Brief regering : Reactie op het amendement van het lid Kostic c.s. over middelen voor het verminderen van apenproeven (Kamerstuk 36725-VIII-11)
36 725 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2025
Op 19 juni jl. is tijdens het debat over de voorjaarsnota amendement 36 725 VIII, nr. 11 van het lid Kostiç c.s. ingediend. Ik heb in het debat op 1 juli 2025 over de Eerste
suppletoire begroting van OCW dit amendement ontraden. Met deze brief informeer ik
de Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nadrukkelijk
dat de gevolgen van het aannemen van het amendement funest zijn voor het gezondheidsonderzoek,
het dierenwelzijn, de pandemische paraatheid en strategische autonomie ten aanzien
van geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling. Ik leg uit waarom ik de praktische consequenties
van de toelichting van het amendement zeer onwenselijk vind en dat «veilige afbouw»
van de proefdierkolonie, zoals de indieners van het amendement beogen, in deze vorm
niet mogelijk is.
Het amendement regelt dat artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) wordt verlaagd
met € 2.5 miljoen en vervolgens weer met € 2.5 miljoen wordt verhoogd. De indieners
beogen meerjarige verwerking van dit amendement. De toelichting van het amendement
vraagt «om te kiezen voor scenario 2 uit het rapport van de Commissie Bijker1 en alsnog uitvoering te geven aan de wens van de Tweede Kamer om het aantal proeven
op niet-humane primaten (NHP) zo snel mogelijk, en veilig, af te bouwen».
Ik hecht eraan in deze brief twee kanttekeningen te noemen die de Commissie plaatst
bij scenario 2:
• Alternatieve (proefdiervrije) modellen kunnen nu nog niet het volledige inzicht bieden
in de complexe menselijke biologie en ziekteprocessen, waardoor het aantal proeven
niet zomaar «veilig» kan worden verminderd.
• Het aantal NHP dat in de kolonie zit is, na eerdere dalingen, op de minimale omvang.
Verdere daling van het aantal NHP zal daardoor leiden tot inteelt in de kolonie en
is daarom niet mogelijk.
Het uitvoeren van de toelichting van dit amendement betekent de facto kiezen voor
scenario 1. Daarmee moeten we gezamenlijk accepteren dat op korte termijn de fokkolonie
wordt opgeheven, en dat wordt gestopt met noodzakelijk onderzoek ten behoeve van de
pandemische paraatheid en de bestrijding van ernstige ziekten als dementie, Parkinson,
en Multiple sclerose (MS). Indien er een meerderheid voor dit amendement stemt, dan
kiest de Kamer ervoor dat Nederland sterk afhankelijk wordt van het buitenland voor
NHP-onderzoek, dat we als land minder snel kunnen reageren op een nieuwe pandemie
en we het risico lopen om goede onderzoekers, en essentiële kennis en ervaring te
verliezen aan het buitenland. Ook verplaatst het NHP-onderzoek naar plekken waar een
lagere standaard voor dierenwelzijn geldt dan in Nederland. Dit acht ik zeer onwenselijk.
Hieronder licht ik mijn zwaarwegende bezwaren bij de toelichting van het amendement
verder toe.
De OCW-subsidie van € 13,1 miljoen per jaar bedraagt een groot deel van de begroting
van het BPRC. Naast de OCW-subsidie haalt het BPRC de rest van zijn inkomsten (ongeveer
€ 5 miljoen per jaar) uit projectinkomsten2. De OCW-subsidie aan het BPRC is niet geoormerkt voor proeven met NHP, maar is ter
dekking van de exploitatiekosten. Om het BPRC functioneel te laten zijn, dus zonder
ook maar één NHP-proef te doen, wordt een groot deel van de subsidie besteed aan o.a.
het beheer van een minimale fokkolonie, huisvesting en verzorging van de kolonie volgens
de hoogste dierenwelzijnstandaarden3, en het in stand houden van een actieve onderzoekscapaciteit met bijbehorende voorzieningen,
om voorbereid te zijn op de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten.
Als een jaarlijks toenemend deel van de exploitatiesubsidie wordt geoormerkt voor
proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden, op de manier zoals in de toelichting van
het amendement beschreven, betekent dit dat er na een paar jaar geen OCW-subsidie
meer over is voor het in stand houden van een minimale fokkolonie en noodzakelijke
actieve onderzoekscapaciteit bij het BPRC, bijvoorbeeld ten behoeve van pandemische
paraatheid en de bestrijding van levensbedreigende ziekten. Het BPRC kan dan niet
voortbestaan.
De toelichting van het amendement stelt dat het aantal proeven op NHP op deze manier
veilig kan worden afgebouwd, want «het onderzoek dat nodig is voor de bestrijding
van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid
bedreigen bij het BPRC kunnen tot 2030 met het niet-geoormerkte belastinggeld worden
gefinancierd.» Deze constatering door de indieners van het amendement is onjuist.
Het veilige kader dat ik hanteer (en is meegegeven vanuit de Kamer) is dat proeven
met NHP alleen afgebouwd kunnen worden als dit geen gevolgen heeft voor het onderzoek
dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken
van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Aangezien er door de beoogde
oormerking geen OCW-subsidie meer over is voor het in stand houden van een minimale
fokkolonie en noodzakelijke actieve onderzoekscapaciteit bij het BPRC, kan er ook
geen onderzoek meer worden gedaan ten behoeve van de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Het uitvoeren
van de toelichting van dit amendement leidt dus niet tot een «veilige» afbouw van
het aantal proeven op NHP. Ik wil daaraan toevoegen dat Nederland in een ethisch lastig
uitlegbare positie komt door geen NHP-onderzoek meer te doen, maar nog wel gebruik
te maken van geneesmiddelen waarvoor in het buitenland proeven met NHP zijn uitgevoerd.
In mijn brief van 11 april jongstleden (Kamerstuk 32 336, nr. 164) heb ik aangegeven dat het BPRC momenteel werkt aan een nieuw ambitieplan voor de
komende vijf jaar. Als onderdeel daarvan maak ik afspraken met het BPRC dat een groter
deel van de subsidie aan de ontwikkeling van proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden
wordt besteed. Er is bij het BPRC grote welwillendheid om ambitieus te zijn in de
uitvoering van de motie Teunissen. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat de toekomst
proefdiervrij moet zijn. Wetenschappelijke ontwikkelingen gaan snel, dus daarom is
het goed om over vijf jaar opnieuw een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar
de mogelijkheid om het aantal proeven op NHP verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen
heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap