Brief regering : Kabinetsreactie ANBI-evaluatie ANBI- en SBBI-regelingen
36 600 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2025
Nr. 46 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2025
Op 23 april jl. heb ik het rapport «evaluatie ANBI- en SBBI-regelingen» van Berenschot
naar uw Kamer gestuurd.1 Daarbij heb ik aangekondigd de kabinetsreactie op deze evaluatie vóór de zomer aan
uw Kamer te sturen. In deze brief ga ik tevens in op het rapport «Fiscaal onderzoek
naar het vermogen in familiestichtingen»2 voor zover dat betrekking heeft op algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Daarnaast
kom ik hierbij terug op de toezegging in reactie op de motie-Eerdmans3 dat verkend zal worden in hoeverre het toevoegen van extra strafbare feiten aan de
Algemene wet inzake rijksbelastingen als grond voor intrekking van de ANBI-status
wenselijk en mogelijk is. Ook informeer ik u met deze brief over de uitvoering van
de motie-Grinwis.4 Deze motie verzoekt de regering om signalen van willekeur bij het niet toekennen
dan wel intrekken van een ANBI-status te onderzoeken en bestuurders van ANBI’s bij
dergelijke beschikkingen van de inspecteur beter te wijzen op hun mogelijkheden voor
bezwaar en beroep.
Ik hecht eraan om vooraf te benadrukken dat ik en met mij het kabinet initiatieven
die het maatschappelijke belang dienen zeer waardeer en toejuich. Instellingen die
het algemeen belang dan wel een sociaal belang beogen en behartigen zijn cruciaal
voor onze samenleving. Uit het onderzoek Geven in Nederland 2024 blijkt dat particulieren
en bedrijven goede doelen steunen door giften en vrijwilligerswerk, en dat Nederland
in het jaar 2022 in totaal € 5,3 miljard aan goede doelen heeft gegeven.5 Ik ben daarom van mening dat ANBI’s en sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s)
ook binnen de fiscaliteit de ruimte moeten (blijven) krijgen om zich daarvoor in te
zetten. Dit betekent echter ook dat organisaties die niet een dergelijk belang dienen,
niet in aanmerking zouden moeten komen voor de fiscale voordelen. Om oneigenlijk gebruik
te voorkomen zonder de bestaande ruimte te verkleinen, ziet mijn inzet daarom vooral
op het verbeteren van de handhaving door de Belastingdienst.
Hoewel Berenschot niet eenduidig heeft kunnen vaststellen of de ANBI-en SBBI-regeling
doeltreffend en doelmatig zijn, is het onderzoek zeker van meerwaarde voor het kabinet.
Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste constateringen in het onderzoek en hoe het
kabinet – ook in het kader van de aanbevelingen – hier een vervolg aan zal geven.
In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de ANBI-regeling en de evaluatie van Berenschot
over de ANBI-regeling, waarna de kabinetsreactie op de evaluatie van de ANBI-regeling
volgt. Daarna volgt dit voor de SBBI-regeling en de steunstichting SBBI. Deze brief
kent de volgende inhoudsopgave:
1. De ANBI-regeling.
2. Aanpassingen in de ANBI-regeling na de vorige evaluatie.
3. De evaluatie van de ANBI- en SBBI-regeling en de kabinetsreactie ANBI-regeling.
4. Kabinetsreactie (steunstichting) SBBI-regeling.
5. Conclusie en vervolg.
1. De ANBI-regeling
Een algemeen nut beogende instelling (ANBI) is een instelling die het algemeen nut
beoogt en dit uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) dient en aan
een aantal specifieke voorwaarden voldoet. Het begrip «algemeen nut» is in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (AWR) neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de
jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dat is een belangrijke eigenschap van de
ANBI-regelgeving, omdat ANBI’s daarmee een afspiegeling zijn van een diverse samenleving
waarbinnen verschillende doelen en verschillende manieren om die doelen te realiseren
als wenselijk worden gezien. Als algemeen nut kunnen bijvoorbeeld worden beschouwd:
bijdragen aan welzijn, cultuur, onderwijs, wetenschap en onderzoek, bescherming van
natuur en milieu, gezondheidszorg en religie, levensbeschouwing en spiritualiteit.
Instellingen die voor meer dan 10% particuliere belangen behartigen, kunnen niet kwalificeren
als een ANBI. De andere specifieke voorwaarden waaraan een ANBI dient te voldoen betreffen
kortgezegd:
• De instelling heeft geen winstoogmerk met het geheel van haar algemeen nuttige activiteiten.
• Geen enkele natuurlijk persoon of rechtspersoon mag beschikken over het vermogen van
de instelling alsof het zijn eigen vermogen is. Zo mag een bestuurder of beleidsbepaler
geen meerderheid hebben in de zeggenschap over het vermogen van de instelling.
• De instelling mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de
algemeen nuttige werkzaamheden van de instelling.
• De beloning voor beleidsbepalers (zoals de bestuurders of de leden van de Raad van
Toezicht) is beperkt tot een onkostenvergoeding of minimale vacatiegelden.
• De instelling heeft een actueel beleidsplan.
• De instelling heeft een redelijke verhouding tussen beheerkosten en bestedingen.
• Uit de regelgeving van de instelling blijkt dat het geld dat overblijft na opheffing
van de instelling wordt besteed aan een ANBI, of aan een buitenlandse instelling die
voor minimaal 90% gericht is op het algemeen nut.
• De instelling voldoet aan bepaalde administratieve verplichtingen.
• De instelling publiceert jaarlijks specifieke gegevens op een eigen of gemeenschappelijke
website (publicatieplicht).
• De instelling en haar bestuurders, feitelijk leidinggevenden en gezichtsbepalende
personen voldoen aan de integriteitstoets.
Een stichting kan de ANBI-status (digitaal) aanvragen door middel van het formulier
Aanvraag ANBI-beschikking.6 Er zijn circa 45.000 ANBI’s. Instellingen die de ANBI-status bezitten kunnen gebruikmaken
van bepaalde belastingvoordelen. Zo betaalt een ANBI bijvoorbeeld geen schenk- of
erfbelasting over schenkingen en erfenissen die de instelling ontvangt.7 Ook schenkingen door een ANBI blijven onbelast indien deze worden gedaan in het kader
van het algemeen belang. Het budgettaire belang van de vrijstelling schenk- en erfbelasting
voor ANBI’s en SBBI’s wordt geraamd op € 709 miljoen (2025). Daarnaast kunnen donateurs
onder voorwaarden hun giften aan een ANBI in aftrek brengen in de aangifte inkomsten-
of vennootschapsbelasting.8 Het budgettaire belang van de giftenaftrek wordt geraamd op € 531 miljoen (2025).9
Een ANBI die voor ten minste 90% is gericht op cultuur, kan verzoeken om een culturele
ANBI-beschikking.10 De giftenaftrek in de inkomsten- en vennootschapsbelasting kent een multiplier voor
giften aan culturele ANBI’s.11
Een ANBI verliest de ANBI-status, mogelijk met terugwerkende kracht, als de stichting
niet meer voldoet aan de voorwaarden. Een ANBI kan ook op eigen verzoek de ANBI-status
laten beëindigen, ook als deze ANBI nog wel aan de voorwaarden voldoet.
2. Aanpassingen in de ANBI-regeling na de vorige evaluatie
Begin 2017 is de vorige evaluatie van de ANBI- en SBBI-regeling gepubliceerd.12 Zoals destijds in de kabinetsreactie op de evaluatie13 is verwoord, achtte het kabinet het wenselijk om gelet op het grote maatschappelijke
draagvlak voor de giftenaftrek en andere fiscale regelingen voor de ANBI en SBBI deze
regelingen qua uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid te verbeteren. Een werkgroep waarin
het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst en de Samenwerkende Brancheorganisaties
Filantropie14 (SBF) waren vertegenwoordigd, heeft daartoe voorstellen gedaan die een vervolg hebben
gekregen in de Fiscale Verzamelwet 2021.15 Dit betrof voor de ANBI-regelgeving bijvoorbeeld de aanscherping van de integriteitstoets
en de automatische toekenning van de ANBI-status voor overheidsinstellingen.
De aanscherping van de integriteitstoets was tweeërlei. Ten eerste kan de inspecteur
een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) eisen bij gerede twijfels over de integriteit.16 Daarnaast is het aantal misdrijven dat onder de integriteitstoets valt uitgebreid
naar de artikelen 137c, eerste lid, 137d, eerste lid, en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Daardoor kan de ANBI-status sinds 2021 ook ingetrokken of geweigerd worden bij veroordelingen
voor (groeps)belediging, aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Deze wijziging
was het gevolg van een motie van Tweede Kamerleden Omtzigt en Lodders.17 De conclusie van de huidige evaluatie is dat de aangepaste integriteitstoets de Belastingdienst
meer mogelijkheden geeft om de ANBI-status in te trekken, maar dat in de uitvoeringspraktijk
de ANBI-status van instellingen nog nooit alleen op basis hiervan is ingetrokken.
De uitbreiding van het aantal misdrijven waarvoor de ANBI-status kan worden ingetrokken,
heeft daardoor geen meetbaar effect gehad.
Automatische toekenning als ANBI geldt niet langer voor publiekrechtelijke lichamen
van landen buiten de EU/EER en het Koninkrijk. Deze aanpassing werd voorafgegaan door
Kamervragen en een motie waarbij Kamerleden vroegen om een wetsvoorstel om ANBI’s
inzage te laten geven in geldstromen die direct of indirect uit onvrije landen komen.18 Als gevolg van deze aanpassing moeten deze lichamen vanaf 2021 voldoen aan de ANBI-voorwaarden,
zoals de publicatieplicht en de integriteitstoets. De bevinding van Berenschot is
dat deze aanpassing in de praktijk waarschijnlijk weinig effect heeft. Dit is conform
de verwachting die de wetgever had bij het voorstel tot deze aanpassing.
3. Evaluatie ANBI- en SBBI-regeling en kabinetsreactie ANBI-regeling
Het Ministerie van Financiën heeft Berenschot gevraagd een evaluatie van de ANBI-
en SBBI-regelingen uit te voeren over de periode 2016 tot en met 2023. Het doel van
deze evaluatie is het in kaart brengen van de doeltreffendheid en doelmatigheid van
de ANBI- en SBBI-regelingen. Hierbij worden «doeltreffend» en «doelmatig» voor de
evaluatie van de regelingen als volgt gedefinieerd:
• Doeltreffend betekent dat instellingen die het algemeen nut beogen (en ook realiseren)
dan wel een sociaal belang behartigen daadwerkelijk als zodanig erkend worden en,
omgekeerd, dat instellingen die niet aan de voorwaarden voldoen, niet voor de ANBI-
dan wel SBBI-regeling in aanmerking komen.
• Doelmatig houdt in dat het doel bereikt wordt tegen aanvaardbare kosten.
3.1 Hoofdconclusie evaluatie ANBI-regeling
Uit de evaluatie blijkt dat vanwege de beperkte beschikbaarheid van data geen harde
conclusie kan worden getrokken over de vraag of de ANBI-regeling doeltreffend is.
Hierdoor kunnen er ook geen uitspraken worden gedaan over de doelmatigheid van de
regeling. Berenschot stelt daarom voor om meer zicht te verkrijgen op de gegevens
die de Belastingdienst nodig heeft. Een portal of een andere wijze van digitalisering
die de taakuitvoering voor de Belastingdienst ondersteunt, zou een goede aanzet hiervoor
zijn. Berenschot geeft verder aan dat naast de eigen toezichtsactiviteiten van de
Belastingdienst meer ingezet zou kunnen worden op vormen van sectorale regelgeving,
codes en zelfregulering. Dit zijn wat mij betreft de belangrijkste boodschappen die
uit de evaluatie voortvloeien en waar ik met volle kracht mee aan de slag ga.
3.2 Toezicht houden op ANBI’s
Het beeld uit de gesprekken die Berenschot heeft gevoerd, is dat het aanvraagproces
voor de ANBI-status als doeltreffend wordt beschouwd. Wel constateert Berenschot dat
de Belastingdienst weinig zicht heeft op de activiteiten van de ANBI’s als deze eenmaal
in het ANBI-register zijn opgenomen. Er is daarnaast geen zicht op de omvang van deze
instellingen en of de instellingen actief of slapend zijn. Een portal met actuele
informatie over ANBI’s of een andere wijze van digitalisering die de taakuitvoering
voor het ANBI-team ondersteunt, zou een bijdrage kunnen leveren aan dit inzicht. Berenschot
adviseert nader te onderzoeken welke databronnen de Belastingdienst kan gebruiken
om te achterhalen of instellingen bijvoorbeeld actief of juist slapend zijn, welke
verschillende categorieën en grootte van ANBI’s er zijn en in hoeverre instellingen
nog voldoen aan de voorwaarden van de ANBI-regeling. Relevante informatie zou deels
gehaald kunnen worden uit bestaande informatiebronnen/databases die ingezet worden
voor toezicht door andere partijen of voor andere doelen (bijvoorbeeld transparantie
en verantwoording). Daarnaast zou in het kader van doeltreffendheid en doelmatigheid
meer ingezet kunnen worden op vormen van sectorale regelgeving, codes en zelfregulering,
naast de eigen toezichtsactiviteiten van de Belastingdienst. Dit verlicht, zo blijkt
uit het onderzoek, de toezichtslast van de Belastingdienst, en draagt bij aan het
verminderen van de administratieve lasten voor ANBI’s. In het onderzoek heeft Berenschot
niet kunnen vaststellen in welke mate er sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik
van de ANBI- en SBBI-regelingen. Wel zijn door de Belastingdienst enkele cases aan
de onderzoekers toegelicht, zoals in het rapport familiestichtingen.
Het kabinet is zich ervan bewust dat als gevolg van het grote aantal ANBI’s (circa
45.000) en het gebrek aan een gestructureerde vorm van gegevensverkrijging en -verwerking
de huidige vorm van toezicht op de naleving van de ANBI-regelgeving beperkingen kent.19 Het ANBI-team van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor het aanvraagproces
en het toezicht op ANBI’s. Het ANBI-team bestaat in totaal uit 42 medewerkers (35,7
fte). Een groot deel van dit team houdt zich bezig met uitvoering van de administratieve
processen binnen het aanvraagproces. Het toezicht is arbeidsintensief vanwege het
handmatig verzamelen van gegevens op de websites van de individuele ANBI’s om deze
te kunnen controleren op volledigheid, juistheid en tijdigheid. Daarnaast moet de
Belastingdienst signalen uit informatiebronnen binnen de Belastingdienst en informatie
die bij de ANBI is opgevraagd, handmatig controleren. Het centraliseren en structureren
van de gegevensverkrijging door het ANBI-team dient zo snel als mogelijk plaats te
vinden door een zogenoemde ANBI-portal te introduceren. In het wetsvoorstel Fiscale
Verzamelwet 2026, dat op 25 april jl. bij uw Kamer is ingediend, wordt de wettelijke
grondslag voor de ANBI-portal geregeld.20
In dat wetsvoorstel wordt ten eerste voorgesteld te regelen dat al het inkomende en
uitgaande berichtenverkeer tussen de ANBI en de Belastingdienst gestructureerd – via
elektronische weg – plaats gaat vinden (werktitel: portal-ANBI toezicht). Deze portal
dient ertoe de registratie van ANBI’s, het systematisch verzamelen van gegevens over
ANBI’s en de communicatie met ANBI’s te digitaliseren in het kader van het verbeteren
van het toezicht van de Belastingdienst. Daarnaast wordt een wettelijke grondslag
gecreëerd voor een portal waarmee een betere invulling wordt gegeven aan de publicatieverplichting.
ANBI’s dienen dan de gegevens voor de publicatieverplichting via een standaardformulier
te publiceren via een centraal digitaal punt dat wordt gefaciliteerd door de Belastingdienst
(werktitel: portal-ANBI publicatieplicht). De gepubliceerde gegevens zijn via dit
centraal digitaal punt voor het algemene publiek toegankelijk. Vanwege de volle IV-portfolio
in de betreffende keten en de grote capaciteit die nodig is voor de ontwikkeling van
een onlineportal, is de portal waarschijnlijk per 2030 volledig operationeel. Daar
kan de verbetering van het toezicht op ANBI’s niet op wachten. Ik zet mij daarom in
om op korte termijn het toezicht op de ANBI’s te verbeteren en te versterken. Zo wordt
voor eind 2025 een tactisch handhavingsplan ANBI’s opgesteld. Daarnaast zal onder
andere aandacht zijn voor:
• Het intensiveren van het toezicht op ANBI’s.
• Verbeteren van de beschikbaarheid van data over ANBI’s.
• Versterken en uitbreiden van de samenwerking met de filantropische sector.
Toezicht op ANBI’s slimmer inrichten en intensiveren
In verhouding tot het aantal ANBI’s is er vanuit het ANBI-team weinig toezichtcapaciteit
beschikbaar. Het ANBI-team van de Belastingdienst dat zich bezighoudt met de ANBI-regelgeving
bestaat in totaal uit 42 medewerkers (35,7 fte).21 Daarvan houden 5 fte zich voornamelijk bezig met het toezicht. Daarnaast houdt een
deel van de medewerkers (2,1 fte) zich ook bezig met bijvoorbeeld vooroverleg met
de instellingen.
Om het toezicht op ANBI’s te versterken, worden nieuwe medewerkers breder opgeleid
en het aanvraagproces efficiënter ingericht. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor het
uitoefenen van toezicht achteraf op ANBI’s. De nieuwe medewerkers (8 fte) worden op
dit moment opgeleid. Deze capaciteit is daarom vanaf 2026 beschikbaar. Naar verwachting
kunnen vanaf 2026 onder andere frequenter steekproeven worden uitgevoerd. Hierbij
wordt een methode in acht genomen waarbij geborgd wordt dat de steekproeven op willekeurige
wijze worden getrokken.
Verbeteren van de beschikbaarheid van data over ANBI’s.
Vanwege gebrek aan een gestructureerde vorm van gegevensverkrijging is informatie
van ANBI’s moeilijk doorzoekbaar. Het introduceren van een ANBI-portal verbetert de
informatiepositie van de Belastingdienst. Omdat de ANBI-portal niet wordt voorzien
vóór 2030, gaat de Belastingdienst actief en structureel data verzamelen binnen de
kaders van de huidige wet- en regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan informatie
van de bij de Kamer van Koophandel beschikbare data, bij koepels waar instellingen
bij zijn aangesloten en inzet van geavanceerde analysetechnieken (AI). Hiermee wordt
beoogd om een beter inzicht te krijgen in de activiteiten en financiële stromen van
de instellingen en om mogelijke fiscale risico’s bij instellingen te identificeren.
Specifiek wordt verkend hoe ANBI’s onder sectoraal toezicht, zoals woningcorporaties,
zorginstellingen en onderwijsinstellingen, via samenwerking met hun toezichthouders
efficiënter beoordeeld kunnen worden.
Versterken samenwerking met de filantropische sector
De Belastingdienst heeft in het convenant Erkenningsregeling Goede Doelen met Vereniging
Goede Doelen Nederland (GDN) en het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) afspraken
vastgelegd. De ruim 700 Erkende Goede Doelen onder CBF-toezicht vertegenwoordigen
circa € 4,7 miljard aan geefgeld, ongeveer 80% van de particuliere donaties in Nederland.
Het vermogen van deze Erkende Goede Doelen bedraagt ongeveer € 4,6 miljard.22 Ook heeft de Belastingdienst in 2017 een geactualiseerd convenant gesloten met het
Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO).
Convenanten zijn een belangrijk middel voor de Belastingdienst. Het draagt bij aan
vertrouwen, begrip en transparantie tussen de Belastingdienst en de organisatie/koepel.
Afhankelijk van de gemaakte afspraken in een convenant kan het de Belastingdienst
in staat stellen om op het toezicht van de koepels te steunen, wat de eigen toezichtlast
verlicht. De komende periode zet ik mij daarom in op het verder versterken van de
samenwerking met de filantropische sector. Op dit moment wordt onderzocht hoe bestaande
partners (beter) kunnen bijdragen aan effectiever toezicht. Daarnaast zal de Belastingdienst
bezien of het mogelijk is om met andere partners binnen de filantropiesector een convenant
af te sluiten.
Motie Grinwis
Naar aanleiding van het commissiedebat Nationale Fiscaliteit op 26 maart 2025 is de
motie Grinwis c.s. door uw Kamer aangenomen.23 Deze motie verzoekt de regering de signalen te onderzoeken dat in sommige gevallen
sprake zou zijn van willekeur bij het niet toekennen dan wel intrekken van een ANBI-status
door een inspecteur en maatregelen te treffen om willekeur in dergelijke beschikkingen
tegen te gaan. De Belastingdienst (her)kent niet dat sprake zou zijn van willekeur
bij het niet toekennen of intrekken van een ANBI-status door de inspecteur. Daarvan
zijn geen signalen bekend.
ANBI’s die van mening zijn dat sprake is (geweest) van willekeur bij het niet toekennen
dan wel intrekken van een ANBI-status door een inspecteur, kunnen dit melden bij het
ANBI-loket of de postbus MMA (Meld Misbruik ANBI).
De toetsing of een ANBI-status bij beschikking wordt toegekend of wordt ingetrokken
vindt plaats aan de hand van de daarvoor geldende criteria, zoals beschreven in paragraaf
1 van deze brief. Tijdens bovengenoemd commissiedebat heb ik reeds een algemene24 reactie gegeven op het door het lid Grinwis genoemde voorbeeld van een stichting
die financiële ondersteuning biedt aan een buitenlandse instelling die hulp biedt
aan oorlogsslachtoffers. Ter verheldering wil ik in zijn algemeenheid aangeven dat
het ANBI’s toegestaan is om hun algemeen nuttige doelstelling in samenwerking met
of via een andere (buitenlandse) instelling te verwezenlijken. Zij kunnen dit bijvoorbeeld
doen door financiële ondersteuning te bieden aan een andere als ANBI aangemerkte instelling.25 Ook kan dit door bepaalde algemeen nuttige projecten van een andere instelling zonder
ANBI-status te ondersteunen. Het is in dat geval aan de ANBI om aannemelijk te maken
dat de gegeven gelden daadwerkelijk aan deze algemeen nuttige projecten worden besteed.
Binnen de ANBI-regelgeving is het niet toegestaan om (financiële) ondersteuning te
bieden aan instellingen zonder ANBI-status wanneer dit niet voor een specifiek algemeen
nuttig project, vanuit en in lijn met haar eigen ANBI-waardige doelstelling, wordt
bestemd. In dat geval kan door de gevende instelling namelijk geen zekerheid worden
geboden dat het geld algemeen nuttig is gebruikt, omdat de instelling die het geld
heeft gekregen zelf kan beslissen over de manier waarop deze gelden worden aangewend.
Daarnaast wordt in de motie Grinwis c.s. opgeroepen om te bezien hoe bestuurders van
ANBI’s beter gewezen kunnen worden op hun mogelijkheden tot bezwaar en beroep bij
het niet toekennen dan wel intrekken van een ANBI-status. Volgens de standaardmodellen
die worden gebruikt binnen het ANBI-team wordt bij (het voornemen tot) intrekking
of afwijzing altijd gewezen op de mogelijkheid tot bezwaar en/of beroep. Daarnaast
wordt ook door het ANBI-loket hierop gewezen.26 Geanonimiseerde brieven waarin de bestuurders op deze mogelijkheid worden gewezen
zijn opgenomen als de bijlage bij deze Kamerbrief.
3.3 Bestedingscriterium
Een cruciale voorwaarde is dat een ANBI het algemeen nut beoogt en dit met haar feitelijke
activiteiten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) dient. In beginsel
wordt hierbij getoetst of tenminste 90% van de uitgaven/kosten van de instelling in
het algemeen belang zijn. Daarnaast, zoals in paragraaf 1 is vermeld, mogen ANBI’s
in beginsel niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit
van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling (ook
wel aangeduid als anti-oppoteis).27 Dit criterium betreft een relatief open norm, omdat het een diverse groep betreft
die maatwerk nodig heeft.28 Uit het onderzoek van Berenschot blijkt dat de regeling goed kan inspelen op de diversiteit
van werkzaamheden en soorten instellingen in het ANBI-bestand. Tegelijkertijd biedt
het minder zekerheid, voor instellingen die aan de norm moeten voldoen en voor de
Belastingdienst die erop moet toezien. Daarnaast heeft de Belastingdienst geen totaaloverzicht
van het vermogen van instellingen of hun bestedingspatronen. Hierdoor is het houden
van toezicht vanuit de Belastingdienst hierop bijzonder lastig.
In de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op algemeen nut» is toegezegd om de
door die commissie aanbevolen aanscherping van het bestedingscriterium te onderzoeken.29 Deze suggestie houdt in dat ANBI’s jaarlijks een bepaald minimum aan activiteiten
moeten verrichten of een minimumbedrag aan het algemeen nut besteden. Zo kunnen instellingen
die nauwelijks activiteiten ondernemen geen ANBI zijn. Deze extra eis voorkomt dat
instellingen en hun begunstigers van de ANBI-status profiteren zonder dat zij voldoende
bijdragen aan het algemeen nut.
Berenschot heeft onderzocht of het bestedingscriterium voor ANBI’s kan worden aangescherpt
en zo ja, wat daar de voor- en nadelen van zijn. Berenschot concludeert na verschillende
gesprekken, uitwisseling van beelden en literatuurstudie, waaronder de behandeling
in het buitenland, dat het niet voor de hand ligt om aanvullende inhoudelijke aanpassingen
te doen in de regelgeving, maar in te zetten op informatievoorziening aan de Belastingdienst.
Hierbij kan de aangekondigde ANBI-portal de Belastingdienst helpen om instellingen
te identificeren en beter toezicht te houden op instellingen die een bepaalde periode
geen uitgaven hebben gedaan. Ik kan dit enkel onderschrijven.
3.4 Integriteitstoets
Indien een ANBI niet langer voldoet aan de in paragraaf 1 genoemde voorwaarden, zal
de inspecteur de ANBI-status bij beschikking intrekken.30 Een inspecteur zal een ANBI-status ook bij beschikking intrekken (of een aanvraag
weigeren) indien niet wordt voldaan aan de zogenoemde «integriteitstoets». Een ANBI,
haar bestuurders, feitelijk leidinggevenden en gezichtsbepalende personen moeten aan
integriteitsvereisten voldoen. Kortgezegd houdt deze integriteitstoets in dat de ANBI-status
door de inspecteur wordt ingetrokken als het hem kenbaar is dat de instelling of een
bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van die instelling
onherroepelijk is veroordeeld wegens het – in die hoedanigheid – opzettelijk plegen
van een in de ANBI-regelgeving genoemd misdrijf. Om een ANBI-status te kunnen intrekken
mogen er op dat moment nog geen vier kalenderjaren zijn verstreken en dient het misdrijf
gezien zijn aard of de samenhang met andere door de ANBI of genoemde personen begane
misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde op te leveren. De ANBI-status wordt
ook ingetrokken als de inspecteur gerede twijfel heeft over de integriteit van de
instelling of van bovengenoemde betrokken personen én de instelling of persoon ondanks
een verzoek daartoe van de inspecteur, niet binnen zestien weken een verklaring omtrent
gedrag (VOG) kan overleggen.
Uit het onderzoek van Berenschot blijkt dat de ANBI-status van instellingen sinds
de invoering van de integriteitstoets in 2010 en de uitbreiding daarvan in 2021 niet
uitsluitend op basis van de integriteitstoets is ingetrokken. Uitbreiding van het
aantal misdrijven waarvoor de ANBI-status kan worden ingetrokken heeft daarom geen
meetbaar effect gehad, is de conclusie van Berenschot. Ik heb in reactie op de motie-Eerdmans31 toegezegd dat verkend zal worden in hoeverre het toevoegen van extra strafbare feiten
in de integriteitstoets als grond voor intrekking van de ANBI-status wenselijk en
mogelijk is. Het toevoegen van misdrijven op grond waarvan een ANBI-status kan worden
ingetrokken, is wetstechnisch mogelijk, maar heeft naar mijn oordeel geen meerwaarde.
Ik licht dit als volgt toe.
In de eerste plaats dient eenieder zich aan de wet- en regelgeving te houden. Een
ANBI-status maakt daarin geen verschil. De Nederlandse strafwet regelt wanneer sprake
is van een strafbaar feit, niet het fiscale recht. Weliswaar verbindt de fiscale wetgeving
gevolgen aan bepaalde veroordelingen, maar het uitgangspunt hierbij is en blijft dat
strafbare feiten strafrechtelijk moeten zijn afgedaan. De belastinginspecteur mag
en kan niet op de stoel van de strafrechter gaan zitten. In de tweede plaats kan schending
van de integriteitstoets pas aan de orde zijn indien er sprake is van een onherroepelijke
veroordeling van een in de AWR genoemd misdrijf dat gepleegd is in de hoedanigheid
van een bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van die instelling.
Daarnaast moet het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Dat wordt
bezien in samenhang met de ANBI of andere door die persoon gepleegde misdrijven. Hierbij
geldt dat de onherroepelijke veroordeling naar haar aard aanleiding moet zijn om de
ANBI-status in te trekken. Dit is ook eerder door de Raad van State bij de behandeling
van de integriteitstoets opgemerkt.32 De aard en ernst van het (toe te voegen) strafbare feit moet dus op grond van het
evenredigheidsbeginsel de intrekking van de ANBI-status kunnen rechtvaardigen. Naar
mijn idee zijn er geen strafbare feiten die niet reeds deel uitmaken van de integriteitstoets
en op grond waarvan het evenredig zou zijn om de ANBI-status in te trekken. Ik ben
daarom, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, niet voornemens om op
dit punt met een voorstel te komen.
3.5 Familiestichtingen met een ANBI-status
Op 24 april jl. heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op een onderzoek naar het vermogen
in familiestichtingen toegezonden.33 Daarin is aangekondigd dat het kabinet in de kabinetsreactie op de evaluatie van
de ANBI-regeling zal ingaan op de conclusies uit het rapport over familiestichtingen
voor zover deze ANBI’s betreffen.
Vermogen in stichtingen is volgens civiel recht eigendom van de stichting en niet
van een huishouden. Er bestaat geen algemeen geaccepteerde definitie van een familiestichting.
Ten behoeve van dit onderzoek zijn twee soorten familiestichtingen te onderscheiden:
de «statutaire familiestichting» en de «feitelijke familiestichting» De feitelijke
familiestichtingen zijn stichtingen waarbij leden van een gelieerde groep, meestal
familie, ten minste de helft van het zittende bestuur leveren. De statutaire familiestichtingen
zijn stichtingen waarbij in de statuten een bestuurdersrol voor bepaalde leden van
een familie is vastgelegd. In sommige gevallen is vastgelegd dat expliciet een meerderheid
van het bestuur, of zelfs het gehele bestuur, uit familie dient te bestaan of zijn
regels over opvolging van bestuurders bij overlijden vastgelegd. Deze twee soorten
familiestichtingen zijn stichtingen waarop één groep familieleden een significante
mate van invloed heeft.
De feitelijke familiestichtingen met meer dan € 100.000 vermogen en de top 50 statutaire
familiestichtingen bezaten gezamenlijk € 30,8 miljard aan vermogen, dat voornamelijk
bestaat uit beleggingsvermogen, zoals huurwoningen, effecten en in de rol van aandeelhouder
het eigendom van bedrijven.34 Van deze € 30,8 miljard aan vermogen komt € 4 miljard vermogen voor bij de 1.252
familiestichtingen die een ANBI zijn.35
De conclusie van belang voor dit kabinetsstandpunt is dat van het totaal van circa
45.000 ANBI’s er iets meer dan 6.000 in de vorm van een statutaire of feitelijke familiestichting
zijn. Kijkend naar de feitelijke familiestichtingen met meer dan € 100.000 vermogen
en de top 50 statutaire familiestichtingen gaat het om 1.252 ANBI’s met een gezamenlijk
vermogen van € 4 miljard. Een ander opmerkelijk punt is dat van deze 1.252 ANBI’s
de helft slechts één of twee bestuurders heeft. Uit de evaluatie naar de praktijk
van ANBI’s uit 2016 bleek dat non-compliance zich met name voordoet daar waar sprake
is van gelieerdheid tussen een ANBI en ANBI-bestuurder of tussen ANBI-bestuurders
onderling. Daarnaast acht ik het vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid en een goede
governance wenselijk om een minimumaantal bestuurders bij ANBI’s te verlangen. Dit
zou dan gelden voor alle ANBI’s, niet alleen voor familiestichtingen. Daarover ga
ik graag op korte termijn in gesprek met de filantropiesector.
Vervolgens zijn in hoofdstuk 3 van het onderzoek drie situaties beschreven die bij
de Belastingdienst bekend zijn. Van deze structuren kan in sommige gevallen de vraag
gesteld worden of deze maatschappelijk wenselijk zijn. Ik wil hier graag nader bij
stilstaan.
De eerste betreft een landgoed dat voldoet aan de voorwaarden van de Natuurschoonwet
1928 (NSW)36 dat via aftrekbare giften via een feitelijke familiestichting in een ANBI wordt geplaatst.
De doelstelling van de NSW is van oudsher dat natuurschoon en cultureel erfgoed in
particulier bezit te bevorderen en behouden blijven en versnippering van landgoederen
in Nederland wordt voorkomen. Hiermee faciliteert de overheid particuliere eigenaren
om hun landgoed te beheren en als eenheid te behouden. Vanaf de invoering van de wet
is ook de openstelling van landgoederen voor het publiek een belangrijk doel. Het
landgoed moet aan alle natuurschoonvereisten voldoen, en aan de instandhoudings- en
bezitseisen.37 De fiscale faciliteiten voor NSW-landgoederen betreffen eenmalige faciliteiten bij
de verkrijging van een landgoed (de erf- of schenkbelasting en de overdrachtsbelasting)
en jaarlijkse faciliteiten (de onroerendezaakbelasting, de inkomstenbelasting en de
vennootschapsbelasting).38 Het aantal NSW-landgoederen bedroeg 6.655 in 2024. NSW-landgoederen zijn in de praktijk
regelmatig in eigendom van een familiestichting, bijvoorbeeld om te voorkomen dat
het landgoed verwatert over vele afstammelingen. Het komt voor dat het NSW-landgoed
in een familiestichting wordt ondergebracht die de ANBI-status heeft. Dat kan door
schenking van het landgoed aan deze ANBI waarbij gebruik wordt gemaakt van de (periodieke)
giftenaftrek. Ook komt het voor dat de kosten van onderhoud van het NSW-landgoed vervolgens
als (periodieke) gift in aftrek worden gebracht. Volgens cijfers van de Belastingdienst
waren er in 2019 ruim 100 ANBI-instellingen eigenaar van een NSW-landgoed. Er kan
een zekere spanningsveld ontstaan, indien de voormalige eigenaren van het landgoed
gerechtigd blijven om op het landgoed te blijven wonen (bijvoorbeeld op grond van
een eeuwigdurende huurovereenkomst) en zij het landgoed nog als hun (familie)bezit
zien. Dat komt doordat de kern van de ANBI-regeling is dat een ANBI het algemeen nut
moet beogen en voor ten minste 90% moet dienen. Dit maakt dat voor minder dan 10%
sprake mag zijn van een particulier belang. De vraag rijst dan of en in hoeverre er
sprake mag zijn van het verplicht permanent door de ANBI verhuren van het landgoed
of de woning aan de familie en het gebruik van de giftenaftrek door dezelfde familie
voor het onderhoud van het in de ANBI opgenomen NSW-landgoed dat materieel nog wordt
beleefd als het familielandgoed.
Ik wil enkele kanttekeningen plaatsen bij deze situatiebeschrijving. In de eerste
plaats is de giftenaftrek voor periodieke giften niet langer onbegrensd, maar geldt
sinds 1 januari 2023 een plafond van € 250.000. Dit plafond is met ingang van 1 januari
2025 verhoogd tot € 1,5 miljoen per jaar. In de tweede plaats hoeft het in theorie
geen bezwaar te zijn dat de familie op het landgoed woont, zolang dit zakelijk is
geregeld (dat wil zeggen met een zakelijke huurprijs). Gelet op het specifieke karakter
van deze situatie wordt dit momenteel diepgaander bezien, ook met het oog op de vraag
of wettelijke aanpassingen wenselijk/noodzakelijk zijn. Ik kom hier op terug zodra
dit mogelijk is.
De tweede situatie is het familiebedrijf met giftenaftrek schenken aan een familiestichting
met ANBI-status. De ANBI kan het familiebedrijf blijven beheren, al dan niet met familieleden
als bestuurders. De baten van het familiebedrijf komen niet langer ten goede aan de
familie zelf maar aan de ANBI. In het kader van stewardownership kan het een maatschappelijk gewenste uitkomst zijn dat familiebedrijven worden overgedragen
aan een ANBI die onafhankelijk is en een goede governance kent. Daarbij speelt bijvoorbeeld
de vraag of de ANBI invloed kan uitoefenen op de uitkering van de baten. Voor deze
situatie ben ik van oordeel dat zolang goed geborgd blijft dat deze ANBI’s het maatschappelijke
belang boven het familiebelang blijven stellen, dit als wenselijk kan worden beschouwd.
Hier is dus van belang dat de handhaving adequaat is.
Over de derde situatie – het intrekken van de ANBI-status van een familiestichting
na verzilvering van de fiscale voordelen – kan ik kort zijn. Dit acht ik maatschappelijk
onwenselijk. Bij de Belastingdienst ziet men, in het bijzonder bij familiestichtingen,
enkele gevallen waarbij de ANBI-status wordt ingetrokken kort nadat van de fiscale
voordelen gebruik is gemaakt (de giftenaftrek en de vrijstelling van schenkbelasting).
De Belastingdienst kan vervolgens niet anders dan akkoord gaan met de intrekking.
Na intrekking van de ANBI-status hoeft de familiestichting niet langer aan de voorwaarden
van een ANBI te voldoen. De fiscale voordelen uit voorgaande jaren, zoals de vrijstelling
van schenk- en erfbelasting, hoeven dan niet te worden terugbetaald. Het vermogen
in de stichting blijft wel «beklemd» en mag, als het ooit wordt uitgegeven, alleen
aan het algemeen nut worden besteed. Jaarlijks worden ongeveer 1.500 tot 2.000 ANBI-stichtingen
uitgeschreven uit het Handelsregister, zo blijkt uit een voor dit onderzoek uitgevoerde
analyse. Daarnaast wordt bij 500 tot 1.000 stichtingen de ANBI-status ingetrokken
zonder dat de stichting zelf wordt opgeheven of Nederland verlaat. Vaak is dat op
verzoek van de stichting zelf. Het gaat relatief vaak (in meer dan een derde van de
gevallen) om feitelijke familiestichtingen. Het is evident dat de huidige toezichtmogelijkheden
voor de Belastingdienst, zoals de informatieplicht voor voormalige ANBI’s niet voldoende
zijn om deze belastingstructuren tegen te gaan. Daarom is hierop actie nodig. Hierna
ga ik in op de bestaande verplichtingen voor voormalige ANBI’s en mijn inzet op dit
vlak.
3.6 Verplichtingen voormalige ANBI’s
De ANBI-status heeft een aantal fiscale voordelen. Zo zijn legaten en giften die ANBI’s
ontvangen vrijgesteld van erf- en schenkbelasting. Daarnaast kunnen de donateurs onder
voorwaarden gebruikmaken van de giftenaftrek in de inkomsten- en vennootschapsbelasting.
Als de ANBI-status van een instelling is ingetrokken, kan de instelling geen gebruik
meer maken van deze voordelen. Bij een voormalig ANBI kan wel de heffing van schenkbelasting
aan de orde zijn. Daarom is de informatieverplichting voor voormalige ANBI’s ingevoerd.
Indien de waarde van het ANBI-vermogen op het moment van intrekking meer dan € 25.000
bedraagt, is de voormalige ANBI verplicht om jaarlijks informatie aan de Belastingdienst
te verstrekken over bijvoorbeeld het verloop van het ANBI-vermogen, maar ook een uitgesplitst
overzicht van de schenkingen die de instelling heeft gedaan, voor welk bedrag en aan
wie of welke instellingen (renseigneringsverplichting ook wel informatieverplichting
genoemd).39 De voormalige ANBI dient daartoe jaarlijks het formulier Opgaaf Vermogen en schenkingen Voormalige algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s)
40 in te vullen en aan de Belastingdienst te verstekken. Deze verplichting geldt voor
ieder jaar dat het ANBI-vermogen € 25.000 of meer bedraagt. Het jaar dat het ANBI-vermogen
onder de € 25.000 uitkomt, is het laatste jaar waarin het formulier dient te worden
ingevuld en verstrekt.
In de evaluatie van 2017 werd aangegeven dat het aantal ex-ANBI’s jaarlijks groeit.41 In de evaluatieperiode 2016–2023 lijkt de jaarlijkse groei van het aantal ex-ANBI’s
zich niet meer te hebben voorgedaan.42 Dit is positief. Het overgrote deel van de voormalige ANBI’s voldoet aan de informatieverplichting
binnen de daarvoor gestelde termijn. De sanctie voor het schenden van de informatieplicht
heeft een beperkt toepassingsbereik en de informatieplicht leidt tot hogere administratieve
lasten bij zowel de Belastingdienst als de instellingen zelf. Uit de huidige evaluatie
blijkt dat de informatieverplichting geen goede sanctie is om te zorgen dat in alle
situaties het voormalige ANBI-vermogen algemeen nuttig wordt besteed. Indien de instelling
naar het buitenland wordt verplaatst, is de informatieverplichting niet van toepassing.
Dit punt wordt ook benoemd in het rapport «Toezicht op Algemeen Nut»43 en in het onderzoek naar vermogen in familiestichtingen. In het laatstgenoemd onderzoek
wordt aangegeven dat in enkele gevallen de ANBI-status op verzoek van de instelling
is ingetrokken kort nadat van fiscale voordelen gebruik is gemaakt.44 Berenschot concludeert dat de gevolgen van het verlies van de ANBI-status gaten vertoont,
waardoor het toezicht op (voormalige) ANBI’s niet voldoende functioneert. Daarmee
is de regeling naar de mening van Berenschot op dit punt niet doeltreffend of doelmatig.
Om oneigenlijk gebruik of misbruik van de ANBI-status te voorkomen acht ik aanpassing
van de verplichtingen voor ex-ANBI’s noodzakelijk. In het rapport van Berenschot worden
de volgende drie aanpassingsmogelijkheden geschetst:
1. Het invoeren van een fiscale eindheffing bij het verlies van de ANBI-status. Hierbij
kan ervoor worden gekozen om deze heffing achterwege te laten indien de ex-ANBI het
ANBI-vermogen aan een andere ANBI uitkeert of in het kader van het algemeen nut besteedt.
2. Alle ex-ANBI’s verplichten het ANBI-vermogen binnen een afzienbare tijd aan algemeen
nuttige doelstellingen te besteden.
3. Invoeren van een algemene belastingplicht voor stichtingen en verenigingen. Dit betreft
een alternatief voor de informatieplicht.
Ik ben voornemens om deze aanpassingsmogelijkheden, in overleg met de filantropiesector,
verder te verkennen. Ik zal uw Kamer na deze verkenning zo snel mogelijk over de uitkomsten
informeren. Met betrekking tot optie 3, is mijn streven om dit najaar aan uw Kamer
een brief te doen toekomen over de vennootschapsbelastingplicht van stichtingen.45
4. Kabinetsreactie (steunstichting) SBBI-regeling
Een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) is een instelling die een sociaal
belang behartigt. Voorbeelden van SBBI’s zijn bijvoorbeeld muziekverenigingen, amateursportverenigingen,
buurtverenigingen en scoutingclubs. Het onderscheid van sociaal belang ten opzichte
van algemeen nut is dat het sociaal belang in feite een particulier belang is waaraan
maatschappelijk een grote waarde wordt toegekend. Sociaal belang behartigende instellingen
dienen in de eerste plaats het belang van de leden van de instelling.
Voor SBBI’s bestaat er sinds 2010 een vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting.
Zonder de SBBI-regeling zou schenk- of erfbelasting moeten worden betaald indien een
erfenis of schenking aan een SBBI meer bedraagt dan € 2.690 (2025).46 De SBBI-regeling bevat een aantal voorwaarden. In de eerste plaats moet uit de regelgeving
van de instelling als ook uit de feitelijke werkzaamheden blijken dat de instelling
het sociaal belang behartigt. Daarnaast geldt dat de instelling niet aan een winstbelasting
mag zijn onderworpen of moet zij daarvan zijn vrijgesteld. Ook mag het bestuur van
de SBBI geen bovenmatige vergoedingen ontvangen en moet zij in Nederland, de EU of
een andere aangewezen staat zijn gevestigd.
Er bestaat, anders dan voor ANBI’s, geen formele SBBI-status. Instellingen of burgers
die bijvoorbeeld bij een voorgenomen schenking vooraf zekerheid willen over de kwalificatie
van een instelling als SBBI, kunnen deze vraag voorleggen aan de Belastingdienst.47 De Belastingdienst heeft geen cijfermatige informatie over het gebruik van de SBBI-regeling
omdat in de erfbelastingaangifte geen uitsplitsing wordt gemaakt in ANBI en SBBI.
Wel blijkt uit navraag binnen de Belastingdienst dat gemiddeld circa drie uur wordt
besteed aan vooroverleg of aanslag per mogelijke SBBI en dat het gaat om gemiddeld
vijftig tot honderd vooroverleggen per jaar over de gehele periode tussen 2016 en
2023. Berenschot concludeert dat er gezien het zeer beperkte zicht op de mate waarin
er gebruik wordt gemaakt van de SBBI-regeling, geen harde uitspraak kan worden gedaan
over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de SBBI-regeling en beveelt aan om meer
data te verzamelen over het doelbereik van de SBBI-regeling.48 Ik deel deze conclusie en zal bezien op welke wijze uitvoering kan worden gegeven
aan deze aanbeveling, maar wat mij betreft ligt de focus in eerste instantie op het
verbeteren van de uitvoering van de ANBI-regeling.
Steunstichting SBBI
Een steunstichting SBBI is een instelling die uitsluitend is opgericht om geld in
te zamelen ten behoeve van een SBBI die lid is van een landelijke, representatieve
koepel op het gebied van sport of muziek, ter gelegenheid van een lustrum of voor
een bijzondere investering.49 Een stichting kan zich voor de periode van maximaal één kalenderjaar kwalificeren
als steunstichting SBBI. Sinds 2012 zijn niet alleen eenmalige giften aan ANBI’s aftrekbaar
in de inkomstenbelasting en Vpb, maar ook eenmalige giften aan steunstichtingen SBBI’s
als gevolg van een amendement van de Tweede Kamerleden Omtzigt en Neppérus.50
Uit de evaluatie blijkt dat er in zeer beperkte mate gebruik wordt gemaakt van de
mogelijkheid tot het oprichten van een steunstichting SBBI, namelijk 0 tot 5 per jaar.51 Dat wijst erop dat de regeling voor steunstichtingen niet doelmatig of doeltreffend
is. Vanuit vereenvoudigingsoogpunt acht ik het wenselijk de regeling voor steunstichtingen
SBBI te laten vervallen. Gezien de demissionaire status van het kabinet kom ik niet
met een voorstel.
5. Conclusie en vervolg
Zoals gezegd, het kabinet juicht initiatieven die het maatschappelijke belang dienen
toe. Instellingen die het algemeen nut beogen dan wel een sociaal belang behartigen,
zijn cruciaal voor onze samenleving. Voor mij is in het bijzonder van belang dat deze
instellingen ook door middel van de ANBI- en SBBI-regelingen de ruimte blijven krijgen
om zich daarvoor in te zetten.
Uit de evaluatie van de ANBI- en SBBI-regelingen blijkt volgens Berenschot dat vanwege
de beperkte beschikbaarheid van data geen harde conclusie kan worden getrokken over
de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regelingen. De belangrijkste boodschap
die ik trek uit de evaluatie, is dat de verbetering van de dataverzameling voor het
toezicht op ANBI’s met de introductie van de ANBI-portal prioriteit moet hebben. En
tevens ben ik van mening dat naast de eigen toezichtsactiviteiten van de Belastingdienst
meer ingezet zou kunnen worden op vormen van sectorale regelgeving, codes en zelfregulering.
Op de korte termijn worden naar aanleiding van de evaluatie de volgende maatregelen
getroffen en nadere onderzoeken naar aanpassingsmogelijkheden verricht:
• Het toezicht op de ANBI’s door de Belastingdienst wordt versterkt en verbeterd, vooruitlopend
op de verbetering van de informatiepositie van de Belastingdienst met het introduceren
van een ANBI-portal per 2030.
• Ik ga op korte termijn in gesprek met de filantropiesector of en zo ja, op welke wijze
een minimum aantal bestuurders voor ANBI’s kan worden verlangd.
• Constructies van ANBI’s met NSW-landgoederen worden momenteel diepgaander bezien,
ook met het oog op de vraag of wettelijke aanpassingen wenselijk/noodzakelijk zijn.
Ik kom hier op terug zodra dit mogelijk is.
• Om oneigenlijk gebruik of misbruik van de ANBI-status te voorkomen zal ik in overleg
met de filantropiesector onderzoeken op welke wijze de verplichtingen voor voormalige
ANBI’s het beste kunnen worden aangescherpt en uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten
informeren.
• Ik vind het wenselijk dat vanuit vereenvoudigingsoogpunt de regeling voor steunstichtingen
SBBI vervalt, maar gezien de demissionaire status van het kabinet kom ik niet met
een dergelijk voorstel.
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën