Brief regering : De ontwikkeling van geothermie (aardwarmte)
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 427 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2025
Aardwarmte is een van de belangrijkste duurzame warmtebronnen die Nederland kan benutten
                  om de warmtedoelstellingen van het Klimaatakkoord te realiseren. Het is een betrouwbare,
                  hernieuwbare en continue bron die kan bijdragen aan de verduurzaming van de warmtevoorziening,
                  zowel in de glastuinbouw, de lichte industrie als in de gebouwde omgeving. Daarnaast
                  kan het dienen als netcongestieverzachter en vermindert de inzet van aardwarmte onze
                  afhankelijkheid van buitenlandse energiebronnen. Daarmee wordt de leveringszekerheid
                  in Nederland versterkt.
               
Op dit moment levert aardwarmte in Nederland een besparing op van meer dan 225 miljoen m3 aardgas per jaar, wat gelijk staat aan het aardgasverbruik van een stad ter grootte
                  van Den Haag.1 Aardwarmte heeft de potentie om in 2030 een kwart van de duurzame warmtebehoefte
                  te dekken. Dit kabinet ziet aardwarmte dan ook als een belangrijke warmtebron in de
                  energietransitie die essentieel is voor het behalen van de doelstellingen in het Klimaatakkoord.
                  De realisatie van aardwarmteprojecten komt echter niet zonder uitdagingen.
               
In deze brief schetst het kabinet de huidige stand van zaken rondom aardwarmte in
                  Nederland, de uitdagingen die we tegenkomen en de beleidsmaatregelen die het vorige
                  en huidige kabinet hebben genomen om de ontwikkeling van aardwarmte in Nederland aan
                  te jagen en te versnellen. Middels deze brief wordt tevens aangegeven hoe invulling
                  gegeven wordt aan de motie lid Grinwis (Kamerstuk 36 576, nr. 79), die oproept om met EBN en andere partijen in actie te komen om de ontwikkeling
                  van aardwarmte te versnellen.
               
Huidige stand van zaken: wat is er de afgelopen jaren gebeurd?
Aardwarmte is een warmtebron met veel potentie in de toekomstige duurzame bronnenmix
                  van Nederland. Daarbij moet worden aangetekend dat aardwarmte niet in alle delen van
                  Nederland een geschikte warmtebron is en de potentie voor aardwarmteproductie sterk
                  afhankelijk is van verschillende factoren. Denk hierbij aan de beschikbaarheid van
                  geologisch geschikte reservoirs (stabiliteit en doorlaadbaarheid van het gesteente),
                  (on)voldoende kennis over de ondergrond, de aanwezigheid van andere belangen en ruimtevragers
                  in de (diepe) ondergrond (denk aan de uitdagingen bij strategische grondwaterreserves),
                  investeringsrisico's als gevolg van de geologische onzekerheden en de benodigde afzetmarkt
                  en distributiemogelijkheden (zoals een warmtenet).
               
Deze factoren hebben invloed op de haalbaarheid van projecten of stellen extra randvoorwaarden
                  aan de realisatie daarvan. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven geweest
                  om de ontwikkeling van aardwarmte in een zetje in de rug te geven. Deze inspanningen
                  hebben mede geleid tot het realiseren van projecten zoals in het Westland en Delft.
               
Vanuit het rijk heeft een taskforce, als onderdeel van een versnellingstraject, in
                  beeld gebracht welke obstakels de ontwikkeling vertragen. Daarbij zijn maatregelen
                  genoemd die niet alleen gericht zijn op de aanbodzijde, maar ook op de vraagzijde
                  en het in verbinding brengen van die twee kanten van de warmteketen. Rapporten van
                  onder meer TNO2 en Energiebeheer Nederland (EBN)3 hebben soortgelijke beelden opgeleverd.
               
Hieronder gaat het kabinet in op de maatregelen die mede op basis van bovenstaande
                  inzichten zijn ingezet om de uitrol van aardwarmte te ondersteunen via stimulering
                  van het warmteaanbod alsook de stimulering van de warmtevraag. Enkele daarvan lopen
                  al enige jaren, anderen zijn (relatief) nieuw. Om duidelijk te maken hoe de maatregelen
                  onderling met elkaar samenhangen en op welk niveau de maatregelen impact hebben, wordt
                  onderscheid gemaakt tussen drie typen maatregelen:
               
1. Maatregelen die helpen aan de aanbodzijde: deze maatregelen beogen meer zekerheid
                        te bieden over de geschiktheid van de ondergrond, de potentie van aardwarmte, de risico’s
                        op seismiciteit en mitigeren van investeringsrisico’s.
                     
2. Maatregelen die helpen aan de vraagzijde: deze maatregelen helpen om meer zekerheid
                        te krijgen over de afzetmogelijkheden voor aardwarmte, met name in de gebouwde omgeving,
                        en het verkleinen van vollooprisico’s.
                     
3. Maatregelen die zich richten op andere oorzaken dan vraag en aanbod: projecten waar
                        vraag en aanbod wel aansluiten komen soms toch niet van de grond vanwege andere oorzaken.
                        Ook deze probeert het kabinet waar mogelijk weg te nemen.
                     
1. Versterking van het warmteaanbod
               
1a. SCAN-programma
               
Om zekerheid over de toekomst van het aanbod aan aardwarmte te vergroten en investeringsrisico's
                  te verkleinen is allereerst meer kennis van de ondergrond nodig. EBN heeft in opdracht
                  van het Ministerie van KGG met de Seismische Campagne Nederland, het SCAN-programma4, op verschillende plekken in Nederland de diepe ondergrond in kaart gebracht. Hiermee
                  is in gebieden waar nog weinig kennis van de ondergrond was, in beeld gebracht wat
                  de potentie van de diepe ondergrond in die regio is. Dit biedt niet alleen duidelijkheid
                  voor potentiële investeerders, maar ook voor de decentrale overheden en andere betrokken
                  partijen bij de ruimtelijke planning. Het SCAN-programma helpt bij het identificeren
                  van de meest geschikte gebieden voor aardwarmteprojecten en geeft inzicht in de ondergrondse
                  mogelijkheden die beschikbaar zijn voor duurzame warmteproductie. Momenteel start
                  een evaluatie van dit programma en wordt bezien in welke mate het heeft bijgedragen
                  aan een verbeterde kennis van de diepe ondergrond door seismisch onderzoek in combinatie
                  met wetenschappelijke proefboringen. Ook wordt bekeken wat het effect van deze activiteiten
                  is geweest in relatie tot het verkleinen van geologische risico's voor marktpartijen.
                  Door de uitvoering van onderzoeksboringen binnen het SCAN-programma wordt lokaal meer
                  zekerheid verkregen over de diepe ondergrond en het warmtepotentieel. Door het verzamelen
                  van geologische data op lokaal niveau wordt het risico op mislukking van projecten
                  verkleind, wat de investeringsbereidheid vergroot en de ontwikkeling van geothermie
                  potentieel versnelt.
               
Inmiddels zien we dat de sector volwassener wordt en er vaak nog meer risicovermindering
                  aan de voorkant van projecten nodig is dan waar SCAN nu in voorziet. Dit gaat dan
                  om het verrichten van meer gerichte onderzoeksboringen voorafgaand aan een productieboring,
                  om zo meer inzicht in de ondergrond te verkrijgen. Dit speelt met name in gebieden
                  met een onbekende ondergrond. De herziene Mijnbouwwet sluit nog onvoldoende goed aan
                  bij deze ontwikkeling. Dit signaal vanuit de sector is meegegeven in de evaluatie
                  van het SCAN-programma en de herziening van de Mijnbouwwet waar de komende tijd aan
                  gewerkt wordt. Het kabinet verwacht dat de evaluatie van het SCAN-programma eind 2025
                  is afgerond, waarna de Kamer geïnformeerd wordt over het vervolg.
               
1b. Mitigeren investeringsrisico’s
               
Ten aanzien van de onzekerheid en financiële risico’s die gepaard gaan met geothermieprojecten,
                  spelen naast het SCAN-programma ook de Regeling Nationale EZ Subsidies – Risico's
                  dekken voor aardwarmte – (RNES) en de SDE++ een sleutelrol. De RNES is een garantieregeling
                  die de risico’s op een zogenoemde misboring afdekt. Vergunninghouders betalen hiervoor
                  een premie. De laatste jaren werd van deze mogelijkheid steeds minder gebruik gemaakt
                  en op dit moment wordt gekeken of deze regeling in 2026 opnieuw zal worden opengesteld.
                  Daarnaast wordt ook naar andere voorzieningen gekeken om de hoge investeringskosten
                  en risico’s voor operators te mitigeren.
               
Het belangrijkste instrument voor de stimulering van de productie van hernieuwbare
                  warmte met geothermie is de SDE++. De SDE++ vergoedt het deel van de kosten dat niet
                  door de markt wordt gedekt, oftewel de «onrendabele top». Door deze subsidie wordt
                  de terugverdientijd van geothermieprojecten korter, wat investeringen in de techniek
                  aantrekkelijker maakt. Dit is van groot belang, aangezien de initiële kosten van projecten
                  (de zogenoemde CAPEX-kosten) hoog kunnen zijn en het financiële risico vaak een drempel
                  vormt voor investeringen. De afgelopen jaren zijn de mogelijkheden voor geothermie
                  in de SDE++ uitgebreid en zijn voorwaarden aangepast zodat de subsidie beter aansluit
                  bij projecten in de markt. Het passend stimuleren van hernieuwbare warmte projecten
                  is uitdagend, zoals is beschreven in de Kamerbrief over de toekomst van de SDE++5. In opvolging hierop is een onderzoek uitgezet bij Trinomics. Geothermie is één van
                  de warmtetechnieken die daarbij worden geanalyseerd. Het onderzoek en de reactie daarop
                  verwacht het kabinet in het najaar met de Kamer te kunnen delen.
               
Met de aanpassing van de Mijnbouwwet in 2023, heeft EBN in beginsel altijd een rol
                  in de realisatie van geothermieprojecten (zoals EBN ook een rol heeft in de gas- en
                  oliewinning). Dat betekent dat afhankelijk van het aandeel dat EBN neemt in een project
                  (maximaal 40%) zij niet alleen veel kennis en expertise voor marktpartijen meeneemt
                  in het project, maar ook in dezelfde verhouding bijdraagt in de investeringslasten
                  en investeringsrisico’s van een individueel project. Ook dit draagt in potentie bij
                  aan de financierbaarheid en haalbaarheid van een aardwarmteproject. Deze (verplichte)
                  rol geldt overigens alleen voor projecten die na de inwerkingtreding van deze wet
                  zijn ingediend. Voor eerder ingediende projecten geldt dat deelname van EBN op vrijwillige
                  basis kan plaatsvinden.
               
1c. Aanpassing regelgeving
               
Op 1 juli 2023 is een wijziging van de Mijnbouwwet voor aardwarmte in werking getreden,
                  om deze beter aan te laten sluiten bij de behoeften van aardwarmteprojecten. Dat was
                  een belangrijke stap voorwaarts in het stimuleren van de aardwarmtemarkt met de inrichting
                  van een toegesneden wetgevings- en vergunningverleningsarrangement. Inmiddels beginnen
                  de eerste resultaten hiervan zichtbaar te worden, al moet in verband met de doorlooptijden
                  van vergunningen de volle potentie van de wetswijziging nog zichtbaar worden. Enkele
                  voorbeelden daarvan staan eerder in deze brief al genoemd. Desalniettemin zien we
                  ook dat de markt zich op onderdelen ook sneller en anders ontwikkelt dan voorzien
                  in de herziene wetgeving, waardoor deze in de praktijk anders uitwerkt dan oorspronkelijk
                  bedoeld.
               
De aanvrager van een startvergunning moet bijvoorbeeld een overeenkomst met betrekking
                  tot de afzet van warmte indienen. Aangezien een startvergunning nodig is om de boring
                  en een eerste periode van winning plaats te laten vinden, blijkt het in de praktijk
                  lastig om tijdig de benodigde overeenkomsten op te stellen. Na verlening heeft een
                  startvergunning een looptijd van 2 jaar (met mogelijke verlenging van één jaar). Tijdens
                  deze beperkte looptijd, die beoogd had om versnelling van aardwarmteprojecten te realiseren,
                  blijkt het lastig om alle benodigde activiteiten tijdens de looptijd van de startvergunning
                  goed in te passen. De wens vanuit de sector is dan ook om deze termijn te verlengen.
                  Daarnaast is er behoefte aan kortere doorlooptijden van de vergunningverlening. Het
                  kabinet werkt aan een herziening van de Mijnbouwwet waarbij deze ontwikkelingen en
                  wensen vanuit de sector in overweging worden genomen. Daarover vindt gesprek plaats
                  met de sector.
               
1d. Inzet klimaatfondsmiddelen voor Lage Temperatuur Geothermie
               
Er zijn ook andere vormen van aardwarmte die mogelijk een belangrijke rol kunnen spelen
                  in de voorziening van duurzame warmte. Naast reguliere aardwarmte, dat momenteel ingezet
                  wordt in de glastuinbouw en de gebouwde omgeving, is ook lage temperatuur geothermie
                  (LTG) een geschikte warmtebron voor woningen en kassen. Door de geringe diepte zijn
                  boringen minder kostbaar en is het investeringsrisico idealiter lager. Het lukt de
                  markt op dit moment echter onvoldoende om zelfstandig LTG te versnellen vanwege onzekerheid
                  over het bronvermogen enerzijds en onaantrekkelijke randvoorwaarden anderzijds: er
                  is sprake van markt- en transitiefalen. Daarom wordt door het kabinet, door besteding
                  van het klimaatfonds, gewerkt aan een meerjarig versnellingsprogramma (2025–2029).
                  Dit programma bevat een mix van beleidsontwikkeling, kennisopbouw en vroege fase opschaling.
                  Met dit programma kan het kabinet invulling geven aan de klimaatdoelen en regionale
                  warmtestrategieën, terwijl ze tegelijk publieke belangen als veiligheid, duurzaamheid
                  en betaalbaarheid kan waarborgen. Voor burgers betekent dit minder afhankelijkheid
                  van aardgas en stabielere energiekosten; voor bedrijven biedt LTG kansen voor innovatie,
                  investeringen en nieuwe werkgelegenheid.
               
2. Versterking van de warmteafzet voor de gebouwde omgeving
               
Wanneer de Wet collectieve warmte (Wcw) – zoals op 19 mei 2025 in een wetgevingsoverleg
                  (Kamerstuk 36 576, nr. 47) met de Kamer is besproken in het plenaire debat van 10 en 19 juni 2025 – wordt aangenomen,
                  vormt dit een belangrijke stap voor de verdere ontwikkeling van aardwarmte als duurzame
                  warmtebron. De Wcw zorgt voor meer duidelijkheid over de publieke regie op collectieve
                  warmte. Het heeft als doel om de warmtetransitie te bevorderen en de publieke belangen
                  van leveringszekerheid, transparantie op kosten en duurzaamheid te beschermen. Dit
                  zal leiden tot een positief effect op investeringen in aardwarmteprojecten, doordat
                  marktpartijen, overheden en publieke warmtebedrijven beter inzicht krijgen in hun
                  rollen, verantwoordelijkheden en de lange termijn zekerheid van projecten.
               
In het Klimaatakkoord is overeengekomen dat gemeenten de regierol hebben in het aardgasvrij
                  maken van de gebouwde omgeving. Naast de Wcw, is de Wet gemeentelijke instrumenten
                  warmtetransitie (Wgiw) ondersteunende wetgeving die gemeenten het instrumentarium
                  geeft om deze rol op te pakken. Op dit moment zijn gemeenten bezig met het opmaken
                  van een Warmteprogramma. Het Warmteprogramma moet uiterlijk eind 2026 gereed zijn.
                  In het Warmteprogramma leggen gemeenten vast welke plannen zij hebben voor de verduurzaming
                  van wijken. Onderdeel van het Warmteprogramma is het opmaken van een bronnenstrategie.
                  Hierdoor wordt voor gemeenten steeds duidelijker welke bronnen ingezet kunnen worden.
                  Dit heeft een positief effect op de inzet en ontwikkeling van duurzame warmtebronnen
                  zoals aardwarmte.
               
3. Maatregelen waar vraag en aanbod reeds op elkaar aansluiten
               
In gebieden waar de warmtevraag en aanbod goed op elkaar aansluiten, zoals in de glastuinbouw,
                  hebben we in eerdere jaren een succesvolle ontwikkeling van aardwarmte gezien. De
                  behaalde resultaten in bijvoorbeeld het Westland dienen als een voorbeeld voor de
                  ontwikkeling van aardwarmte in de rest van het land. Ook in de gebouwde omgeving,
                  zoals in Delft en de bollenstreek, zien we initiatieven met veel potentie ontstaan.
                  Deze initiatieven komen niet zomaar tot uitrol en hebben te maken met lange doorlooptijden
                  van vergunningen en vereisen overeenstemming met verschillende betrokkenen.
               
3a. Schaderegeling
               
Voor alle projecten is het, ondanks de kleine kans op schade bij aardwarmtewinning,
                  belangrijk om aan te kunnen tonen dat de schadevoorziening goed geregeld is. Voor
                  projecten in de gebouwde omgeving is dit nog belangrijker, omdat men te maken heeft
                  met meer omwonenden. Het Rijk is in gesprek met de sector om een schaderegeling op
                  te zetten waarbij afspraken gemaakt worden over welke procedure gevolgd moet worden
                  bij eventuele schade. Zo'n procedure moet inzichtelijk maken waar omwonenden terecht
                  kunnen om schade te melden en hoe bepaald wordt welke vergunninghouder of mijnbouwactiviteit
                  aansprakelijk is. De sector neemt hier momenteel een grote rol in door met elkaar
                  en met de commissie mijnbouwschade te kijken wat een goed werkende garantieregeling
                  zou kunnen zijn. Ook wordt besproken hoe een schadefonds opgezet kan worden om eventuele
                  schade te vergoeden. Deze regeling kan het kabinet naar verwachting in het najaar
                  met de Kamer delen.
               
3b. Uitdagingen in de aanlegfase
               
Daarnaast heeft de aardwarmte sector net als vele sectoren te maken met stikstof-
                  en netcongestieproblemen. Bij de start van een aardwarmteproject is elektriciteit
                  nodig in de boorfase. Beperkte netcapaciteit maakt het ingewikkeld en soms zelfs onmogelijk
                  om een (tijdelijke) aansluiting op het net te krijgen. Dit terwijl, als de temperatuur
                  van het opgepompte water voldoende is, een aardwarmte installatie met heel beperkt
                  elektriciteitsverbruik duurzame warmte kan leveren aan woningen of bedrijven en daarmee
                  dus als congestieverzachter kan dienen. Het Rijk is momenteel in gesprek met de Autoriteit
                  Consument & Markt (ACM) om de rol van warmtebronnen in het prioriteringskader te bespreken.
                  De stikstofproblematiek speelt met name in de bouw- en aanlegfase van aardwarmte installaties.
                  De stikstofruimte is dan vooral nodig voor bouwverkeer en transport en voor back-up
                  dieselaggregaten bij boren (in geval van netcongestie of stroomuitval). Voor de overgang
                  van fossiele bronnen naar duurzame bronnen is dus tijdelijke stikstofruimte nodig
                  en een tijdelijke aansluiting op het net. Zonder deze ruimte vertraagt de ontwikkeling
                  van aardwarmteprojecten aanzienlijk of kunnen deze zelfs helemaal geen doorgang vinden.
                  De sector heeft daarmee naast vraag en aanbod ook te maken met andere obstakels, waarbij
                  een gezamenlijke aanpak nodig is om deze te overkomen.
               
Structurele samenwerking tussen overheid en sector
De ontwikkeling van aardwarmte in Nederland kent een gestage opmars, al komt die zeker
                  met de nodige uitdagingen zoals hiervoor uiteengezet. Het realiseren van de aardwarmtedoelen
                  is zeker geen eenvoudig proces. Zoals uit voorgaande toelichting blijkt is er geen
                  «hapklare oplossing» die alle uitdagingen in één keer aanpakt. Het succes van geothermie
                  in Nederland vereist een gecombineerde inzet op diverse terreinen en met diverse partijen
                  en kan verschillend zijn per locatie naar gelang de vraag en het aanbod van warmte.
                  De ontwikkeling van geothermie is daarmee een complexe en multidimensionale uitdaging
                  die de gezamenlijke inzet van verschillende partijen vereist.
               
De geothermiesector beschikt over de technologische expertise en ervaring in de uitvoering
                     van aardwarmteprojecten, maar zonder de medewerking van warmtenetbeheerders is het
                     moeilijk om de geproduceerde warmte effectief te distribueren naar de uiteindelijke
                     afnemers. Daarnaast spelen regionale overheden een cruciale rol in de uitrol van projecten,
                     aangezien zij verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen en het faciliteren
                     van de ruimtelijke ordening. Ook ontwikkelen zij de Regionale Energie Strategieën
                     (RES). Deze strategieën bieden een praktisch kader voor het bepalen van geschikte
                     locaties voor projecten, waarbij zowel de geologische geschiktheid als de vraag naar
                     warmte in verschillende regio’s in kaart wordt gebracht. De RES helpen bij het koppelen
                     van geothermische warmteproductie aan warmtevraag, en zorgen ervoor dat geothermie
                     op de juiste plekken wordt ingezet waar deze de meeste impact heeft.
                  
Het Rijk draagt zorgt voor de nodige regelingen, inzet van klimaatfondsmiddelen voor
                     de stimulering van aardwarmte en heeft daarnaast het programma Duurzaam Gebruik Diepe
                     Ondergrond6 (PDGDO) geïntroduceerd. Dit programma brengt niet alleen geologische potentie in
                     kaart, maar houdt ook rekening met de ruimtelijke inpassing en noodzakelijke afstemming
                     met andere functies van de ondergrond, zoals nationale grondwater reserves. Dit draagt
                     bij aan een verantwoorde en toekomstbestendige inzet van aardwarmte, waarbij belangen
                     zoals de bescherming van drinkwatergebieden en andere belangrijke ruimtelijke vraagstukken
                     zorgvuldig worden afgewogen.
                  
Het kabinet acht het behalen van de aardwarmtedoelstellingen dan ook alleen mogelijk
                  door een structurele samenwerking tussen de geothermiesector, warmtebedrijven, infrastructuurbedrijven
                  en decentrale overheden. Zonder de actieve betrokkenheid van al deze partijen kunnen
                  projecten niet snel genoeg van de grond komen om de geambieerde doelstellingen te
                  behalen. De samenwerking is daarom essentieel om knelpunten zoals vergunningverlening,
                  infrastructuurontwikkeling en financiering gezamenlijk aan te pakken.
               
Betere samenwerking en afspraken nodig
In overleg met Geothermie Nederland en EBN wordt aangestuurd op de totstandkoming
                  van een afsprakenkader tussen het Rijk, decentrale overheden en de sector, met als
                  doel de ontwikkeling van aardwarmte verder te stimuleren. Voortbouwend op de lopende
                  initiatieven en maatregelen uit de afgelopen jaren, zal in de komende maanden gezamenlijk
                  worden verkend welke (vervolg)afspraken nodig zijn over rollen en verantwoordelijkheden,
                  ruimtelijke inpassing en beleidsmatige randvoorwaarden. Daarbij zal ook het in wording
                  zijnde actieplan «verbeteren randvoorwaarden Energietransitie Glastuinbouw, onderdeel
                  beschikbare warmte» betrokken worden. Dit traject is gericht op het verkrijgen van
                  meer regie bij de ontwikkeling van aardwarmte en het verbeteren van de communicatie
                  tussen betrokken partijen. Structurele samenwerking met de geothermiesector, decentrale
                  overheden en warmte- en infrastructuurbedrijven is essentieel om de benodigde projecten
                  te realiseren. Door gerichte keuzes te maken over de inzet van middelen, de ontwikkeling
                  van warmtenetten, de vergunningssystematiek en samenwerking op regionaal niveau, kunnen
                  we de uitrol van aardwarmte versnellen en Nederland verder helpen op de weg naar een
                  fossielvrije energievoorziening.
               
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei