Brief regering : Resultaten doorstroomtoetsen en schooladviezen 2025
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 829
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2025
Met deze brief ontvangt u de rapportage van het College voor Toetsen en Examens (hierna:
CvTE) «Terugblik normering doorstroomtoetsen 2025», over de tweede afname van de doorstroomtoets
begin dit jaar. Dit jaar hebben 174.338 leerlingen van 6.758 verschillende scholen
een doorstroomtoets gemaakt dat diende als tweede objectief perspectief bij het schooladvies
van de leerkracht. Het CvTE ziet toe op de kwaliteit van de onderwijskundige, organisatorische
en psychometrische aspecten van de verschillende doorstroomtoetsen en de onderlinge
vergelijkbaarheid. Hiervoor stelt het CvTE de landelijke normering vast, zodat gelijke
prestaties van leerlingen tot een gelijk toetsadvies leiden. De rapportage beschrijft
hoe de normering verlopen is en geeft een landelijk beeld van de toetsresultaten en
schooladviezen. De definitieve cijfers omtrent de schooladviezen worden dit najaar
officieel vastgesteld en vervolgens openbaar gemaakt door DUO. Daarnaast gaat de rapportage
in op de vergelijkbaarheid van de toetsadviezen en het brede onderzoeksprogramma naar
factoren die hier een effect op kunnen hebben. Deze brief benoemt de belangrijkste
bevindingen uit de rapportage van het CvTE en beschrijft de mogelijke implicaties
voor de doorontwikkeling van toetsen in het primair onderwijs (hierna: po). Dit bouwt
voort op de brieven die u in april jl. reeds heeft ontvangen.1,
2
Zoals eerder toegelicht is de huidige stelselinrichting – waarbij er gekozen kan worden
uit verschillende doorstroomtoetsen – ontstaan uit een wens van het onderwijsveld
met groot politiek draagvlak en voorafgegaan aan een lang parlementair proces. Met
de keuze hiervoor kwam de politiek tegemoet aan een breed gedragen wens om per school
een toets te kunnen kiezen die past bij de leerlingen die zij hebben of de visie waarmee
zij hun onderwijs inrichten.3,
4 Dat heeft tot logisch gevolg dat de toetsen onderling verschillen. Dit is een van
de redenen dat er toetsaanbieders zijn die naast een digitale toets ook een papieren
versie aanbieden, en dat er op verzoek van uw Kamer een aparte overheidsdoorstroomtoets
wordt aangeboden en ook dat de toetsen naar aard en inrichting verschillen.5 De doorstroomtoets is immers een tweede objectief gegeven bij het voorlopig schooladvies
van de leerkracht. Uiteindelijk is het de school die in samenspraak met de leerling
en de ouders bepaalt op welk niveau een leerling het beste past – welk niveau dat
ook is.
Een stelsel waar verschillende toetsen naast elkaar bestaan brengt ook verschillen
in toetsen met zich mee: bijvoorbeeld in afnamemodus (papier of digitaal), mate van
adaptiviteit (of de moeilijkheid van de vragen aangepast worden aan eerdere antwoorden
of niet), gemiddelde afnameduur (van tweeënhalf tot vier uur) en lengte van de toets.
Ook inhoudelijk kunnen toetsen een andere focus kiezen, bijvoorbeeld door minder talige
rekenopgaven aan te bieden.
Met de inzet van het CvTE voor een gelijkluidende normering voor alle toetsen, zorgen
we ervoor dat de doorstroomtoetsen binnen een pluriform stelsel zoveel als mogelijk
vergelijkbaar worden. Ook brengt het verschillen tussen resultaten in toetsen aan
het licht die eerder, door verschillende normeringen, niet goed zichtbaar waren.6,
7,
8 Een nadere toelichting op hoe het normeringsproces er precies uitziet, en de rol
die het gezamenlijk anker daarbij speelt, staat in de rapportage van het CvTE.9
Bevindingen «Terugblik normering doorstroomtoetsen 2025»
In het voorjaar van 2025 hebben in totaal 174.338 leerlingen verdeeld over 6.758 scholen
één van de zes beschikbare doorstroomtoetsen gemaakt. Het CvTE heeft, in nauwe samenwerking
met Stichting Cito en de verschillende toetsaanbieders, alle doorstroomtoetsen op
gelijke wijze genormeerd en op basis van een gezamenlijk anker. Hieruit is gebleken
dat de resultaten van de toetsen onderling vergelijkbaar zijn.
In zijn rapportage beschrijft het CvTE de resultaten van de verschillende onderdelen
die een rol spelen bij de overgang van het po naar het voortgezet onderwijs (hierna:
vo): de voorlopige schooladviezen, de toetsadviezen en referentieniveaus.10 Deze vergelijkt zij met de afname in 2024. Hierbij wordt ook gekeken naar de toetsprestaties
van scholen die het afgelopen jaar van toetsaanbieder gewisseld zijn. Dat levert extra
inzicht op in de verschillen in leerlingprestaties tussen de doorstroomtoetsen. Al
deze data zijn gebaseerd op voorlopige cijfers van de toetsaanbieders; hoe de voorlopige
schooladviezen en de toetsadviezen gezamenlijk hebben geleid tot een definitief schooladvies
wordt gepresenteerd in de monitor Schooladvies van DUO in voorjaar 2026.11 Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste punten uit de rapportage van het
CvTE.
Resultaten 2025
− De landelijke resultaten op de doorstroomtoetsen van 2025 zijn vergelijkbaar met die
van 2024. Dat geldt zowel voor de verdeling van de toetsadviezen als voor de verdeling
van de referentieniveaus. Meer dan de helft van alle leerlingen heeft een papieren
doorstroomtoets gemaakt.
− Ook dit jaar zijn er verschillen in prestaties tussen de toetsen. De analyses van
het CvTE bevestigen dat dit niet komt door de gebruikte normeringsmethode maar dat
de resultaten representatief zijn voor hoe leerlingen op de (anker)opgaven gepresteerd
hebben. Met andere woorden, hoe een leerling op een toets presteert, zegt niets over
de kwaliteit van een toets.
− De verschillen zijn deels te verklaren doordat elke doorstroomtoets een andere leerlingpopulatie
heeft. Dat zien we aan de verdeling van de voorlopige schooladviezen per doorstroomtoets.
Het CvTE wijst erop dat de verschillen ook deels verklaard kunnen worden doordat scholen
een weloverwogen keuze maken voor een bepaalde doorstroomtoets, of door de manier
waarop een individuele leerling een specifieke toets maakt.
− De voorlopige schooladviezen van 2025 vallen over het algemeen iets hoger uit dan
in 2024, en er zijn meer dubbele voorlopige schooladviezen gegeven (bijvoorbeeld vmbo
kb/vmbo gl-tl). De relatie tussen het voorlopige schooladvies en het toetsadvies is
niet eenduidig, omdat de indeling in schoolsoorten niet gelijk is. Alle toetsadviezen
– met uitzondering van het enkelvoudige advies vwo12 – zijn dubbel. Maar leerkrachten geven bij het voorlopig schooladvies zowel dubbele
adviezen als enkelvoudige. Ook dit jaar is er veel overlap te zien tussen de voorlopige
schooladviezen en de toetsadviezen. In tabel 13 van de bijgevoegde rapportage van
het CvTE is bijvoorbeeld te zien dat van de leerlingen met het voorlopige schooladvies
vmbo gl-tl 88,1 procent een overeenkomend toetsadvies kreeg (49,2 procent vmbo kb/vmbo
gl-tl en 38,9 procent vmbo gl-tl/havo).
− Een belangrijke conclusie op basis van deze gegevens en analyses, is dat de resultaten
van toetsen beïnvloed worden door een complex samenspel van factoren. Dat blijkt ook
als we inzoomen op de prestaties bij scholen die dit jaar een andere toets maakten
dan vorig jaar, zie hierna.
Scholen die dit jaar van toetsaanbieder gewisseld zijn
− Net als in eerdere jaren verschilt het aantal deelnemende leerlingen en scholen tussen
de verschillende beschikbare toetsen. Er zijn dit jaar iets meer scholen die overgestapt
zijn naar een andere toets dan voorheen13; in totaal gaat het om 7,2 procent van het totale aantal scholen.
− Verschillen in toetsresultaten per aanbieder komen elk jaar voor. Deels doordat niet
ieder cohort leerlingen exact gelijk is en deels doordat er niet elk jaar hetzelfde
aantal scholen of leerlingen per school zijn. Het CvTE heeft analyses gedaan naar
de toetsprestaties van de leerlingen van de scholen die gewisseld zijn van doorstroomtoets
tussen 2024 en 2025. Hierdoor kunnen we extra inzichten verkrijgen in de verschillen
in leerlingprestaties tussen de doorstroomtoetsen. Maar omdat het aantal scholen dat
van een specifieke aanbieder naar een ander overstapt vrij klein is, blijft het lastig
harde conclusies aan de resultaten te verbinden.
− Tegelijkertijd zien we een sterke indicatie dat verschillen in leerlingprestaties
op schoolniveau mede afhankelijk kunnen zijn van de verschillen tussen de toetsen
(zoals afnamemodus, mate van adaptiviteit, gemiddelde afnameduur en lengte van de
toets). Bij een aantal van de scholen die van een digitale toets overgestapt zijn
naar een papieren toets is vooral een vooruitgang te zien in de gemiddelde behaalde
percentages referentieniveaus. Hier kunnen verschillende factoren een rol spelen.
Zo kan het zijn dat de nieuwe toets(vorm) beter aansluit bij wat leerlingen op school
gewend zijn, bijvoorbeeld omdat ze in het onderwijs meer op papier doen dan digitaal
of omdat ze door het gebruikte leerlingvolgsysteem bekend zijn geraakt met bepaalde
kenmerken van de toets. Het kan ook dat deze overstapscholen andere maatregelen, die
losstaan van de doorstroomtoets zelf, genomen hebben om hun leerlingen beter voor
te bereiden op het afnemen van de doorstroomtoets.
− Echter, dit is geen eenduidige trend: er zijn ook overstapscholen waarbij het gemiddelde
behaalde percentage referentieniveaus gelijk blijft of zelfs lager is dan in 2024.
Hier lijkt de «nieuwe» toets dus minder invloed te hebben op de prestaties. Het lijkt
er op dat de ene toetsvorm beter bij leerlingen op een bepaalde school past dan de
ander.
Onderzoeksprogramma
Zoals beschreven op pagina 1 van deze brief, brengt een stelsel waarin verschillende
toetsen naast elkaar bestaan, inherent verschillen in toetsen met zich mee. Er wordt
onderzoek gedaan naar hoe de verschillen ontstaan, of ze allemaal in beeld zijn en
in welke mate ze elkaar beïnvloeden. Die inzichten vormen de basis om te bepalen hoe
groot de bandbreedte voor verschillen tussen toetsen mag zijn. Het CvTE heeft na de
analyse van de eerste afname in 2024 – en in samenspraak met OCW, Stichting Cito en
de toetsaanbieders – een onderzoeksprogramma14 opgezet waarin breed onderzoek gedaan wordt naar factoren die een effect kunnen hebben
op verschillen in resultaten. Het vorig jaar gestarte programma bestaat onder meer
uit onderzoeken naar de verschillen in leerlingpopulaties tussen de toetsen, de totstandkoming
van voorlopige schooladviezen en de verschillen tussen scholen die voor specifieke
toetsen kiezen en mogelijke selectie-effecten. Meer informatie over het onderzoeksprogramma
en de lopende onderzoeken is te vinden op de website van het CvTE.15 Waar onderzoek uitwijst dat verbetering mogelijk is, wordt dit meteen opgepakt met
de betrokken toetsaanbieders.
Doorontwikkeling van toetsen: opvolging moties
Naast het onderzoeksprogramma werkt OCW ook op andere manieren aan de doorontwikkeling
van toetsen. Zo vindt de verkenning plaats om opvolging te geven aan de motie van
het lid Rooderkerk (D66), die oproept te verkennen wat nodig is om te komen tot één
doorstroomtoets, inclusief mogelijk tijdpad voor de invoering daarvan.16 Daarbij is het belangrijk een balans te vinden tussen enerzijds de vergelijkbaarheid
van de toetsresultaten, en anderzijds de aansluiting bij de behoefte van scholen en
leerlingen om te kunnen kiezen voor de toets die het beste bij hen past. Een behoefte
waar bovendien diversiteit in bestaat. Hier ben ik over in gesprek met belangenbehartigers
uit het onderwijsveld en met toetsexperts. In het najaar wordt (het eindverslag van)
deze verkenning met uw Kamer gedeeld.
Daarnaast onderzoekt OCW samen met de Inspectie van het Onderwijs de rol van de doorstroomtoets
in het onderwijsresultatenmodel voor het po17 ter opvolging van de motie van de leden Stoffer (SGP) en Ceder (CU), en werkt zij
aan de opvolging van de motie van het lid Rooderkerk (D66) die oproept te verkennen
hoe kinderen een breder schooladvies kunnen krijgen aan het einde van de basisschool.18 De toetsadviezen die uit de doorstroomtoets komen kunnen immers alleen geduid worden
in de context van de schooladviezen. Een uitgebreide analyse van de schooladviezen
van 2025 ontvangt u in het voorjaar van 2026 via de DUO Monitor schooladvies en doorstroomtoets.
Tot slot
Uit de rapportage van het CvTE blijkt dat we steeds beter zicht krijgen op de kwaliteit
van de doorstroomtoetsen en de verschillen daartussen. De overgang van de basisschool
naar de middelbare school is voor iedere leerling een grote stap, waarbij zij allemaal
een eerlijke kans verdienen. De leerkracht en school stellen op basis van een breed
beeld over de ontwikkeling van een leerling een voorlopig schooladvies vast, en in
verreweg de meeste gevallen is dat passend. Echter, zijn er ook groepen bij wie –
onbedoeld – niet alle potentie gezien of erkend wordt: leerlingen uit gezinnen die
het financieel moeilijker hebben, leerlingen op het platteland, leerlingen met een
migratieachtergrond en meisjes. En dat is waar de doorstroomtoets voor dient: als
een laatste objectieve én betrouwbare check bij het schooladvies. Elke leerling die
op de doorstroomtoets laat zien méér in huis te hebben verdient het dat dit signaal
serieus genomen wordt. Uiteindelijk is het aan de school om in samenspraak met de
leerling en de ouders te bepalen op welk niveau een leerling het beste tot bloei komt
– welk niveau dat ook is. Want álle leerlingen verdienen een passende plek op de middelbare
school waar ze zichzelf zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap