Brief regering : Wetenschappelijke integriteit
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1207
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 juni 2025
Het vergaren en toepassen van wetenschappelijke kennis is van essentieel belang voor
welvaart, technologische vooruitgang en het goed functioneren van onze open en democratische
samenleving. De wetenschap kan haar rol alleen goed vervullen als zij vrij is om alles
te bevragen, te onderzoeken en die informatie ook breed te delen. Daarom is de academische
vrijheid zo belangrijk.1 Academische vrijheid wordt gegund en beschermd op basis van vertrouwen in de wetenschap.
Voor dat vertrouwen is het van belang dat de wetenschap betrouwbaar is. En om betrouwbaar
te zijn is het nodig dat de wetenschap op robuuste en integere wijze onderzoek doet
en resultaten deelt. Met de academische vrijheid gaat dus een verantwoordelijkheid voor wetenschappelijke integriteit gepaard. Het is de verantwoordelijkheid van de
wetenschappelijke sector, dat wil zeggen van wetenschappers en instellingen, om deze
wetenschappelijke integriteit te borgen.
De wetenschap werkt niet geïsoleerd. Zij staat in verbinding met de samenleving, werkt
daarmee samen en wordt daar ook door gefinancierd. De verbinding tussen onderzoekers
aan hogescholen en universiteiten, het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke
organisaties is belangrijk en zorgt ervoor dat onderzoek en onderwijs blijven aansluiten
bij maatschappelijke vraagstukken en uitdagingen. Universiteiten en hogescholen leiden
niet alleen op tot de wetenschap; studenten worden ook voorbereid op de arbeidsmarkt
en komen na hun afstuderen op verschillende plekken in onze samenleving terecht. Het
is voor de innovatiekracht van ons land van meerwaarde dat wetenschap en bedrijfsleven
in nauwe verbinding staan met elkaar. Nieuwe wetenschappelijke inzichten kunnen op
die manier sneller worden vertaald naar praktijkoplossingen.
Uiteraard moet bij samenwerkingen tussen wetenschap en samenleving de wetenschappelijke
integriteit altijd worden geborgd zodat de betrouwbaarheid van de wetenschap niet
in het geding komt. Uw Kamer heeft op verschillende momenten hierover zorgen uitgesproken.
Als stelselverantwoordelijke Minister is het mijn taak om ervoor te zorgen dat de
wetenschappers en instellingen hun onderzoek integer kunnen uitvoeren. In deze brief
zet ik uiteen hoe de wetenschappelijke integriteit in Nederland in ons stelsel wordt
geborgd en licht ik toe hoe elke actor hierin diens eigen rol pakt. Verder ga ik in
deze brief in op een door mij gedane toezegging en op een tweetal moties.
Instellingen en individuele wetenschappers
De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) is opgesteld en wordt
onderschreven door de wetenschappelijke sector (KNAW, NFU, NWO, TO2-federatie, VH,
UNL). De code beschrijft zorgplichten voor instellingen en normen voor individuele
wetenschappers voor goede, integere wetenschapsbeoefening. Zij is bindend uit hoofde
van zelfregulering en dus bindend voor de instellingen die hem onderschrijven. In
de NGWI worden de volgende vijf principes van wetenschappelijke integriteit gedefinieerd:
eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid.
De code is recentelijk geëvalueerd en wordt op dit moment herzien door een schrijfcommissie.2 Omdat het cruciaal is dat bij de samenwerking tussen wetenschap en samenleving de
onafhankelijkheid en transparantie van de wetenschap worden geborgd, heb ik de schrijfcommissie
verzocht bij de herziening van de code hier in het bijzonder aandacht aan te besteden.3 De nieuwe gedragscode is naar verwachting begin volgend jaar afgerond.
De borging van de wetenschappelijke integriteit begint bij individuele wetenschappers:
zij dienen zich aan de NGWI te houden. De NGWI heeft in dat kader ook een belangrijke
didactische en preventieve functie; voorkomen is immers beter dan genezen. Wanneer
er toch (vermeende) schendingen van wetenschappelijke integriteit plaatsvinden, biedt
de NGWI een toetsingskader waarmee (vermeende) schendingen van wetenschappelijke integriteit
kunnen worden beoordeeld en, indien nodig, gesanctioneerd. Elke universiteit beschikt
over een Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI), die klachten over een vermoeden
van een schending van de wetenschappelijke integriteit door een medewerker onderzoekt.
Indien de klager of beklaagde het niet eens is met de uitspraak van het CWI, kan diegene
zich richten tot het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Het LOWI
beoordeelt of de klachtenprocedure bij de CWI van de instelling zorgvuldig is verlopen,
of er normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending
vervolgens gekwalificeerd zou moeten worden. Het geeft hierover een onafhankelijk,
niet-bindend advies aan de instellingsbesturen. De adviezen van het LOWI zijn geanonimiseerd
openbaar te vinden op hun website.4
Samenwerkingen
Eerder gaf ik aan dat het goed is als wetenschap in verbinding staat met de samenleving.
Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van samenwerking van een universiteit met externe
partijen, door het aanstellen van hoogleraren die ook werkzaam zijn buiten de universiteit
of door de externe financiering van een leerstoel of onderzoek. Ik ga hieronder op
deze drie vormen van verbinding met de samenleving in.
Hierboven gaf ik aan dat individuele wetenschappers te allen tijde verantwoordelijk
zijn voor de naleving van de NGWI; dat geldt ook wanneer zij externe samenwerkingen
aangaan. Voor individuele onderzoekers is in de NGWI als één van de normen opgenomen:
«Wees open en volledig over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers,
mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden.»5 Het is de verantwoordelijkheid van de onderzoekers om deze norm na te leven en van
de sector om zoals hierboven beschreven op te treden bij (vermeende) schendingen van
de NGWI.
Ook de Colleges van Bestuur van de universiteiten zijn ervoor verantwoordelijk om
bij externe samenwerking altijd de wetenschappelijke integriteit te blijven borgen.
Daar waar institutionele samenwerkingen worden aangegaan, is het de verantwoordelijkheid
van de Colleges van Bestuur om deze zorgvuldig af te wegen. Instellingen beschikken
over adviescommissies die de Colleges van Bestuur of faculteitsbestuurders hierover
adviseren en over kaders voor het aangaan van samenwerkingen met derden.
Nevenwerkzaamheden
De verbinding met de samenleving kan zich naast samenwerkingen ook uiten in de vorm
van nevenwerkzaamheden van hoogleraren. Dat een hoogleraar naast diens werk voor de
universiteit ook elders (betaalde) werkzaamheden verricht, mag niet leiden tot belangenverstrengeling
of andere omstandigheden waardoor de onafhankelijkheid of integriteit onder druk zou
komen te staan. Naast de hierboven genoemde norm voor onderzoekers om open en volledig
te zijn over relevante nevenwerkzaamheden, geldt voor alle universiteiten de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten 2024. De regeling is gebaseerd op artikel 1.14 van de cao Nederlandse Universiteiten6 en geeft aan dat hoogleraren (1) transparant moeten zijn over hun nevenfuncties en
(2) al hun betaalde nevenfuncties en daarnaast ook onbetaalde nevenfuncties waarbij
mogelijk sprake is van belangenverstrengeling moeten melden bij hun universiteit.
Indien zij dat niet doen, treden de universiteiten op in hun rol als werkgever.
Uw Kamer heeft zorgen uitgesproken over het aantal hoogleraren met een nevenfunctie,
met name in het vakgebied fiscaliteit.7 Ik vind het belangrijk dat wetenschappelijk onderzoek op integere en onafhankelijke
wijze wordt uitgevoerd, ongeacht het onderzoeksonderwerp. Dat een hoogleraar praktijkervaring
heeft in de vorm van nevenfuncties staat onafhankelijkheid niet per definitie in de
weg en draagt juist bij aan de verbinding tussen universiteiten en samenleving. Wel
vind ik het onwenselijk als daarbij de schijn van belangenverstrengeling wordt opgeroepen.
Het is de verantwoordelijkheid van de wetenschappers zelf en van de universiteiten
om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Het is aan de Colleges van
Bestuur om de balans te bewaken tussen de hoeveelheid bijzondere en gewone hoogleraren
met en zonder een nevenfunctie. Het is niet aan mij om aan de Colleges concrete percentages
voor te schrijven. Dat zou te ver indruisen tegen de institutionele autonomie van
de instellingen. Ik vind het belangrijk de institutionele autonomie te respecteren
en herhaal hierbij wel de verantwoordelijkheid van de Colleges om te zorgen voor een
gezonde balans en de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek te bewaken.
Om de transparantie van nevenfuncties te vergroten hebben de universiteiten, op verzoek
van mijn ambtsvoorganger, een register van de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemaakt.8 Dankzij het register kunnen de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemakkelijk online
worden opgezocht. Daarnaast is er een online overzicht van bijzondere leerstoelen
en de bijbehorende vestigende instantie en gewone leerstoelen die extern gefinancierd
worden beschikbaar.9 Beide overzichten dragen bij aan de transparantie van de wetenschap die in Nederland
wordt bedreven.
Externe financiering
Het staat buiten kijf dat de financieringsbron van onderzoek of een leerstoel geen
invloed mag hebben op de integriteit van wetenschappelijk onderzoek. Uw Kamer heeft
in het verleden hier zorgen over geuit en mij verzocht om samen met de universiteiten
een richtlijn op te stellen voor verantwoorde onderzoeksfinanciering.10 Tevens heb ik uw Kamer, tijdens het commissiedebat gehouden op 3 oktober 2024, toegezegd
nader in te gaan op de mogelijkheden tot het vergroten van de transparantie en onafhankelijkheid
van bijzondere leerstoelen. Ik ga hieronder in op de motie en de toezegging.
Van de Colleges van Bestuur verwacht ik dat zij zorgvuldig afwegen wanneer zij onderzoek
en leerstoelen extern laten financieren. In het verlengde hiervan verwacht ik van
de Colleges dat zij de balans bewaken tussen het aantal leerstoelen dat door de universiteit
en extern wordt gefinancierd.11 Zoals hierboven aangegeven, is het niet aan mij om concrete percentages voor te schrijven.
In mijn beleidsbrief heb ik aangegeven dat ik verwacht dat instellingen hun verantwoordelijkheid
blijven nemen voor wetenschappelijke integriteit en dat ik de komende jaren de ad
hoc stimulerende rol van de overheid hierin stapsgewijs afbouw omdat ik ernaar streef
de administratieve lasten te verminderen en verantwoordelijkheden te beleggen waar
ze primair thuishoren. Daarnaast heeft mijn eigen departement te maken met bezuinigingen
waardoor de inzet de komende jaren meer toegespitst zal moeten plaatsvinden. Gegeven
het bestaan van de NGWI en andere hierboven genoemde kaders, regelingen en commissies,
de verantwoordelijkheid die de onderzoekers en de Colleges van Bestuur hebben en de
afbouw van de aanjagende rol van de overheid, zie ik geen toegevoegde waarde om samen
met de universiteiten een additionele richtlijn op te stellen. Uiteraard blijf ik
met de universiteiten in gesprek over dit onderwerp.
NWO
Wetenschapsfinancier NWO heeft ook een rol in het borgen van de wetenschappelijke
integriteit. De NGWI is leidend voor het integriteitsbeleid van NWO. Iedereen die
bij NWO een aanvraag indient, moet verklaren bekend te zijn met de NGWI en daaraan
te voldoen. Ook na een subsidieverlening dient het onderzoek conform de code te worden
uitgevoerd. Nieuwe samenwerkingen die NWO aangaat worden door NWO getoetst aan een
afweegkader voor samenwerking met derde partijen, waarin als voorwaarde is opgenomen:
«De samenwerking is in lijn met de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit.
Onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn gewaarborgd bij de opzet en uitvoering van
en rapportage over het onderzoek.»12
Bij onderzoekssamenwerkingen die door NWO worden gefinancierd, kan sprake zijn van
eisen die NWO stelt aan de cofinanciering. Ik vind cofinancieringseisen een goed idee
als het zorgt voor commitment bij externen. Uw Kamer heeft mij verzocht om met een
plan te komen om waar mogelijk de niet-noodzakelijke eisen voor cofinanciering in
de tweede geldstroom af te bouwen en de Kamer hierover halverwege 2025 te informeren.13 Ik ga hieronder in op uw motie.
NWO vereist slechts binnen een klein deel van de programma’s cofinanciering, namelijk
daar waar het past bij het doel van het programma. Het gaat hierbij om programma’s
die als doel hebben om kennis en innovaties te laten bijdragen aan het realiseren
van economische kansen en maatschappelijke impact. Samenwerking met en investeringen
van maatschappelijke organisaties en private partijen zijn daarin essentieel. Het
verplicht stellen van cofinanciering draagt in die gevallen bij aan het stimuleren
van samenwerking, het waarborgen van commitment en het verkrijgen van voldoende investeringsvolume
om de beoogde impact te bereiken. In de beoordeling van voorstellen is aandacht voor
de relevantie, betrokkenheid en complementariteit van de gekozen consortiumpartners.
De vorm en omvang van de cofinancieringseisen verschillen per programma, afhankelijk
van het doel. Zo is het in sommige programma’s mogelijk om volledig in-kind bij te dragen, in plaats van in-cash, zodat volwaardige deelname ook mogelijk is voor partijen met minder financiële draagkracht.
Om de wetenschappelijke integriteit en academische vrijheid te borgen, zijn er altijd
specifieke voorwaarden van toepassing als er sprake is van een cofinancieringseis,
zoals opgetekend in de NWO subsidieregeling en de Regeling cofinanciering. Daarnaast
toetst NWO nieuwe samenwerkingen (al dan niet in de vorm van cofinanciering) aan het
hierboven genoemde afweegkader voor samenwerking met derde partijen.
NWO beoogt met deze aanpak de maatschappelijke impact van onderzoek te vergroten en
ik ondersteun hun aanpak. De eisen voor cofinanciering zijn passend bij de doelen
van de desbetreffende programma’s. Er is geen noodzaak tot het afbouwen van cofinancieringseisen.
Ik acht een plan daarvoor dan ook niet opportuun. Met deze onderbouwing acht ik de
motie voldoende uitgevoerd.
Tot slot
Het is de verantwoordelijkheid van individuele wetenschappers en de instellingen om
de wetenschappelijke integriteit te borgen. De NGWI, die op dit moment wordt herzien,
is het belangrijkste instrument waarmee dat gebeurt. Verder zijn er, zoals in deze
brief aangegeven, nog andere instrumenten, kaders en regelingen die bijdragen aan
de borging van de wetenschappelijke integriteit in ons land en pakt elke actor in
het veld hierin diens eigen rol. Ik blijf vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke
Minister met het veld over dit onderwerp in gesprek.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap