Brief regering : Moties en toezegging inzake overdrachtsbelasting
36 602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)
Nr. 162
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2025
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2025 van 12 november 2024 heeft
de Minister van Financiën aan het lid Vermeer (BBB) toegezegd onderzoek te laten doen
naar de zogenoemde «familievrijstelling» in de overdrachtsbelasting. Daarnaast is
tijdens de behandeling van het Belastingplan 2025 door de leden Vermeer (BBB) en Van
Dijk (CDA) een motie ingediend (Kamerstuk 36 602, nr. 120). Deze motie verzocht het kabinet in gesprek te gaan met de sector. Daarnaast is
verzocht in kaart te brengen waar de voorgestelde beperking van de kavelruilvrijstelling
de transitie van het landelijk gebied en het vormgeven van een toekomstbestendige
agrarische sector doorkruist.
Met deze brief wil ik uw Kamer informeren over de voortgang en uitkomsten van de onderzoeken
omtrent deze motie en toezegging op het gebied van de overdrachtsbelasting. Met betrekking
tot de kavelruilvrijstelling informeer ik u mede namens de Minister en Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.
Ook is tijdens het tweeminutendebat Pacht van 20 februari 2025 door de leden Holman
(NSC) en Grinwis (CU) een motie ingediend die de regering verzoekt te onderzoeken
of er ten spoedigste een eind gemaakt kan worden aan de vrijstelling van de overdrachtsbelasting
voor niet-agrariërs die grond kopen.1
Ten slotte informeer ik u met betrekking tot de cultuurgrondvrijstelling over de stand
van zaken mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur.
Motie kavelruilvrijstelling
De motie over de kavelruilvrijstelling heeft tijdens de plenaire behandeling van het
Belastingplan 2025 «oordeel Kamer» gekregen. Bij die appreciatie is verduidelijkt
dat de motie zo wordt geïnterpreteerd dat aan de hand van de gesprekken moet worden
bezien of dit ook tot concrete maatregelen zal leiden.2 Tevens is in de brief van de Minister aangegeven dat dit punt zal worden meegenomen
in de evaluatie van de kavelruilvrijstelling die meeloopt in het kader van een bredere
evaluatie naar verschillende vrijstellingen in de overdrachtsbelasting, die dit jaar
wordt uitgevoerd.3 De uitkomst van de evaluatie zal naar verwachting aan het einde van het jaar met
uw Kamer worden gedeeld.
Er heeft inmiddels een gesprek plaatsgevonden binnen het gremium «Platform Landbouw».4 De Belastingdienst voert periodiek overleg met de vertegenwoordigers van de (agrarische)
sector in dat Platform. De aldaar aangedragen punten zien op de landbouweis5 en de voortzettingseis6. Deze zijn op zich begrijpelijk, maar ook niet nieuw ten opzichte van hetgeen reeds
is aangegeven bij de internetconsultatie die in april 2024 heeft plaatsgevonden ten
aanzien van bijvoorbeeld mantelzorgwoningen en boerencampings. Inherent aan de systematiek
van een voorwaardelijke vrijstelling en het stellen van een voortzettingseis is dat
er gevallen ontstaan waarin alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd is als daar niet
aan wordt voldaan. In de memorie van toelichting is in de paragraaf internetconsultatie
aangegeven hoe het kabinet deze punten heeft gewogen, voor het gebruik van onroerende
zaken voor andere activiteiten buiten de landbouw.7 Overdrachtsbelasting is niet alsnog verschuldigd als niet aan de voortzettingseis
wordt voldaan als gevolg van overheidsingrijpen. Ook bij de (verdere) vormgeving,
indiening en parlementaire behandeling van de kavelruilvrijstelling in het Belastingplan
2025 is hier rekening mee gehouden. Ik verwijs daarbij ook naar de schriftelijke beantwoording
van het tweede wetgevingsoverleg.8 Alles overziend is de voortzettingseis noodzakelijk en proportioneel. Daarbij is
de balans getroffen tussen de doelstelling van de aanpassing en de gevolgen voor het
landelijk gebied en de agrarische sector. Enerzijds de noodzaak voor uitvoerbare en
handhaafbare voorwaarden waarmee de Belastingdienst in staat wordt gesteld om onwenselijke
kavelruilconstructies aan te pakken. Anderzijds de transitieopgave waar deze sector
en het landelijk gebied voor staat niet onnodig dwars zitten.
Gelet op het voorgaande ziet het kabinet vooralsnog geen redenen om de huidige, nieuwe
voorwaarden van de kavelruilvrijstelling aan te passen en maatregelen voor te stellen.
Mocht in de toekomst, al dan niet uit de evaluatie, blijken dat er tóch onbekende
en ongewenste effecten zijn voor het landelijke gebied en de agrarische sector, dan
kan opnieuw een afweging worden gemaakt. Daarbij wordt opgemerkt dat de nieuwe voorwaarden
pas enkele maanden van kracht zijn. Tijdens het hierboven genoemde gesprek is afgesproken
dat eventuele nieuwe inzichten zowel via de reguliere communicatiekanalen van de Belastingdienst
als via dat gremium kunnen worden gedeeld met het Ministerie van Financiën. Daarmee
wordt een vinger aan de pols gehouden.
Toezegging onderzoek naar familievrijstelling in de overdrachtsbelasting
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2025 van 12 november 2024 heeft
de Minister van Financiën aan het lid Vermeer (BBB) toegezegd onderzoek te laten doen
naar een uitbreiding van de zogenoemde vrijstelling ten behoeve van bedrijfsoverdracht
in de familiesfeer (hierna: familievrijstelling) in de overdrachtsbelasting. Hierna
wil ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Daarbij zal ik beginnen met een beknopte toelichting op de historie van de vrijstelling.
Vervolgens zal ik mogelijke uitbreidingen naar directe familieleden schetsen, in combinatie
met een inschatting van de financiële consequenties van dergelijke uitbreidingen.
Historie van de familievrijstelling
De familievrijstelling betreft, kort gezegd, een vrijstelling van overdrachtsbelasting
bij de verkrijging van (rechten op) onroerende zaken die behoren tot en dienstbaar
zijn aan de onderneming van de overdragende ondernemer, mits de verkrijgers één of
meer kinderen, kleinkinderen, broers of zusters (of dienst echtgenoot of geregistreerd
partner) van een ondernemer zijn.9
De familievrijstelling is in 1968 ingevoerd in de vorm van een ouder-kind-vrijstelling.10 Oorspronkelijk was deze vrijstelling alleen voorzien voor landbouwbedrijven,11 maar tijdens de parlementaire behandeling werd de reikwijdte uitgebreid tot alle
ondernemingen.12
Het doel van deze vrijstelling is het bevorderen dat de overdracht van de onderneming
plaatsvindt op het tijdstip dat een ondernemer zich in feite uit de bedrijfsuitoefening
terugtrekt, teneinde versnippering van de onderneming na het overlijden van de ondernemer
te voorkomen.13
Met ingang van 1 januari 2006 is de familiekring van gerechtigde verkrijgers uitgebreid
met (half- en pleeg-)broers en (half- en pleeg-)zusters.14 Deze verruiming volgde op een onderzoek naar knelpunten bij de bedrijfsopvolging
in de landbouwpraktijk.15 Mijn ambtsvoorganger heeft destijds bij de aankondiging van de maatregel opgemerkt
dat de doelgroep van deze vrijstelling bewust is beperkt tot potentiële erfgenamen,
omdat bij vererving ook geen overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn, maar erfbelasting.16 Hetzelfde argument was toen ook mede reden om af te zien van een uitbreiding naar
werknemers en medeondernemers.
Denkbare uitbreidingen binnen directe familiekring
De vorig jaar gedane toezegging geeft aan onderzoek te doen naar mogelijke uitbreidingen
van de familievrijstelling binnen de directe familiekring en naar de partner van de
ondernemer. Onder de directe familiekring moet worden verstaan de rechte lijn, dat
wil zeggen (klein)kinderen en (groot)ouders. Daarnaast is gekeken naar een uitbreiding
naar neven en nichten van de ondernemer.
Voor dit onderzoek is met name gekeken naar de ratio van de vrijstelling en het kabinetsbeleid
dat van toepassing is op fiscale vrijstellingen. Zo geldt dat elke uitbreiding van
een vrijstelling een fiscale regeling is die het belastingstelsel complexer maakt.
De noodzaak daarvan moet goed onderbouwd zijn en tevens dient het in het Rijksbegrotingsvoorschriften
opgenomen toetsingskader fiscale regelingen doorlopen te worden.17 Om de problematiek en noodzaak van mogelijke uitbreidingen beter in kaart te brengen,
zijn daarom ook gesprekken gevoerd met de Belastingdienst en in het eerdergenoemde
Platform Landbouw. Hieronder delen we de resultaten per personengroep.
Het doel van de familievrijstelling is, zoals hiervoor genoemd, het bevorderen dat overdracht van de onderneming plaatsvindt op het tijdstip dat een ondernemer zich in feite uit de bedrijfsuitoefening terugtrekt, teneinde versnippering van de onderneming na het overlijden van de eigenaar te voorkomen.18 De huidige reikwijdte faciliteert de mogelijkheid om de onderneming over te dragen
aan de volgende generaties, de (partners van) kinderen en kleinkinderen van de ondernemer.
Het overdragen naar de volgende generatie is in de meeste gevallen het doel van de
ondernemer.
Vanuit de gedachte van bedrijfsoverdracht zonder versnippering aan de volgende generatie
is een vrijgestelde verkrijging door een (groot)ouder niet logisch.In de regel zal
een onderneming niet door een kind aan zijn ouders worden overgedragen, maar die situatie
is wel denkbaar. Momenteel zijn geen concrete gevallen bekend waar dit aan de orde
is.
Verder kan gedacht worden aan een uitbreiding van de vrijstelling zodat ook de partner
van de ondernemer de onderneming kan overnemen met gebruikmaking van de vrijstelling.
Deze optie sluit het meest aan bij het doel van de vrijstelling om versnippering ingeval
van vererving te voorkomen, aangezien partners, naast kinderen, tot de kring van directe
erfgenamen behoren. Bij een eventuele uitbreiding naar partners ligt het in de rede
om aan te sluiten bij het partnerbegrip van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(AWR)19. Voor partners kan naast een uitbreiding van de familievrijstelling ook de bestaande
mogelijkheid van boedelmenging een uitkomst bieden om de onderneming zonder heffing
van overdrachtsbelasting over te laten gaan. Boedelmenging biedt echter geen optie
wanneer het ondernemingsvermogen is verkregen met een uitsluitingsclausule omdat het
dan niet in de gemeenschap kan worden ingebracht.
Daarnaast geeft de landbouwsector aan het wenselijk te vinden om de vrijstelling uit
te breiden naar (partners van) neven en nichten, zodat zij makkelijker de onderneming
kunnen overnemen. Neven en nichten behoren niet tot de kring van directe erfgenamen
waardoor een dergelijke uitbreiding niet aansluit bij het doel van de vrijstelling.
Budgettaire gevolgen
In beginsel zorgt een uitbreiding van de familievrijstelling in de overdrachtsbelasting
voor een kleinere grondslag. Dit zorgt voor een budgettaire derving. De grootte van
de derving hangt af van het aantal toepassingen van de vrijstelling.
Voor het uitbreiden van de vrijstelling naar (groot)ouders, partners en neven en nichten
zijn de budgettaire effecten in kaart gebracht. Naar verwachting is het budgettair
effect voor elk van de opties minder dan 0,5 miljoen euro. Uitbreiding van de vrijstelling
zal daarmee naar verwachting in zeer beperkte mate leiden tot een dekkingsvraagstuk.
Motie cultuurgrondvrijstelling
De motie van de leden Holman en Grinwis over de zogenoemde cultuurgrondvrijstelling
in de overdrachtsbelasting, verzoekt te onderzoeken of deze vrijstelling beperkt kan
worden tot alleen agrariërs. Deze vrijstelling werkt als volgt. Bij de verkrijging
van landbouwgrond hoeft geen overdrachtsbelasting te worden betaald, zolang die grond
bedrijfsmatig wordt gebruikt voor agrarische activiteiten zoals veeteelt, akkerbouw,
weidebouw, tuinbouw en bosbouw. De vrijstelling geldt alleen als de bedrijfsmatige
exploitatie van de grond voor landbouwdoeleinden gedurende minstens tien jaar na de
verkrijging wordt voortgezet. Dit geldt voor elke verkrijging afzonderlijk.
De regeling is niet alleen van toepassing op agrariërs die de grond zelf kopen en
gebruiken. Zoals is opgenomen in de toelichting bij het wetsvoorstel waarmee de cultuurgrondvrijstelling
werd geïntroduceerd is het niet noodzakelijk dat de verkrijger zelf de cultuurgrond
als zodanig exploiteert. Ook de verkrijging van cultuurgrond die ter beschikking wordt
gesteld aan een derde, kan delen in de vrijstelling, mits de derde de grond als zodanig
bedrijfsmatig binnen zijn landbouwbedrijf exploiteert.20 Dat houdt in dat wanneer een andere partij – bijvoorbeeld een particuliere investeerder,
pensioenfonds of familielid – de landbouwgrond koopt en deze bijvoorbeeld verpacht
of in bruikleen of het recht van erfpacht geeft aan een agrariër die de grond bedrijfsmatig
gebruikt voor landbouw, de vrijstelling van toepassing is. De kern van de vrijstelling
is dus het daadwerkelijke gebruik van de grond en niet de hoedanigheid van de koper.
Vanwege de eenvoud is er ten behoeve van de landbouwsector gekozen voor één vrijstelling
voor alle cultuurgrond.
De motie vraagt te onderzoeken of de werking van de vrijstelling kan worden aangepast
door deze uit te sluiten voor niet-agrariërs. Deze kwestie zal besproken worden binnen
het gremium Platform Landbouw zoals hiervoor genoemd. Daarnaast loopt er op dit moment
zoals eerder in deze brief genoemd een bredere evaluatie naar verschillende vrijstellingen
in de overdrachtsbelasting, waaronder ook de cultuurgrondvrijstelling. In die evaluatie
wordt gekeken naar het doelbereik, de effectiviteit en de doeltreffendheid van de
regeling. Er is van de gelegenheid gebruikgemaakt om tevens de inhoud van deze motie
te onderzoeken, met de vraag wat de consequentie is als de vrijstelling beperkt wordt
tot alleen agrariërs die de grond kopen en zelf gaan gebruiken voor landbouwdoeleinden
en daarmee niet alleen meer aan te sluiten bij het gebruik van de grond, maar ook
bij de koper van de grond. De resultaten van deze evaluatie worden eind 2025 verwacht.
Na het gesprek in het Platform Landbouw en bovenstaande evaluatie zal worden bezien
of er aanleiding is tot beleidsaanpassingen. Ik zal de Kamer daar te zijner tijd over
informeren.
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën