Brief regering : Antwoorden op vragen commissie van de V-100 over het COA
33 042 Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)
Nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ASIEL EN MIGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2025
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de commissie voor
de Rijksuitgaven die zijn geformuleerd tijdens de V-100.
De Minister voor Asiel en Migratie, M.C.G. Keijzer
Vragen van de V-100 over het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en antwoorden
1. Hoe voorkomt u dat asielzoekers regelmatig moeten verhuizen tussen opvanglocaties
en wat zijn de criteria voor een overplaatsing? Erkent u dat verhuizingen negatieve
effecten kunnen hebben op participatie en integratie?
Veelvuldig verhuizen kan inderdaad een negatieve invloed hebben op de participatie
en integratie van asielzoekers en statushouders. Het is van belang het aantal verhuisbewegingen
terug te brengen. Verhuizingen komen vooral voor in de tijdelijke noodopvang. Met
instroombeperkende en uitstroom bevorderende maatregelen wordt de druk op het opvanglandschap
verminderd. Zo kunnen asielzoekers vaker gebruik maken van een duurzame opvangplek.
Ook de uitvoeringsagenda flexibilisering asielketen heeft het doel het aantal verhuisbewegingen
voor asielzoekers terug te brengen. Na de aanmeldprocedure verhuizen asielzoekers
slechts een keer. Naar een regulier azc (kansrijk), of naar een azc voor versnelde
procedure (kansarm).
Het COA hanteert momenteel de onderstaande criteria voor overplaatsingen:
– gezinnen met schoolgaande kinderen verhuizen zoveel mogelijk in de schoolvakanties.
– bewoners blijven als het kan binnen dezelfde regio, zodat ze hun sociale netwerk houden
en verder kunnen gaan met hun studie of vrijwilligerswerk.
– Er wordt rekening gehouden met medische en psychosociale omstandigheden van bewoners.
– Er wordt zoveel mogelijk voorkomen dat asielzoekers binnen korte tijd meerdere keren
moeten verhuizen.
Ondanks de volle inzet van het demissionair kabinet en de keten is de bezettingsgraad
nog altijd hoog. Het is daarom nog niet altijd mogelijk om de gewenste kwaliteit ook
voor alle bewoners te realiseren.
2. Hoe verschilt het aanbod van participatie en vrijwilligerswerk tussen typen opvanglocaties,
zoals noodopvang, en hoe stuurt u op gelijke toegang van voorzieningen?
Het voorzieningenpeil op noodopvanglocaties is gemiddeld van mindere kwaliteit dan
op reguliere COA-locaties. Het is mede daarom dat bewoners hier zo kort mogelijk verblijven.
Niet alle trainingen die het COA aanbiedt ter stimulering van participatie worden
op alle noodlocaties aangeboden. Statushouders in de noodopvang kunnen niet altijd
beginnen met hun voorinburgeringstraject.
Op alle COA locaties worden lessen basis Nederlands aangeboden door vrijwilligers.
Ook kunnen bewoners op alle locaties vrijwilligerswerk doen, bijvoorbeeld in de schoonmaak.
Tot slot is er op elke locatie sprake van een activiteitenaanbod. Bewoners worden
betrokken in het aanbod en in de deelname daaraan.
3. Welke mogelijkheden ziet u om asielzoekers vanaf dag één nuttige dagbesteding of
participatieactiviteiten aan te bieden ongeacht hun opvanglocatie?
Het gebruik van noodopvang wordt teruggedrongen door maatregelen die de druk op de
asielketen verlichten. Zo kunnen asielzoekers vaker gehuisvest worden op een duurzame
opvanglocatie met een goed voorzieningenpeil. Daarbij helpt het dat asielzoekers sinds
enkele tijd al na zes maanden in Nederland betaald werk mogen verrichten. Ook de implementatie
van de Uitvoeringsagenda Flex biedt mogelijkheden om asielzoekers sneller voor te
bereiden op het opbouwen van een toekomst in Nederland of in het land van herkomst.
4. Welke problemen ziet u in toegang tot BSN, REBA, TWV en hoe worden deze weggenomen
om participatie te bevorderen?
Sinds enige tijd is het voor asielzoekers mogelijk om na een verblijf van zes maanden
in Nederland betaald werk te verrichten. Dit bevordert de mogelijkheden tot participatie
en biedt mogelijkheden om een eigen bijdrage voor de asielopvang te vragen via de
Regeling Eigen Bijdrage Asielzoekers (REBA). In Nederland is een Burgerservicenummer
(BSN) verplicht om te kunnen werken. Bij een eerste inschrijving in de basisregistratie
personen (BRP) wordt een BSN afgegeven. De achterstanden bij de registratie van asielzoekers
in de BRP is grotendeels ingehaald. Op dit moment kan iedereen die een BSN nodig heeft
voor werk, wonen of studie binnen twee weken worden uitgenodigd bij een van de BRP-inschrijfvoorzieningen.
5. Hoe beoordeelt u de huidige informatievoorziening aan asielzoekers over hun rechten,
plichten en procedures en op welke wijze wordt deze geëvalueerd?
Ik beoordeel de informatievoorziening aan asielzoekers over hun rechten, plichten
en procedures als goed. In het rechten en plichtengesprek dat het COA met een asielzoeker
voert, wordt de asielzoeker gewezen op de huisregels, geïnformeerd over de verstrekkingen
en over de consequenties van het niet naleven van de afspraken en plichten in de opvang.
Belangrijk onderdeel hierbij is het non-discriminatiebeginsel, zoals dit is bepaald
in artikel 1 van de Grondwet. De informatie over «procedures» wordt, waar dit ziet
op de asielprocedure, verstrekt door IND, de advocaat en Vluchtelingenwerk. Medewerkers
van het COA worden getraind om deze informatie op een toegankelijke manier over te
brengen, met behulp van begrijpelijke taal, beeldmateriaal, vertalingen en tolken.
Zij letten daarbij ook op signalen van bewoners over wat wel en niet werkt, afhankelijk
van de doelgroep. Deze signalen worden actief opgepakt zodat de informatievoorziening
waar nodig kan worden aangepast. Daarnaast toetst het COA de tevredenheid van bewoners
over de informatievoorziening via een bewonerstevredenheidsonderzoek. Ook loopt er
momenteel een pilot op een beperkt aantal locaties waarbij de tevredenheid continu
wordt gemeten.
6. Welke maatregelen neemt u om de begrijpelijkheid en betrouwbaarheid van informatie
voor asielzoekers te waarborgen bijvoorbeeld via sleutelpersonen of vertalingen?
Het is belangrijk dat het COA haar bewoners weet te bereiken via goed opgeleid personeel
met voldoende specialisering in de verschillende deelbehoeften. Het COA is gevraagd
hier rekening mee te houden in haar personeelsbestand via cursussen voor aandachtsfunctionarissen
en contactpersonen.
7. Welke stappen onderneemt u om de begeleiding van kwetsbare groepen, zoals alleenstaande
minderjarige vreemdelingen (AMV’s) en LHBTI-asielzoekers, te verbeteren?
Voor de opvang van amv’s wordt extra aandacht gevraagd. Voor amv’s werkt het COA nauw
samen met Nidos, dat als wettelijke voogd verantwoordelijk is voor hun begeleiding.
Iedere amv heeft een jeugdbeschermer van Nidos. Samen wordt ingezet op veilige opvanglocaties
die aansluiten bij de specifieke behoeften van deze jongeren, met extra aandacht voor
hun ontwikkeling en bescherming. Verder is het streven dat op iedere COA-locatie een
contactpersoon kind aanwezig is. Deze persoon is verantwoordelijk voor het organiseren
van activiteiten en coördinerend in het bieden van begeleiding en voorlichting aan
kinderen.
Het COA is verzocht voort te bouwen op bestaande verbeterplannen voor deze doelgroepen.
Daarbij blijft het uitgangspunt dat amv’s en andere kwetsbare groepen niet worden
opgevangen op noodopvanglocaties. Wanneer dit toch noodzakelijk is, moeten die locaties
kunnen voorzien in hun specifieke begeleidings- en activiteitenbehoeften. De samenwerking
met Nidos is hierin van groot belang.
Daarnaast is het COA gestart met een hernieuwde en verdiepende inventarisatie van
de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Deze inventarisatie brengt
in kaart welke locaties wel of niet voldoen aan de opvangstandaarden voor kinderen,
en wat nodig is om verbeteringen te realiseren. Op basis van de uitkomsten zullen
gerichte maatregelen worden getroffen om de opvangsituatie van kinderen en amv’s te
verbeteren.
Zoals in het antwoord op uw eerste vraag aangegeven is de bezettingsgraad, ondanks
de inspanningen van het demissionair kabinet en de keten, nog altijd hoog. Dit komt
ook de kwaliteit van de begeleiding van kwetsbare groepen niet ten goede.
8. Hoe wordt samengewerkt met organisaties binnen en buiten de asielketen om passende
begeleiding en bescherming van kwetsbare groepen te garanderen?
De medewerkers van de betrokken organisaties binnen en buiten de migratieketen spreken
elkaar veelvuldig in verschillende verbanden waarin de begeleiding en bescherming
van kwetsbare groepen centraal staat. Zowel op operationeel als ambtelijk niveau.
Ook als Minister onderhoud ik goede contacten met de betrokken organisaties. Door
deze nauwe banden kunnen signalen adequaat van vervolgacties worden voorzien.
9. Op welke manier worden tekorten aan opvangplekken voor AMV’s in kaart gebracht
en aangepakt en hoe wordt de overgang naar volwassenheid daarin meegenomen?
Het COA en Nidos monitoren de opvangcapaciteit voor amv’s zorgvuldig. Zij houden op
basis van de actuele instroom, doorstroom en uitstroom de beschikbare en benodigde
opvangplekken bij. Dit maakt het mogelijk om tijdig bij te sturen waar dat nodig is.
Het verkrijgen van voldoende nieuwe opvangplekken verloopt moeizaam. Nidos en het
COA zijn voortdurend in gesprek met gemeenten om te bezien waar nieuwe locaties geopend
kunnen worden.
Bij de begeleiding van amv’s wordt expliciet rekening gehouden met de overgang naar
volwassenheid. Nidos- de voogdijinstelling voor alle amv – begeleidt de jongeren hierbij.
Het doel is om de overgang van minderjarigheid naar volwassenheid zo geleidelijk en
zorgvuldig mogelijk te laten verlopen, met oog voor de ontwikkeling van de jongere.
De verlengde opvang speelt hierin een belangrijke rol. Dit houdt in dat Nidos jongeren
die dat nodig hebben tot hun 21e kan begeleiden.
10. Welke waarborgen zijn er voor een zorgvuldige behandeling van verzoeken tot familiehereniging
en hoe wordt hierover gecommuniceerd met betrokkenen?
Er zijn verschillende waarborgen voor een zorgvuldige procedure. Daarbij is er voldoende
ruimte voor een individuele beoordeling waarbij alle omstandigheden in ogenschouw
worden genomen. Zo heeft de vreemdeling drie maanden na het krijgen van een verblijfsvergunning
asiel de tijd om gezinshereniging (nareis) aan te vragen. Indien de vreemdeling de
aanvraag niet tijdig heeft ingediend, wordt door de IND beoordeeld of dit verschoonbaar
kan worden geacht. Daarbij worden de individuele omstandigheden van de vreemdeling
meegewogen. Als de IND de te late indiening verschoonbaar acht, gelden de gunstige
nareisvoorwaarden. Op deze manier wordt voorkomen dat aanvragers buiten hun schuld
om aan strengere reguliere voorwaarden voor gezinshereniging moeten voldoen.
Om voor gezinshereniging in aanmerking te kunnen komen moet aan verschillende voorwaarden
voldaan worden. De vreemdeling kan middels documenten en verklaringen onderbouwen
dat hieraan voldaan wordt. Indien de aanvraag niet compleet is, zal de IND de vreemdeling
in de gelegenheid stellen zijn aanvraag compleet te maken. De IND beoordeelt vervolgens
op basis van de overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen, in onderlinge
samenhang bezien, of de identiteit en de familierechtelijke relatie aannemelijk zijn
gemaakt. Naar gelang de uitkomst van deze integrale beoordeling kan worden overgegaan
tot nader onderzoek of een beslissing. Bij nader onderzoek kan de IND de vreemdeling
tegemoet komen door bijvoorbeeld DNA-onderzoek aan te bieden of een gehoor te houden
met de gezinsleden in het buitenland en/of de referent in Nederland.
Indieners
-
Indiener
M.C.G. Keijzer, minister voor Asiel en Migratie