Brief regering : Voortgang aanpak seksuele misdrijven
34 843 Seksuele intimidatie en geweld
Nr. 126 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2025
Seksuele intimidatie en seksueel geweld blijven hardnekkige problemen met ernstige
persoonlijke en maatschappelijke gevolgen.1 Hoewel belangrijke stappen worden gezet, is de aanpak van dit maatschappelijke probleem
complex.
In navolging van de voortgangsbrief van 20 december 2024 informeren we u in deze voortgangsbrief
over de ontwikkelingen die zich het afgelopen half jaar hebben voorgedaan in de aanpak
van seksuele misdrijven.2 Voor ontwikkelingen die specifiek zien op het traject ten behoeve van de verbeterde
ketensamenwerking voor goede hulp aan slachtoffers van seksuele misdrijven, verwijzen
we u naar de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming van 25 juni 2025 over
de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2025–2028.3
In deze brief zullen we eerst stilstaan bij de ontwikkelingen die gerelateerd zijn
aan de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024. Ook doen we
met deze brief een motie over een onderzoek naar het verhogen van de strafmaxima voor
de strafbaarstelling van kinderpornografie, een motie over de stand van zaken van
het WODC-onderzoek naar de Nederlandse porno-industrie, een motie over handvatten
voor ouders bij online seksueel kindermisbruik, en een aantal toezeggingen af.
1. Ervaringen met de Wet seksuele misdrijven (WSM)
Zoals in de voortgangsbrief van 20 december 2024 toegelicht, is de implementatie van
de WSM succesvol verlopen en zijn de eerste ervaringen met de wet, ook dankzij de
inzet van taakorganisaties zoals de politie en het Openbaar Ministerie (OM) positief.
Het effect van de wet op de in- en doorstroom van zaken in de strafrechtketen zal,
zoals eerder aangegeven, geleidelijk aan zichtbaar worden. De politie heeft inmiddels
jaarcijfers over 2024 gepubliceerd.4 Hieruit blijkt dat de politie in de eerste helft van het jaar verhoudingsgewijs minder
meldingen van seksuele delicten dan normaal ontving. Vanaf juli 2024 laten de cijfers
echter een stijgend meldingenbeeld zien, waarbij de aantallen incidenten hoger zijn
dan in voorgaande jaren. Ook zijn er meer aangiftes opgenomen en meer zaken behandeld.
Het is nog onduidelijk of deze stijging een direct gevolg is van de WSM, of eerder
samenhangt met de toegenomen (media)aandacht en het maatschappelijk debat over seksueel
geweld en grensoverschrijdend gedrag, inclusief de campagne rondom de wetsinvoering.
Ook het OM geeft in zijn jaarbericht over 2024 aan dat het te vroeg is om de eerste
effecten van de wet in de instroom van verdachten bij het OM te zien. Wel is de verwachting
dat de toename van het aantal ter kennis gekomen zedenmisdrijven bij de politie ook
zal gaan doorwerken in de instroom van verdachten bij het OM, zodra de politie het
onderzoek naar de strafbare feiten heeft afgesloten.5
Daarnaast meldt het Centrum Seksueel Geweld (CSG) in zijn jaarverslag over 2024 een
stijging in het aantal meldingen ten opzichte van 2023. Vooral in de tweede helft
van 2024 is het aantal meldingen toegenomen. Het CSG vermoedt dat de stijging in verband
staat met de toegenomen maatschappelijke aandacht voor deze problematiek, onder andere
door de invoering van de WSM.6
Samen met de betrokken organisaties wordt de voortgang rondom de WSM gevolgd. Inmiddels
zijn de eerste veroordelingen onder deze wet uitgesproken, onder meer naar aanleiding
van de nieuwe strafbaarstellingen van seksuele intimidatie in het openbaar, het seksueel
benaderen van kinderen (sexchatting) en de schuld- en opzetvarianten van aanranding
en verkrachting.7
Verder vinden we het positief dat meer mensen seksueel grensoverschrijdend gedrag
melden. Dit duidt erop dat campagnes, zoals de landelijke publiekscampagne over de
invoering van de wet, en overige maatregelen die bedoeld waren om meer bewustwording
te creëren, resultaat opleveren.
2. Uitvoering motie Van der Werf over het nationaal handelingsbevoegd maken van buitengewoon
opsporingsambtenaren (boa’s) voor handhaving van de strafbaarstelling van seksuele
intimidatie
Uw Kamer heeft op 28 januari 2025 de motie Van der Werf (D66) c.s., aangenomen waarin
de regering verzocht wordt boa's nationaal handelingsbevoegd te maken onder de WSM
(voor de handhaving van de strafbaarstelling van seksuele intimidatie in het openbaar
– artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht). De motie is ingediend tijdens het
wetgevingsoverleg (Kamerstuk 36 395, nr. 21) over de wijziging van de Politiewet 2012 in verband met een delegatiegrondslag voor
een algemene maatregel van bestuur over de bewapening en uitrusting van buitengewoon
opsporingsambtenaren.8 In het kader van het bovengenoemde wetgevingsoverleg, heeft de Minister van Justitie
en Veiligheid aangegeven te gaan kijken hoe snel de pilot voor de handhaving van de
strafbaarstelling van seksuele intimidatie door boa’s, omgevormd kan worden tot een
nationaal geldend traject.
Deze pilot is op 1 juli 2024 in Rotterdam, Utrecht en Arnhem gestart en is, gezien
de positieve eerste ervaringen en de goede samenwerking tussen de deelnemende partijen,
zoals het OM en de gemeenten, op 1 april 2025 uitgebreid naar Almere, Dordrecht, Heerlen
en Tilburg.
Om uitvoering te geven aan de bovengenoemde motie is de pilot die oorspronkelijk tot
1 juli 2025 liep, met een jaar verlengd en opengesteld voor deelname van andere gemeenten
die dat wensen en de pilot kunnen uitvoeren. Via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
is een belangstellingsregistratie onder gemeenten gehouden. Naar aanleiding hiervan
hebben de gemeenten Alkmaar, Breda en Leiden aangegeven deel te willen nemen aan de
pilot. Nadat de deelnemende boa’s uit deze gemeenten zijn opgeleid en alle overige
nodige voorbereidingen zijn getroffen, zullen deze gemeenten, naar verwachting rond
de zomer, van start gaan met het handhaven van de strafbaarstelling van seksuele intimidatie
in het openbaar door boa’s. Na deze uitbreiding zal de pilot dus in totaal in tien
gemeenten worden uitgevoerd. We willen de aan de pilot deelnemende gemeenten bedanken
voor hun inzet en de bijdrage die ze leveren aan de handhaving van de strafbaarstelling
van seksuele intimidatie in het openbaar.
De pilot openstellen voor deelname van andere gemeenten is de snelste manier om te
faciliteren dat het aantal gemeenten en boa’s dat op deze strafbaarstelling handhaaft
kan worden vergroot, zonder dat daarvoor bijvoorbeeld regelgeving moet worden aangepast.
Boa’s zijn namelijk niet automatisch bevoegd om seksuele intimidatie in het openbaar
te handhaven, aangezien deze strafbaarstelling nog niet is opgenomen in de Regeling
domeinlijsten.9 De pilot moet inzichtelijk maken op welke manier de handhaving door boa’s, naast
de handhaving door de politie, een bijdrage kan leveren aan de effectieve handhaving
van deze strafbaarstelling.
Parallel aan de pilot wordt ook de effectiviteit van de handhaving van de strafbaarstelling
door boa’s en politie geëvalueerd. Aan de hand van deze evaluatie en de ervaringen
van de pilot zal worden bezien of een algemene bevoegdheid voor boa’s in de regelgeving
kan worden opgenomen en wat daarvoor nodig is – zoals op het gebied van trainingen,
maar ook welke maatregelen gemeenten moeten treffen om effectief te handhaven.
De resultaten van het evaluatieonderzoek afwachten alvorens te beslissen of een algemene
bevoegdheid voor boa’s in de Regeling domeinlijsten kan worden opgenomen, is het scenario
dat onze voorkeur heeft. Dit scenario heeft ook de voorkeur van de organisaties die
betrokken zijn bij de handhaving van seksuele intimidatie, waaronder het OM, de pilotgemeenten
en de politie. Daarom kiezen we hiervoor. Het evaluatieonderzoek zal, zoals bekend,
naar verwachting rond de zomer van 2026 gereed zijn.
3. Toezegging om te kijken of cijfers over de strafbaarstelling van seksuele intimidatie
in het openbaar kunnen worden meegenomen in reguliere rapportages.
Tijdens het vragenuur van 10 juni 2025 en mede naar aanleiding van het bericht «Sleutels
tussen de vingers en doen alsof je belt: vrouwen wapenen zichzelf in het openbaar»,
heeft het Kamerlid Bruyning (NSC) aangegeven dat het bij de implementatie van wet-
en regelgeving belangrijk is om de voortgang te kunnen volgen en zicht te hebben op
de feiten. Zij heeft de Minister van Justitie en Veiligheid daarom gevraagd naar de
mogelijkheden voor een monitor met cijfers over meldingen, vervolgingen en strafopleggingen
van (seksuele) intimidatie in het openbaar. De Minister van Justitie en Veiligheid
heeft toegezegd te zullen kijken of deze informatie in reguliere rapportages kan worden
meegenomen.10
Momenteel vindt een evaluatieonderzoek plaats naar de effectiviteit van de handhaving
van de strafbaarstelling van seksuele intimidatie in het openbaar. Het onderzoek ziet
op de handhaving door zowel de politie als de boa’s (in de gemeenten die in het kader
van een pilot hierop handhaven). Een analyse van de data en jurisprudentie over de
strafbaarstelling van seksuele intimidatie in het openbaar maakt onderdeel uit van
deze evaluatie.
In het evaluatieonderzoek zal naast voor kwantitatieve informatie ook aandacht zijn
voor kwalitatieve informatie. De strafbaarstelling van seksuele intimidatie bewijst
namelijk niet alleen nut te hebben als een dader wordt opgepakt en veroordeeld. Deze
strafbaarstelling faciliteert bijvoorbeeld ook dat hotspots beter in kaart worden
gebracht om gerichte acties uit te voeren en preventief op te treden. Het geeft bovendien
een duidelijk signaal af aan (potentiële) daders dat seksuele intimidatie niet acceptabel
is en bestraft wordt. Hiervan gaat ook een normerende en preventieve werking uit.
Met dit evaluatieonderzoek, dat zoals eerder in deze brief vermeld naar verwachting
rond de zomer van 2026 gereed zal zijn, evenals met de evaluatie van de WSM, wordt
de implementatie van de strafbaarstelling gemonitord en inzicht gegeven in de resultaten.
Gelet op deze lopende trajecten acht ik een afzonderlijke monitor met cijfers over
de strafbaarstelling van seksuele intimidatie op dit moment niet nodig. Het risico
bestaat dat dit leidt tot dubbele werkzaamheden, terwijl de lopende trajecten juist
bedoeld zijn om een volledig beeld te schetsen en de evaluatie van de handhaving van
de strafbaarstelling van seksuele intimidatie zal worden gebruikt om de handhaving
nader in te richten.
4. Toezegging om terug te komen op de vraag of er binnen het departement concrete
doelstellingen zijn met betrekking tot het aangiftepercentage of aantal incidenten
over seksuele intimidatie in het openbaar.
Tijdens het bovengenoemde vragenuur van 10 juni 2025 heeft de Minister van Justitie
en Veiligheid het Kamerlid Bruyning (NSC) ook toegezegd terug te komen op de vraag
of er binnen het departement concrete doelstellingen zijn met betrekking tot het aangiftepercentage
of aantal incidenten over seksuele intimidatie in het openbaar.11
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel seksuele misdrijven wordt toegelicht
dat de strafbaarstelling van seksuele intimidatie hoofdzakelijk als doel heeft een
adequate strafrechtelijke reactie mogelijk te maken tegen dit onwenselijke gedrag
en de norm in te scherpen dat seksueel intimiderend gedrag in het openbaar niet door
de beugel kan.12 Deze strafbaarstelling zal naar verwachting ook bijdragen aan de generale preventie
en samen met overige maatregelen die de Rijksoverheid op het gebied van preventie
en bewustwording neemt, onder andere via het Nationaal Actieprogramma seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld (NAP), bewustwording bevorderen. Meer bewustwording over
welk gedrag onacceptabel en strafbaar is kan op termijn bijdragen aan gedragsverandering
en daarmee het terugdringen van seksuele intimidatie. Er zijn echter geen concrete
doelstellingen gesteld over een te behalen aangiftepercentage of aantal incidenten
voor deze strafbaarstelling. Dat is zoals uit de memorie van toelichting blijkt op
zichzelf geen doel van de strafbaarstelling.
Wel zal de evaluatie van de WSM, die vijf jaar na inwerkingtreding van de wet plaatsvindt,
ingaan op de kwantitatieve en kwalitatieve effecten van de wet, inclusief van de nieuwe
strafbaarstelling van seksuele intimidatie. Uit de nulmeting die ten behoeve van deze
evaluatie is verricht blijkt overigens, in lijn met hetgeen in de memorie van toelichting
is aangegeven, dat het bereiken van de doelen van de WSM niet los kan worden gezien
van de andere trajecten en ontwikkelingen om seksueel grensoverschrijdend gedrag en
seksuele misdrijven aan te pakken, en van de aandacht in de media en de samenleving
voor seksueel grensoverschrijdend gedrag.13 Daarom is het stellen van een concrete doelstelling met betrekking tot het aangiftepercentage
of aantal incidenten voor het meten van de effecten van de WSM beperkt zinvol. Dergelijke
zaken worden immers mede beïnvloed door factoren buiten de wet zelf, zoals maatschappelijke
en media-aandacht, en overige beleidsontwikkelingen. Ook is de mate waarin een gemeente
inzet op de handhaving van seksuele intimidatie een afweging die lokaal, en voor wat
betreft de politie-inzet in de betreffende driehoek, wordt gemaakt. Centrale doelstellingen
passen daar niet bij.
5. Kabinetsreactie op rapport «Online seksueel geweld»
Op 21 maart 2025 is een rapport over online seksueel geweld, opgesteld door Boekx
advocaten, Fonds Slachtofferhulp, Privacy First, Offlimits en Centrum Seksueel Geweld,
gepubliceerd.14 Hierin wordt geconcludeerd dat de aanpak van de (online) verspreiding van seksueel
beeldmateriaal op dit moment tekortschiet, en dan specifiek het toezicht vooraf en
de handhaving om achteraf snel het materiaal offline te kunnen krijgen. Tijdens het
commissiedebat zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 3 april 2024 (Kamerstuk 34 843, nr. 122) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid toegezegd dat de
Kamer hierover nader zal worden geïnformeerd door middel van een kabinetsreactie op
dit rapport.15 Bij dezen informeren we u dat de gesprekken tussen de verantwoordelijke departementen
reeds opgestart zijn en wij eveneens betrokken zijn bij de gesprekken over het rapport
tussen betrokken toezichthouders, politie en OM. Een kabinetsreactie zullen wij uw
Kamer na de zomer doen toekomen.
6. Toezeggingen over ideeën en mogelijkheden voor meer voorlichting aan kinderen in
de opvoeding en in het onderwijs over gelijkwaardigheid en grenzen stellen en over
het aanspreken van ouders en jonge mannen op hun rol in het bevorderen van respect
en veiligheid van vrouwen
Naar aanleiding van vragen van Kamerlid Van Nispen (SP) tijdens het commissiedebat
Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025 heeft de toenmalige Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid toegezegd om in afstemming met de Minister en Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) terug te komen op ideeën en mogelijkheden
voor meer voorlichting (Lentekriebels/Rutgers) in opvoeding en het onderwijs aan kinderen
over gelijkwaardigheid en grenzen stellen.16
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft verder het Kamerlid Bikker (CU) toegezegd
in overleg met de Minister van OCW en relevante partners te zullen bekijken hoe ouders
en jonge mannen actief kunnen worden aangesproken op hun rol in het bevorderen van
respect en veiligheid van vrouwen. Dit naar aanleiding van vragen gesteld tijdens
het vragenuur van 10 juni jl. over het bericht «Sleutels tussen de vingers en doen
alsof je belt: vrouwen wapenen zichzelf in het openbaar».17
Veiligheid van vrouwen (ook op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag
en seksueel geweld) ligt in het verlengde van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen.
Hoewel deze gelijkwaardigheid binnen onze samenleving een gegeven zou moeten zijn,
blijkt dit nog niet als zodanig het geval te zijn. Een normverandering is noodzakelijk
en kan alleen via een gezamenlijke aanpak worden bewerkstelligd. Daarom werken verschillende
ministeries sinds januari 2023 samen binnen het NAP. Er wordt ingezet op vijf actielijnen,
waarbij de eerste zich richt op het ontstaan van gedeelde maatschappelijke waarden
en normen: ook het idee van gelijkwaardigheid. Het kabinet erkent dat voorlichting
en opvoeding hierin essentieel zijn. Er zijn reeds diverse acties gestart of ondernomen
in het kader van het NAP waardoor wordt bijgedragen aan meer en/of betere voorlichting
in opvoeding en onderwijs.18
Zo ontvangt Rutgers vanuit VWS en OCW een subsidie voor een project waarbij ouders
en verzorgers breed worden ondersteund bij een gezonde en veilige seksuele opvoeding
van hun kind.19 Het doel is ervoor te zorgen dat ouders en verzorgers met hun kinderen in gesprek
gaan over seksualiteit op een manier die bij de leeftijd van het kind past.
Ook wordt het curriculum voor het primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs, bestaande
uit wettelijk verplichte kerndoelen, aangepast.20 De opgeleverde conceptkerndoelen zijn voor scholen duidelijker en concreter over
thema’s als relaties, seksualiteit en grenzen aangeven.21 De doelen worden nu in de praktijk getest en daarna verder aangescherpt. Scholen
bepalen zelf hoe zij invulling geven aan de kerndoelen. Naar verwachting worden de
definitieve conceptkerndoelen over relationele en seksuele vorming eind 2025 aangeleverd.
Er volgt dan een overgangsperiode waarover het Ministerie van OCW later zal communiceren.
Bovendien zijn er nog tal van initiatieven aangaande deze toezegging die reeds lopen
en financiert het Ministerie van OCW ook binnen het NAP verschillende allianties,
stichtingen en campagnes22 zoals de alliantie Act4Respect Unlimited,23 stichting GELIJKSPEL en de Ben je oké?-campagne. In ieder geval zal het kabinet gedurende
de looptijd van het NAP door middel van publiekscampagnes aandacht blijven besteden
aan de (on)veiligheid van vrouwen en inzetten op een cultuurverandering waarin het
respecteren van elkaars grenzen en dit met elkaar bespreken de norm is. Daarnaast
wordt onderzocht op welke wijze lopende initiatieven geborgd kunnen worden.
Specifiek om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte en het uitgaan te bevorderen
heeft de Minister van OCW het programma Veilige Steden opgezet.24
De gemeenten maken beleid voor het tegengaan van straatintimidatie. Het is belangrijk
dat gemeenten kiezen voor een samenhangende aanpak waarbij de nadruk ligt op preventief
beleid, preventieve maatregelen en evidence based interventies en dat zij zich richten
op de veiligheid van vrouwen.
Zij doen dit door:
– Beleid te maken gericht op plegers, omstanders en de samenleving (het veranderen van
een sociale norm).
– Inzet van maatregelen die gaan over het veilig maken van uitgaansleven, sommige gemeenten
doen het door het betrekken van studenten of afspraken maken met horeca-instellingen.
– Het betrekken van omstanders door campagnes.
– Lesprogramma’s en voorlichting voor scholen.
– Aanhaken van professionals en rolmodellen in het verspreiden van de sociale norm onder
inwoners.
– Ook is het belangrijk dat vrouwen zich welkom en veilig voelen door het ontwerp in
inrichting van de buitenruimte. Omdat vrouwen de ruimte anders gebruiken en ook andere
ervaringen hebben als het gaat om veiligheid en te maken hebben met straatintimidatie.
– Eventueel inrichten van een meldpunt, ingebed in de lokale situatie om hotspots in
beeld te krijgen en eventueel hulpverlening/nazorg te verlenen en in samenhang met
bovenstaande maatregelen.
Het programma is onlangs uitgebreid naar 25 steden. Het Ministerie van OCW ondersteunt
de gemeenten financieel en biedt individuele kennisbegeleiding en zorgt voor het delen
van goede voorbeelden. Dit programma loopt van 2023 tot en met 2026. Hiermee worden
de bovengenoemde toezeggingen afgedaan.
7. Motie over strafverhoging strafbaarstelling kinderpornografie
Op 22 januari 2025, tijdens het Tweeminutendebat Politie, heeft het lid El Abassi
(DENK) in een motie verzocht te onderzoeken wat ervoor nodig is om de straffen voor
het bezitten, verspreiden en produceren van kinderpornografie maximaal te verhogen.
Deze motie is op 28 januari 2025 door de Tweede Kamer aangenomen. De indiener stelt
in zijn motie dat de straffen voor het bezitten van kinderpornografie in Nederland
niet in verhouding staan tot de ernst van het delict en dat in buurlanden aanzienlijk
hogere straffen worden opgelegd voor soortgelijke misdrijven.25
De verschillende gedragingen met betrekking tot kinderpornografie waarnaar in de motie
wordt verwezen zijn strafbaar gesteld in artikel 252 Wetboek van Strafrecht. De maximale
gevangenisstraf die hiervoor geldt is reeds onlangs, in de WSM, verhoogd van vier
naar zes jaar. Deze maximale gevangenisstraf kan met drie jaar of meer worden verhoogd,
indien zich een of meer strafverzwaringsgronden voordoen (artikel 254 Wetboek van
Strafrecht).
Het kabinet is zich ervan bewust dat kinderpornografie zeer schadelijke gevolgen voor
het betrokken kind meebrengt. Materiaal wordt vaak verspreid via internet en sociale
media, waarna het erg lastig blijkt om dit materiaal te verwijderen alvorens het vele
malen is bekeken.26 De toegenomen risico’s en schade door de opkomst van internet en sociale media vormden
aanleiding om de maximale gevangenisstraf voor gedragingen met betrekking tot kinderpornografie
in de WSM, te verhogen. Het verhoogde strafmaximum stelt het OM en de rechter in staat
tot het voeren van een strafvorderings- en straftoemetingsbeleid dat past bij de aard
en ernst van de delictsgedraging. De WSM heeft het OM aanleiding gegeven ook de strafvorderingsrichtlijn
voor kinderpornografie aan te passen.27
De strafmaxima in Nederland voor gedragingen met betrekking tot kinderpornografie
lopen in de pas met die van andere EU-landen.28 Met artikel 252 Wetboek van Strafrecht wordt namelijk uitvoering gegeven aan de artikelen 2,
onder c, en 5 van de richtlijn 2011/93/EU waarin de lidstaten wordt opgedragen kinderpornografie
afhankelijk van de gedraging, te bestraffen met een minimale maximum-gevangenisstaf
van ten minste één tot drie jaren. Tegen die achtergrond wordt in de verschillende
EU-lidstaten een gelijkwaardig hoog niveau van strafrechtelijke bescherming geboden
tegen gedragingen met betrekking tot kinderpornografie. Zo is in Duitsland op kinderpornografie
(kinderen jonger dan veertien jaar) een strafmaximum gesteld van tien jaar gevangenisstraf
(§ 184b Strafgesetzbuch), voor jeugdpornografie (kinderen van veertien tot achttien
jaar) geldt een strafmaximum van drie jaar gevangenisstraf (§ 184c Strafgesetzbuch).
In België is het strafmaximum voor kinderpornografie afhankelijk van de gedraging
drie, vijf of tien jaar gevangenisstraf (artikelen 417/44, 417/46 en 417/47 Strafwetboek).
Het strafmaximum van kinderpornografie kan in Duitsland en in België dus meer dan
zes jaar gevangenisstraf zijn. Daarbij moet wel voor ogen worden gehouden dat in die
landen niet is voorzien in een aan het voorgestelde artikel 254 Wetboek van Strafrecht
gelijksoortige regeling van strafverzwarende omstandigheden die het strafmaximum verder
verhoogt. Met deze regeling is het strafmaximum in Nederland voor gedragingen met
betrekking tot kinderpornografie vergelijkbaar met de strafmaxima in Duitsland en
België en het ligt bovendien ver boven de in de voornoemde richtlijn voorgeschreven
minimale maximumstraf.
De motie veronderstelt verder dat in buurlanden aanzienlijk hogere straffen worden
opgelegd voor soortgelijke misdrijven. Navraag bij de autoriteiten in België en Duitsland
heeft geen duidelijkheid verschaft over de straffen die in de praktijk voor gedragingen
met betrekking tot kinderpornografie worden opgelegd. Ook voor Nederland geldt dat
hier geen eenduidig beeld van kan worden gegeven. In dit soort zaken is namelijk vaak
sprake van een combinatie aan ten laste gelegde feiten waardoor niet kan worden vastgesteld
welke straf enkel voor de gedragingen met betrekking tot kinderpornografie zou zijn
opgelegd. Zoals gezegd is de maximale straf voor kinderpornografie recent verhoogd.
Het is te vroeg om de gevolgen van het verhoogde strafmaximum van kinderpornografie
en de aangepaste strafvorderingsrichtlijn in de praktijk te beoordelen. Gelet op het
voorgaande bestaat geen aanleiding om de straffen voor kinderpornografie verder te
verhogen.
Tot slot wordt opgemerkt dat het strafrecht, als ultimum remedium, het sluitstuk is
van een brede integrale aanpak van online seksueel kindermisbruik. Daarbij is het
ontzetten van slachtoffers uit acute misbruiksituaties altijd prioriteit. Een verhoging
van de maximale straffen kan op zichzelf niet als oplossing voor deze maatschappelijke
problematiek worden gezien. Daarom zet Nederland in op een integrale aanpak met naast
verhoogde strafmaxima ruimte voor andere maatregelen. Zo handhaaft de Autoriteit online
Terroristisch Kinderpornografisch Materiaal bestuursrechtelijk op de hostingsector
in het schoon houden van het internet en wordt, onder meer, door Offlimits ingezet
op de preventie van online seksueel kindermisbruik.
8. Motie over stand van zaken WODC-onderzoek porno-industrie
Tijdens het tweeminutendebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 28 mei 2025,
heeft het lid Krul (CDA), in een motie verzocht om voor het zomerreces een opzet voor
een WODC-onderzoek naar misstanden in de porno-industrie aan de Kamer te sturen.29 Deze motie is op 3 juni 2025 door de Tweede Kamer aangenomen.
Het WODC is een zelfstandig en onafhankelijk instituut. Gelet hierop is de invloed
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op het proces rondom, en de inhoud van,
het onderzoek daarom beperkt. Wel kunnen wij de algemene stand van zaken van het WODC-onderzoek
naar de Nederlandse porno-met uw Kamer delen. Er is inmiddels een startnotitie, die
de basis vormt voor het te doorlopen aanbestedingstraject, opgesteld. Dat betekent
dat het aanbestedingstraject op zeer korte termijn zal starten. Het WODC streeft naar
een formele start van het onderzoek (na gunning van de opdracht) voor de zomer.
Het is aan de partij die het onderzoek uitvoert om de aanpak nader uit te werken.
Na de formele start zal het onderzoek naar verwachting een jaar in beslag nemen. Bij
ontwikkelingen ten aanzien van dit tijdspad zal de Kamer, waar nodig, op de hoogte
worden gehouden.
9. Motie Van der Werf c.s. over handvatten voor ouders om online seksueel kindermisbruik
te herkennen.
Op 28 mei 2025, tijdens het Tweeminutendebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen,
heeft het lid Van der Werf (D66) in een motie verzocht om concrete handvatten te ontwikkelen
voor ouders en kinderen om online seksueel misbruik te herkennen, te voorkomen en
te melden en om deze handvatten actief mee te nemen in de publiekscampagne richting
ouders en kinderen.30 De in de motie genoemde campagne is de publiekscampagne waar het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan werkt en die zich primair richt op ouders en
opvoeders. Deze motie is op 3 juni door de Tweede Kamer aangenomen. Hieronder informeren
wij u over de wijze waarop uitvoering aan deze motie wordt gegeven.
Het belang van preventie voor een effectieve aanpak van online seksueel kindermisbruik
wordt door het kabinet erkend en gedeeld. Het Ministerie van JenV en andere departementen
zetten reeds in op het ontwikkelen van handvatten en het aanbieden van informatie
aan ouders, kinderen en onderwijsprofessionals specifiek over online seksueel misbruik,
waaronder via het NAP. Zo wordt de Wegwijzer Seksualiteit online deze zomer verspreid
in het primair-, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs (ondersteund door de Ministeries
van OCW en JenV).31 Verder werkt Rutgers, zoals onder paragraaf 6 is aangegeven aan het project «Seksuele
opvoeding door ouders», dat wordt gesubsidieerd door de Ministeries van VWS en OCW.
Naast het creëren van bewustzijn, biedt Rutgers met dit project handelingsperspectief,
tools en vaardigheden aan ouders en verzorgers voor zowel offline als online seksualiteit.
Ouders en verzorgers kunnen zelf bepalen welke manier van voorlichting en educatie
bij hen past en hierover met hun kind in gesprek gaan. Het project loopt tot en met
eind 2025. Een gezonde, veilige en positieve relationele en seksuele ontwikkeling
heeft namelijk ook een positief effect op het voorkomen en bestrijden van seksueel
grensoverschrijdend gedrag. De komende maanden werkt Rutgers uit hoe de opbrengsten
en activiteiten van het project geborgd kunnen worden, met als doel doorlopende aandacht
voor het ondersteunen van ouders in de seksuele opvoeding van hun kind. Daarnaast
heeft het Ministerie van VWS algemene richtlijnen ontwikkeld voor ouders over opvoeden
in de online leefwereld en gezond en verantwoord smartphonegebruik. Deze zijn 17 juni
2025 met uw Kamer gedeeld.32 Ook subsidieert het Ministerie van JenV jaarlijks Offlimits, die sterk inzet op campagnes,
voorlichting en onderzoek op het gebied van online seksueel misbruik.
Naar aanleiding van deze motie hebben de Ministeries van JenV en BZK de mogelijkheid
besproken om in het kader van de in de motie bedoelde campagne specifieke aandacht
te besteden aan online seksueel misbruik. De campagne waar het Ministerie van BZK
aan werkt is een meerjarige multimediale publiekscampagne, die na de zomer van start
zal gaan, en die zoals aangegeven op het informeren van ouders en opvoerder ziet,
met als doel hen beter te informeren over kinderrechten in de digitale wereld. Door
ouders handelingsperspectief te bieden en hen bewust te maken van de risico’s en rechten
online, worden zij beter toegerust om hun kinderen te begeleiden in het maken van
veilige en bewuste keuzes. De campagne, die zich op het gebruik van de eerste smartphone
van kinderen richt, zal worden versterk door bredere publiekscommunicatie, zoals een
centrale website waarin nader kan worden ingegaan op specifieke onderwerpen die de
digitale wereld van kinderen raken. Bekeken zal worden of online seksueel misbruik
van kinderen een plaats kan krijgen op deze website.
9. Toezegging rapport «Toezicht en handhaving online seksueel geweld»
Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 3 april jl. heeft
de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid toegezegd in overleg te
treden met de Autoriteit Persoonsgegevens over handhaving met betrekking tot online
seksueel geweld en hierover binnen enkele maanden rapporteren aan de Kamer.33
De zorgen die door de Kamer zijn uitgesproken, worden betrokken bij het proces van
het formuleren van een beleidsreactie op het rapport «Toezicht en handhaving online
seksueel geweld», waarbij onder andere overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens
en andere betrokken toezichthouders en handhavers heeft plaatsgevonden. De Kamer zal
na de zomer een beleidsreactie op dit rapport ontvangen, waarin aandacht wordt besteed
aan de naar voren gebrachte zorgen. Hiermee beschouwen wij deze toezegging als afgedaan.
Tot slot
Wij blijven ons inzetten voor de aanpak van seksuele misdrijven. Dit zijn wij niet
alleen aan slachtoffers, maar ook aan de maatschappij in zijn geheel verschuldigd.
Alleen samen met uw Kamer, alle betrokken organisaties en de samenleving, kunnen wij
dit probleem aanpakken. Door middel van deze voortgangsbrieven zullen wij uw Kamer
op de hoogte blijven houden van de stappen die worden gezet.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Indieners
-
Indiener
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid