Brief regering : Verzamelbrief moties en toezeggingen funderend onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 830
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2025
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW), over de voortgang op verschillende thema’s binnen het funderend
onderwijs. Daarnaast geef ik u een update over de uitvoering van verschillende aangenomen
moties en toezeggingen die zijn gedaan. Tot slot bied ik u de resultaten van enkele
onderzoeken aan.
1. Publicatie tienjarige instellingssubsidie vakwedstrijden
Op 15 april is de Regeling instellingssubsidie vakwedstrijden vo en mbo 2026–2036 gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van
El Yassini (VVD) en Van der Molen (CDA), die de regering vraagt een wettelijke basis
te creëren voor het organiseren van de vakwedstrijden.1 De projectsubsidie is namelijk omgezet in een tienjarige instellingssubsidie. Hiermee
wordt de subsidiëring van de vakwedstrijden duurzamer. Met de nieuwe regeling wordt
tevens voldaan aan de toezegging om de vakwedstrijden te versterken en uit te bouwen,
zoals verwoord in de Kamerbrief Meer waardering voor praktijk in het funderend onderwijs.2 De vakwedstrijden worden in de toekomst, naast voor het vmbo en het mbo, ook georganiseerd
voor het praktijk onderwijs (pro), voortgezet speciaal onderwijs (vso), havo en vwo.
Ook krijgt de organiserende partij via de nieuwe regeling extra geld voor het organiseren
van LOB (loopbaanoriëntatie en -begeleiding) activiteiten.
2. Procesupdate verkenning Kwaliteitsalliantie leermiddelen
In het debat met uw Kamer van 3 april over leermiddelen en technologie in het funderend
onderwijs heb ik aangegeven uw Kamer voor de zomer te informeren over de stand van
zaken van de verkenning naar de kwaliteitsalliantie leermiddelen.3 Deze verkenning heeft het doel om te komen tot een onafhankelijk en breed gedragen
advies over de op- en inrichting van de kwaliteitsalliantie en wordt uitgevoerd door
een kwartiermaker van ABDTOPConsult.
ABDTOPConsult heeft inmiddels met vertegenwoordigers gesproken van onder meer leerlingen,
leraren, ouders, schoolleiders, besturen, de sectorraden, diverse uitgeverijen, wetenschappers
en het Ministerie van OCW. Momenteel werkt ABDTOPConsult aan de afronding van de laatste
gesprekken en de totstandkoming van het advies. Ik verwacht het advies voorafgaand
aan de begrotingsbehandeling met uw Kamer delen.
3. Moties leermiddelenmarkt
In het tweeminutendebat Digitalisering en leermiddelen van 22 mei zijn er vanuit uw
Kamer twee moties ingediend, die de appreciatie ontraden hebben gekregen en bij de
stemmingen op 27 mei zijn aangenomen.4 De moties verzoeken maatregelen te nemen op de leermiddelenmarkt die ertoe leiden
dat andere aanbiedingsmodellen buiten het LicentieFolio-model beschikbaar komen. Om
invulling te geven aan de moties gaat het Ministerie van OCW in gesprek met aanbieders
en scholen. Ook wordt de uitvoering van de moties meegenomen in het verdiepend onderzoek
dat het Ministerie van OCW samen met het Ministerie van Economische Zaken uitvoert
naar de structuur en werking van de leermiddelenmarkt in het funderend onderwijs.
Zoals toegezegd in het debat van 22 mei, wordt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling
geïnformeerd over onder andere deze marktwerkingsvraagstukken en begin 2026 over de
uitkomsten van het verdiepend onderzoek.
4. Éénmeting «nee, tenzij»-afspraak mobiele telefoons in de klas
Vorig jaar hebben vertegenwoordigers van leerlingen, ouders, leraren, schoolleiders,
bestuurders en het Ministerie van OCW samen besloten om mobiele telefoons te weren
uit de klas in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs. Deze gezamenlijke afspraak
staat bekend als de nee-tenzij afspraak. Het doel is helder: minder afleiding in de
klas, zodat leerlingen zich beter kunnen concentreren en docenten zich volledig kunnen
richten op hun kerntaak – lesgeven.
De resultaten van de recent uitgevoerde éénmeting laten zien dat deze aanpak werkt.
Scholen passen de afspraak goed toe en de effecten zijn positief. Leerlingen zijn
socialer, voelen zich veiliger en ervaren minder afleiding. Deze uitkomsten zijn gebaseerd
op onderzoek onder ruim 800 scholen in het funderend onderwijs. Hierbij bied ik uw
Kamer het rapport en een bijbehorende factsheet aan.
Op basis van deze bevindingen is de afspraak geëvalueerd met alle betrokken partijen.
Zij zijn zeer tevreden met de resultaten en moedigen scholen aan om deze koers vast
te houden. Samen zorgen we voor een optimale leeromgeving zonder onnodige afleiding
van telefoons.
Samen met de betrokken partijen houd ik de effecten van de afspraak nauwlettend in
de gaten en blijf ik deze monitoren.
5. Evaluatie subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs
Tot en met 2024 konden scholen gebruik maken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Op verzoek van uw Kamer is deze regeling gemaakt om scholen te ondersteunen in aanloop
naar de wettelijke urennorm voor bewegingsonderwijs.5 In totaal hebben 1.613 scholen (primair onderwijs) deelgenomen aan de subsidieregeling,
verdeeld over twee jaar. Een consortium van ResearchNed, het Mulier Instituut en KBA
Nijmegen heeft een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de subsidieregeling. Hierbij
bied ik uw Kamer het rapport aan. Met de oplevering van de evaluatie van de subsidieregeling
is uitvoering gegeven aan het laatste deel van de motie die ten grondslag lag aan
de subsidieregeling.6
6. Invulling motie-Stoffer over het academisch profiel vwo
Op 22 mei is de motie van het lid Stoffer (SGP) aangenomen, waarin de regering wordt
verzocht samen met het onderwijsveld te werken aan versterking van het academische
profiel van het vwo.7
Om de motie uit te voeren heb ik een aantal zaken in gang gezet. De eerste stap is
het helder in beeld krijgen van de verschillende ideeën die er leven in het onderwijsveld.
Hierbij is terminologie belangrijk: er is af en toe sprake van een te sterk onderscheid
tussen praktisch en academisch. Juist academisch onderzoek kent immers vaak een praktische
component, zoals laboratoriumonderzoek of de chirurgie. Daarnaast is het van belang
de initiatieven die nu al lopen op scholen in de lijn van praktijkgericht academisch
onderwijs op het vwo goed in beeld te krijgen. Daarom is het Ministerie van OCW in
gesprek met scholen, sectororganisaties en andere betrokkenen. De eerste beelden wijzen
erop dat er enthousiasme is voor een praktijkgerichte component, maar wel meer gericht
op onderzoeksvaardigheden. Dit is dus echt iets anders dan de ontwikkeling rondom
het praktijkgerichte vak op de havo. Het is nog te vroeg om te spreken over mogelijke
scenario’s voor een praktijkgerichte academische component op het vwo. Een verdere
verkenning naar de wenselijkheid is nodig. Hierbij wordt het universitair onderwijs
uiteraard betrokken. Hiermee is invulling gegeven aan de motie. Ik houd uw Kamer op
de hoogte van de verdere ontwikkelingen.
7. Schoolloopbanenonderzoek DUO
Voor het derde jaar op rij heeft DUO de schoolloopbanen van leerlingen onderzocht.8 DUO heeft onderzocht in hoeverre er sprake is van veranderingen in de in-, door-
en uitstroom van leerlingen tijdens de coronapandemie en de looptijd van het NP Onderwijs.
Het rapport is gepubliceerd op de website van DUO. Uiterlijk december 2025 wordt uw
Kamer geïnformeerd over de eindevaluatie van het Nationaal Programma Onderwijs, waarin
de resultaten van dit onderzoek en de analyse die op basis daarvan de komende tijd
gemaakt wordt, zijn meegenomen.
8. Motie vaststelling adviesdata voorjaarsvakantie (structureel rekening houden met
carnavalsperiode)
Op 4 april 2025 hebben de leden Wijen-Nass (BBB) en Van Nispen (SP) een motie ingediend,
waarin de regering wordt opgeroepen om bij de vaststelling van de adviesdata voor
de voorjaarsvakantie structureel rekening te houden met de carnavalsperiode.9.
Voor de voorjaarsvakantie worden door het Ministerie van OCW alleen adviesdata opgesteld. Tijdige publicatie van die adviesdata – de data voor schoolvakanties
van 2025 tot en met 2030 zijn onlangs vastgesteld10 – bieden scholen en regio’s voldoende ruimte om hierop te anticiperen en desgewenst
om op een beredeneerde en zorgvuldige wijze van deze adviesdata af te wijken. Momenteel
voert Oberon in opdracht van het Ministerie van OCW onderzoek uit naar de vaststelling
van de schoolvakanties in het funderend onderwijs in Nederland. Het eindrapport wordt
dit najaar verwacht. Het Ministerie van OCW probeert bij het bepalen van de schoolvakanties
altijd rekening te houden met verschillende (soms ook conflicterende) wensen, belangen,
tradities en immaterieel erfgoed, zoals scholen, ouders en de toeristische sector,
het jaarritme van het onderwijs, de planning van de centrale examens en de carnavalsperiode.
Het Ministerie van OCW stemt daarom de data van de schoolvakanties altijd af met verschillende
partijen, zoals de toeristische sector, ouderorganisaties en de sectorraden voor basisonderwijs
en voortgezet onderwijs, zodat de planning van de schoolvakanties zo breed mogelijk
gedragen wordt. Het is echter niet uit te sluiten dat deze belangenafweging niet elk
jaar voor elk perspectief optimaal uitwerkt. Voor het al dan niet samenvallen van
de voorjaarsvakantie met de periode van carnaval is daarbij relevant in welke week
carnaval valt.
In de communicatie over de vaststelling van de schoolvakanties, zoals op Rijksoverheid.nl,
is naar aanleiding van de motie nader toegelicht dat hierbij structureel sprake is
van een zorgvuldige belangenafweging, en dat scholen bij hun eigen planning van onder
meer de voorjaarsvakantie de ruimte hebben om eigen afwegingen te maken.11 Daarmee is invulling gegeven aan de motie.
9. Beoordeling standaard basisvaardigheden door de Inspectie van het Onderwijs (hierna:
inspectie)
In de voortgangsbrief toezicht van 20 december 202412 heb ik u geïnformeerd dat de inspectie vanaf 1 augustus 2025 de standaard basisvaardigheden
(OP0) zal meewegen in het eindoordeel op school-, afdelings- of opleidingsniveau.
Met deze standaard toetst de inspectie het aanbod voor Nederlandse taal, rekenen-wiskunde
en burgerschap in het primair onderwijs (po), voortgezet onderwijs (vo) en mbo. Door
het meewegen van deze standaard in het eindoordeel krijgt het aanbod in de basisvaardigheden
een belangrijke plaats binnen het toezicht; dit past bij de focus op basisvaardigheden.
Bij het bepalen van de precieze weging binnen het eindoordeel is het belangrijk dat
dit leidt tot een evenwichtig oordeel binnen het toezichtkader. Het doel is dat er
meer focus is op basisvaardigheden, tegelijkertijd moet een te eenzijdige focus voorkomen
worden. In de afgelopen periode heeft de inspectie zorgvuldig nagedacht over de precieze
weging van de standaard OP0 en hierover ook overleg gevoerd met de Ringen.13 Besloten is dat de standaard OP0 vanaf 1 augustus 2025 meeweegt voor het eindoordeel
op school-, afdelings- of opleidingsniveau. In de weging zal gelden dat een onvoldoende
op deze standaard niet gelijk tot het eindoordeel onvoldoende op school-, afdelings-
of opleidingsniveau leidt; daarvoor moet ook minimaal één andere standaard onvoldoende
zijn. De standaard OP0 wordt als onvoldoende beoordeeld als twee van de drie basisvaardigheden
onvoldoende zijn. De inspectie maakt hierbij geen onderscheid tussen de drie basisvaardigheden.
Als er sprake is van het oordeel onvoldoende op één van de basisvaardigheden, dan
is het oordeel op de standaard OP0 dus voldoende. Uiteraard moeten de tekortkomingen
op die basisvaardigheid wel worden hersteld. De inspectie geeft, evenals in de huidige
situatie, een herstelopdracht om de tekortkomingen op de betreffende basisvaardigheid
te herstellen. De keuze voor deze benadering kent meerdere redenen. Allereerst sluit
deze werkwijze aan bij een samenhangend onderzoekskader, waarin standaard OP0 samen
met de andere standaarden, bijvoorbeeld de standaarden die betrekking hebben op veiligheid
en pedagogisch-didactisch handelen, op een evenwichtige manier bijdraagt aan het eindoordeel
van de school, afdeling of opleiding. Door OP0 mee te laten tellen bij de beoordeling
van de school, afdeling of opleiding als geheel krijgen de basisvaardigheden binnen
het toezicht de aandacht die past bij deze kerntaak. Daarbij voorkomt deze voorgestelde
werkwijze dat burgerschap onevenredig doorwerkt in de beoordeling van de standaard
OP0; het scholenveld is nog volop bezig om burgerschap vorm te geven in het curriculum.
De wijziging wordt verwerkt in de jaarlijkse actualisatie van de onderzoekskaders,
die uw Kamer voor het zomerreces ontvangt. Deze werkwijze geldt voor de schooljaren
2025/2026 en 2026/2027. De huidige onderzoekskaders worden grondig herzien, deze nieuwe
onderzoekskaders treden vanaf schooljaar 2027 in werking. Bij deze herziening wordt
de standaard OP0, inclusief de weging en positionering daarvan binnen het kader, opnieuw
tegen het licht gehouden.
10. Update Persoonlijk Voortgezet Onderwijs (Pvo)
Het bestuur van Persoonlijk Voortgezet Onderwijs (Pvo) heeft het afgelopen jaar de
mogelijkheden onderzocht om het Pvo-onderwijs te kunnen blijven voorzetten. In Stichting
Carmelcollege is een stabiele en betrouwbare partner gevonden, dat vind ik een positieve
beweging. Pvo draagt de scholen in Geldermalsen en Hurdegrayp per 1 augustus 2025
over aan Stichting Carmelcollege. Het Pvo-onderwijs in Deventer wordt onder Stichting
Carmelcollege voortgezet als onderdeel van het Etty Hillesum Lyceum.
Pvo Hoorn zal per 1 augustus 2025 haar deuren definitief sluiten. Bijna alle leerlingen
hebben inmiddels een passende plek gevonden op een school in de regio. Pvo draagt
er zorg voor dat de leerlingen die nu nog geen plek hebben, begeleid worden zodat
ook zij na de zomer hun onderwijs kunnen voorzetten. Voor het personeel is er een
sociaal plan.
Hiermee is er voor de leerlingen van Pvo een passende oplossing waarbij zij hun schoolloopbaan
verder kunnen vervolgen.
11. Onderzoek naar de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs
Op 26 april 2023 ontving uw Kamer een brief over oplossingen voor geïdentificeerde
knelpunten in de samenwerking tussen kinderopvang en het onderwijs.14 In de brief is aangekondigd dat de Ministeries van OCW en SZW een onderzoek zouden
gaan uitvoeren om cijfers en feitelijke gegevens rondom de samenwerking tussen kinderopvang
en onderwijs op een rij te zetten. Hierbij bied ik uw Kamer het rapport aan, uitgevoerd
door Andersson Elffers Felix (AEF). De relevante veldpartijen zijn actief betrokken
geweest bij het onderzoek. Als vervolg hierop zullen de Ministeries van OCW en SZW
de resultaten van het onderzoek gezamenlijk verder bespreken met deze partijen en
bekijken welke maatregelen nodig zijn en doorgevoerd kunnen worden
12. Maatwerkmogelijkheden in het funderend onderwijs
Het is belangrijk dat ieder kind zich kan ontwikkelen op een passende en veilige plek.
Hiervoor kan het nodig zijn dat onderwijs en zorg meer flexibel worden ingezet. Binnen
de huidige wet- en regelgeving zijn er al verschillende mogelijkheden voor scholen,
besturen en samenwerkingsverbanden om maatwerk te bieden. Dat kan bijvoorbeeld via
een afwijking van de onderwijstijd voor individuele leerlingen of het inrichten van
speciale voorzieningen.
Zoals in de motie van het lid Van Zanten (BBB) wordt benadrukt, is het essentieel
dat de ruimte voor scholen, besturen en samenwerkingsverbanden voor het bieden van
maatwerk bij hen bekend is.15 Daarom zijn zij recentelijk onder andere via de nieuwskanalen van het Ministerie
van OCW gewezen op de verschillende maatwerkmogelijkheden in het onderwijs. Het Steunpunt
Passend Onderwijs heeft deze mogelijkheden overzichtelijk weergegeven op hun webpagina
Ruimte in Regels. Bovendien heeft de inspectie haar brochure genaamd Ruimte in Regels recentelijk geactualiseerd, waarin enkele van de belangrijkste regels rondom administratie
en verantwoording voor het po staan.
Om ervoor te zorgen dat er voor ieder kind een passende plek in het onderwijs is,
is het van belang dat er structureel meer ruimte komt voor flexibiliteit in wetgeving.
Om dit mogelijk te maken, is eind vorig jaar een wetstraject gestart dat het aantal
maatwerkmogelijkheden zal verbreden.
13. Structurele middelen voor hoogbegaafdheid
Zoals toegezegd in de kamerbrief Passend onderwijs informeer ik hierbij uw Kamer over
de inzet van de middelen per 2026. Met het plan van aanpak hoogbegaafdheid en de twee
subsidieregelingen Begaafde leerlingen (2019–2023; 2023–2025) is een positieve impuls
gegeven aan het onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen.
Eind 2025 loopt de subsidieregeling Begaafde leerlingen po en vo 2023–2025 voor de
samenwerkingsverbanden po en vo af. De grote meerderheid van de samenwerkingsverbanden
passend onderwijs heeft deze middelen in 2019 en 2022 toegekend gekregen en gericht
ingezet, waarmee de ondersteuning en het aanbod op het gebied van hoogbegaafdheid
is versterkt. Bij een impuls past het instrument subsidie, maar bij het borgen van
deze opbrengsten past een meer duurzame inzet van de middelen. Ik ben daarom voornemens
om de structureel beschikbare middelen van 23,3 miljoen euro per jaar voor (hoog)begaafde
leerlingen daarom, zoals bij aanvang van de subsidie aangekondigd, structureel onderdeel
van de bekostiging aan samenwerkingsverbanden te laten worden. Zo blijven de middelen
structureel beschikbaar en kan het ingerichte aanbod voor deze leerlingen en de opgebouwde
kennis over hoogbegaafdheid worden bestendigd. Onderwijsprofessionals kunnen tevens
een beroep blijven doen op de ondersteuning en expertise door het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid.
Naar verwachting informeer ik uw Kamer aan het eind van het jaar verder over de opbrengsten
van het plan van aanpak hoogbegaafdheid en de uitkomsten van diverse onderzoeken,
waaronder het monitoronderzoek bij de regeling Begaafde leerlingen po en vo 2023–2025.
Ook wordt dit verbonden aan de beleidsontwikkeling op het gebied van inclusief onderwijs,
waaronder bijvoorbeeld de themagroep «Ondersteuning in en om de school» die in het
najaar advies zal uitbrengen.
14. Afspraken met samenwerkingsverbanden over ouder- en jeugdsteunpunten
Tijdens het plenaire debat met uw Kamer op 18 april 2024, over het wetsvoorstel Versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs, zijn er twee moties ingediend die de regering oproepen om met samenwerkingsverbanden
afspraken te maken over de ouder- en jeugdsteunpunten. Het lid Westerveld (GL-PvdA)
heeft een motie ingediend die de regering vraagt om met samenwerkingsverbanden afspraken
te maken over hoe zij de ervaringen van leerlingen en ouders verwerken bij het opzetten,
doorontwikkelen en evalueren van de ouder- en jeugdsteunpunten.16 Het lid De Kort (VVD) heeft een motie ingediend waarin hij de regering vraagt om
afspraken te maken met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs over hoe de onafhankelijkheid
van de ouder- en jeugdsteunpunten wordt geborgd. Dit zodat de ouder- en jeugdsteunpunten
uitsluitend in het belang van de leerling ouders en leerlingen werken.17
De wet Versterking positie ouders en leerlingen in passend onderwijs verplicht ouder- en jeugdsteunpunten om uitsluitend in het belang van de leerling
hun taken uit te voeren. Bij de totstandkoming van de ouder- en jeugdsteunpunten hebben
samenwerkingsverbanden, leerlingen en ouders nagedacht over opzet en inrichting van
de ouder- en jeugdsteunpunten. Dit heeft geresulteerd in de Leidraad voor samenwerkingsverbanden: Samen bouwen aan ouder- en jeugdsteunpunten.18 Deze leidraad bevat een stappenplan dat duidelijk aangeeft hoe samenwerkingsverbanden
met (de ervaringen van) ouders en leerlingen het ouder- en jeugdsteunpunt kunnen opzetten
en doorontwikkelen. Onderdeel van dit stappenplan zijn ook aanwijzingen hoe ouder-
en jeugdsteunpunten onafhankelijk van de procedures van het samenwerkingsverband kunnen
werken.
Ouder- en jeugdsteunpunten worden nu op basis van subsidie van het Ministerie van
OCW ondersteund door het Ondersteuningsplein Ouder- en Jeugdsteunpunten (Ondersteuningsplein
OJS). Het Ondersteuningsplein OJS heeft begin dit jaar een check- en gesprekstool
ontwikkeld.19 Op basis van de hierboven genoemde wet zijn 18 punten beschreven waar ouder- en jeugdsteunpunten
aan moeten voldoen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een periodieke check bij ouders en
leerlingen over welke verbeteringen mogelijk zijn voor het steunpunt, of de objectieve
en feitelijke informatie van het steunpunt wordt aangevuld met informatie van ouders
en leerlingen en of het steunpunt goed in beeld is bij bijvoorbeeld ouderraden, leerlingraden,
jeugdraden en partners als jeugdhulpverlening en brugfunctionaris. De tool bevat per
onderdeel verdiepende vragen om samenwerkingsverbanden en ouder- en jeugdsteunpunten
te helpen die onderdelen te ontwikkelen. Daar worden ze in ondersteund door het Ondersteuningsplein
OJS. De check- en gesprekstool is overhandigd aan het bestuur van het Overkoepelend
Netwerk Samenwerkingsverbanden (ONSwv) en met hen wordt de voortgang op de punten
gemonitord.
15. Samenwerking bij de overgang van po naar vo voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte
Het lid De Kort (VVD) heeft mij tijdens het plenaire debat met uw Kamer op 18 april
2024, over het wetsvoorstel Versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs, verzocht in kaart te brengen hoe steunpunten kunnen samenwerken om de overgang van
po naar vo te vergemakkelijken voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en breder
in kaart te brengen of de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden po en vo optimaal
verloopt.20
Om het bovenstaande beter in beeld te krijgen, heeft Oberon in opdracht van het Ministerie
van OCW een onderzoek uitgevoerd onder alle samenwerkingsverbanden. Hierbij bied ik
u het onderzoeksrapport aan. De onderzoeksresultaten laten zien dat de meeste samenwerkingsverbanden
samenwerken rond de overgang van po naar vo van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte.
Samenwerkingsverbanden die in dit kader (nog) niet met een ander samenwerkingsverband
samenwerken, werken doorgaans wel met andere partners (zoals scholen) samen om de
overgang van po naar vo te vergemakkelijken voor kwetsbare leerlingen. Ouder- en jeugdsteunpunten
werken vooral op casusniveau met elkaar samen. In sommige gevallen is er sprake van
gezamenlijke ouder- en jeugdsteunpunten voor het po en vo.
Het onderzoek laat zien dat de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden voor po
en vo over het algemeen goed verloopt. Verbetering is mogelijk door bijvoorbeeld te
werken aan een gezamenlijke visie en doelen, gezamenlijk beleid en een duidelijke
rol- en taakverdeling. Als samenwerkingsverbanden dezelfde visie hebben over de ondersteuning
aan leerlingen met een ondersteuningsbehoefte kunnen ze hier eenduidig beleid op maken.
In dit beleid is opgenomen wat scholen in zowel het po als het vo kunnen bieden, wat
voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte nodig is om een succesvolle overstap
te maken en wat hierin de rol is van de po school, de vo school, het ouder- en jeugdsteunpunt
en het samenwerkingsverband. Door dit beleid te communiceren naar scholen, ouders
en leerlingen en toe te zien op de uitvoering kunnen leerlingen met een ondersteuningsbehoefte
een soepelere overstap maken van het po naar het vo.
Het rapport is gedeeld met alle samenwerkingsverbanden passend onderwijs en aan het
bestuur van het ONSwv overhandigd, zodat er gebruik gemaakt kan worden van de goede
voorbeelden en werkzame elementen. De verbeterpunten die in het rapport worden genoemd
en de aanbevelingen die de onderzoekers doen werken wij de komende periode met hen
uit.
16. Dyslexieverklaring bij spraaksynthese
Het lid Rooderkerk (D66) vroeg in het debat passend onderwijs van 21 mei jl. naar
de noodzaak van deskundigenverklaringen voor het mogen gebruiken van een voorleeshulp
(formeel: spraaksynthese) bij de examens van de taalvakken.21 Sinds dit jaar is spraaksynthese voor alle vakken, behalve de talen, toegestaan voor
alle leerlingen waarvan de inschatting is dat zij hier baat bij hebben. Dit is opgenomen
in de Regeling toegestane hulpmiddelen voor de centrale examens van het College voor
Toetsen en Examens (hierna: CvTE). Een deskundigenverklaring is hiervoor niet nodig.
Voor spraaksynthese bij de taalvakken is wel een deskundigenverklaring nodig. Dit
komt omdat technisch lezen onderdeel is van het domein leesvaardigheid dat in dit
examen wordt getoetst. Een deskundigenverklaring betekent in dit geval niet dat er
ook sprake moet zijn van dyslexie. Niet de diagnose van een leerling staat bij de
deskundigenverklaring centraal maar de ondersteuningsbehoefte.
In mijn brief over de toekomst van de examenvoorzieningen voortgezet onderwijs heb
ik aangekondigd dat de regelgeving over de deskundigenverklaring onder de loep wordt
genomen.22 Onderzocht wordt of deze voldoende ruimte biedt om daadwerkelijk passende aanpassingen
aan het examen te kunnen doen.
Voor het einde van 2025 informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van deze en
andere maatregelen uit bovengenoemde brief.
17. Start programma digitaal examineren
Het centraal examen is een belangrijk fundament onder het Nederlandse onderwijsstelsel.
Het zorgt voor een lat die voor iedereen gelijk is, ongeacht de onderwijskundige keuzes
die scholen zelf mogen maken. Examens zijn onderdeel van het onderwijs en sluiten
daar ook op aan. Als het onderwijs digitaliseert, dienen examens waar gewenst mee
te bewegen. Het centraal examen wordt nu deels digitaal en deels op papier afgenomen.
De examens in het vmbo-bb/kb kennen al ruim tien jaar een digitale vorm, maar de examens
voor kandidaten in het vmbo-tl/gl, havo en vwo worden nog op papier afgenomen.
De examenketen gaat daarom, onder leiding van het College voor Toetsen en Examens
(CvTE), onderzoeken op welke manier examinering in het voortgezet onderwijs verbeterd
kan worden met behulp van digitalisering. Hierbij is digitalisering geen doel op zich,
maar een middel om een breder palet aan kennis en vaardigheden te kunnen toetsen.
Digitalisering kan zo helpen bij het vergemakkelijken van de correctie en bijdragen
aan een lagere werkdruk van docenten.
De komende vijf jaar wordt binnen het programma digitaal examineren samen met scholen,
docenten en leerlingen verkend of en op welke manier geleidelijk toegewerkt wordt
naar digitale centrale examens. Het programma is opgebouwd uit drie programmalijnen:
Het verkennen van nieuwe technologische oplossingen binnen de examens en de examenketen,
het verkennen van ICT-oplossingen voor vakinhoudelijke vernieuwingen en de doorontwikkeling
van de ICT-infrastructuur van de examenketen.
De mogelijkheden van technologie moeten benut worden voor het verbeteren van de centrale
examens. Dit zorgt voor een efficiëntere en meer wendbare examenketen die veilig en
betrouwbaar is. Dit zal met oog voor uitvoerbaarheid, veiligheid, en meerwaarde voor
het huidige examenprogramma gebeuren. Ook zal er aandacht zijn voor continuïteit van
de digitale examens in het geval van een storing of cyberaanval. Na de zomer worden
er onderzoeken op scholen gestart en eind 2026 zijn de eerste resultaten bekend.
Uw Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van het programma digitaal examineren
en de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken en pilots.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
Indieners
-
Indiener
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap