de beschikbare middelen ingepast. Indien hiervoor aanvullende
middelen nodig blijken te zijn na nadere uitwerking wordt het reguliere budgettaire
besluitvormingsproces gevolgd. Het doel van deze regeling is het creëren van plekken
waarnaar statushouders kunnen uitstromen met inachtneming van het verbod op voorrang
in de sociale huursector. Deze regeling zou in de plaats moeten komen van verschillende
huidige regelingen. Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre uiteenlopende financiële
regelingen voor varianten van gemeentelijke opvang en kortlopende huisvesting kunnen
worden geüniformeerd.
Een belangrijk nieuw instrument dat wordt onderzocht betreft de mogelijkheden om opvangcapaciteit
inzetbaar te houden voor een eventuele inzet of omzetting ten behoeve van andere doelgroepen.
In dit kader worden de mogelijkheden in kaart gebracht om huidige opvangcapaciteit
voor Oekraïense ontheemden duurzamer in te zetten en op (langere) termijn om te zetten
naar huisvesting. Omdat deze plekken gefinancierd zijn vanuit het Rijk en we ernaar
streven deze duurzaam inzetbaar te houden, onderzoeken we hoe we deze plekken kunnen
blijven behouden na een eventueel vertrek van de Oekraïense ontheemden voor andere
doelgroepen (zoals statushouders of spoedzoekers). In de voorzienbare toekomst zullen
deze locaties nog nodig zijn voor Oekraïense ontheemden. Het kabinet werkt aan langetermijnbeleid voor Oekraïense ontheemden,
waarbij hun situatie genormaliseerd wordt. Ook zij gaan huur betalen, waar dat mogelijk
is. Het kabinet onderzoekt of het nodig is om tijdelijke huurcontracten mogelijk te
maken op doelgroep-flexibele locaties.
Ten slotte worden voorstellen uitgewerkt om reguliere opvangcapaciteit in de toekomst
om te zetten naar huisvesting. Om het stelsel van tijdige uitplaatsing van statushouders
naar gemeentelijke huisvesting werkend te krijgen, wordt onderzocht hoe opvangplekken
die worden bezet door statushouders stapsgewijs onder verantwoordelijkheid kunnen
worden gebracht van de huisvestingsverantwoordelijke partij, en op termijn volledig
kunnen worden omgezet naar huisvesting. Het voornemen van het kabinet is via een programmatische
aanpak vanuit AenM, VRO, medeoverheden en COA tot een inventarisatie van mogelijkheden
te komen en eind 2025 een voorstel voor aanpak en tijdspad gereed te hebben. Aangezien
omgezette plekken permanent uit het opvangbestand verdwijnen en deze maatregel eenmalig
tot een resultaat leidt, wordt gewogen of omzetting verantwoord is als wordt gekeken
naar de COA-bezetting en het streven naar een duurzame opvangvoorraad.
In deze periode wordt er door het kabinet op ingezet dat statushouders al zoveel mogelijk
worden gehuisvest in lijn met de situatie waarbij er een verbod op voorrang geldt.
Alleenstaande statushouders worden daarbij onder andere onzelfstandig gehuisvest.
Het kabinet wil met gemeenten en corporaties samenwerken om in deze fase meer onzelfstandige
woningen te realiseren, vooralsnog met financiële ondersteuning vanuit bovengenoemde
regelingen. In het bijzonder wordt met gemeenten gekeken naar het sneller laten uitstromen
van alleengaande statushouders (die wachten op nareizigers) zodat de asielopvang wordt
ontlast en men eerder aan de slag kan met inburgering en werk. Hierbij wordt ook gewezen
op het wetsvoorstel tweestatusstelsel, dat regelt dat vanaf het moment van inwerkingtreding
nareis van gezinsleden van subsidiaire statushouders alleen mogelijk is onder voorwaarden.
Uit de laatste stand van de uitvoering, onlangs uitgebracht door de IND, wordt duidelijk
dat nog 65.000 nareizigers in het buitenland in afwachting zijn van de mogelijkheid
om in te reizen.
Ook wordt gezamenlijk onderzocht hoe de goede voorbeelden van woningdelen voor alleenstaande
en alleengaande statushouders, kunnen worden opgeschaald. Onzelfstandige huisvesting
als norm vergroot de kans op huisvesting en vermindert de concurrentie op de sociale
huurvoorraad door statushouders. Het sneller laten uitstromen van alleengaande statushouders
is bovendien belangrijk om de achterstand op de taakstelling in te lopen. Een asielzoeker
die een status krijgt, wordt gelijk geïnformeerd over het voorgenomen beleid.
Gelijktijdig wordt in deze fase ingezet op meer stabiele en goedkopere opvang. In
deze fase wordt daarom de opbrengst van de Spreidingswet gerealiseerd om te zorgen
voor voldoende, en betaalbare opvangcapaciteit. Ook wordt het voor gemeenten mogelijk
om een grotere rol te spelen in de opvang, onder verantwoordelijkheid van het COA.
Dure opvangplekken, zoals cruiseschepen en hotels, zullen zo snel mogelijk worden
uitgefaseerd zodra er voldoende opvang beschikbaar is. De gerealiseerde plekken zullen
er rechtstreeks aan bijdragen dat asielzoekers die nu in dure noodopvang verblijven
elders kunnen worden opgevangen.
Gedurende deze fase versterken we ook de kabinetsinzet om statushouders de gelegenheid
te bieden om sneller mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving. Er is een brede
consensus over het belang van vroegtijdig investeren in de Nederlandse taalbeheersing
en (arbeids-)participatie van statushouders. Daarom kunnen statushouder die nog in een
COA-opvanglocatie verblijven, deelnemen aan het programma Voorinburgering. In dit
programma worden statushouders gedurende 14 weken voorbereid op de inburgering en
het leven in Nederland. Ook kunnen gemeenten in de huidige situatie al in het azc
starten met het reguliere inburgeringstraject. De vroege start door gemeenten is een
ambitie in de Wet inburgering 2021 (Wi2021). Om de tijd in het azc zo goed mogelijk
te benutten wordt verkend of het taalonderwijs geflexibiliseerd kan worden, waaronder
via online onderwijs, en deelname aan voorinburgering kan worden vergroot. Hiermee
wordt de zelfredzaamheid van de statushouders aangesproken.
Een vroege start op de arbeidsmarkt begint in de asielopvang. Het kabinet wil daarom
zoveel mogelijk belemmeringen wegnemen voor asielzoekers om aan het werk te gaan.
Ook gaat de Staatssecretaris van SZW onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om ondersteuning
te bieden bij de begeleiding naar werk van asielzoekers en statushouders die in de
asielopvang verblijven. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State3 zijn eerder al de mogelijkheden voor asielzoekers versoepeld om te kunnen werken.
Hierdoor mogen asielzoekers meer dan 24 weken per jaar werken als hun asielaanvraag
minstens zes maanden in behandeling is.
De focus op taal én werk moet blijven als nieuwkomers een verblijfsvergunning hebben
verkregen. Te veel statushouders zijn afhankelijk van de bijstand. Zo ontving van
de statushouders die in 2014 een status hebben gekregen en die nog in Nederland woonden,
na 2 jaar 91% een uitkering. Na 5 jaar is het aandeel statushouders in de bijstand
46% (cijfers op basis cohortstudie statushouders CBS).
Het leren van de taal als onderdeel van de inburgering is belangrijk voor het vergroten
van de kans op werk. Dit kost echter ook tijd. Tijd die niet altijd gebruikt kan worden
om te werken. Sowieso wordt na vestiging in een gemeente veel gevraagd van statushouders.
Zo moeten naast inburgering ook een groot aantal praktische zaken op orde worden gebracht.
Tegelijkertijd kan worden verwacht dat men zijn of haar toekomst voortvarend ter hand
neemt, maar in de praktijk pakt dat nu niet altijd zo uit.
Het blijkt daardoor soms moeilijk om werk, inburgering en «landen» in de woongemeente
te combineren. Zo heeft 18 maanden na statusverlening slechts 13% van de statushouders
betaald werk. Daarom wordt in aanvulling op de bestaande pilots en binnen de bestaande
regelgeving, gewerkt aan manieren om betaald werk en inburgering beter te combineren.
Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan pilots gericht op het beter benutten van de
mogelijkheden in het wetsvoorstel Participatiewet In Balans om langer bijverdienen
naast een uitkering mogelijk te maken. Ook wordt gedacht aan variëren met de verhouding
van taallessen en werk, taalles op de werkvloer en überhaupt meer brede afspraken
met vooral mkb-werkgevers. Waar relevant, zullen de inzichten uit deze pilots worden
meegenomen in de evaluatie van de Wet inburgering.
Implementatiefase (1 juli 2026 t/m 1 juli 2027)
Het voornemen op basis van het wetsvoorstel van de Minister van VRO is om het verbod
op voorrang op 1 juli 2026 van kracht te laten worden. Op dat moment start de implementatiefase.
Statushouders worden vanaf dit moment op hun eigen verantwoordelijkheid aangesproken
voor het vinden van huisvesting. Zij worden zo vroeg mogelijk actief geïnformeerd
over de mogelijkheden om zich in te schrijven voor een sociale huurwoning en de verschillende
andere huisvestingsopties die zij hebben. Zo kunnen zij allereerst een beroep doen
op hun netwerk en vrienden of familie, kunnen ze zelf mogelijk huren (onzelfstandig,
bij een hospita, regulier) of in bepaalde gevallen kopen. Mogelijk kan een beroep
worden gedaan op de werkgever als zij werk hebben.
De inzet die in de voorbereidingsfase is gepleegd om meer onzelfstandige woonruimte
te realiseren bij corporaties wordt voortgezet. Om efficiënte benutting van deze onzelfstandige
woonruimte te stimuleren en om woningdelen de norm te maken voor alleenstaande en
alleengaande statushouders, kunnen gemeenten alleenstaanden en alleengaanden gedurende
deze periode nog tijdelijk met voorrang blijven huisvesten. De uitzondering hiertoe
in het wetsvoorstel verbod op voorrang geldt voor 1 jaar na inwerkingtreding van het
wetsvoorstel.
Daarbij is de huisvesting van gezinnen een opgave die specifieke aandacht vraagt.
Gezinnen vormen (na gezinshereniging) in aantallen personen de grootste groep in de
huisvestingsopgave van statushouders. De huisvestingsopties die de komende jaren extra
worden gerealiseerd zullen echter in veel gevallen niet passend zijn voor gezinnen
met kinderen. Gezinnen met kinderen moeten daarom vooral in de reguliere woningvoorraad
huisvesting vinden. Op dit moment kunnen gemeenten statushoudergezinnen met kinderen
nog huisvesten door gebruik te maken van de ruimte in de huisvestingsverordening om
statushoudergezinnen met kinderen urgentie toe te kennen op basis van andere criteria
als die gelden voor andere gezinnen met kinderen. Dit is ook van belang om de toegang
tot onderwijs goed te kunnen organiseren.
In deze implementatiefase dienen gemeenten hun huisvestingsverordening aangepast hebben
aan het verbod op voorrang, en zullen daarbij ook hun afzonderlijke afweging gemaakt
moeten hebben over hoe ze om willen gaan met statushoudergezinnen met minderjarige
kinderen die aan de gemeenten gekoppeld worden. Gezinnen zijn extra gebaat bij het
snel vinden van een stabiele thuisomgeving. Dit is ook van belang om de toegang tot
onderwijs goed te kunnen organiseren. Tegelijkertijd moet dit belang goed gewogen
worden tegenover andere (niet-statushouders)gezinnen in vergelijkbare omstandigheden die ook een woning nodig hebben.
Voorrang op basis van het feit dat deze personen statushouders zijn, is niet langer
mogelijk, dus als een gemeente voor deze gezinnen voorrang mogelijk wil maken, zullen
zij dit moeten doen voor statushoudergezinnen en ook andere gezinnen in een soortgelijke
situatie op basis van hun huidige instrumentarium uit de Huisvestingswet 2014. Daarbij
wil de Minister van VRO, samen met corporaties, uitwerken of het mogelijk is een landelijk
woonruimteverdeelsysteem op te zetten waar vrijgekomen woningen voor grote gezinnen
in opgenomen worden. Bij grote gezinnen kan gedacht worden aan een gezin van zes of
meer personen, zoals ook in de regeling Huisvesting Grote Gezinnen Vergunninghouders
wordt gehanteerd.
Zolang de taakstelling nog actief is, kunnen gemeenten hier via bovenstaande routes
aan voldoen. De combinatie van inzet op woningdelen, het toevoegen van nieuwe woningen
en het al dan niet huisvesten van gezinnen met een generieke vorm van voorrang, zal
moeten leiden tot voldoende uitstroom uit de asielopvang.
De inzet op snellere taalverwerving, inburgering en arbeidsparticipatie wordt in de
implementatiefase voortgezet. In deze fase wordt ook verkend welke structurele maatregelen
nodig zijn om het inburgeringsstelsel werkend te houden voor het moment dat de huisvestingstaakstelling
wordt afgeschaft. Het afschaffen van de taakstelling raakt namelijk de werking van
het inburgeringsstelsel. Dit komt doordat de huidige Wet Inburgering is geënt op de
verdeling uit de huisvestingstaakstelling en die verdeling bepalend is voor de vraag
welke gemeente verantwoordelijk is voor het voorzien in inburgering van een vergunninghouder.
Zonder koppelingsmechanisme is het niet meer duidelijk welke gemeente inburgering
moet aanbieden aan vergunninghouders, wat zowel voor de vergunninghouders zelf als
voor gemeenten niet wenselijk is.
Normalisatiefase (vanaf juli 2027)
Vanaf juli 2027 zou op basis van het wetsvoorstel van de Minister van VRO de tijdelijke
uitzondering vervallen om alleenstaande en alleengaande statushouders voorrang te
geven op onzelfstandige woonruimte.
Vanaf dat moment is het streven dat er voldoende onzelfstandige woningen zijn zodat
alleenstaande en alleengaande statushouders die moeten uitstromen uit de asielopvang
zelf mogelijkheden hebben een onzelfstandige woning te vinden, naast andere doelgroepen.
De huisvestingsopties voor statushouders moeten significant uitgebreid zijn, zowel
door opstartwoningen waar zij en andere doelgroepen gebruik van kunnen maken, maar
ook doordat statushouders zelf beter in staat zijn op eigen kracht een woning te vinden.
In deze fase wordt ervan uitgegaan dat de instroom, mede als gevolg van de wettelijke
maatregelen, is gedaald met als gevolg dat de benodigde asielopvangcapaciteit lager
ligt. Statushouders worden meer zelf verantwoordelijk voor huisvesting.
Op het moment dat de voorgenomen afschaffing van de taakstelling wordt gerealiseerd
moet hiervoor in gezamenlijkheid tussen rijk, gemeenten en COA een alternatieve systematiek
zijn ontwikkeld die ziet op spreiding en koppeling van statushouders aan gemeenten,
en die verantwoord is vanuit het oogpunt van een snelle en effectieve inburgering
door de gemeente, (arbeids)participatie, uitstroom naar huisvesting en spreiding van
statushouders over het land.
Om de regierol van gemeenten te behouden in het inburgeringsstelsel wordt een wijziging
van de Wet inburgering 2021 voorbereid, waardoor de BRP-inschrijving van een statushouder
na huisvesting bepaalt welke gemeente verantwoordelijk is voor het aanbieden van het
inburgeringstraject. Een aanpassing van de Wet inburgering 2021 langs deze lijn brengt
echter dilemma’s mee voor de uitvoerbaarheid van het stelsel. Om dilemma’s en mitigerende
maatregelen in beeld te brengen zijn DUO en VNG reeds gevraagd een uitvoeringsscan
te doen, vooruitlopend op een uitvoeringstoets voor het hele pakket. Tegelijkertijd
worden de financiële consequenties van het afschaffen van de taakstelling voor gemeenten
in kaart gebracht. Voor het maken van keuzes voor een toekomstbestendig inburgeringsbeleid
zijn de uitkomsten van de Tussenevaluatie Wi2021 (najaar 2025) en de Wetsevaluatie
2027 van belang.
Randvoorwaarden onderwijs, zorg en welzijn
Bij de uitvoering van het samenhangend pakket is tenslotte van belang dat de toegang
tot voorzieningen, in het bijzonder zorg en onderwijs, geborgd is. Het samenhangend
pakket biedt, door duurzame huisvesting, voldoende stabiele en betaalbare opvang,
meer duidelijkheid en voorspelbaarheid, een kans om de gezondheid en het welzijn van
de doelgroep te stabiliseren en te verbeteren. Dit komt participatie en zelfredzaamheid
ten goede en laat de behoefte aan zorg afnemen. De toegang tot zorg vraagt in de eerste
plaats voldoende inkomen om een zorgverzekering te kunnen betalen en hangt daarom
samen met de toegang tot sociale zekerheid. Ten tweede is het voor het organiseren
van het zorgaanbod ter plaatse van belang dat de lokale partijen (zoals gemeenten,
huisartsenorganisaties en zorgverzekeraars), belast met de organisatie van toegang
tot eerstelijns- en maatschappelijke zorg, tijdig betrokken worden.
Het onderwijs aan nieuwkomers dient toegankelijk te zijn en uitvoerbaar voor scholen.
Er is reeds sprake van druk op het onderwijs aan nieuwkomers en ook in het reguliere
primair en voortgezet onderwijs zijn personele tekorten. De voorgenomen wettelijke
maatregelen en het feit dat er belemmeringen zijn voor de uitstroom van statushouders
naar duurzame huisvesting, kunnen leiden tot meer verhuizingen, wat belemmerend is
voor de continuïteit van het onderwijs en de veiligheid en ontwikkeling van leer-
en kwalificatieplichtige kinderen. Daarbij dient gezegd te worden dat langdurig verblijf
binnen opvanglocaties ook niet bevorderlijk is voor kinderen. Met deze factoren dient
bij de verdere implementatie van wetgeving en de uitwerking van het samenhangend pakket
rekening te worden gehouden.
Tot slot
Het kabinet beoogt een situatie waarin we uitgaan van de kracht en het vermogen van
statushouders om een succes te maken van hun leven in Nederland, de asielopvang structureel
wordt ontlast en er een gelijke kans op huisvesting voor statushouders en andere woningzoekenden
is. Het in deze brief uiteengezette samenhangende pakket, dat wij in samenwerking
met gemeenten, corporaties en betrokken uitvoeringsorganisaties verder vorm willen
geven, moet daar een belangrijke bijdrage aan leveren.
De Minister voor Asiel en Migratie, M.C.G. Keijzer
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister voor Asiel en Migratie -
Mede ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid