Brief regering : Fiche: Defence Readiness Omnibus pakket
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordeningen wijziging Europees securitisatieraamwerk. (Kamerstuk 22 112, nr. 4101)
Fiche: Mededeling Internationale Digitale Strategie. (Kamerstuk 22 112, nr. 4102)
Fiche: Defence Readiness Omnibus pakket.
Fiche: Mededeling Het Europees Oceaanpact. (Kamerstuk 22 112, nr. 4104)
Fiche: Mededeling Europese strategie voor waterweerbaarheid en aanbeveling. over leidende
beginselen inzake waterefficiëntie eerst. (Kamerstuk 22 112, nr. 4105)
Fiche: Verordening uitfaseren import Russisch aardgas en monitoring energieafhankelijkheden.
(Kamerstuk 22 112, nr. 4106)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Fiche: Defence Readiness Omnibus pakket
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
− Communication from the Commission to the European Parliament and the Council Defence
Readiness Omnibus.
− Directive on the simplification of intra-EU transfers of defence-related products
and the simplification of security and defence procurement.
− Regulation on the acceleration of permit-granting for defence readiness projects.
− Regulation defence readiness and facilitating defence investments and conditions for
defence industry.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
17 juni 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 820/2. COM(2025) 823 final, COM(2025) 821 final, COM(2025) 822 final
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025DC0820…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0823…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0821…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0822…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Defensie
h) Rechtsbasis
Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten:
artikel 114 VWEU.
Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en -voorwaarden voor de defensie-industrie: artikel 114, artikel 192(1), artikel 173(3),
artikel 182(4), artikel 183, artikel 188(2) VWEU.
Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten
van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen:
artikel 114(1), artikel 53(2), artikel 62 VWEU.
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 17 juni 2025 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) het voorstel voor
het Defence Readiness Omnibus pakket (hierna: het Omnibuspakket) gepubliceerd, dat volgt uit het Witboek voor Defensiegereedheid
2030.1 Het Omnibuspakket bestaat uit een mededeling, twee verordeningen (over het versnellen
van vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten en over het faciliteren
van defensie-investeringen en voorwaarden voor de defensie-industrie) en een richtlijn
(over het vereenvoudigen van intra-EU overdrachten van defensie-gerelateerde producten).
Vanwege de pakketbenadering wordt het geheel in dit BNC-fiche geapprecieerd.
Het Omnibuspakket bevat voorstellen voor defensie specifieke en niet-defensie specifieke
wetgeving en programma’s. Het Omnibuspakket is opgehangen aan de notie dat het geen
oorlog is, maar ook geen vrede, en dat veel regelgeving niet op die situatie is toegerust.
De Commissie verwijst in dat verband naar dreigingsanalyses van verschillende inlichtingendiensten.
Deze signaleren dat de militaire productiecapaciteit van Rusland enorm is toegenomen
en dat Rusland over voldoende militaire capaciteiten zal beschikken om binnen de komende
drie tot vijf jaar de eenheid van de NAVO en de EU op de proef te stellen. Met het
Witboek voor Europese Defensiegereedheid 2030 heeft de Commissie de maatregelen en
acties aangekondigd om defensiegereedheid te versnellen. Het Omnibuspakket bevat voorstellen
die bijdragen aan de juridische mogelijkheden om de defensie-industrie in Europa sneller
op te schalen en algemene gereedstelling te bespoedigen.
In de mededeling verduidelijkt de Commissie enkele bestaande uitzonderingen in EU-wetgeving
en roept lidstaten op die te gebruiken, zoals de bestaande uitzonderingen in milieu-
en natuurwetgeving (zoals in de Vogel- en Habitatrichtlijnen, de verordening betreffende
de overbrenging van afvalstoffen en de Kaderrichtlijn water). De Commissie verduidelijkt
dat het concept «dwingende reden van groot openbaar belang», «openbare veiligheid»
of «crisis» in deze uitzonderingen nadrukkelijk defensiegereedheid omvat. Voor het
treffen van compenserende of mitigerende maatregelen geldt volgens de Commissie dat
die de natuurdoelstellingen van bestaande wet- en regelgeving waarborgen en proportioneel
zijn met de overwegingen van tijdige defensiegereedheid zodat de doelstelling van
defensiegereedheid 2030 wordt bereikt. De Commissie wijst ook op het benutten van
bestaande uitzonderingen in de Richtlijn Milieueffectbeoordeling, de Richtlijn voor
oude elektrische en elektronische apparaten en de Richtlijn betreffende beperking
van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
De Commissie verduidelijkt dat de uitzonderingen in de Arbeidstijdenrichtlijn kunnen
worden toegepast bij industriële productie en dienstverlening in de defensiesector
waar een plotselinge toename van activiteiten optreedt. Bovendien wijst zij op het
oordeel van het Hof van Justitie dat deze richtlijn buiten toepassing kan worden gelaten
bij bepaalde specifieke activiteiten van de strijdkrachten. Verder zal de Commissie
in overleg treden met lidstaten en sociale partners om de toepassing van deze richtlijn
op militair personeel te bespreken, inclusief de mogelijkheid om bestaande vrijstellingen
uit te breiden. De Commissie noemt verder de uitzondering in de REACH-verordening.
Ook wijst zij op bestaande mogelijkheden voor het opschorten van invoerrechten voor
bepaalde wapens en militair materieel geïmporteerd uit derde landen door of namens
militaire defensie-autoriteiten, maar ook voor kritieke grondstoffen, halffabricaten
of componenten.
Ten slotte verduidelijkt de Commissie het kader voor duurzame financiering van de
Unie om duidelijkheid te geven aan potentiële investeerders in de defensie-industrie.
Zij geeft aan dat alleen wapens die verboden zijn door internationale wapenverdragen,
waarvan de meerderheid van de EU-lidstaten partij is, in aanmerking komen bij uitsluitingen
in het kader van het Klimaattransitiebenchmark en het Klimaattransitiebenchmarkverdrag.
Daarbij erkent de Commissie dat de defensie-industrie vaker dan andere sectoren gebruikmaakt
van bepalingen om gevoelige informatie niet prijs te geven. De Commissie kondigt voorts
aan met betrekking tot het fusiecontroleregime, antitrust en staatssteun meer rekening
te houden met de specifieke kenmerken van de defensie-industrie bij haar handhaving,
om defensiegereedheid in 2030 mogelijk te maken. De Commissie biedt aan richtsnoeren
voor samenwerkingsprojecten van ondernemingen in de defensiesector te geven wanneer
die samenwerking noodzakelijk is voor productie-opschaling of als bedrijven anders
niet in staat zijn een product te ontwikkelen of te produceren. Dit kan ook het geval
zijn bij gezamenlijke inkoop van grondstoffen voor defensiebedrijven. De Commissie
zal daarbij rekening houden met de veranderende veiligheids- en defensieomgeving in
het kader van de lopende herziening van de fusierichtsnoeren. De Commissie kondigt
tevens aan de criteria voor de defensiesector van het InvestEU Fund aan te zullen
passen aan de specifieke kenmerken van de financiële instrumenten (schuld, schuldgaranties
en aandelenfinanciering). De Commissie zegt dat zij waar nodig wijzigingen zal voorstellen
bij de herziening van de Sustainable Finance Disclosure Regulation ter verduidelijking van de relatie tussen defensie-investeringen en het EU-duurzaamheidskader. Daarnaast verduidelijkt de Commissie dat de behoeften en specifieke
kenmerken van de defensie-industrie volledig in aanmerking worden genomen in de verplichtingen
inzake duurzame verslaglegging. In dat kader zal de Commissie verder gaan met de herziening
van de Corporate Sustainability Reporting Directive en waar nodig aanpassingen te doen in de aankomende herziening van de European Sustainability Reporting Standards.
Het voorstel over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten
beoogt een fast-track regime voor vergunningverlening. Hiertoe moet elke lidstaat één loket» inrichten specifiek
voor het faciliteren en coördineren van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten.
Het vergunningverleningsproces mag niet langer duren dan 60 dagen, waarbij deze termijn
in uitzonderlijke gevallen eenmalig met 30 dagen kan worden verlengd als dit nodig
is vanwege de omvang, locatie of complexiteit van het project. De vergunning wordt
automatisch verleend als de termijn zonder reactie is verstreken. Met het loket kan
overeen worden gekomen om een project op te splitsen in meerdere kleinere projecten
om de termijn van 60 dagen te halen als een defensiegereedheidsproject de bouw van
meerdere faciliteiten of eenheden op een locatie vereist. De lidstaten moeten daarnaast
waar mogelijk en voor zover het nationale recht hierin voorziet voorrang geven aan
defensiegereedheidsprojecten bij juridische procedures. Ook moet elke lidstaat informatie
over de vergunningverlening makkelijk toegankelijk online zetten en administratieve
hulp bieden aan de verzoekers.
Het verordeningsvoorstel over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en voorwaarden voor de defensie-industrie bevat wijzigingen van de REACH-verordening2 over chemische stoffen, de indeling etikettering en verpakkingen-verordening (CLP),
de verordening over Biociden, de POP-verordening (inzake persistente organische verontreinigende
stoffen)3 en de EDF-verordening (inzake het Europees Defensiefonds).4 De Commissie merkt op dat lidstaten de al bestaande mogelijkheid om in specifieke
gevallen vrijstellingen voor bepaalde stoffen toe te staan – indien dat noodzakelijk
is in het belang van defensie – op dit moment op restrictieve wijze gebruiken. De
aanpassingen die de Commissie in de REACH-verordening voorstelt moeten tegemoetkomen
aan de noden van de defensie-industrie om defensiematerieel te ontwikkelen, te produceren
en te onderhouden. Hiervoor moet volgens de Commissie de bestaande uitzondering in
de REACH-verordening breder worden geformuleerd en coherent doorgevoerd in de CLP-verordening
en de Biocidenverordening. Voor de POP-verordening stelt de Commissie voor om de behoeften
van defensiegereedheid mee te nemen voordat er op internationaal niveau verboden of
beperkingen worden vastgesteld. Daarnaast stelt de Commissie voor dat de lidstaten
vrijstellingen van de rapportageverplichtingen t.a.v. het gebruik van chemische stoffen
kunnen verlenen aan bedrijven, op grond van redenen van bescherming van de nationale
of EU-veiligheidsbelangen. Met de wijzigingen in de EDF-verordening stelt de Commissie
voor om meer flexibiliteit, snelheid, voorspelbaarheid en effectiviteit in het EDF
in te bouwen. De Commissie introduceert de mogelijkheid om alleen de meest relevante
criteria te selecteren in het gunnen van voorstellen, afhankelijk van de jaarlijkse
call for proposals. De mogelijkheid om gebruik te maken van jaarlijkse of meerjarige werkprogramma’s,
samen met het vergroten van de mogelijkheid van directe toekenningen, en van indirect
management, bieden meer flexibiliteit en voorspelbaarheid bij de planning en uitvoering
van EDF-projecten. De Commissie stelt vereenvoudigingen en verbeteringen voor bij
pre-commerciële aanbesteding en verbetering van toegangsrechten van co-financierende
lidstaten tot de resultaten van ontwikkelingsprojecten, met als doel de daaruit voortvloeiende
EDF-projecten zo snel mogelijk operationeel te krijgen. Bovendien zal de Commissie
aanvullende maatregelen treffen om de beoordeling van voorstellen te versnellen en
de tijd voor het ondertekenen van subsidieovereenkomsten en het verstrekken van betalingen
te verkorten. Ten slotte stelt de Commissie voor om activiteiten in EDF-onderwerpen
gericht op het testen van resultaten ook in Oekraïne mogelijk te maken, door deze
net als reguliere testactiviteiten in aanmerking te laten komen voor financiering
uit het EDF.
Het richtlijnvoorstel met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten
van defensie-gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen
bevat gerichte aanpassingen betreffende de overdracht van defensieproducten binnen
de EU en de Defensieaanbestedingsrichtlijn. De wijzigingen in de eerste richtlijn
(met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU overdrachten) zijn gericht op
het mogelijk maken van snelle overdracht van defensie gerelateerde producten door
complexiteit weg te nemen en administratieve lasten te verlichten. De wijzigingen
in de Aanbestedingsrichtlijn voor defensie en veiligheid zijn gericht op het faciliteren
van gezamenlijke aanschaf van in Europa geproduceerde militaire goederen, meer ruimte
voor innovatie en de aanschaf van de daaruit voortvloeiende producten, het versoepelen
van het aanbestedingsproces door de drempelwaarden voor de toepasbaarheid van de richtlijn
en de maximale looptijd van raamovereenkomsten te verhogen, de mogelijkheid te creëren
om contracten gedurende de looptijd te wijzigen indien nodig en de administratieve
lastendruk voor lidstaten te verlagen door het doorhalen van de statistiekverplichting.
Tevens geeft de Commissie aan de Defensieaanbestedingsrichtlijn in 2026 volledig te
herzien.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie geeft aan dat er voorafgaand aan publicatie van het Omnibuspakket geen
impact assessment uitgevoerd is vanwege de urgentie van de voorstellen, bedoeld om
de snelle aanpassing van de Europese defensie-industrie aan de nieuwe geopolitieke
omgeving te ondersteunen. De wijzigingen hebben volgens de Commissie geen significante
impact op het beleid, maar zorgen slechts voor een efficiëntere en effectievere uitvoering.
Hun doelgerichte karakter en het gebrek aan relevante beleidsopties maken een impact
assessment volgens de Commissie overbodig. Het kabinet hecht er waarde aan dat Commissievoorstellen
gepaard gaan met een degelijke impact assessment. Zonder impact assessment ontbreekt
een grondige analyse van de gevolgen van de wijzigingen in wetgeving. Het kabinet
verwelkomt dan ook dat de Commissie binnen drie maanden na goedkeuring van het voorstel
een Staff Working Document zal publiceren om deze voorstellen gedetailleerd te motiveren en de geschiktheid
ervan toe te lichten om de vastgestelde beleidsdoelstellingen te bereiken, in overeenstemming
met de relevante regels voor betere regelgeving. Gelet op de geopolitieke situatie
kan het kabinet de Commissie volgen in haar keuze om in dit specifieke geval geen
formele impact assessment op te stellen. Het kabinet zal er wel bij de Commissie op
aandringen om het Staff Working Document tijdig beschikbaar te stellen, zodat de inhoud
kan worden betrokken bij de beoordeling en bespreking van het voorstel in de Raad.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne heeft helaas de terugkeer van oorlog
op Europese bodem gemarkeerd. Deze schokkende verandering in de geopolitieke situatie
heeft de lidstaten ertoe aangezet hun defensieplannen en -capaciteiten te intensiveren
en te vergroten. De voorstellen van de Commissie sluiten aan bij het kabinetsbeleid
zoals uiteengezet in onder andere de Defensienota,5 het voorstel voor de Wet op de defensiegereedheid, de Defensie Strategie voor Industrie
en Innovatie6 en eerdere BNC-fiches op dit terrein, zoals het BNC-fiche over de Europese Defensie-Industrie Strategie en Verordening Europees Defensie-industrie Programma.7 Zoals beschreven in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie moeten Nederland
en Europa meer verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen veiligheid en minder afhankelijk
zijn van anderen. Voor het kabinet is het versterken van de krijgsmacht en defensie-industrie
een acute prioriteit.8 De krijgsmachten van de lidstaten moeten in staat zijn om capaciteiten voor afschrikking
en inzet te ontwikkelen, te trainen en te gebruiken. De veiligheid van de EU en haar
lidstaten is afhankelijk van het vermogen van de lidstaten om hun exclusieve territoriale
verdedigingstaken uit te voeren, die zij collectief uitoefenen in het kader van de
NAVO. Nationale en territoriale verdediging zijn de exclusieve verantwoordelijkheid
van de lidstaten. Het Verdrag betreffende de Europese Unie erkent de bijzondere positie
van de bescherming van de nationale veiligheid en de verdediging van de territoriale
integriteit als essentiële staatsfuncties van de lidstaten die de Unie respecteert
(artikel 4(2) EU-Verdrag). Het Hof van Justitie van de EU heeft in dat verband overwogen
dat het EU-recht, hoewel niet volledig uitgesloten van toepassing, niet zo kan worden
uitgelegd dat het de krijgsmachten belemmert hun taken te vervullen en afbreuk doet
aan de essentiële functies van de staat, namelijk het behoud van de territoriale integriteit
en de bescherming van de nationale.9 Momenteel belemmert bepaalde EU-wetgeving inderdaad de uitvoering van de taken van
de krijgsmachten.
Het kabinet bepleitte daarom dat in het Witboek Defensiegereedheid 2030 maatregelen
zouden worden aangekondigd om bestaande belemmeringen in EU-regelgeving weg te nemen.
Nadat de Commissie in het Witboek aankondigde met een Defensie Omnibus te komen, bepleitte
Nederland in een non-paper dat het Omnibuspakket een bredere reikwijdte dan belemmeringen
in EU-recht voor de defensie-industrie moest hebben zoals de Commissie in haar Witboek
aankondigde. Wat het kabinet betreft focust de Omnibus op de gereedheid in de brede
zin. Dit is ook onderdeel geweest van de kabinetsinzet in het non-paper «beïnvloeding
Witboek», de kabinetsappreciatie van het Witboek en het non-paper ter beïnvloeding
van de Defensie Omnibus.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de voorstellen van de Commissie en is tevreden over het ambitieniveau,
al zou het kabinet op enkele punten graag zien dat de Commissie verdergaat. Conform
de wensen van het kabinet erkent de Commissie dat wetgeving uit vredestijd niet altijd
passend is voor de huidige tijd van de «grijze zone tussen oorlog en vrede». Daarnaast
heeft de Commissie dit Omnibuspakket, zoals Nederland verzocht, nadrukkelijk breder
getrokken dan enkel de defensie-industrie en ook toegeschreven naar «Defence Readiness». Het kabinet gaat in gesprek met de Commissie om te pleiten voor aanvullende voorstellen
op beleidsterreinen die nu niet zijn meegenomen en waar het kabinet in het non-paper
wel voor heeft gepleit.
De mededeling over de Defence Readiness Omnibus
Het kabinet verwelkomt de overkoepelende boodschap van de mededeling. Het kabinet
acht het onwenselijk dat EU-wetgeving de gereedheidsstaken van de Europese krijgsmachten
disproportioneel hindert. De verduidelijking van de Commissie ten aanzien van het
gebruik van een aantal uitzonderingsbepalingen en interpretatie van bestaande wetgeving
is een stap in de goede richting. Tegelijkertijd is het van belang dat eventuele regelgeving
ten behoeve van defensiegereedheid niet disproportioneel afdoet aan andere terechte
en essentiële doelen van EU-wetgeving, zoals de bescherming van natuur, milieu en
gezondheid. Bij het benutten van deze uitzonderingen voor gereedstelling zal dan ook
een afweging moeten worden gemaakt tussen die doelen en defensiegereedheid voor 2030.
Het kabinet neemt goede notie van de uitleg van de Commissie ten aanzien van al bestaande
uitzonderingen in natuurwetgeving (zoals in de Vogel- en Habitatrichtlijnen, de verordening
betreffende de overbrenging van afvalstoffen en de Kaderrichtlijn water) die betrekking
hebben op «dwingende reden van groot openbaar belang», «openbare veiligheid» of «crisis».
Het kabinet is positief dat de Commissie expliciteert dat defensiegereedheid een dwingend
openbaar belang kan vertegenwoordigen in de zin van het EU-recht. Dat kan lidstaten,
en daarmee ook Nederland, helpen bij de inschatting wanneer een beroep kan worden
gedaan op een uitzondering. Het kabinet is positief over de erkenning dat de vereisten
van compenserende en mitigerende maatregelen in verhouding moeten staan tot het vereiste
van defensiegereedheid in 2030. Het kabinet is van mening dat dit ook in wetgeving
had moeten worden verwerkt en blijft zich in Europa inzetten voor de uitzondering
op de compensatieverplichting zoals voortvloeit uit de Natuurherstelverordening en
de Habitatrichtlijn voor defensieactiviteiten, zodat andere publieke belangen zoals
wonen, energie-infrastructuur en landbouw niet geschaad worden. Gelet op deze inzet
moet nader bestudeerd worden wat deze erkenning betekent in het licht van de geldende
verplichtingen tot het treffen van compenserende en mitigerende maatregelen, en in
hoeverre de erkenning nieuwe mogelijkheden bevat die een andere, juridisch houdbare,
invulling van het vereiste bieden. Dit neemt niet weg dat het Ministerie van Defensie
waar redelijkerwijs mogelijk zal voldoen aan de Natuurherstelverordening en de Habitatrichtlijn.
Tevens verwelkomt het kabinet de oproepen van de Commissie aan de lidstaten om de
bestaande uitzonderingen voor defensietoepassingen beter te gebruiken, minder restrictief
uit te leggen en nationale koppen te beperken in zowel de REACH-verordening, Arbeidstijdenrichtlijn,
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn als bij uitzonderingen voor het opschorten van invoerrechten
voor bepaalde wapens en militair materieel dat wordt geïmporteerd uit derde landen.
Het kabinet is het eens met de lezing van de Commissie dat de bestaande uitzonderingen
uit de Arbeidstijdenrichtlijn kunnen worden toegepast bij industriële productie en
dienstverlening in de defensiesector. Het kabinet verwelkomt het initiatief van de
Commissie om in overleg te treden met lidstaten en sociale partners om de toepassing
van de richtlijn op militair personeel te bespreken.
Het kabinet verwelkomt tevens de verduidelijking van de Commissie over het regime
voor duurzame financiering. Dit brengt duidelijkheid voor potentiële investeerders
in de defensie-industrie. Het kabinet acht het van belang dat dit ook duidelijk uit
de betrokken EU-regels blijkt. Indien dit niet al wordt meegenomen in de lopende herzieningen
van de richtlijn inzake rapportage over duurzaamheid van ondernemingen verwelkomt
het kabinet het voornemen van de Commissie om bij de komende herziening van de Europese
standaarden voor duurzaamheidsrapportering in 2025 aanvullende aanpassingen te doen
wanneer belemmeringen voor defensie gerelateerde investeringen worden vastgesteld.
Ook vindt het kabinet het van belang om bij de herziening van de verordening inzake
openbaarmaking van informatie over duurzame financiering, de relatie tussen defensie-investeringen
en het EU-duurzaamheidskader om defensiegereedheid te bereiken, te verduidelijken.
Ook verwelkomt het kabinet het voornemen van de Commissie om bij het EU-fusiecontroleregime, antitrust en staatssteun meer rekening te houden met de specifieke kenmerken
van de defensie-industrie en de Europese markt voor defensiemateriaal bij haar handhaving,
om defensiegereedheid in 2030 mogelijk te maken. Richtsnoeren over samenwerkingsprojecten
van ondernemingen in de defensiesector, met name wanneer een dergelijke samenwerking
noodzakelijk is om de productie op te schalen of wanneer individuele bedrijven anders
niet in staat zouden zijn om een product te ontwikkelen of te produceren, zijn daarvoor
een goed instrument.
De verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten
Het kabinet is in beginsel positief, omdat initiatiefnemers van defensie gereedstellingsprojecten
gebaat zijn bij een versnelling van de vergunningverlening. De verplichting voor lidstaten
tot het inrichten van één loket kan daar aan bijdragen. In het voorstel wordt overwogen
dat aangesloten kan worden bij het loket dat moet worden ingericht op grond van de
CRMA en de NZIA. Het kabinet steunt deze suggestie. Dit moet ook voorkomen dat er
een bevoegdheidsverschuiving plaatsvindt in het vergunningenstelsel. Tegelijkertijd
spelen in de fysieke leefomgeving ook andere maatschappelijke vraagstukken die het
kabinet, en in gevallen ook de Commissie, als urgent beschouwt. Nederland zoekt ruimte
in de Habitatrichtlijn om deze aan te vullen met de mogelijkheid dat in dichtbevolkte
gebieden waar geen vrije ruimte meer bestaat af te schalen op natuurwaarden. Hierbij
kan worden gedacht aan het schrappen van de instandhoudingsplicht cq de compensatieplicht.
Het is van belang dat versnippering van verschillende vergunningverleningstrajecten
voor plannen en projecten die van nationaal belang kunnen zijn, zoals defensie gereedstellingsprojecten,
wordt voorkomen. De verplichting voor lidstaten om benodigde informatie openbaar toegankelijk
te maken evenals de verplichting om ondersteuning te bieden bij onder andere relevante
administratieve en rapportageverplichtingen kan voor de verzoeker een lastenverlichting
betekenen bij de vergunningaanvraag. Dat is van belang omdat initiatiefnemers vaak
niet of minder goed beschikken over natuur- of milieu informatie en daarvoor dus (ecologische)
onderzoeksbureaus moeten inschakelen. Bij de fast-track vergunningverlening, middels de maximale termijn en vergunning van rechtswege, plaatst
het kabinet een kanttekening. De termijn van 60 dagen is kort. Nu de Commissie de
regels van bestaande natuur- en milieuwetgeving intact laat – en daarmee vasthoudt
aan bestaande beschermingsniveaus – wordt de onderliggende complexiteit niet weggenomen.
Het kabinet is benieuwd hoe de Commissie de praktische uitvoering hiervan voorziet.
Het is de wens van het kabinet dat initiatiefnemers van defensie gereedstellingsprojecten
straks aanzienlijk sneller duidelijkheid hebben over een vergunningsaanvraag, maar
zij zijn ook gebaat bij vergunningen die voldoen aan natuur- en milieuwetgeving. Het
is daarom van belang dat versnelling hand in hand gaat met zorgvuldigheid en juridische
houdbaarheid. Het kabinet constateert dat de Commissie een lex silencio positivo voorstelt.
Het kabinet steunt het achterliggende doel om hiermee versnelling in vergunningverlening
te bereiken. Tegelijkertijd is een vergelijkbare regeling uit de Omgevingswet geschrapt.
Het kabinet is in beginsel geen voorstander van vergunningverlening van rechtswege
omdat dit mogelijk geen versnelling oplevert. Het kabinet zal in de onderhandelingen
verduidelijking vragen over in hoeverre dit voorstel daadwerkelijk tot versnelling
zal leiden. Gelet op de gewenste versnelling van defensiegereedstelingsprojecten bestudeert
het kabinet hoe deze versnelling mogelijk te maken. Het is positief dat er in ruimtelijke
ordening rekening wordt gehouden met ontwikkelingen van projecten, activiteiten en
infrastructuur voor de defensiegereedheid. Het kabinet verwelkomt de oproep aan de
lidstaten voor prioritering bij de gerechtelijke instanties. In het verleden was dit
bijvoorbeeld het geval in de crisis en herstelwet. Ook de Raad van State zelf kan
prioriteren zoals zij dat ook voor bouwzaken doet.
De verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en -voorwaarden voor de defensie-industrie
Het kabinet is positief over de wijzigingen die de Commissie voorstelt in de REACH-verordening
en aanpalende wetgeving over chemische stoffen zoals de CLP-verordening, de verordening
over Biociden en de POP-verordening. In haar streven naar een duurzaam en klimaatneutraal
continent heeft de EU verschillende noodzakelijke EU-wetgevingsregimes ingericht.
Dit komt concreet tot uiting in een autorisatie en restrictiebeleid voor de verkoop
en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Het kabinet hecht veel waarde aan de doelen
van deze verordeningen, namelijk de bescherming van het milieu (bodem, water, lucht)
en de veiligheid van werknemers die met gevaarlijke stoffen werken. Tegelijkertijd
erkent het kabinet dat de vrijstellingen voor defensiedoeleinden en veiligheidsoverwegingen
in de verschillende instrumenten niet voldoende tegemoetkomen aan de noden van de
defensie-industrie in deze tijd. Deze wetgeving knelt voor het kabinet vooral bij
het verwerven (van wapensystemen) buiten de Europese Economische Ruimte (EEA) in landen
die een minder restrictief beleid hebben ten aanzien de bescherming van mens, milieu
en leefomgeving. Het veranderen van de methodiek van een case-by-case uitzondering per chemische stof, naar een uitzondering voor een bepaald wapensysteem
zou de administratieve lasten aanzienlijk verlichten. Momenteel maakt het kabinet
gebruik van een beperkt aantal ontheffingen van REACH-, CLP- en de Biociden verordening.
Het kabinet is terughoudend in het aanvragen van uitzonderingen en spant zich al jaren
in om ook de instroom van de meest schadelijke stoffen aan banden te leggen via de
List Banned and Restricted Substances. Ook bij de aanvraag van een ontheffing worden de gangbare milieubeschermende maatregelen
en arbeidsomstandigheden in acht genomen. Tevens erkent het kabinet dat de vrijstellingen
in de verschillende Europese instrumenten verschillend zijn geformuleerd, wat tot
een juridische onduidelijkheid leidt. Het kabinet is daarom positief over de inspanningen
van de Commissie om meer eenduidigheid in de wetgeving te creëren. Daarnaast ziet
het kabinet het belang van de milieubeschermende wetgeving en zal het de verantwoordelijkheid
nemen om zowel het defensiepersoneel als de omgeving zoveel mogelijk te beschermen
tegen milieu en gezondheidsschade bij ontheffingen.
De POP-verordening kent momenteel geen mogelijkheid voor krijgsmachten of bedrijven
die produceren voor de defensie-industrie om een uitzondering aan te vragen voor gevaarlijke
stoffen die internationaal als zodanig vastgesteld zijn. Het kabinet is positief over
het voorstel van de Commissie om voorafgaand aan het plaatsen van een gevaarlijke
stof op de verbodslijst een extra analyse te doen over de mogelijke impact van een
verbod op de gereedheid van de Europese krijsmachten. Op die manier kan de Commissie
de impact voor de defensie-industrie van de nominatie van een stof als POP-stof beter
afwegen in de onderhandelingen die in het kader van het Verdrag van Stockholm plaatsvinden.10 Het kabinet herkent zich in de constatering van de Commissie dat regulering van een
generieke uitzondering voor krijgsmachten of de defensie-industrie in de POP-verordening
op dit moment niet mogelijk is omdat het Verdrag van Stockholm en het Protocol bij
het Verdrag van 1979 dergelijke uitzonderingen niet kennen. Indien de Commissie zou
willen inzetten op wijziging van de betreffende verdragen om een uitzondering voor
krijgsmachten te realiseren kan het kabinet dit steunen; verdragswijziging lijkt echter
niet reëel vanwege de vereiste consensus van de deelnemende landen (ook niet-EU lidstaten).
Daarom is het kabinet er voorstander van dat bij plaatsing van nieuwe stoffen op de
verbodslijst de defensie-industrie wordt betrokken zodat indien nodig specifieke uitzonderingen
vooraf kunnen worden geformuleerd.
Het kabinet is positief over de wijzigingen die de Commissie voorstelt in de EDF-verordening.
Het EDF is een belangrijk instrument om toekomstige militaire capaciteiten in gezamenlijkheid
met andere lidstaten te ontwikkelen en om de fragmentatie van de Europese Defensie
Technologische en Industriële Basis (EDTIB) tegen te gaan. Het kabinet verwelkomt
de mogelijkheid om het testen van EDF-projecten in Oekraïne onderdeel te maken van
de mogelijke activiteiten onder het EDF. Dit leidt niet alleen tot versterking van
de Europese en Oekraïense DTIB, maar vergroot ook het potentieel van projecten om
geleerde lessen in Oekraïne te incorporeren. Het kabinet roept de Commissie op om
Oekraïne te vragen haar exportrestricties zodanig in te richten dat onderlinge samenwerking
en uitwisseling van technologie vergemakkelijkt wordt. Het kabinet verwelkomt de voorstellen
van de Commissie om het proces van beoordeling en gunning van EDF-projecten te versnellen
om zo te zorgen dat de R&D-cyclus van ontwikkelingen onder het EDF zo kort en innovatief
mogelijk worden. Verder is het kabinet positief over de mogelijkheid tot meerjarige
werkprogramma’s en directe toekenningen. Hierdoor kan de continuïteit van eerder gestarte
ontwikkelingen beter worden gegarandeerd, zodat zonder vertraging EDF-projecten kunnen
worden doorontwikkeld van een prototype tot een implementeerbare capaciteit. De Commissie
heeft echter geen impact assessment uitgevoerd over de mogelijkheid tot meerjarige
werkprogramma’s en directe toekenningen. Daarnaast doet de Commissie een aantal voorstellen
om de toekenningscriteria voor gunningen te versimpelen. Het kabinet is positief over
het versimpelen van deze criteria. Wel wijst het kabinet er opnieuw op dat het lastig
is om de volledige consequenties hiervan te bezien zonder impact assessment. Het kabinet
ziet het EDF als hét instrument om grensoverschrijdende industriesamenwerking tussen
lidstaten te bevorderen. Tot slot, lidstaten spelen een grote rol in het EDF, zowel
als financierder als launching customer van de resultaten van EDF-projecten. De huidige EDF-verordening is onduidelijk over
het recht van lidstaten op de resultaten van EDF-projecten, met lange onderhandelingen
tot gevolg. Het kabinet waardeert de bereidheid van de Commissie om betere garanties
aan lidstaten te bieden omtrent de rechten van de EDF-resultaten, aangezien het voor
de lidstaten van groot belang is om de resultaten te kunnen gebruiken voor defensiedoeleinden.
Het kabinet streeft tijdens de onderhandelingen naar een concretisering van de rechten
die de lidstaten krijgen voor verdere ontwikkeling en implementatie van de EDF-resultaten.
De richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie
gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen
Het kabinet is over het algemeen positief over de administratieve lastenverlichting
die de Commissie voorstelt ten aanzien van de intra-EU overdrachten van defensie gerelateerde
producten. Een breder gebruik van algemene overdrachtsvergunningen, waarbij bedrijven
niet voor iedere overdracht binnen een bepaald kader opnieuw een vergunning aan moeten
vragen, draagt hier aan bij. Grensoverschrijdende samenwerking in de Europese defensie-industrie
is gebaat bij minder administratieve lasten voor bedrijven bij het aanvragen van overdrachtsvergunningen.
Dit geldt in het bijzonder voor industriële samenwerking die voortkomt uit de EU-defensie-industrieprogramma’s
zoals het EDF. Daarom is het goed dat de Commissie probeert te bewerkstelligen dat
er automatische overdrachtsvergunningen gelden binnen dergelijke programma’s.
Het kabinet is positief over de aankondiging dat de Commissie de Defensieaanbestedingsrichtlijn
zal herzien in 2026. De wijzigingen die de Commissie nu voorstelt zijn wat het kabinet
betreft een stap in de goede richting en komen tegemoet aan thema’s die eerder zijn
aangekaart in het Nederlandse non-paper in aanloop naar dit Omnibuspakket. Er is aandacht
voor interoperabiliteit, snelheid, flexibiliteit en de behoefte aan civiele goederen
die ook nodig zijn voor militair optreden, oefenen daarbij inbegrepen. Wel plaatst
het kabinet een kanttekening bij het voorstel van de Commissie om de mogelijkheid
te creëren om contracten indien nodig gedurende de looptijd te wijzigen. Dit is op
basis van jurisprudentie al mogelijk en zonder administratieve lastendruk. Het formaliseren
daarvan strookt niet met het beoogde doel van het Omnibuspakket om de administratieve
lasten te verminderen. Daarnaast zal er in de periode tot aan de herziening van de
Defensieaanbestedingsrichtlijn nog meer aandacht moeten zijn voor veiligheid, bijvoorbeeld
door het kunnen uitsluiten van producten op basis van herkomst, en ruimere mogelijkheden
voor aanbestedende diensten om te anticiperen op (naderende) crisissituaties.
In het non-paper ter beïnvloeding van de Defensie Omnibus heeft het kabinet ook gepleit
voor gerichte voorstellen voor aanpassing kaderrichtlijn afvalstoffen, de verordening
betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en de verordening betreffende
medische hulpmiddelen. De Commissie heeft op deze terreinen geen aanpassingen voorgesteld
in de Defensie Omnibus. Nederland zal bij de Commissie aangeven dat gerichte aanpassingen
in deze richtlijn en verordeningen voor Nederland van belang blijven voor het versnellen
van de gereedstelling van de krijgsmacht.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten zijn gezien de veranderingen in de geopolitieke situatie eensgezind over
de noodzaak tot versnellen van de gereedstelling van Europese krijgsmachten en verwelkomen
voorstellen die daaraan bij kunnen dragen. Ook de Europese Raad benadrukte dit in
de Raadsconclusies van 6 maart 2025.11
Het kabinet bepleit een brede reikwijdte voor de Defence Readiness Omnibus, met een
focus op wegnemen van belemmeringen in het EU-recht van invloed op de gereedheid in
brede zin. De brief hierover aan Eurocommissaris voor Defensie en Ruimtevaart Kubilius
is mede ondertekend door 10 andere lidstaten.12
De positie van het Europees Parlement is nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toebedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
De mededeling over de Defence Readiness Omnibus
De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft betrekking op een
grote verscheidenheid aan beleidsterreinen die betrekking hebben tot de defensie-industrie
en het faciliteren van defensiegereedheid.
Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU). Artikel 114 VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van maatregelen
die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Het kabinet kan zich
vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de interne markt is sprake van
een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).
Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en -voorwaarden voor de defensie-industrie
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Met dit voorstel
worden verschillende bestaande EU-verordeningen gewijzigd. Het voorstel is derhalve
gebaseerd op verschillende rechtsgrondslagen:
Voor wijziging verordeningen (EG) nr. 1907/2006, (EG) nr. 1272/2008 en (EU) nr. 528/2012,
is de rechtsgrondslag artikel 114 VWEU. Zoals eerder genoemd, geeft artikel 114 VWEU
de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van maatregelen die de instelling en de werking
van de interne markt betreffen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen
de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).
Voor wijziging van verordening (EU) 2019/1021 is de rechtsgrondslag artikel 192 VWEU.
Artikel 192, lid 1, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om activiteiten vast te stellen
die de Unie moet ondernemen om de EU-milieudoelstellingen zoals neergelegd in artikel
191 VWEU te verwezenlijken. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op
het terrein van milieubeleid is sprake van een gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid
2, sub e, VWEU)
Voor wijziging van verordening (EU) 2021/697 is de rechtsgrondslag artikel 173 (3),
artikel 182 (4), artikel 183 en artikel 188, tweede alinea. Artikel 173, derde lid,
VWEU geeft de EU de bevoegdheid om onder andere specifieke maatregelen te nemen ter
ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om de doelstellingen
van artikel 173, eerste lid VWEU te verwezenlijken, met uitsluiting van enige harmonisering
van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Op het terrein
van industriebeleid is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de EU op grond van
artikel 6, onder b, VWEU. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag.
Artikelen 182, 183 en 188 VWEU geven de EU de aanvullende bevoegdheid om respectievelijk
EU kaderprogramma’s voor onderzoek en ontwikkeling, regels voor deelname daaraan vast
te stellen evenals de toepasselijke procedures voor die vaststelling. Het kabinet
kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van onderzoek is sprake van
een gedeelde bevoegdheid, zij het zonder harmonisatie (artikel 4, lid 3, VWEU).
Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten
van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Met dit voorstel
worden verschillende bestaande EU-richtlijnen gewijzigd.
De rechtsgrondslag van het voorstel is voor zowel richtlijn 2009/43/EC als richtlijn
2009/91/EC artikel 114, lid 1, VWEU. Zoals eerder genoemd, geeft artikel 114 VWEU
de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van maatregelen die de instelling en de werking
van de interne markt betreffen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen
de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).
Voor wijziging van richtlijn 2009/81/EC is de rechtsgrondslag tevens artikel 53, lid
2, VWEU en artikel 62 VWEU. Artikel 53, lid 2, VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot
het vaststellen van richtlijnen voor de coördinatie van nationale bepalingen inzake
toegang en uitoefening van bepaalde beroepsactiviteiten. Artikel 62 VWEU maakt de
bevoegdheid uit het artikel 53, tweede lid, tevens van toepassing op diensten. Het
kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van interne markt
is sprake van een gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel).
De mededeling over de Defence Readiness Omnibus
De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel om voorstellen
te doen voor de vereenvoudiging van defensie specifieke EU-regelgeving, het bieden
van rechtszekerheid en het wegnemen van belemmeringen, met als gevolg dat de defensiegereedheid
en de defensie-industrie worden gefaciliteerd. Gezien de grensoverschrijdende aspecten
van defensie specifieke kwesties, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal,
regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Bovendien
hoort de uitleg van EU-regelgeving niet thuis op centraal, regionaal of lokaal niveau.
Door middel van de verduidelijkingen die in de mededeling worden geboden, worden belemmeringen
op de interne markt voor de defensie-industrie weggenomen en wordt rechtszekerheid
geboden in het kader van defensiegereedheid. Om die redenen is optreden op het niveau
van de EU gerechtvaardigd.
Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening
heeft tot doel het EU-regelgevingskader geschikt te maken voor de doelstelling van
Europese defensiegereedheid. Gezien de belemmeringen op het gebied van vergunningverleningen
grensoverschrijdend zijn, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Gecoördineerd Europees opgetreden is nodig
om een aanzienlijke vereenvoudiging van de administratieve processen te bewerkstelligen
en om de regelgevende en administratieve lasten in de verschillende sectoren weg te
nemen, om de opschaling van de Europese defensie-industriële productie en gereedheid
te versnellen dat noodzakelijk is om een conflict van hoge intensiteit voor te bereiden
en daardoor af te schrikken. Bovendien wordt het gelijk speelveld op het terrein van
defensie-industrie verbeterd. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en -voorwaarden voor de defensie-industrie
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Dit voorstel
heeft tot doel het vereenvoudigen van procedures die voortkomen uit bestaande EU-regelgeving.
De verplichtingen uit het Unierecht kunnen alleen op Unieniveau worden gewijzigd,
daarom is een EU-aanpak nodig. De defensie-industrie is een EU-brede, grensoverschrijdende
industrie. Om de processen voor deze industrie te vereenvoudigen is het noodzakelijk
dat er op EU-niveau wordt samengewerkt. Alleen door een gecoördineerde aanpak kunnen
administratieve obstakels worden weggenomen. De voorgestelde hervormingen moeten leiden
tot verbeteringen voor lidstaten, bedrijven en de Europese Commissie zelf van procedures
met als uiteindelijk doel het waarborgen van de defensiegereedheid. Om die reden is
optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten
van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening
heeft tot doel de EU-wetgeving de wijzigen die direct van toepassing is op de EU-brede
defensiemarkt. Door een geharmoniseerde aanpak te waarborgen in alle lidstaten wordt
het gelijk speelveld op het terrein van de defensie-industrie verbeterd en worden
belemmeringen op de interne markt voor de defensie-industrie weggenomen. Dit kan onvoldoende
door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Om
die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. Bovendien geldt ook
hier, dat dit voorstel procedures uit bestaande EU-regelgeving dient te vereenvoudigen.
ook daarom is EU-aanpak nodig.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
De mededeling over de Defence Readiness Omnibus
De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel om belemmeringen
voor defensiegereedheid en de defensie-industrie weg te nemen. Het voorgestelde optreden
is geschikt om deze doelstelling te bereiken, aangezien het een gerichte aanpak biedt
om belemmeringen weg te nemen door middel van een gerichte interpretatie van geldende
uitzonderingen in EU-regelgeving. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder
dan noodzakelijk, omdat de mededeling enkel verduidelijkingen biedt van reeds bestaande
uitzonderingsmogelijkheden.
De voorstellen voor de verordeningen en de richtlijn
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De voorgestelde
wetgeving heeft tot doel de Europese defensiegereedheid te versterken door vereenvoudiging
van de administratieve processen en het wegnemen van de regelgevende en administratieve
lasten in de verschillende genoemde EU-beleid en wetgevingskaders. Het voorgestelde
optreden is geschikt om het beoogde doel van Europese defensiegereedheid te bereiken
met gerichte uitleg van bestaande regels, aanpassingen en vereenvoudigingen van bestaande
EU-regels. Het voorgestelde optreden gaat niet verder dan noodzakelijk. De verordeningen,
en de richtlijn zullen aanpassingen van wet en regelgeving voor de lidstaten betekenen
die passen binnen de huidige geopolitieke context.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het Omnibuspakket betreft een flexibelere toepassing van wettelijke (aanbestedings)eisen,
harmonisatie en eenduidigere uitleg van bestaande wetgeving die ook effect kan hebben
op defensie-gerelateerde activiteiten (denk aan REACH en natuur- en habitatrichtlijnen)
en versnelde goedkeuringsprocedures bij investeringen in (defensie)projecten. Hier
zijn geen consequenties voor de EU-begroting aan verbonden. Het kabinet is van mening
dat de eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad
afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen
bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil niet vooruit lopen
op de integrale afweging van middelen na 2027. Het door de Commissie voorgesteld (tijdelijk)
opschorten van invoerrechten op militair materieel, kritieke grondstoffen, halffabricaten
en componenten zal per geval moeten worden beoordeeld op uitwerking en effectiviteit.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of medeoverheden
Er worden geen financiële consequenties voorzien voor de rijksoverheid en/of medeoverheden.
(Eventuele) budgettaire consequenties worden ingepast op de begroting van het (de)
beleidsverantwoordelijke departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het Omnibuspakket beoogt het verminderen van regeldruk voor bedrijfsleven en burger
door versnelling van procedures, betere en eenduidigere uitleg van wetgeving en een
meer flexibele toepassing van wettelijke eisen (bij defensie-gerelateerde projecten).
Een verbetering van de gereedstelling in brede zin en meer grensoverschrijdende industriesamenwerking
leidt naar verwachting tot meer economische activiteit.
Het kabinet onderstreept het belang van regeldrukvermindering als een topprioriteit,
zoals neergelegd in het Actieprogramma Minder Druk Met Regels (9 december 2024). Het
ontbreken van een impact assessment bij dit voorstel is onwenselijk, temeer omdat
dit de inschatting van de regeldrukeffecten bemoeilijkt. Het kabinet is van mening
dat voorstellen met (mogelijke) regeldrukgevolgen altijd vergezeld moeten gaan van
een impact assessment.
Het is moeilijk in te schatten of de potentie om regeldruk te verminderen voor defensiegereedheid
optimaal is benut door de Commissie. Noch of de voorstellen en interpretatieve mededeling
die ook echt vermindert. Met betrekking tot het voorstel over aanbestedingen gaat
het vastleggen in de richtlijn van een mogelijkheid (aansluiten raamcontracten) die
uit de rechtspraak al volgt meteen gepaard met een administratieve last. Dat is een
extra administratieve last. In het NL non-paper heeft het kabinet om specifieke uitzonderingen
gevraagd die niet zijn voorgesteld in de omnibus. Voor defensie zijn uitzonderingen
op natuur en milieuregels wenselijk zoals in non paper geformuleerd, omdat die een
aanmerkelijke lastenverlichting en versnelling zouden meebrengen. De Commissie heeft
daar geen gevolg aan gegeven.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten.
Naar verwachting zijn er positieve effecten van het Omnibuspakket op de concurrentiekracht
van de EU door een verlaagde regeldruk voor het Europees bedrijfsleven. In het kader
van toenemende internationale spanningen en geopolitieke onzekerheid, draagt het versterken
van de concurrentiepositie bij aan de strategische positie van de EU.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Mededeling over de Defence Readiness Omnibus
Voor de interpretatie die de Commissie geeft in de mededeling, geldt dat die meteen
door de lidstaten kan worden meegenomen in hun uitvoeringspraktijk evenals door rechter
bij hun oordeel in juridische procedures. Het is echter geen juridische bindende interpretatie
en bij onduidelijkheid in de uitvoering kan die tot discussie leiden.
Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten
Het voorstel heeft implicaties voor zowel nationale als decentrale regelgeving op
het gebied van vergunningverlening. In artikel 2 van het voorstel voor de verordening
over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten wordt
een centraal aanspreekpunt ingesteld waarvan wordt onderzocht of deze binnen een termijn
van drie maanden na inwerkingtreding van de verordening kan worden opgericht. Het
doel hiervan is om één toegankelijk contactpunt te creëren voor vergunningen voor
defensiegereedheidprojecten, dat de vergunningprocedure faciliteert en coördineert.
De bevoegdheid tot het verlenen van de vergunningen kan bij het huidige bevoegde gezag
blijven berusten. Voor het centraal contactpunt kan mogelijk worden aangesloten bij
het centraal contactpunt van de CRMA en NZIA.
In artikel 5 lid 8 van het voorstel is er sprake van lex silencio positivo. Hierin
wordt bepaald dat bij uitblijven van een reactie op de vergunningaanvraag binnen de
vastgestelde termijnen, de vergunning wordt geacht te zijn verleend. Het kabinet steunt
het achterliggende doel om hiermee versnelling in vergunningverlening te bereiken.
Tegelijkertijd is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is
de lex silencio positivo komen te vervallen. Het kabinet is in beginsel geen voorstander
van vergunningverlening van rechtswege omdat dit mogelijk geen versnelling oplevert
en zal in de onderhandelingen verduidelijking vragen over in hoeverre dit voorstel
daadwerkelijk tot versnelling zal leiden. Gelet op de gewenste versnelling van defensiegereedstelingsprojecten
bestudeert het kabinet die in relatie tot de huidige wettelijke termijnen en hoe deze
versnelling mogelijk te maken.
Artikel 5, tweede lid, biedt de mogelijkheid om een project in kleinere delen op te
knippen. Als een project in meerdere delen wordt opgeknipt, is het van belang om een
eventuele MER in zijn geheel uit te voeren bij het eerste deel.
Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en -voorwaarden voor de defensie-industrie
Dit voorstel bevat wijzigingen in bestaande verordeningen. Deze wijzigingen verduidelijken
en/of verbreden bestaande uitzonderingen. Lidstaten zullen het gebruik van deze uitzonderingen
expliciet in hun uitvoeringsregelgeving moeten opnemen indien zij van de uitzonderingsmogelijkheden
wensen gebruik te maken.
Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten
van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen
De vereenvoudigingen die worden voorgesteld zullen na vaststelling leiden tot wijzigingen
in de relevante Nederlandse (aanbestedings-)regelgeving.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel voor een verordening met betrekking tot vergunningsverlening bevat geen gedelegeerde/uitvoeringshandelingen, en de overige verordening en richtlijn
bevat met name wijzigingen van al bestaande regelgeving. De bevoegdheden omtrent gedelegeerde
handelingen bestonden al binnen de huidige regelgeving, maar zijn in een paar gevallen
gedeeltelijk aangepast in het voorstel.
Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie
gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen bevat een drietal bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast
te stellen. In de richtlijn betreffende de overdracht van defensieproducten binnen
de EU (Richtlijn 2009/43/EG) gaat het om de volgende voorstellen:
1. Op grond van artikel 4, lid 3, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen
vast te stellen op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief om additionele
gevallen op te nemen waarin lidstaten de overdracht van defensie gerelateerde producten
zonder voorafgaande toestemming, kunnen vrijstellen. Deze gedelegeerde bevoegdheid
bestond al in de Richtlijn, het voorstel voegt hier echter een additioneel geval aan
toe: wanneer overdracht noodzakelijk is voor grensoverschrijdende samenwerking.
2. Op grond van artikel 4, lid 8a, kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen
om de voorwaarden voor toepassing van artikel 4, lid 5 en artikel 4, lid 8, te harmoniseren.
Deze artikelen zien op overdrachtsvergunningen en uitvoerbeperkingen.
3. Op grond van artikel 5, lid 2b, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen
vast te stellen om de minimumreikwijdte van de algemene overdrachtsvergunningen uit
artikel 5, lid 2, te harmoniseren.
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, wanneer het niet-essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Het toekennen van deze bevoegdheden aan de Commissie
is gerechtvaardigd op grond van artikel 290, lid 1, VWEU. Deze gedelegeerde handelingen
bestonden al in de Richtlijn, maar worden met huidig voorstel gewijzigd of uitgebreid.
De Commissie motiveert dit voldoende op basis van het snel evoluerende veiligheidslandschap
dat aanvullende flexibiliteit vereist en de Commissie en de lidstaten doelgericht
en behendig kunnen reageren. De Commissie kan hiermee een geharmoniseerde aanpak definiëren
voor de uitvoering van artikel 4, lid 8 over gebruikersverklaringen. Bovendien is
het passend om de Commissie te machtigen om nieuwe gevallen toe te voegen waarin de
lidstaten uitzonderingen zouden kunnen invoeren op de verplichting tot voorafgaande
vergunning, waardoor meer flexibiliteit en vereenvoudigde en versnelde intra-EU-overdrachten
van defensie gerelateerde producten mogelijk worden.
De voorgestelde verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en -voorwaarden voor de defensie-industrie bevat daarnaast verschillende bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Dit zijn reeds bestaande uitvoeringshandelingen uit de EDF verordening
(verordening 2021/697) waar het voorstel wijzigingen in aan brengt. Op grond van de
EDF-verordening is de Commissie bevoegd om middels uitvoeringshandelingen werkprogramma’s
vast te stellen en financiering toe te kennen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het Omnibuspakket bestaat uit voorstellen voor twee verordeningen en een richtlijn.
Volgens het voorstel treedt de verordening over versnelling van de vergunningverlening
voor defensiegereedheidsprojecten in werking op de twintigste dag na de bekendmaking
ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het kabinet acht de voorgestelde
datum van inwerkingtreding haalbaar. Binnen drie maanden na dat de verordening voor
vergunningverlening in werking is getreden moet ook het centraal aanspreekpunt zijn
opgericht voor vergunningverlening. Gekeken zal worden of de wijziging t.z.t kan worden
meegenomen in lopende wijzigingstrajecten en in hoeverre uitvoeringswetgeving nodig
is.
Het voorstel voor de verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen
en -voorwaarden voor de defensie-industrie treedt in werking op de twintigste dag
na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 9, lid
2, tweede alinea en artikel 13 van Verordening 2021/697 (de «EDF»-verordening), zijn
volgens het voorstel van toepassing met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2025.
De Commissie heeft in het voorstel nog niet voorzien in bepalingen met betrekking
tot evaluatie.
Volgens de Commissie is dat nodig met het oog op efficiëntie en doeltreffendheid van
de projecten die worden gefinancierd uit het EDF.
Het huidige voorstel voor de richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten
van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen
voorziet niet in een algemene implementatietermijn noch een termijn voor inwerkingtreding
na publicatie van het voorstel.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie heeft in het voorstel nog niet voorzien in bepalingen met betrekking
tot evaluatie.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De voorstellen zijn bedoeld om de snelle aanpassing van de Europese defensie-industrie
aan de nieuwe geopolitieke omgeving te ondersteunen. De wijzigingen zorgen volgens
de Commissie voor een efficiëntere en effectievere uitvoering.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Er zijn geen verwachte implicaties voor ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken