Brief regering : Voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen – zomer 2025
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 687
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2025
Voor u ligt de derde voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen (hierna:
de voortgangsrapportage). Hierin staat de actuele stand van zaken over de voortgang
van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.1 De transitie is een van de grootste stelselherzieningen van de afgelopen jaren en
dient dan ook zorgvuldig te gebeuren. Het gaat immers om de pensioenen van veel Nederlanders.
Bij de transitie blijven pensioendeelnemers van alle generaties samen deelnemen aan
een pensioenregeling, waarbinnen goede en slechte risico’s onderling worden gedeeld.
Zo behalen zij gezamenlijk voordeel uit het pensioencollectief.
In figuur 1 is weergegeven waar de transitie zich bevindt in de tijd. De Wet toekomst
pensioenen (Wtp) is op 1 juli 2023 in werking getreden, sindsdien zijn de bij de pensioentransitie
betrokken partijen hard aan het werk om de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel
te realiseren.
Figuur 1: Transitieperiode – mijlpalen
2025 is het jaar dat de eerste pensioenfondsen en hun deelnemers zijn overgestapt
naar het nieuwe stelsel. Daarnaast ontvangen in het najaar van 2025 miljoenen deelnemers
van hun pensioenuitvoerder informatie over de aanstaande overstap per 1 januari 2026
naar het nieuwe stelsel. Met andere woorden: 2025 is het jaar dat het nieuwe pensioenstelsel
voor meer dan de helft van de Nederlandse pensioendeelnemers dichterbij komt.
Het is van cruciaal belang dat pensioenuitvoerders en sociale partners de deelnemers
goed betrekken bij en informeren over de pensioentransitie. Dit geldt in het bijzonder
voor de keuzes die zij hebben gemaakt rondom het overgaan naar het nieuwe stelsel
en welke overwegingen daarbij vanuit het collectief zijn gemaakt. Het politieke en
maatschappelijke debat rond het amendement Joseph c.s. bevestigt dat werken aan draagvlak
en vertrouwen een permanente opdracht is. Het vertrouwen van deelnemers in pensioen
is stabiel en neutraal (zie paragraaf 5.1). Dat neemt niet weg dat er vragen en zorgen
zijn van deelnemers over de overstap naar het nieuwe stelsel. Zoals ik in mijn brief
van 13 mei heb aangegeven, neem ik daarom een drietal aanvullende maatregelen om te
zorgen dat deelnemers beter worden betrokken en geïnformeerd.2 Ik zal de inspanningen van de sector nauwlettend volgen en ga waar nodig het gesprek
aan over verbeteringen. In hoofdstuk 2 ga ik hierop verder in.
Voor de meeste deelnemers met een regeling uitgevoerd door een verzekeraar of premiepensioeninstelling
(PPI) is de pensioentransitie in 2025 vooralsnog minder zichtbaar. Vanwege de aard
van de contracten en het bijbehorende besluitvormingsproces volgen deze regelingen
een ander ritme. Uit de monitoring blijkt dat veel werkgevers kiezen om de huidige
regeling voor bestaande werknemers te eerbiedigen. Voor de meeste nieuwe deelnemers
en de deelnemers die de overstap wel gaan maken, zal op basis van de huidige inzichten
hun regeling pas in 2026 of 2027 worden omgezet, met het zwaartepunt in het laatste
jaar. Dit legt een grote druk op de uitvoering. De regeringscommissaris transitie
pensioenen signaleert hier een potentieel risico en adviseert sectorpartijen de ondernomen
acties voort te zetten, en waar mogelijk uit te breiden, om zo de omzetting van verzekerde
regelingen meer gelijkmatig te spreiden en zo piekbelasting te verminderen. Daarom
ben ik in gesprek met de betrokken partijen (verzekeraars, adviseurs en sociale partners)
om te komen tot concrete afspraken over een gecoördineerde aanpak voor komende periode.
Opzet monitor
De monitor is uitgevoerd conform het plan van aanpak monitoring.3 Onderdeel hiervan zijn de meest actuele edities van de in opdracht van SZW door EY
Adviseurs B.V. (hierna: EY) uitgevoerde transitiemonitor (bijlage 1), de deelnemersmonitor
(bijlage 2), de doelstellingenmonitor, het advies van de regeringscommissaris transitie
pensioenen (bijlage 3), de informatie van toezichthouders DNB en AFM, overige onderzoeken
en de gesprekken die ik met de pensioensector voer, onder andere met de sociale partners,
de pensioenuitvoerders en de -koepels en de toezichthouders.4Hierbij merk ik op dat de data afkomstig uit de DNB uitvraag WTP Q2–2025, dateert
van 30 mei.
Ook afgelopen periode heeft mijn ministerie met veel bij de pensioentransitie betrokkenen
partijen, zowel op bestuursniveau als op werkvloerniveau, gesproken over de pensioentransitie
in het algemeen en de wijze waarop deelnemers hierbij worden betrokken in het bijzonder.
Mijn gesprekspartners hebben hun ervaringen, vragen en knelpunten gedeeld en hebben
meegedacht over het zo goed mogelijk laten verlopen van de transitie.
Ik wil ze opnieuw bedanken voor hun betrokkenheid en openheid. En uiteraard blijf
ik ook de komende tijd openstaan voor signalen uit de uitvoeringspraktijk. De sector
kan dergelijke signalen delen via bijvoorbeeld Werkenaanonspensioen@minszw.nl of kan
de ambtenaren van mijn ministerie aanspreken tijdens congressen en seminars in het
pensioendomein.
Leeswijzer
In deze rapportage vindt u allereerst de beleidsconclusies die ik trek op basis van
de beschikbare informatie over de eerste helft van 2025. Hoofdstuk 2 gaat in op het
betrekken en informeren van deelnemers. In hoofdstuk 3 geef ik mijn reactie op het
advies van de regeringscommissaris. De voortgang van de transitie wordt geschetst
in hoofdstuk 4, waar ik achtereenvolgens inga op de premieontwikkeling, de implementatiefase
en kosten. In dit hoofdstuk wordt het verschil geschetst tussen de transitie voor
pensioenfondsen en de transitie voor verzekeraars en PPI’s. In hoofdstuk 5 wordt nader
ingegaan op de ervaringen van de deelnemer met de pensioentransitie. Als laatste volgt
een hoofdstuk over de (voorgenomen) wet- en regelgeving en de stand van zaken ten
aanzien van een aantal moties en toezeggingen (hoofdstuk 6). In de bijlage vindt u
de wijze waarop invulling is of wordt gegeven aan de moties en toezeggingen die betrekking
hebben op het verloop en de monitoring van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.
Beleidsconclusies
Het nieuwe pensioenstelsel is een feit...
De eerste vijf pensioenfondsen zijn inmiddels ingevaren. Dat betekent dat de regeling
van zo’n 232 duizend deelnemers (dit zijn actieve deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden) is overgezet naar het nieuwe pensioenstelsel. Hierdoor ontvangen
inmiddels meer dan 75 duizend pensioengerechtigden een pensioen op basis van de regels
van de Wtp. Voor hen heeft dit geleid tot een verhoging van de pensioenuitkering.5 Daarnaast hebben vijf van de negen verzekeraars en alle PPI’s hun implementatie-
en communicatieplan ingediend bij de toezichthouders. Van de contracten ondergebracht
bij verzekeraars en PPI’s is inmiddels 7% (2.375 contracten) respectievelijk 9% (1.920
contracten) omgezet naar het nieuwe stelsel. De komende tijd worden steeds meer regelingen
omgezet, zowel bij pensioenfondsen als bij verzekeraars en PPI’s. Dat betekent dat
de uitvoerders steeds meer ervaring opdoen en dat eventuele knelpunten aan het licht
komen. Alle bij de pensioentransitie betrokken partijen dienen tijdig en genoeg inzet
te plegen zodat alle regelingen per 1 januari 2028 op een zorgvuldige manier zijn
omgezet naar het nieuwe stelsel.
Van deze eerste fondsen is veel geleerd. Deze kennis is breed uitgedragen zodat andere
fondsen daarmee hun voordeel kunnen doen. In box 1 wordt hierop nader ingegaan.6 Nu de transitie steeds verder vordert, is het van belang om de ontwikkelingen in
den brede te blijven volgen, ervaringen te delen en waar nodig bij te sturen. U wordt
daarover via deze voortgangsrapportage periodiek geïnformeerd.
Box 1: Het delen van ervaringen
Ik zie in de praktijk dat de ervaringen met en kennis over de transitie binnen de
sector gedeeld worden. In de voortgangsrapportage winter 2025 heb ik de eerste geleerde
lessen gepresenteerd die door de sector en de toezichthouders zijn getrokken uit de
koploperservaringen. Het lerend vermogen van de sector blijkt groot om deze transitie
tijdig af te kunnen ronden. Dat geldt niet alleen voor de pensioenuitvoerders maar
ook voor de toezichthouders. Het afgelopen half jaar zijn er bijvoorbeeld regelmatig
verschillende congressen, bijeenkomsten en webinars georganiseerd waar de ervaringen
van de koplopers zijn gedeeld en waar goede voorbeelden zijn uitgewisseld. Zo organiseert
de Pensioenfederatie dergelijke bijeenkomsten waarin koplopers en de fondsen die in
2026 gaan invaren, ervaringen delen. Hieronder worden ter illustratie nog vier voorbeelden
genoemd.
Het congres «Werken aan ons pensioen» in maart 2025 is bezocht door 500 professionals
uit de hele sector. Ook dit jaar stond het in het teken van het uitwisselen van bruikbare
inzichten en geleerde lessen. Zo waren er verdiepende deelsessies, verzorgd door pensioenfondsen,
verzekeraars en werkgevers over wat zij in hun dagelijkse praktijk zijn tegengekomen
en wat de belangrijkste lessen waren voor anderen. Ook hebben beide toezichthouders
toegelicht hoe zij de lessen van de koplopers hebben geïmplementeerd in hun werkwijze
en wat dit betekent voor het vervolgproces met de sector.
Het DNB Pensioenseminar 2025 «Samen op weg naar de eindstreep» ging een stap verder.
Tijdens het seminar stond de goede dialoog centraal, met aandacht voor wederzijdse
verwachtingen, rolvastheid en de inhoud. Daarnaast is een aantal transitieonderwerpen
aan bod gekomen zoals de vraag hoe tempo gehouden kan worden tijdens de invaarmelding,
de evenwichtigheid en hoe om te gaan met niet invaren. De boodschap daarbij was dat
de dialoog tussen de sector en DNB van essentieel belang is, juist wanneer het spannend
of ingewikkeld wordt.
In juni 2025 heeft het AFM Pensioenevent 2025 plaatsgevonden. Op deze dag werden,
samen met verschillende partijen uit de sector, diverse sessies georganiseerd. Zo
zijn er tips & tricks gedeeld over transitiecommunicatie en het verbeteren van de
digitale informatieverstrekking. Daarnaast is er ook uitgebreid ingegaan op het wekken
van realistische verwachtingen.
In 2024 is de Pensioenfederatie gestart met «koplopersoverleggen», waaraan dat jaar
alle fondsen deelnamen die van plan waren in 2025 over te stappen naar de nieuwe pensioenregeling.
In 2025 zijn nieuwe overleggen gestart met de fondsen die van plan zijn in 2026 over
te stappen. Tijdens deze overleggen wordt gesproken over algemene uitgangspunten voor
beleid, praktische vragen voor de uitvoering en wordt veel kennis en ervaring uitgewisseld.
Daarnaast zijn er regelmatig webinars en bijeenkomsten, waar alle pensioenfondsen
die zich voorbereiden op de transitie aan kunnen deelnemen. Ook wordt waar passend
gedifferentieerd naar fondstype: specifiek gericht op ondernemingspensioenfondsen,
bedrijfstakpensioenfondsen, fondsen die overgaan naar de FPR-regeling of gesloten
fondsen. Er is bij deze activiteiten aandacht voor alle aspecten van de transitie,
waaronder bijvoorbeeld evenwichtigheid, transitiecommunicatie, dialoog met de verschillende
belanghebbenden, risicohouding, beleggingsbeleid en de uitvoering.
Daarnaast worden door toezichthouders en sectorpartijen handreikingen, Q&A’s en best
practices opgesteld, waarin nuttige inzichten en geleerde lessen zijn vastgelegd.
Recente voorbeelden hiervan zijn onder meer het stappenplan onderbouwing evenwichtige
transitie voor pensioenfondsen, het geactualiseerde servicedocument transitiecommunicatie
en de handleiding voor transitieplannen voor verzekeraars en PPI’s. Deze documenten
zijn algemeen beschikbaar via de websites van de sectorpartijen en via Werkenaanonspensioen.nl.
... en de deelnemers zijn door hun pensioenuitvoerder geïnformeerd over de transitie
...
Met het overgaan van de eerste vijf fondsen hebben 232 duizend deelnemers de transitie-informatie
ontvangen.7 Dit gaat in ieder geval om informatie vóór (prognose overzicht) de overgang van de
huidige naar de nieuwe pensioenregeling. Na de transitie (definitief overzicht) wordt
de deelnemer opnieuw geïnformeerd, waarbij tevens wordt toegelicht waardoor mogelijke
verschillen tussen het prognose overzicht en het definitieve overzicht worden veroorzaakt.8
Nu de transitie vordert, gaan steeds meer deelnemers hun transitie-informatie ontvangen.
Alle door de pensioenuitvoerder verstrekte of beschikbaar gestelde informatie dient
correct, duidelijk, evenwichtig en tijdig te zijn. Er is gebleken dat er nog verbetering
mogelijk is bij het betrekken en informeren van deelnemers. Van de sector verwacht
ik dan ook een brede inzet, namelijk dat zij zo goed mogelijk invulling geven aan
de bestaande wet- en regelgeving, maar ook dat zij gedurende deze transitieperiode
expliciet de dialoog opzoeken met de deelnemers. De Pensioenfederatie heeft gerapporteerd
over de huidige inspanningen van de sector op dit punt (zie bijlage 4). De AFM blijft
terecht aandacht vragen voor realistische en tijdige communicatie van de transitie-informatie
aan deelnemers. De AFM roept onder andere op om de toelichtingen bij bedragen aan
te laten sluiten bij wat op de deelnemer van toepassing is en om te zorgen dat de
bedragen op de transitieoverzichten vergelijkbaar en actueel zijn. Zoals ik in de
brief van 13 mei heb aangegeven, ben ik met de sector het gesprek aangegaan over mogelijke
verdere verbeteringen van de deelnemerscommunicatie. Over twee specifieke onderwerpen
zal ik met aanvullende regelgeving komen. In hoofdstuk 2 wordt hierop nader ingegaan.
… het is belangrijk om het tempo vast te houden zodat alle regelingen per 1 januari
2028 zijn omgezet naar het nieuwe stelsel.9
De fondsen die per 1/1/26 overgaan, treffen momenteel voorbereidingen om de overstap
verantwoord te kunnen maken. Hiervoor is een invaarbeschikking nodig van DNB, moet
de transitiecommunicatie op tijd klaar zijn en moet de overstap op een beheerste manier
kunnen worden uitgevoerd. Naar verwachting zullen 36 pensioenfondsen/kringen op deze
datum overstappen.
Het gaat hierbij om bijna 11 miljoen deelnemers; dat is 59% van het aantal deelnemers
dat uiteindelijk overgaat. Daarnaast is 1 januari 2027 een datum waarop veel pensioenfondsen
(51) verwachten over te stappen. Naar verwachting zijn vanaf dat moment de meeste
deelnemers met een pensioenregeling uitgevoerd door een pensioenfonds over naar het
nieuwe pensioenstelsel (circa 98%). Uit de transitiemonitor blijkt tevens dat er pensioenfondsen
zijn die de transitiedatum hebben uitgesteld. Dit is een besluit dat niet lichtvaardig
wordt genomen door het fondsbestuur, in overleg met pensioenfondsorganen, sociale
partners en de uitvoeringsorganisatie, gezien de effecten die een dergelijk besluit
met zich meebrengt. In algemene zin geven partijen die tot uitstel besluiten aan,
dat zij meer tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige transitie.
Uit de transitiemonitor blijkt dat van de ondervraagde verzekeraars en PPI’s, het
merendeel van de werkgevers met een regeling ondergebracht bij een verzekeraar of
PPI, 89% respectievelijk 80%, nog geen besluit heeft genomen over het soort contract.
Bij het grootste deel van de werkgevers is de beoogde transitiedatum nog onbekend.
Verzekeraars en PPI’s geven in de transitiemonitor aan dat zij allen voldoende comfort
hebben dat ze de transitie vanuit IT/Operationeel en financieel perspectief beheerst
en tijdig kunnen uitvoeren. Met betrekking tot de datakwaliteit heeft 88% voldoende
comfort om de transitie beheerst en tijdig uit te voeren, 12% (1 ondervraagde verzekeraar/PPI)
heeft dit niet. Het omzetten van verzekerde regelingen vergt inspanning en tijd van
verschillende partijen. Werkgevers, adviseurs en verzekeraars/PPI’s zijn hierin namelijk
afhankelijk van elkaar. Er is echter geen tijd om af te wachten, dit stelt ook de
regeringscommissaris in haar advies. Ook de toezichthouders DNB en AFM hebben hiervoor
aandacht gevraagd. Zo heeft DNB verzekeraars en PPI’s opgeroepen zich in te spannen
voor meer omzettingen in eerdere jaren en moedigde de AFM werkgevers aan om tijdig
te kiezen voor wel of geen eerbiedigende werking. Dit om een piekbelasting in het
jaar 2027 te voorkomen. Zoals eerder in deze brief gezegd, ben ik hierover in overleg
met verzekeraars en PPI’s, werkgevers en adviseurs.
Tot slot geeft de regeringscommissaris in haar advies aan geen aanleiding te zien
om de uiterste transitiedatum verder te verschuiven dan 1/1/2028. Daarbij merkt zij
op dat uitstel niet gratis is. Uitstel brengt immers een aantal risico’s met zich
mee, waaronder financiële risico’s zoals het dekkingsgraadrisico. Ik kan mij daarin
vinden en roep samen met de regeringscommissaris de betrokken partijen op om progressie
te blijven maken. In de komende voortgangsrapportages blijf ik rapporteren in welke
mate regelingen daadwerkelijk zijn omgezet naar het nieuwe pensioenstelsel en hoe
dit aansluit bij de eerdere verwachtingen.
Betrekken en informeren van deelnemers
Het is voor het vertrouwen in het pensioenstelsel van permanent belang dat deelnemers
goed worden betrokken bij de overgang naar het nieuwe stelsel. De recente discussie
in het parlement heeft laten zien dat daarover bij verschillende partijen zorgen zijn.
Ik deel de wens om hier nog meer stappen in te zetten. Tegelijk is het vertrouwen
in het pensioenstelsel in het afgelopen half jaar licht toegenomen (zie paragraaf
5.1).
Zoals ik in mijn brief «Beter betrekken en informeren van deelnemers bij invaren»
heb aangegeven, draagt meer kennis van deelnemers over het pensioenstelsel en een
beter begrip bij de gemaakte keuzes in de transitie bij aan het vertrouwen in het
pensioenstelsel in het algemeen en in de transitie in het bijzonder.10 Ik vind het belangrijk dat sociale partners en pensioenuitvoerders het brede verhaal
vertellen over de doelen van de Wtp, wat het voor de collectiviteit en solidariteit
van het pensioenstelsel betekent en welke waarborgen voor een zorgvuldig transitieproces
zijn ingebouwd.
Waar het gaat om expliciet de dialoog opzoeken met (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden
gedurende deze transitieperiode, heb ik aangekondigd drie aanvullende maatregelen
te nemen, namelijk:
1. In de regelgeving verplichten dat een kwalitatieve toelichting door pensioenfondsen
wordt gegeven waarom niet is afgezien van invaren, die beschikbaar is voor alle deelnemers
op de website van de pensioenuitvoerder.
2. Een aanscherping van de regelgeving die ervoor zorgt dat de pensioenuitvoerder zich
inspant om ervoor te zorgen dat de getoonde transitie-informatie bijdraagt aan realistische
verwachtingen bij de deelnemer.
3. Het delen van goede voorbeelden, in samenspraak met de sector, over de invulling van
de informatievoorziening aan en dialoog met deelnemers.
Zoals aan de heer Flach (SGP) is toegezegd, informeer ik uw Kamer hierbij over de
uitrol en effecten van de aanvullende maatregelen.11
Benodigde regelgeving
De eerste twee maatregelen worden nader uitgewerkt in lagere regelgeving en zullen
worden toegevoegd aan het verzamelbesluit pensioenen dat tot 25 juni jl. voorlag voor
internetconsultatie, alvorens het aangeboden wordt voor de toezichttoetsen en advies
van de Raad van State. Naar verwachting zal dit besluit eind 2025 in werking treden.
Brede inzet vanuit de pensioensector
Van de pensioensector verwacht ik een brede inzet om deelnemers te betrekken bij en
te informeren over de transitie. Ik heb hierover recent met de pensioensector gesproken.
De sector onderschrijft deze rol, zowel voor de pensioenuitvoerders alsook voor de
werkgevers en werknemers. Zij merken op dat deelnemers vooral interesse hebben in
de effecten van de transitie op hun persoonlijke situatie. Hoewel dit inzicht pas
kan worden gegeven als de datum van overgang nadert, kunnen uitvoerders al wel eerder
duiden wat de algemene kenmerken zijn van het pensioen na transitie en hoe zij zijn
gekomen tot bepaalde afwegingen. Met name de overwegingen om als collectief in te
varen en waarom dit te verkiezen is boven de optie om de bestaande opbouw in het oude
stelsel te laten. De sector geeft ook aan tot nu toe in zeer beperkte mate vragen
te krijgen van deelnemers die al zijn overgegaan naar het nieuwe stelsel.
De uitvoerders hebben toegezegd dat zij, in aanloop naar de aangescherpte regelgeving,
al in 2025 de gevraagde extra informatie over de afwegingen rondom niet-invaren (maatregel
1) en de realistische pensioenverwachtingen (maatregel 2) zullen verwerken in hun
deelnemerscommunicatie. Zij kunnen hiervoor het hulpdocument gebruiken dat de Pensioenfederatie
momenteel ontwikkelt. Dit zal binnenkort gedeeld worden via Werkenaanonspensioen.nl.
Aan de hand hiervan kunnen pensioenfondsen de kwalitatieve duiding bij niet-invaren
geven, rekening houdend met de pensioenfondsspecifieke situatie en verschillende doelgroepen.
Ook nu worden deelnemers door hun werkgever en pensioenuitvoerder betrokken bij en
geïnformeerd over de transitie. In box 2 staat een aantal voorbeelden van de wijze
waarop zij dat doen. Daarnaast wordt er binnen de sector daar waar mogelijk samengewerkt
en worden goede voorbeelden en ervaringen gedeeld. Dat leidt ertoe dat kennis en ervaring
breed verspreid wordt, waar de sector als geheel zijn voordeel mee kan doen. Zo heeft
de Pensioenfederatie recent op basis van ervaringen het «servicedocument Transitiecommunicatie»
en het bijbehorende inspiratiedocument «aanpak uitleg verschillen» geactualiseerd.12 Zij zullen dit opnieuw doen zodra de regelgeving over de realistische verwachtingen
in pensioencommunicatie is vormgegeven.
De Pensioenfederatie heeft toegezegd om twee keer per jaar een rapportage op te leveren
waarmee inzicht wordt geboden in wat pensioenfondsen doen om hun deelnemers mee te
nemen in de transitie en om de dialoog met deelnemers te voeren. De eerste publicatie
is met deze rapportage meegestuurd (bijlage 4). Aan de hand van deze informatie zal
ik binnenkort samen met de Pensioenfederatie een aantal goede voorbeelden uitlichten
over het aangaan van de dialoog met de deelnemer.
Box 2: Het betrekken van deelnemers
Pensioenfondsen, verzekeraars, PPI’s en sociale partners besteden veel tijd en aandacht
aan het meenemen van deelnemers in de aanstaande veranderingen op pensioenterrein.
Zo hebben de vakbonden het afgelopen half jaar op verschillende plekken in het land
bijeenkomsten georganiseerd waar zij in gesprek gaan met de leden. Er is veel belangstelling
voor deze bijeenkomsten waarin wordt toegelicht welke keuzes zijn gemaakt met betrekking
tot de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel, wat dat betekent en waarom deze keuzes
zijn gemaakt. Ook de komende tijd zal men hier mee doorgaan. Daarnaast organiseren
ook pensioenfondsen allerlei bijeenkomsten om de deelnemers mee te nemen in de veranderingen
zoals inloopspreekuren en fysieke deelnemersbijeenkomsten.
Zo is PME eind 2023 gestart met bijeenkomsten voor iedereen die al pensioen ontvangt,
waar gemiddeld 350 aanwezigen zijn. Tijdens de bijeenkomst gaan zij proactief de dialoog
aan met aanwezigen door het voorleggen van stellingen over beleggen, pensioen en de
nieuwe pensioenregeling; ook de voorzitter van de Vereniging van Gepensioneerden komt
aan het woord. BpfLoodsen heeft in de maanden rondom de transitie maandelijks «invaar
vrijdag» gehouden, een digitaal inloopspreekuur met tijd voor 1-op-1 vragen. Rabobank
Pensioenfonds heeft individuele deelnemers met vragen uitgenodigd op kantoor voor
uitleg over de nieuwe regeling. De meest gestelde vragen zijn gebundeld, zoals over
het besluit tot invaren, het advies van het VO, evenwichtigheid, koopkrachtig pensioen
en de deelnemerscommunicatie. ABP heeft om de communicatie richting deelnemers te
verbeteren een aantal initiatieven genomen via onder andere het opleiden van pensioenambassadeurs,
via gesprekken met gepensioneerden om hun zorgen te horen, maar ook met jongeren,
want dat zijn de gepensioneerden van de toekomst. Verder spreekt ABP regelmatig met
de achterban, waaronder met de ouderenverenigingen. PMT organiseert sinds 2 jaar een
aantal keer per jaar fysieke bijeenkomsten verspreid over het land voor deelnemers,
met ongeveer 400 aanwezigen. Tijdens de bijeenkomst vertelt het bestuur over het nieuwe
pensioenstelsel, waarom PMT welke keuzes heeft gemaakt en wat deelnemers wanneer kunnen
verwachten. Er is ook veel ruimte voor vragen uit de zaal, waarna het mogelijk is
voor deelnemers om 1-op-1 met bestuurders, bureauleden en pensioenconsulenten te spreken
en vragen te stellen. De Pensioenfederatie heeft een eerste overzicht gegeven van
de verschillende instrumenten die pensioenfondsen inzetten om in dialoog te zijn met
alle belanghebbenden en ze te informeren over de overstap naar een nieuwe pensioenregeling
en de verwachte impact van de overstap (zie bijlage 4).
Deelnemersvertegenwoordiging
Ook zie ik dat pensioenfondsen gehoor geven aan mijn eerdere oproep om ook hoorrechtverenigingen
te blijven betrekken bij de implementatiefase (zie box 3). Het verantwoordingsorgaan
(VO) of belanghebbendenorgaan (BO) heeft de bevoegdheid om een oordeel te geven over
het beleid van het bestuur van het fonds. Het VO bestaat doorgaans uit zetels voor
werkgevers, werknemers en gepensioneerden. Daarbij brengt het VO niet alleen advies
uit over de beslissing van het bestuur om in te varen, maar ook over belangrijke beleidskeuzes
bij de transitie, zoals de vermogensverdeling. In box 3 wordt de betrokkenheid van
VO’s bij de transitie nader toegelicht.
Box 3: Hoorrecht en verantwoordingsorganen
Met het aflopen van de arbeidsvoorwaardelijke fase is de fase afgerond waarin het
hoorrecht formeel kon worden uitgeoefend. De Pensioenfederatie heeft onder haar leden
de oproep gedaan om de dialoog met de gewezen en gepensioneerde deelnemers te (blijven)
zoeken om zo het draagvlak onder het nieuwe pensioenstelsel te vergroten. Daarin is
ook mijn eerdere oproep opgenomen om actief met hoorrechtverenigingen in gesprek te
blijven, ook na afronding van het transitieplan. In de praktijk zie ik steeds meer
pensioenfondsen dit doen. Zo zijn onder ander de pensioenfondsen ABP, bpfBouw, PFZW
en PGB blijvend in gesprek met hun hoorrechtverenigingen. Zo spreekt ABP bijvoorbeeld
regelmatig met de achterban, waaronder met ouderenverenigingen. Zo hebben er onder
meer bestuurders gesproken op bijeenkomsten van Vereniging Gepensioneerden Schiphol
en Vereniging Oud-medewerkers Rijkswaterstaat en ook bij de Koepel van Gepensioneerden.
Ook hebben gesprekken plaatsgevonden tussen ABP en de verenigingen van gepensioneerden
over onder meer de nieuwe pensioenregeling. Zowel in het voornoemde voortraject als
in het huidige adviestraject van het VO zijn er veel vragen gesteld en hebben presentaties
plaatsgevonden over onder meer de financiële opzet, de nieuwe regeling en (het normenkader
van) de evenwichtigheid. Kortom, los van het traject met het VO heeft het bestuur
regelmatig contact met de diverse verenigingen en/of afgevaardigden van belanghebbenden.
Daarnaast wordt ook regelmatig met de individuele fracties binnen het VO gesproken.
Gezien het belang van de collectieve waarborgen voor een evenwichtige transitie, adviseer
ik de pensioenfondsen die deze hoorrechtverenigingen nog niet betrekken, om hen alsnog
te betrekken in de vervolgstappen van het transitieproces.
Het betrekken van de hoorrechtverenigingen komt boven op de betrokkenheid van deelnemers
via het VO en BO. Uit een publicatie in PensioenPro naar aanleiding van gesprekken
met een aantal VO’s blijkt dat zij al geruime tijd door het pensioenfondsbestuur worden
meegenomen.13 De VO’s geven aan dat zij in aanloop naar de transitie veel informatie te verwerken
krijgen waarover ze advies moeten geven. Het VO beziet of zij de afspraken als geheel
evenwichtig vindt. Ook is het belangrijk om als VO zo vroeg mogelijk bij het transitieproces
betrokken te worden door het bestuur. Het op tijd betrekken van het VO is tevens in
het voordeel van het pensioenfonds, zij kunnen hun plannen op deze manier al spiegelen
en bezien hoe dit landt bij de deelnemers.
Publiekscampagne Pensioenduidelijkheid 2025
De doelstelling van publiekscommunicatie is bijdragen aan het vertrouwen in het Nederlandse
pensioenstelsel en de transitie naar de nieuwe regels voor pensioen. In lijn met de
maatregelen uit mijn brief van 13 mei, zijn er twee doelstellingen voor de communicatieaanpak
2025 geformuleerd: het verhogen van kennis over de nieuwe regels voor pensioen en
meer inzicht geven in het transitieproces. Gelet op het grote aantal deelnemers dat
in het najaar van 2025 hun voorlopige transitie-informatie ontvangt, blijft het nodig
om ook via een landelijke communicatie-inzet aandacht te vragen voor de pensioentransitie.
Vanaf 1 september tot en met 5 oktober gaat daarom een nieuwe fase van de publiekscampagne
live. Daarnaast wordt de informatiewebsite Pensioenduidelijkheid.nl verder geoptimaliseerd
op basis van vragen die bij deelnemers in de gehele breedte van de sector leven. Dit
gebeurt in nauwe samenwerking met de sociale partners en uitvoerders.
Advies regeringscommissaris
De regeringscommissaris heeft op 19 juni jl. haar derde reguliere advies uitgebracht.
Om tot haar advies te komen, spreekt ze veel verschillende partijen in het pensioenveld.
Ook is de regeringscommissaris op meerdere manieren benaderbaar voor professionals
en partijen uit de pensioensector. Zij betrekt de bij haar binnengekomen signalen
bij haar advisering over het verloop van de transitie. In deze voortgangsrapportage
maak ik dankbaar gebruik van haar gedegen onderzoek en haar goede adviezen.
In haar advies concludeert de regeringscommissaris dat de transitie over het algemeen
goed verloopt. Er wordt goed samengewerkt in de uitvoeringsketens. Hierbij is het
van belang dat de relaties ook goed blijven onder de stevige druk van deadlines en
eventuele tegenvallers. De druk blijft hoog, vanwege het grote aantal pensioenfondsen
dat op 1 januari 2026 de transitie gaat maken. Uitgaande van de huidige planning,
zal elke pensioenuitvoeringsorganisatie (PUO) en elke IT-leverancier per 1 januari
2026 minimaal één fonds overzetten. De verwachting is dat dit zal leiden tot een versnelling
in de transitie, aangezien de geleerde lessen ingezet kunnen worden voor de overige
fondsen die deze PUO’s en IT-leveranciers bedienen. Daarnaast zullen tussentijdse
transitiedata (bijvoorbeeld 1 april, 1 juli of 1 oktober) leiden tot meer spreiding
van de werkzaamheden.
De regeringscommissaris merkt verder op dat zo’n 40% van de omzettingen bij verzekeraars
pas op de uiterste transitiedatum gerealiseerd wordt. Dit vormt volgens haar een risico,
omdat te laat starten ertoe kan leiden dat pensioenadviseurs en verzekeraars onvoldoende
capaciteit hebben om omzettingen tijdig te verwerken. Werkgevers, adviseurs en verzekeraars
en PPI’s worden opgeroepen om aanvullende stappen te zetten om omzettingen tijdig
te realiseren. Om de transitie te bevorderen, geeft de regeringscommissaris een aantal
aanbevelingen toegespitst op verzekeraars en PPI’s, pensioenadviseurs en werkgevers.
Ik sluit mij hierbij aan en adviseer partijen om deze aanbevelingen op te volgen.
Daarnaast neem ik in de gesprekken die ik heb met de betrokken partijen de aanbevelingen
van de regeringscommissaris ter harte.
De regeringscommissaris ziet geen aanleiding om te adviseren de uiterste transitiedatum
te verschuiven en deze einddatum op 1-1-2028 te houden, conform het momenteel in de
EK voorliggende wetsvoorstel Transitietermijnen. Daarnaast wijst zij erop dat het
verruimen van de transitietermijn niet gratis is en zijn eigen risico’s kent, waar
ze in haar advies dieper op in gaat. De geluiden om de uiterste transitiedatum uit
te stellen komen voornamelijk van buiten de pensioensector. Onder de bij de pensioentransitie
betrokken partijen lijkt daar niet of nauwelijks behoefte aan te zijn. De regeringscommissaris
geeft aan dat uitstel van de uiterste transitiedatum enkel overwogen zou moeten worden
wanneer er geen andere optie is.
Ik onderschrijf het advies van de regeringscommissaris en blijf daarnaast met de bij
de transitie betrokken partijen in gesprek over het verloop van de transitie, om te
bezien waar ondersteunende acties geboden kunnen worden en om gevolg te geven aan
de adviezen.
Voortgang transitie
De pensioensector werkt hard aan het tijdig realiseren van de transitie naar het nieuwe
pensioenstelsel en dat gaat niet altijd zonder slag of stoot. Ik wil via deze weg
dan ook mijn waardering uitspreken aan de partijen die druk aan de slag zijn met deze
transitie. Voor de meeste pensioenfondsen/kringen is het transitieplan bekend en daarmee
is de arbeidsvoorwaardelijke fase afgerond.
Voor regelingen uitgevoerd door verzekeraars en PPI’s blijkt daarentegen dat veel
partijen nog geen besluit hebben genomen. Een reden hiervoor is dat het proces voor
verzekeraars en PPI’s anders verloopt. Zo loopt de arbeidsvoorwaardelijke fase voor
deze partijen later af: de mijlpaal voor het indienen van zowel het transitieplan
en het implementatieplan wordt 1 oktober 2027.
Dit hoofdstuk gaat daarom zowel aan de kant van de pensioenfondsen (paragraaf 4.2)
als aan de kant van verzekeraars en PPI’s (paragraaf 4.3) vooral over de implementatiefase.
De arbeidsvoorwaardelijke fase voor regelingen uitgevoerd door een verzekeraar of
PPI wordt op basis van de transitiemonitor geschetst. Aangezien er nog maar een beperkt
aantal regelingen over is, zal deze informatie de komende periode verder worden aangevuld.
Het hoofdstuk start met de premieontwikkeling van pensioenfondsen.
Premieontwikkeling
De premieontwikkeling voor de komende jaren wordt hoofdzakelijk bepaald door de afspraken
die zijn gemaakt in het kader van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.
Ontwikkeling pensioenpremies 2021 tot en met 2025
In deze paragraaf informeer ik u over de ontwikkeling van de pensioenpremies in de
periode van 2021 tot en met 2025. Hiermee kom ik ook tegemoet aan de toezegging aan
de Eerste Kamer.14 Figuur 2 geeft de feitelijke premies en de (gedempte) kostendekkende premies in miljarden
euro’s voor de jaren 2021 tot en met 2025 weer van de door DNB in een onderzoek betrokken
pensioenfondsen.15,
16 Voor een toelichting bij de verschillende typen premies verwijs ik naar de brief
die de Eerste Kamer op 14 juni 2023 heeft ontvangen, over de ontwikkeling van de pensioenpremies
in de periode van 2019 tot en met 2023.17
Figuur 2 laat zien dat de premies uitgedrukt in euro’s in 2025 zijn gestegen ten opzichte
van 2024. Het premiepercentage is bij de vijf grootste pensioenfondsen van Nederland
daarentegen gelijk gebleven. Ook in 2024 was de pensioenpremie bij ruim de helft van
de bedrijfstakpensioenfondsen grotendeels gelijk aan het jaar ervoor (2023).18 Zo bleven de pensioenpremies van ABP, PFZW PME, PMT en bpfBOUW in 2025 gelijk aan
de pensioenpremie in 2024.19,
20 De stijging van de pensioenpremies in euro’s is mogelijk te verklaren door de stijging
van de lonen in het afgelopen jaar. Hierdoor is de pensioengrondslag ook gestegen,
wat resulteert in een stijging van de absolute premie.
Verder laat de grafiek zien dat in 2025 zowel de werkgevers als de werknemers in euro’s
meer pensioenpremie betalen dan in 2024, waarbij geldt dat de werkgevers het grootste
deel van de premiesom (blijven) opbrengen. De verdeling van de premie tussen werknemers
en werkgevers berust op arbeidsvoorwaardelijke afspraken.
Figuur 2: De ontwikkeling van de pensioenpremies voor de jaren 2021 tot en met 20251
Bron: DNB-data (2025)
1 De pensioenpremies tot en met 2023 zijn ontleend aan daadwerkelijk gerealiseerde
data (ex post). De pensioenpremies over 2024 en 2025 zijn ontleend aan geprognosticeerde
data (ex ante) en daarom weergegeven in een lichtere kleur.
Pensioenfondsen
Met het bereiken van de mijlpaal van 1 januari 2025 is de arbeidsvoorwaardelijke fase
voor wat betreft regelingen uitgevoerd door pensioenfondsen grotendeels afgerond,
dit ziet op 99% van de deelnemers. Daarmee is het beeld van de arbeidsvoorwaardelijke
fase voor deze partijen zoals beschreven in de transitiemonitor van EY en de voortgangsrapportage
winter 2025 compleet. Zo volgt uit de voortgangsrapportage winter 2025 bijvoorbeeld
dat in het merendeel van de pensioenregelingen een pensioenpremie tussen de 25% en
30% van de pensioengrondslag is overeengekomen. In het vervolg zal hier daarom alleen
nog over worden gerapporteerd indien er ontwikkelingen zijn die daar aanleiding toe
geven.
Van een handvol pensioenfondsen is het transitieplan en daarmee de arbeidsvoorwaardelijke
fase nog niet afgerond. Daar hebben zij vaak een duidelijke reden voor, zoals het
overgaan naar een andere uitvoerder of het bezien van de toekomst van het pensioenfonds.
Of het transitieplan bevindt zich inmiddels in een vergevorderde fase. Ook een aantal
transitieplannen van pensioenkringen is nog niet afgerond, dat betreft een zeer klein
aantal deelnemers. Daarbij speelt dat veel pensioenkringen samen zullen gaan tijdens
of na de transitie, waardoor zorgvuldige onderlinge afstemming noodzakelijk is en
dat vergt tijd. Ook op de reguliere collectieve waardeoverdrachten die in dat kader
plaatsvinden van pensioenfondsen naar bijvoorbeeld een APF of verzekeraar wordt door
DNB actief toezicht gehouden. Deze pensioenfondsen/kringen blijven, voor zover er
nog geen implementatieplan is ingediend, de uitvraag van DNB ontvangen en ik blijf
hier oog voor houden in deze voortgangsrapportage.
Invaren
Uit figuur 3 blijkt dat er per 1/7/25 vijf pensioenfondsen overgestapt en ingevaren
zijn naar de nieuwe regeling. De verwachting is dat het komende half jaar 36 pensioenfondsen
de voorbereidingen treffen om per 1/1/26 over te stappen naar de nieuwe regeling.21 Vanaf volgend jaar ontvangen of bouwen bijna 11 miljoen deelnemers hun pensioen (op)
op grond van het nieuwe pensioenstelsel.
Tevens is uit deze figuur op te maken dat een aantal fondsen de invaardatum heeft
uitgesteld. Uit de EY-transitiemonitor blijkt dat dit in totaal om 80 pensioenfondsen
gaat. Uit de DNB uitvraag blijkt dat ten opzichte van de uitvraag van het eerste kwartaal
van 2025, 13 fondsen hun invaardatum hebben opgeschoven.22 De redenen om de invaardatum uit te stellen, zijn divers van aard en vaak een opstapeling
van verschillende redenen (bijvoorbeeld de beschikbare capaciteit bij de uitvoeringsorganisatie
of de toezichthouder, het tijdig beschikbaar zijn van de accountantsverklaring of
knelpunten met de waardering van privaat vastgoed). De gesignaleerde piek van invaren
blijft verdeeld over de jaren 2026 en 2027. Ook neemt het aantal fondsen toe dat op
de uiterste invaardatum – 1/1/28 – zal invaren.
Het is aan de pensioenfondsbestuurders om de afweging tot uitstel van de transitiedatum
te maken. Zij zijn immers verantwoordelijk voor een zorgvuldige transitie, zowel inhoudelijk
als bijvoorbeeld rondom het informeren van hun (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
Om de transitie soepeler te laten verlopen, biedt de toezichthouder ook de mogelijkheid
van een partiële beoordeling aan, waardoor een deel van het implementatieplan al eerder
beoordeeld kan worden. Op het moment van de DNB uitvraag zijn er 89 partiële beoordelingen
aangevraagd, waarvan er reeds 63 zijn afgerond.23
Figuur 3: Invaardata Pensioenfondsen
Bron: Wtp-uitvraag voor pensioenfondsen Q2–2025, De Nederlandsche Bank
Gesloten regelingen
Op basis van de meest recente cijfers van DNB, zal 81% van de pensioenfondsen/kringen
invaren. Het gaat hierbij om 18,3 miljoen deelnemers (99% van het totaal aantal deelnemers).
Redenen om niet in te varen, zijn bijvoorbeeld dat sociale partners van mening zijn
dat invaren tot een onevenwichtig nadeel zal leiden (bijvoorbeeld vanwege afspraken
over bijstorting door de werkgever) of omdat zij voor die tijd liquideren. Naar verwachting
zullen volgens DNB 32 pensioenfondsen/kringen niet invaren, het gaat hierbij om ongeveer
1% van het totaal aantal deelnemers (ca. 270 duizend deelnemers). Het gaat hierbij
om 16 open pensioenfondsen/kringen en 16 gesloten pensioenfondsen/kringen. Van de
16 open pensioenfondsen/kringen, overwegen of verwachten er ongeveer 10 geen Wtp-regeling
uit te voeren of te zullen gaan sluiten.
Op basis van openbare data zullen, naast de pensioenfondsen/kringen die liquideren,
nog zeker 9 kringen samengaan tot 3 kringen. Van de pensioenfondsen/kringen die liquideren,
gaan er 13 definitief over naar een verzekeraar. De andere pensioenfondsen/kringen
blijven nog wel zelfstandig voortbestaan en voeren een regeling uit binnen de ftk-omgeving.
Verzekeraars en premiepensioeninstellingen
De mijlpaal voor het afronden van de arbeidsvoorwaardelijke en implementatiefase voor
regelingen uitgevoerd door verzekeraars en PPI’s ligt later in de tijd. Met het wetsvoorstel
Verlenging pensioentransitie komt deze mijlpaal op 1 oktober 2027 te liggen.24
Dat neemt niet weg dat partijen in actie moeten komen. Uit de cijfers blijkt dat zowel
verzekeraars (89%) als PPI’s (80%) ervaren dat door veel werkgevers nog geen besluit
is genomen over het soort contract. Daar waar werkgevers wel een keuze hebben gemaakt
over het soort contract, hebben zij ook een keuze gemaakt over de inrichting van het
contract. Uit de antwoorden van verzekeraars en PPI’s gezamenlijk blijkt dat – indien
reeds een keuze is gemaakt – in 59% van de gevallen voor de premie-uitkeringsovereenkomst
wordt gekozen en in 41% van de gevallen voor de flexibele premieregeling.
Ouderdomspensioen
In de meest recente transitiemonitor van EY is de uitvraag gericht op verzekeraars
en PPI’s. Verzekeraars geven aan dat de mediaan van de hoogte van de premie tussen
de 15% en 20% van de pensioengrondslag ligt. Bij PPI’s ligt de mediaan van de pensioenpremie
tussen de 10% en 15% van de pensioengrondslag. In vergelijking met de hoogte van de
pensioenpremie zoals in het merendeel van de pensioenregelingen bij pensioenfondsen
is overeengekomen (25% tot 30%), ligt dit van verzekeraars en PPI’s significant lager.
Dit is te verklaren door het feit dat bij de pensioenregelingen ondergebracht bij
pensioenfondsen, sociale partners betrokken zijn bij de arbeidsvoorwaardelijke fase.
Hierdoor wordt vaker een hogere pensioenpremie overeengekomen dan situaties waarbij
pensioenregelingen afgesloten worden bij verzekeraars en PPI’s en werkgevers en werknemers
(vertegenwoordigers) onderling de pensioenpremie bepalen. Daarnaast is er bij pensioenfondsen
sprake van een bruto premie, waar de risicopremies en de kosten voor de uitvoering
nog van af worden getrokken. Verzekeraars en PPI’s hanteren een netto premie, waarbij
risicopremies en kosten voor de uitvoering apart bij de werkgever in rekening worden
gebracht.
Nabestaandenpensioen
In de transitiemonitor worden ook afspraken rondom het nabestaandenpensioen gemonitord.
Hiermee wordt de motie van de leden Ceder (CU) en Stoffer (SGP) uitgevoerd.25 De ondervraagde verzekeraars geven aan dat in alle gevallen – zowel in de oude als
in de nieuwe situatie – het nabestaandenpensioen onderdeel is van de pensioenregeling,
zowel voor als na de pensioendatum. Bij PPI’s geldt dat het nabestaandenpensioen in
79% van de gevallen voor zowel voor als na de pensioendatum onderdeel is van de pensioenregeling.
In 20% van de gevallen is het nabestaandenpensioen enkel voorzien bij overlijden vóór
pensioendatum. Daarnaast blijven reeds opgebouwde nabestaandenpensioenaanspraken behouden
conform het overgangsrecht.
De mediane hoogte van het nabestaandenpensioen op risicobasis (dus bij overlijden
vóór pensioendatum) ligt bij verzekeraars en PPI’s rond de 15% van het laatstverdiende
loon. Dit percentage is lager dan bij pensioenfondsen (30% van het laatstverdiende
loon) zoals in de vorige transitiemonitor uitgevraagd. Tot slot is aan de verzekeraars
en PPI’s gevraagd of er aanvullende afspraken zijn gemaakt voor de vrijwillige voortzetting
van het partnerpensioen op risicobasis. Het merendeel van de verzekeraars en PPI’s
geeft aan dat er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt. Afgezien hiervan, gelden
sowieso al een aantal wettelijke afspraken zoals de standaard uitloopdekking van 3
(of indien afgesproken, 6) maanden en de voortzetting bij WW en ZW.
Eerbiedigende werking
In lijn met de vorige rapportages, geven verzekeraars en PPI’s aan dat bij bestaande
premieregelingen (met leeftijdsafhankelijke premies) in 76% respectievelijk 79% van
de gevallen wordt gekozen voor het toepassen van de eerbiedigende werking. Redenen
om hiervoor te kiezen zijn het vereenvoudigen van de compensatieproblematiek, het
eenvoudiger maken van de transitie als geheel, of vanuit kostenoverweging (de premielast
stijgt nauwelijks bij het kiezen voor eerbiedigende werking). Hierbij dient opgemerkt
te worden dat de meeste werkgevers met een pensioenregeling bij een verzekeraar of
PPI, nog niet in de besluitvormingsfase zitten en er daarmee ook nog geen besluit
is genomen of compensatie nodig is. Daarnaast geven de verzekeraars en PPI’s aan dat
de meeste werkgevers dus gebruikmaken van de eerbiedigende werking, juist omdat compensatie
dan niet nodig is. In die gevallen waarin toch een compensatieregeling wordt gemaakt,
dan vindt die bijna altijd plaats buiten de pensioenregeling (dus via extra bruto
loon) en bevindt de compensatieregeling zich buiten het zicht van de verzekeraar/PPI.
Contractkeuze van verzekeraars en PPI’s
Verzekeraars en PPI’s kunnen Wtp-contracten aanbieden en bestaande contracten omzetten.
Er wordt bij verzekeraars het vaakst gekozen voor een omzetting of nieuwe Wtp-regeling
naar een premie-uitkeringsovereenkomst (in 92% van de gevallen bij de reeds omgezette
contracten). Bij PPI’s wordt vaker gekozen voor een FPR zonder risicodelingsreserve
(in 81% van de gevallen bij de reeds omgezette contracten). Voor een flexibele premieregeling
met risicodelingsreserve of de solidaire premieregeling wordt door zowel verzekeraars
als PPI’s vooralsnog niet gekozen. Tot nu toe is 7% van de contracten bij verzekeraars,
en 9% van de contracten bij PPI’s omgezet. In figuur 4 is het verwachte verloop van
de pensioentransitie bij verzekeraars en PPI’s gedurende de transitie inzichtelijk
gemaakt. Ten opzichte van de vorige voortgangsrapportage is de verwachting van het
aantal omzettingen van contracten in 2026 en 2027 toegenomen. Bij PPI’s is de verwachting
van het aantal om te zetten contracten in 2028 gedaald.
Figuur 4: Ontwikkeling van de omzetting van contracten naar het nieuwe stelsel gedurende
de transitieperiode door verzekeraars en PPI’s
Bron: Transitierapportage voor verzekeraars en PPI’s 2025, De Nederlandsche Bank
Activeren werkgevers
Nog steeds is het belangrijk dat er aandacht gaat naar de transitie van pensioenregelingen
die uitgevoerd worden door verzekeraars en PPI’s naar het nieuwe stelsel. Mijn ministerie
heeft de afgelopen periode overleg gevoerd met werkgeversorganisaties, het Verbond
van Verzekeraars, AFM en adviseurs over hoe de voortgang verloopt. De partijen erkennen
de urgentie en nemen diverse initiatieven om de werkgevers aan te moedigen aan de
slag te gaan. Zo organiseren VNO-NCW en MKB-Nederland webinars en zijn zij een voucherregeling
gestart waarmee werkgevers tot € 555 aan advieskosten kunnen terugvragen voor het
Wtp-proof maken van hun pensioenregeling.
Tegelijkertijd zie ik, net als de regeringscommissaris, dat aanvullende stappen nodig
zijn om te voorkomen dat de uitvoering straks vastloopt doordat te veel werkgevers
tegelijk willen overstappen en er op dat moment onvoldoende adviseurs beschikbaar
zijn. De verantwoordelijkheid om deze piek gelijkmatiger over de transitieperiode
te spreiden, ligt bij zowel de verzekeraars/PPI’s als bij de werkgevers. Daarbij heeft
de pensioenadviseur een cruciale rol om de werkgever te activeren en te zorgen dat
werkgevers op tijd komen tot een offerteaanvraag, afgestemd met de werknemersvertegenwoordiging.
Uiteraard dienen ook hier de deelnemers correct, duidelijk, evenwichtig en tijdig
te worden geïnformeerd. Daarom maak ik concrete afspraken met sociale partners, het
Verbond van Verzekeraars en adviseurs over een gecoördineerde aanpak voor de komende
periode. Hierin worden (gezamenlijke) acties vastgelegd, wordt periodiek de voortgang
bewaakt en wordt bezien welke maatregelen aanvullend nodig zijn. Te denken valt aan
het markeren van een uiterste datum dat de werkgever een offerte kan indienen bij
de verzekeraar of PPI. Ik wil hierbij benadrukken dat de aanvullende maatregelen niet
in de plaats komen van de eigen verantwoordelijkheid die verzekeraars, PPI’s, adviseurs
en werkgevers hebben. Het vraagt nadrukkelijk om een proactieve houding van alle partijen.
Kosten
Het beheersen van de uitvoeringskosten is een belangrijke opgave voor pensioenuitvoerders.
Pensioenuitvoerders moeten kritisch kijken naar de gemaakte kosten en daar transparant
over zijn richting hun deelnemers. Dat geldt in algemene zin, maar zeker met het oog
op de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. In de pensioenwet is een aantal waarborgen
opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme
pensioenoverzicht (UPO) van iedere deelnemer staan welke kosten de pensioenuitvoerder
maakt en moet het pensioenfonds in het bestuursverslag verantwoording afleggen over
de uitvoeringskosten. Hierbij moet het pensioenfonds de gemaakte kosten kritisch evalueren
en kijken naar mogelijke verbeteringen met betrekking tot de beheersing van deze kosten.
Dit vergroot de druk om de gemaakte kosten effectief te beheersen. Beide toezichthouders
houden hier ook ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid toezicht op. DNB houdt
toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering, de AFM houdt toezicht op de
transparantie en informatievoorziening aan deelnemers. In de afgelopen voortgangsrapportage
monitor Wtp (winter 2025) ben ik hier uitgebreid op ingegaan.
Aanvullend blijkt uit de nieuwste transitiemonitor Wtp dat er vaker wordt aangegeven
dat de incidentele transitiekosten in een aantal gevallen hoger uitpakken dan initieel
verwacht. Concrete cijfermatige gegevens hierover zijn echter pas in het najaar beschikbaar
wanneer de jaarrekeningen van alle uitvoerders bekend zijn. Waar een verwachte stijging
wordt gemeld is deze veelal verklaarbaar als gevolg van bijvoorbeeld de samenloop
met andere ontwikkelingen zoals de overstap naar een andere pensioenuitvoeringsorganisatie
en eventuele kosten die al gemaakt hadden moeten worden – dus ook wanneer geen sprake
zou zijn van een stelselherziening – waaronder het op orde brengen van de datakwaliteit.
Daarnaast wordt het beeld van stijgende kosten als gevolg van de transitie door sommige
pensioenuitvoeringsorganisaties genuanceerd. Zo gaf APG aan dat circa 11 euro uitvoeringskosten
per deelnemer op het conto van de transitiekosten kwam en dat de kosten voor de reguliere
dienstverlening in reële termen daalden.26 Samenvattend, op basis van de huidige inzichten is er nog geen aanleiding om te veronderstellen
dat de totale transitiekosten hoger gaan uitvallen dan verwacht in de memorie van
toelichting van de Wtp.
Ik wil, zoals eerder afgesproken met uw Kamer, met elkaar de vinger aan de pols houden.
De komende tijd worden de jaarverslagen, met daarin de kosten, opgesteld. Actuarieel
Adviesbureau Bell monitort jaarlijks de uitvoeringskosten van alle pensioenfondsen
samen. Hun rapport, over de uitvoeringskosten in 2024, verschijnt naar verwachting
in het najaar van 2025. Over deze nieuwe cijfers, de informatie van de toezichthouders
hierover en de informatie uit de volgende transitiemonitor wordt u via de voortgangsrapportage
monitoring Wtp (winter 2026) geïnformeerd.
Transitiecommissie
Sociale partners dan wel werkgever en werknemers vertegenwoordigd door bijvoorbeeld
vakbonden of de OR die hun regeling laten uitvoeren door een pensioenfonds konden
tot 1 juli 2024 voor een bindend advies terecht bij de transitiecommissie. Indien
de regeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar kunnen deze partijen tot 1 januari
2026 terecht bij de transitiecommissie voor bemiddeling en tot 1 januari 2027 voor
bindend advies.27 In de periode vanaf de tweede voortgangsrapportage tot 26 juni 2025 zijn er geen
nieuwe zaken voorgelegd aan de transitiecommissie. Derhalve blijft het aantal aan
de transitiecommissie voorgelegde zaken op drie.
Ervaringen van de deelnemer
Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, is het van belang dat de deelnemer wordt betrokken
bij en geïnformeerd over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Van alle bij
de transitie betrokken partijen wordt dan ook verwacht dat zij de deelnemers op een
goede manier meenemen. Mede op verzoek van uw Kamer worden de ervaringen van de deelnemer
tijdens de transitie gemonitord. Dit gebeurt aan de hand van de volgende vier onderdelen:
(1) De publieksmonitor pensioenen; (2) De deelnemersmonitor (3) Het aantal zaken voorgelegd
aan de Geschilleninstanties en het aantal pensioenzaken in het kader van de Wtp bij
de Raad voor de Rechtspraak; en (4) De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA).
Publieksmonitor
Sinds februari 2022 wordt ieder kwartaal een meting gedaan in het kader van de Publieksmonitor
Vertrouwen Pensioenstelsel.28 De publieksmonitor pensioenen heeft als doel om doorlopend het vertrouwen van de
Nederlandse bevolking in het pensioenstelsel inzichtelijk te maken. Primair ligt hierbij
de nadruk op het meten van vertrouwen in het stelsel en de partijen daarachter. Secundair
ligt de nadruk op het meten van basiskennis over en het gedrag ten aanzien van pensioenen.
De publieksmonitor pensioenen geeft aanknopingspunten om de communicatie rondom de
stelselwijziging richting alle burgers te verbeteren.
De publieksmonitor pensioen (bijlage 5), laat in het tweede kwartaal van 2025 een
stijging zien in het vertrouwen ten aanzien van pensioen. De vertrouwensscore heeft
hiermee het hoogste punt bereikt sinds de start van de metingen in Q1 2022. De score
in Q2 2025 is met 6,2 neutraal te noemen; in Q1 2025 was deze 5,9. De vertrouwensscore
wordt gemeten op een schaal van 1 tot 10. Een score lager dan 4 duidt op weinig vertrouwen.
Bij een score tussen 4 en 7 is het vertrouwen neutraal te noemen en een score boven
de 7 toont aan dat er veel vertrouwen is. Het vertrouwen is met name toegenomen onder
de groep niet-gepensioneerde 55-minners. Alle onderliggende vertrouwensaspecten zijn
gestegen, waarbij de stijging het grootst is op het aspect «toereikend». Deze indicator
gaat erover of het pensioen waardevast geacht wordt, of het pensioen goed afgestemd
is op de behoeften bij pensionering en of de manier waarop pensioenen geregeld worden,
uitgaat van wat het beste is voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, ten
opzichte van voorgaande perioden.
Een grote meerderheid (60%) heeft geen uitgesproken vertrouwen of wantrouwen (neutraal)
ten aanzien van hoe het pensioen geregeld is. Zij nemen een afwachtende houding aan
ten aanzien van wat de veranderingen voor hen gaan betekenen. Tot slot geven meer
mensen aan de afgelopen zes maanden bezig te zijn geweest met het pensioen (58%) en/of
iets veranderd te hebben hieraan (31%). Voor beide aspecten is dit een stijgende trend
en de hoogste score in het afgelopen jaar. De kennis die het publiek heeft over de
basiskenmerken van het pensioen is hoog en verandert niet wezenlijk in de tijd. De
bekendheid met de veranderingen in het pensioenstelsel is in Q2 2025 toegenomen van
65% in Q1 naar 70% in Q2, met name onder de 55-minners. Het nieuws en de eigen pensioenuitvoerder
gelden daarbij als belangrijkste bron, hoewel het nieuws vooral door Nederlanders
ouder dan 55 jaar wordt genoemd.
Deelnemersmonitor
Bij de publieksmonitor ligt de focus op het vertrouwen in het pensioenstelsel in het
algemeen. De deelnemersmonitor, uitgevoerd door Netspar, gaat specifieker in op de
deelnemerservaringen van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden met de transitie.
Het onderzoek sluit zoveel mogelijk aan bij de tijdlijnen van de transitie.
In de eerste rapportage over de ervaringen van deelnemers (de deelnemersmonitor) deelt
Netspar zijn kwalitatieve bevindingen (zie bijlage 2).29 Uit deze deelnemersmonitor blijkt, in lijn met de publieksmonitor, dat de bekendheid
over de komst van de nieuwe pensioenregeling toeneemt.
De meeste deelnemers weten dat er wat gaat veranderen, maar de kennis over wat er
gaat veranderen is nog beperkt. De informatie die vanuit de pensioenfondsen komt,
blijkt een belangrijke informatiebron. De meeste deelnemers hebben er vertrouwen in
dat hun pensioenfonds bij de overgang zal handelen in hun belang en zal zorgen voor
een zorgvuldige omzetting van de pensioenen.
Daarnaast blijkt uit de deelnemersmonitor dat de communicatie dient aan te sluiten
bij de informatiebehoeften van de doelgroep, wat met name voor de communicatie aan
gepensioneerden een aandachtspunt is. Ook de timing van informatie en hoe concreet
en persoonlijk de informatie is, speelt hierbij een rol. Pensioenuitvoerders geven
daarbij aan dat het hen helpt om kritisch te kijken naar de communicatiestrategie.
Ook beslissingen over bijvoorbeeld de toonzetting en de te gebruiken communicatiemiddelen
worden ondersteund door uitkomsten van de monitoring. Ik heb hierover recent met de
pensioensector gesproken, onder andere over de wijze waarop het vertrouwen van deelnemer
dat het pensioenfonds bij de transitie handelt in hun belang kan worden versterkt.
In het gesprek gaven pensioenuitvoerders aan dat zij gebruik zullen maken van de eerder
genoemde inzichten en hun communicatie daarop aan zullen passen.
Deze eerste kwalitatieve bevindingen laten de waarde van deze monitoring, ook voor
het verbeteren van de communicatie richting deelnemers, al helder zien. Echter, het
is voor de voortgang van de deelnemersmonitor en de vergelijkbaarheid van de bevindingen
via benchmarking essentieel dat zoveel mogelijk pensioenuitvoerders en pensioenuitvoeringsorganisaties
zich aansluiten bij deze monitor. Ik roep hen, gezien het belang dat ik hecht aan
het verbeteren van het draagvlak onder deelnemers, dan ook op om hieraan deel te nemen.
Klachten- & geschillencommissies en Raad voor de Rechtspraak
Externe geschillenbeslechting is één van de onderdelen van de waarborgen in het kader
van de Wtp om de rechtspositie van de deelnemer te verbeteren. Met ingang van de Wtp
kan een deelnemer bij een pensioenfonds naar de Geschilleninstantie Pensioenfondsen
(GIP) voor een onafhankelijke, snelle en laagdrempelige procedure om een geschil te
beslechten. Voor verzekeraars bestaat de route naar het Klachteninstituut Financiële
Dienstverlening (Kifid). Ook kan een deelnemer te allen tijde ervoor kiezen om naar
de rechter te stappen. Zoals toegezegd, wordt via de Raad voor de Rechtspraak het
aantal geschillen en rechtszaken gemonitord. Ook is uit de eerste kwartalen van 2025
gebleken dat dit aantal vooralsnog zeer beperkt is (<10). Eveneens valt op dat GIP
minder geschillen heeft ontvangen dan aanvankelijk verwacht. De verwachting is wel
dat dit aantal in de loop van 2025 zal toenemen. De geschillen die binnenkomen, verlopen
veelal middels bemiddeling (85%). Na bemiddeling kiest meer dan de helft vervolgens
voor beslechting (68%), die vaak bindend is (64%). De meeste geschillen gaan over
de pensioenberekening- en betaling (41%), opgevolgd door geschillen over de toepassing
van wet- en regelgeving «algemeen» (30%) en vervolgens door geschillen over de informatieverstrekking
(10%). Ten aanzien van Kifid valt op dat de meest voorkomende onderwerpen zeer divers
zijn. De onderwerpen die hierbij het meest voorkomen zien toe op de lifecycle, indexatie
en waardeoverdrachten.
In tabel 1 is het aantal, de aard en de soort procedure (bemiddeling/ beslechting)
over de eerste helft van 2025 weergegeven, waarbij van belang is dat Kifid gedurende
de gehele klachtprocedure bekijkt of een zaak zich leent voor bemiddeling omdat partijen
niet op voorhand kiezen voor bemiddeling of een uitspraak.30
Tabel 1: Overzicht zaken bij geschilleninstanties
Geschilleninstantie
GIP
Kifid
Aantal geschillen
240
45
Aard van de geschillen
Pensioenberekening
Algemeen: Wet- en regelgeving
Lifecycle
Indexatie
Informatieverstrekking
Waardeoverdrachten
Percentage bemiddeling
85%
Percentage beslechting (direct)
15%
Percentage beslechting
(na bemiddeling)
68%
Percentage bindend/niet-bindend
64% bindend
36% niet bindend
76% bindend
10% niet bindend 14% geen keuze
Doorlooptijden (in werkdagen)
1471
129
X Noot
1
Doorlooptijden gemeten over de afgeronde zaken. Er zijn zeker langer lopende dossiers,
maar die komen pas na afronding van het geschil mee in de telling.
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden
De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) heeft de resultaten over 2024 gepubliceerd.31 De tevredenheid over de pensioenregeling is in verschillende sectoren gemeten. Uit
deze enquête, uitgevoerd door TNO in samenwerking met het CBS, blijkt dat 84% van
de werknemers (heel) tevreden is over de pensioenregeling. In de sectoren zakelijk
en ICT zijn werknemers vaker dan gemiddeld ontevreden over hun pensioenregeling, dit
zijn de sectoren met een relatief grote zogenoemde witte en/of grijze vlek en waar
doorgaans de organisatiegraad van vakbonden laag is. In de sectoren financieel, bestuur
en onderwijs daarentegen zijn relatief veel werknemers heel tevreden over hun pensioenregeling.
Daarnaast blijkt uit de NEA dat 83% van de werknemers (heel) tevreden is over de vertegenwoordiging
door de vakbonden en 80% van de werknemers (heel) tevreden is over de vertegenwoordiging
door de ondernemingsraad/medezeggenschapsraad. Tot slot blijkt uit eerder onderzoek
(over 2022) blijkt dat werknemers de pensioenregeling als arbeidsvoorwaarde (heel)
belangrijk vinden (97%).
Stand van zaken (voorgenomen) wet- en regelgeving, moties en toezeggingen
Deze voortgangrapportage en het advies van de regeringscommissaris geven geen aanleiding
tot een verdere verlenging van de uiterste transitiedatum. Wel heb ik het afgelopen
half jaar een aantal toezeggingen gedaan en/of zijn er moties aangenomen die gerelateerd
zijn aan de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Hieronder staat een overzicht
van de stand van zaken van de lopende wet- en regelgevingstrajecten, moties en toezeggingen
gerelateerd aan de Wtp.
Wetsvoorstel verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel
Op 20 mei 2025 is het wetsvoorstel verlenging van de pensioentransitie naar het nieuwe
pensioenstelsel aangenomen in de Tweede Kamer. Op dit moment ligt het wetsvoorstel
voor behandeling in de Eerste Kamer. Het onderliggende besluit ligt voor in beide
Kamers in het kader van de voorhangprocedure. De beoogde inwerkingtreding van het
wetsvoorstel is 1 januari 2026.
Op 12 juni 2025 is het besluit dat ziet op de wijziging van de uiterste inleverdatum
van het implementatie- en communicatieplan in werking getreden. Daarnaast regelt het
besluit dat pensioenfondsen, onder voorwaarden, toeslagen kunnen verlenen dankzij
versoepelde indexatieregels. Tevens is hierin gecodificeerd dat het communicatiemoment
van pensioenfondsen met deelnemers minimaal één maand voor het invaren plaats moet
hebben gevonden.
Verzamelbesluit pensioenen
Gedurende de uitvoering van de pensioentransitie is een aantal uitvoeringsaspecten
naar voren gekomen dat verduidelijking behoeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om de verduidelijking
dat pensioenfondsen onder voorwaarden na invaren tijdelijk kunnen afwijken van hun
strategisch beleggingsbeleid, in het belang van de deelnemers en voor de stabiliteit
van de financiële markten. Naast enkele nadere beperkte wijzigingen om de uitvoering
te verbeteren, biedt dit besluit ook duidelijkheid over de manier waarop pensioenfondsen
het eigen vermogen kunnen aanvullen. Er zijn situaties waarin het eigen vermogen van
een pensioenfonds kan dalen tot onder het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV).
Dit kan bijvoorbeeld voorkomen wanneer de kosten van een pensioenfonds hoger zijn
dan op voorhand voorzien. Een pensioenfonds is verplicht om een adequate voorziening voor toekomstige uitvoeringskosten (voorziening operationele kosten) aan te houden.
Het kan voorkomen dat bepaalde kosten onvoorzien zijn waardoor de kostenvoorziening
niet toereikend is. Deze kosten komen ten laste van de operationele reserve (ook wel
algemene reserve genoemd). De operationele reserve is onderdeel van het eigen vermogen
van een pensioenfonds. Indien de kosten zodanig zijn dat het eigen vermogen daalt
tot onder het MVEV dient het fonds maatregelen te nemen. Dit kan in een uiterst geval
betekenen dat de individuele vermogens verlaagd worden. Dit terwijl er binnen het
pensioenfonds mogelijk nog onverdeeld collectief vermogen aanwezig is in de solidariteits-
of risicodelingsreserve. Ik vind dit onwenselijk en daarom wordt met het besluit verduidelijkt
onder welke voorwaarden pensioenfondsen de solidariteits- of risicodelingsreserve
kunnen inzetten om het eigen vermogen aan te vullen tot maximaal het minimaal vereist
eigen vermogen (MVEV) om daarmee een korting te voorkomen.
Dit besluit is op 2 juni 2025 in internetconsultatie gegaan. De internetconsultatie
liep tot 25 juni jl. De beoogde inwerkingtreding van dit besluit is zo spoedig mogelijk
en uiterlijk voor 1 januari 2026. Na de internetconsultatie wordt de nadere uitwerking
van de twee door mij aangekondigde maatregelen (zie hoofdstuk 2) toegevoegd aan het
besluit, waarna het verzamelbesluit het reguliere proces van toezichttoetsen en advisering
door de Raad van State zal doorlopen.
Wetsvoorstel toezeggingen pensioenonderwerpen
Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de tijdens de behandeling van de Wtp gedane
toezeggingen aan de Eerste Kamer. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd in de
verzamelbrief pensioenonderwerpen. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in het najaar
van 2025 bij uw Kamer worden ingediend.
Wijziging Vrijstellings- en boetebesluit en Regeling vrijstellingen Wet Bpf 2000 en
de Regeling vrijstellingen Wet Bpf 2000
De Wijziging van het Vrijstellings- en boetebesluit ziet op het aanpassen van enige
(technische) knelpunten, met name ten aanzien van het overgangsrecht in het kader
van het Wet toekomst pensioenen. In dit overgangsrecht wordt geregeld dat vanaf het
moment dat bedrijfstakpensioenfonds of werkgever de transitie heeft gemaakt naar een
Wtp-regeling, er tijdelijk alleen op de financiële gelijkwaardigheid van het pensioen
op opbouwbasis wordt getoetst, tot beide partijen over zijn. Verder wordt een inlichtingenplicht
voor pensioenfondsen geïntroduceerd om evaluatie van de performancetoets op een later
moment mogelijk te maken. Als laatste wordt het begrip «dezelfde aanspraken» bij een
vrijstelling op basis van onvoldoende beleggingsperformance gewijzigd naar «gelijkwaardige
aanspraken», omdat garanderen van exact dezelfde aanspraken tussen twee premieregelingen
niet mogelijk is. Dit besluit is recentelijk om advies aanhangig gemaakt bij de RvS.
De beoogde inwerkingtreding voor dit besluit is uiterlijk 1 september 2025. Daarnaast
zal in dit kader ook de Regeling vrijstellingen Wet Bpf 2000 worden aangepast. Deze
zal binnenkort in internetconsultatie gaan. Hierin worden, naast het op eenzelfde
manier als het besluit aanpassen van het overgangsrecht, ook enige verduidelijkingen
en aanpassingen ten aanzien van de berekeningen van de financiële en actuariële gelijkwaardigheid
voorgesteld, om deze beter uitvoerbaar te maken voor premieregelingen. Tevens wordt
het begrip «gelijkwaardige aanspraken» hierin nader ingevuld. Ook deze regeling zal
naar verwachting uiterlijk op 1 september 2025 in werking treden.
Motie onderzoek naar versoepeling indexatie ftk
Eind november 2024 heb ik toegezegd om na de transitie te onderzoeken of er iets moet
gebeuren met de indexatiegrenzen in het Financieel Toetsingskader (ftk).32 Vervolgens is in december 2024 de motie van Joseph en Vermeer aangenomen waarin de
deadline van de toezegging naar voren is gehaald en wordt verzocht de uitkomst in
de eerste helft van 2025 te delen met de Tweede Kamer.33 Aanleiding voor dit onderzoek is dat er als gevolg van de transitie gesloten fondsen
ontstaan als deze besluiten niet in te varen. Bij gesloten fondsen verandert de financiële
situatie ten opzichte van een open fonds, omdat er geen nieuwe deelnemers toetreden
en er geen nieuwe premie wordt ingelegd.
De pensioenfondsen die de opgebouwde pensioenen niet invaren naar een nieuwe pensioenregeling
blijven achter in het ftk. Het doel van de motie is om indexatieregels voor pensioenfondsen
die niet invaren te versoepelen en snellere indexatie mogelijk te maken. Uw Kamer
wordt op korte termijn separaat geïnformeerd over het onderzoek en de uitkomsten daarvan.
Koopkrachtinstrumenten
In aanvulling op de bestaande koopkrachtinstrumenten in de Wtp heb ik toegezegd om
te onderzoeken of het denkbaar en praktisch uitvoerbaar is om binnen de kaders van
het Pensioenakkoord additionele koopkrachtinstrumenten vorm te geven.34 In dit kader beschouw ik tevens de voor- en nadelen om sociale partners en pensioenfondsen
te verplichten om een koopkrachtambitie te formuleren. Uw Kamer wordt op korte termijn
separaat geïnformeerd over de stand van zaken rondom dit onderzoek, dat omwille van
de voortgang in eerste instantie een kwalitatief karakter heeft.
Doelstellingenmonitor
De doelstellingenmonitor beantwoordt de vraag van de Kamer om onderzoek te doen in
hoeverre de drie doelstellingen die ten grondslag liggen aan de Wtp worden behaald.
De doelstellingen zijn: 1) Eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen; 2) Een
transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel; en 3) Betere aansluiting bij ontwikkelingen
in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Ook de in het Pensioenakkoord opgenomen randvoorwaarden,
zoals genoemd in de motie van de leden Palland en Ceder, worden in deze monitor meegenomen.35 De opdracht voor het uitvoeren van de doelstellingenmonitor is gegund aan SEO Economisch
Onderzoek. Naar verwachting zullen de eerste resultaten uit de doelstellingenmonitor
bij de volgende voortgangsrapportage worden gedeeld.
Afsluitend
De afgelopen tijd is er door alle betrokken partijen hard gewerkt om de transitie
naar het nieuwe pensioenstelsel op beheerste wijze met oog voor het belang van de
deelnemers te realiseren. Met de overgang van de eerste vijf pensioenfondsen en daarmee
232 duizend (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en het omzetten van 4.295
contracten bij verzekeraars en PPI’s is het nieuwe pensioenstelsel een feit. Maar
er moet ook nog veel gebeuren. Dit doet een groot beroep op alle uitvoeringspartijen.
Zij moeten een zorgvuldige, beheerste transitie combineren met voldoende vaart, zodat
alle regelingen per 1 januari 2028 zijn omgezet naar het nieuwe pensioenstelsel. Uit
deze rapportage blijkt dat vooral kleine werkgevers met een pensioenregeling ondergebracht
bij verzekeraars nog stappen kunnen zetten. Om daaraan zelf een bijdrage te leveren,
ben ik met betrokken partijen (verzekeraars, adviseurs en sociale partners) om tafel
om gezamenlijk tot acties te komen waarmee de op dit moment verwachte piek over de
tijd kan worden gespreid. Dit mede om te voorkomen dat de planning niet kan worden
gehaald omdat iedereen op hetzelfde moment over wil stappen.
Om deze majeure transitie tijdig te realiseren, moeten deelnemers goed worden meegenomen
in wat er staat te gebeuren. Ik herhaal hierbij dan ook mijn oproep aan pensioenfondsen
om meer de dialoog op te zoeken met de deelnemers om zo het draagvlak voor het nieuwe
pensioenstelsel te vergroten.
Daarbij is het van belang dat er wordt samengewerkt en goede voorbeelden worden gedeeld.
Ik zie dat dit in de praktijk al gebeurt daar waar het gaat om het betrekken en informeren
van de deelnemer. Ook in algemene zin zie ik dat het lerend vermogen van de sector
wordt aangesproken om de transitie tijdig af te kunnen ronden. Dat geldt niet alleen
voor de pensioenuitvoerders maar ook voor de toezichthouders. Ervaringen worden gedeeld,
goede voorbeelden worden uitgewisseld en handreikingen worden aangeboden. Het is goed
om te zien dat dit gebeurt.
Ik blijf ook de komende jaren de transitie volgen conform het plan van aanpak monitoring
dat met uw Kamer is gedeeld.36 Ik roep partijen op om te blijven meewerken aan de verschillende monitoren en hun
ervaringen via de verschillende gremia te delen. Op die manier kan een zo compleet
mogelijk beeld worden gegeven van de voortgang van de transitie en kunnen eventuele
knelpunten zo snel mogelijk worden weggenomen. Door middel van deze voortgangsrapportage
geef ik hier invulling aan en blijf ik u periodiek informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
BIJLAGE: MOTIE- EN TOEZEGGINGENOVERZICHT – VOORTGANGSRAPPORTAGE MONITORING WTP – ZOMER
2025
Motie
Naam
Stand van zaken
36 067, nr. 118
Motie van het lid Smals over gedurende de transitieperiode monitoren of pensioenfondsen
een carve-out nodig hebben in verband met een evenwichtige belangenafweging.
In uitvoering
36 067 nr. 148
Motie van de leden Palland en Ceder over bij de monitoring de randvoorwaarden meenemen
die zijn opgenomen in het pensioenakkoord.
In uitvoering
36 067 nr. 158
Motie van de leden Ceder en Stoffer over de nieuwe vormgeving van het nabestaandenpensioen
zo snel mogelijk evalueren en monitoren.
In uitvoering
36 067 nr. 163
Motie van het lid Stoffer c.s. over het regelmatig uitvoeren van invoeringstoetsen
na inwerkingtreding van de Wtp.
In uitvoering
36 067 nr. 166
Motie Maatoug c.s. over een uitvoeringsmonitor over de arbeidsvoorwaardelijke afspraken
en in 2026 bezien of het invaren op tijd en verantwoord kan worden ingevoerd.
In uitvoering
36 067 nr. 177
Motie van de leden Smals en Stoffer over het monitoren van afspraken over compensatie
en de obstakels die sociale partners ondervinden om deze te realiseren.
In uitvoering
32 043 nr. 674
Motie Joseph c.s. over een evaluatie van het invaren van de eerste drie pensioenfondsen.
Uitgevoerd
Toezegging
Naam
T03630
Kamer periodiek informeren over voortgang transitie.
In uitvoering
TZ202411-092
In de monitoring van de transitie ook de compensatie bij pensioenregelingen bij verzekeraars
monitoren.
In uitvoering
TZ202411-093
Via de Voortgangsrapportage monitoring Wtp terugkoppelen voor hoeveel personen met
een premieregeling met een stijgende premie er is gekozen voor de eerbiedigende werking.
In uitvoering
EK T3630
Kamer periodiek informeren over voortgang transitie.
In uitvoering
EK T1964
Jaarlijkse rapportage aan het parlement over de premieontwikkeling bij de pensioenfondsen.
In uitvoering
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid