Brief regering : Decentrale ontwikkeling van het energiesysteem
29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie
31 239
Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 587
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2025
Het kabinet wil sterker inzetten op decentrale ontwikkelingen binnen het energiesysteem.
Energie wordt steeds meer decentraal opgewekt en de energietransitie wordt ook lokaal
en regionaal veel zichtbaarder in onze leefomgeving. Kernpunten van de inzet zijn
1) het optimaal in balans brengen van vraag en aanbod van energie op ieder schaalniveau,
2) het beter organiseren van de samenhang tussen gebiedsontwikkeling en het energiesysteem
en 3) regie vanuit een sociaal-maatschappelijk perspectief.
Decentrale ontwikkelingen kunnen aanzienlijke maatschappelijke en economische voordelen
bieden op onze leefbaarheid en de betaalbaarheid en betrouwbaarheid van het energiesysteem.
Om deze voordelen te kunnen benutten is een helder en gedeeld perspectief op het belang
van decentrale ontwikkelingen binnen het energiesysteem nodig. Hier hoort ook een
concreter beeld van de potentie en structurele beleidsaanpak voor de belemmeringen
en oplossingsrichtingen bij1. Op dit moment zijn veel keuzes met betrekking tot het energiesysteem centraal gestuurd
of komen deze voort uit een centrale bevoegdheid. Daarin zit een spanning met decentrale
ontwikkelingen, wat dus vraagt om goede afstemming tussen centraal en decentraal.
Met deze brief, mede namens de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
(VRO), wordt ook invulling gegeven aan de toezegging in de Zonnebrief van 6 januari
20252 en de brief van 27 januari 20253 om de Kamer te informeren over de uitwerking van de interbestuurlijke samenwerking
en de decentrale doorontwikkeling van het energiesysteem. Daarnaast wordt aangegeven
op welke manier het kabinet omgaat met de motie Erkens over de toekomst van de RES-regio’s4.
Het belang van de decentrale ontwikkeling van het energiesysteem
De regionale en lokale schaal krijgt binnen de energietransitie een grotere rol. Steeds
meer bedrijven elektrificeren, er komen meer elektrische auto's en warmtepompen en
we voorzien een groei van collectieve warmtesystemen. Energie wordt steeds meer decentraal
geproduceerd door bijvoorbeeld zon- en windparken op land, zon op dak, groen gas projecten
en aqua- en geothermie. Met de inzet van deze duurzame bronnen en het verhogen van
energie-efficiëntie draagt slimmer en gerichter inzetten op decentrale ontwikkelingen
bij aan een toekomstbestendig energiesysteem. Door regionaal en lokaal vraag en aanbod
van energie beter op elkaar af te stemmen en op te slaan is er bovendien minder transport
van energie en dus aanleg van infrastructuur nodig. Ook gaan decentrale ontwikkelingen
zo bijdragen aan meer lokale, regionale en nationale autonomie. Gecombineerd met meer
handelingsperspectief en lokaal zeggenschap gaan decentrale ontwikkelingen zo maatschappelijke,
strategische en economische belangen dienen.
Het belang van de transitie van een centraal systeem naar een energiesysteem dat ook
een decentrale kant heeft wordt beschreven in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE)
en is sindsdien alleen maar toegenomen in de context van de netcongestie en geopolitieke
ontwikkelingen. Ook in het signalenrapport van het Nationaal Klimaat Platform «Basis
in Balans»5 van november 2023 wordt dit belang benadrukt. De huidige fase van de energietransitie
laat zien dat het bouwen aan een energiesysteem van de toekomst in toenemende mate
– naast een technische systeemopgave – ook een sociaal-maatschappelijk opgave is.
Zo lopen de woningbouwopgave en de mobiliteitsopgave tegen de grenzen van het huidige
elektriciteitsnet aan, kunnen bedrijven zich niet vestigen of verduurzamen, concurreert
de opwek door middel van zon-pv en windenergie op land met andere ruimtelijke ontwikkelingen
en kunnen groen gas producenten het groen gas in de zomer soms niet invoeden op het
lokale gasnet. Dit raakt al onze inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven.
Daarbij zijn de kosten voor het hebben van voldoende energie voor veel burgers en
bedrijven een aandachtspunt. Tot slot wordt het energiesysteem lokaal, regionaal en
provinciaal veel zichtbaarder in de fysieke leefomgeving.
Dit vraagt om een perspectief op de ontwikkeling van de decentrale kant van het energiesysteem.
In dit perspectief bieden decentrale ontwikkelingen onder meer uitkomst in gebieden
met netcongestie. Lokale opwek en opslag van energie maken uitbreiding van bedrijven,
woningbouwprojecten of laadopties voor mobiliteit in bepaalde gevallen op korte termijn
toch mogelijk. De brieven «Voortgang aanpak netcongestie» van 24 maart 20256, «Aanpak netcongestie: sneller uitbreiden elektriciteitsnet» van 25 april 20257 en de Kabinetsreactie op IBO-rapport Bekostiging van de Elektriciteitsinfrastructuur
van 25 april 20258 gaan in op de inspanningen van het kabinet en netbeheerders om sneller meer energie-infrastructuur
te bouwen, die op termijn weer zorgen voor meer beschikbare transportcapaciteit. Maar
alleen verzwaring van de elektriciteitsnetten is niet voldoende om netcongestie tegen
te gaan. Zo benadrukt het IBO-rapport, naast besparing op de energievraag, het belang
om sterker te sturen op het dichterbij elkaar plaatsen van opwek, gebruik en opslagcapaciteit.
Betere afstemming tussen opwek en gebruik, zowel achter de meter als achter transformatorstations,
kan bijdragen aan het beperken van piekstromen in het net. Decentrale ontwikkelingen
in het energiesysteem zoals energiehubs en warmtenetten, met het elektriciteitsnet
als ruggengraat van het energiesysteem, voorkomen ook dat een uitgebreid elektriciteitsnet
na ingebruikname snel weer vol loopt. Het sturen op het optimaal afstemmen van lokale
productie en gebruik van elektriciteit draagt ook bij aan het voorkomen van netcongestie
op de hogere energievlakken (midden- en hoogspanning).
Kern decentrale ontwikkelingen
Het energiesysteem is een samenhangend geheel van bronnen, infrastructuur, opslag
en gebruikers op verschillende schaalniveaus. Daarom is er niet één definitie van
een decentraal energiesysteem maar spreken we van decentrale ontwikkelingen. Deze
beschrijven we aan de hand van onderstaande drie elementen:
2.1 Relatie tussen centraal en decentraal
Decentrale ontwikkelingen binnen het energiesysteem zijn onderdeel van één groot energiesysteem
met onderdelen en ontwikkelingen van het (inter)nationale tot en met het lokale niveau.
Er is geen decentraal systeem dat los staat van het centrale energiesysteem; decentrale
ontwikkelingen zijn al volop aanwezig in het energiesysteem en interacteren met centrale
elementen. Zo zal voor de mobiliteit, de gebouwde omgeving, bedrijven en landbouw
meer gebruik worden gemaakt van lokale en regionale bronnen, omdat vraag en aanbod
van energie zich nabij elkaar bevinden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het centrale
systeem voor leveringszekerheid en voor voldoende aanbod waar dit regionaal niet mogelijk
is. De energie voor grote industriële afnemers, andere grootverbruikers en de internationale
lucht- en scheepvaart zal grotendeels geleverd worden via de (inter)nationale transportnetten
vanuit grootschalige bronnen als wind op zee, grote centrales en import.
Daarnaast zijn er raakvlakken tussen centraal en decentraal bij de keuzes over kernenergie,
met name waar het gaat over de mogelijkheden voor meerdere kleine modulaire reactoren
(SMR’s). Hiervoor worden in het SMR-programma de potentie van SMR’s in het energiesysteem
en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling en bouw onderzocht. Het kabinet zal na
de zomer van 2025 op basis van de uitkosten van het SMR programmade rol van SMR’s
in het systeem nader duiden.
Lokale bronnen kunnen ook behoefte hebben aan nationale infrastructuur. Zo wordt een
groot deel van het nationale groen gas productiepotentieel op regionale gasnetten
ingevoed, waarna het via het nationale gasnet verspreid wordt over heel Nederland.
Via het programma groen gas9 stimuleert het kabinet de groen gas productie in Nederland. Samen met de netbeheerders
houdt het kabinet bij de toekomstige inrichting van het gasnet rekening met lokale
groen gasproductie en invoeding en de nationale groen gas vraag. Een concreet probleem
doet zich nu al voor, namelijk dat een producent zijn groen gas soms niet kwijt kan
op het gasnet. Dit probleem doet zich voornamelijk voor in de zomermaanden en kan
via o.a. goede inrichting van het gasnet en zogenaamde «boosters» (compressoren) worden
opgelost zodat het lokale overschot aan groen gas wordt ingevoerd in het landelijke
transportnetwerk.
Zon pv en warmtebatterij voor groen gas
In het groengas cluster in Dalen Drenthe zien agrariërs een oplossing voor netcongestie
in de combinatie van zon-pv die een warmtebatterij voedt, zodat deze energie zowel
zomers als ’s winters gebruikt kan worden voor de productie van groen gas. Op deze
manier kan de agrariër zijn bedrijf verder ontwikkelen en wordt er een bijdrage aan
de energietransitie, de aanpak van de mest- en stikstofproblematiek en circulariteit
geleverd.
2.2 Decentrale technologische ontwikkelingen
Vanuit technisch perspectief beschrijven we decentrale ontwikkelingen aan de hand
van een aantal technologieën. De decentrale ontwikkelingen vinden met name plaats
binnen de ketens elektriciteit (zonne- en windenergie, bi-directionele batterijen
in elektrische voertuigen, slim laden) en warmte (geothermie, warmte-koude opslag,
warmtepompen, restwarmte, warmtebuffers en collectieve warmtesystemen). Deze technologieën
kunnen gezamenlijk worden ingezet om transport(pieken) van elektriciteit van en naar
andere gebieden en tussen netvlakken zoveel mogelijk te beperken. Voor elektriciteit
is het niet langer wenselijk om transport altijd en overal mogelijk te maken vanwege
de kosten, de ruimtevraag en de toch al grote opgave om het elektriciteitsnet de komende
jaren fors uit te breiden. Korter transport van energie en het beperken van transportpieken
betekent minder behoefte aan uitbreiding van energie-infrastructuur en een efficiënter
gebruik van het bestaande energienet.
Snellaadplein Geldermalsen
In 2023 heeft coöperatie Betuwewind samen met een bouwcombinatie van bedrijven het
semipublieke snellaadplein voor zwaar bouwmaterieel en elektrische vrachtwagens ontwikkeld:
WattHub. Aanleiding was de emissievrije opgave voor de dijkversterking Tiel-Waardenburg,
waardoor er in de regio veel extra laadinfrastructuur voor zwaar bouwmaterieel nodig
is. Het laadplein heeft 42 slimme laadpalen met een laadvermogen tot 400 kW, zodat
elektrisch rijden voor de transport- en bouwsector gemakkelijker mogelijk wordt gemaakt.
Emissievrij bouwen met behulp van lokale windenergie wordt hierdoor bevorderd. Het
laadplein heeft meer capaciteit dan het project vraagt en deze extra capaciteit kan
worden ingezet voor bedrijven uit de regio met soortgelijke oplaadbehoefte. Dit geeft
lokale ondernemers de kans om eerder te investeren in duurzamer materieel. Niet alleen
de investering, maar ook bijvoorbeeld de beschikbaarheid van laadmogelijkheden spelen
hierbij een rol. Veel ondernemers krijgen geen zwaardere aansluiting van de netbeheerder,
wat het elektrificeren van hun transportmiddelen en materieelstukken lastig maakt.
Een decentraal perspectief vraagt ook om een ander systeemontwerp, ook met het oog
op de robuustheid van het systeem. Waar een centraal systeem een sterke focus heeft
op het risico van grote centrale bedreigingen zoals beschadigingen aan transportkabels,
ligt de focus bij decentraal meer op verstoringen die alle decentrale delen tegelijk
kunnen raken zoals digitale afhankelijkheden.
Ontwikkelingen die passen bij het systeemontwerp om vraag en aanbod van energie op
elkaar te laten aansluiten zijn:
• Aanbodsturing: slimme aansturing van warmtepompen en laadinfrastructuur voor elektrisch
vervoer, zonnepanelen met slimme omvormers of fasesturing, lokale opslag bij zonneparken
en bedrijven, energiemanagementsystemen in wijken en op bedrijventerreinen.
• Vraagverschuiving: elektrisch laden van auto’s buiten piekmomenten, tijdsgebonden
verbruikstarieven.
• Gebiedsgerichte normen: bij nieuwbouw of herstructurering van wijken en bedrijventerreinen.
• Lokaal flexibiliteit organiseren: delen van vraag en aanbod via energiegemeenschappen
of sturing via wijknetten, en gebruik maken van elektrisch vervoer ter bevordering
van het balanceren van het energiesysteem en opslag en transport.
2.3 Sociaal-maatschappelijk en ruimtelijk perspectief op decentrale ontwikkelingen
Naast het technisch perspectief ziet het kabinet dat een ruimtelijk en sociaal-maatschappelijk
perspectief op decentrale ontwikkelingen in het energiesysteem van groot belang is.
Decentrale ontwikkelingen komen veelal vanuit de maatschappij tot stand, het is daarom
aan de overheid om, naast subsidies en regels, deze ontwikkelingen te faciliteren
en deze lokale dynamiek te benutten. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur
(Rli) wijst in haar advies «Falen en opstaan»10 bijvoorbeeld op het belang van een effectief samenspel tussen overheid, gemeenschappen
en bedrijfsleven. Ook de regionale economie en het vestigingsklimaat profiteren van
decentrale initiatieven, bijvoorbeeld als dit verduurzaming van productieprocessen
bevordert. Decentrale ontwikkelingen bieden mogelijkheden voor ondernemers om combinaties
te maken met verschillende economische activiteiten, zoals opwek van zon-pv en wind
gecombineerd met warmte en waterstof en het lokaal gebruiken ervan.
Daarnaast gaat het in het sociaal-maatschappelijk perspectief om het combineren van
systemen met andere ruimte vragende functies zoals de combinatie toepassing van zon
pv met agrarische functies11 of woonwijken, om een rechtvaardige energietransitie met een balans in lasten en
lusten, en over financiële participatie en zeggenschap over (locaties van) lokale
energievoorziening. Dit laatste sluit aan bij de kabinetsvisie «Burgerbetrokkenheid
bij de energietransitie» van 17 mei 202312. Het kabinet wil betrokkenheid van burgers, bedrijven en instellingen organiseren
bij de vormgeving van beleid en lokale initiatieven stimuleren, zoals lokale energie-uitwisseling,
lokaal eigendom en energiebesparing.
De afgelopen 15 jaar is het aantal burgerenergie-initiatieven gegroeid naar 702 in
2024 met samen 139.000 leden verspreid over heel Nederland13. Financiële ondersteuning vanuit het Rijk heeft hieraan bijgedragen. Zo maken energiecoöperaties
op dit moment voor ca. 40 projecten in de ontwikkelfase gebruik van een lening uit
het Ontwikkelfonds Opwek en heeft de SCE-regeling bijgedragen aan de realisatie van
ruim 500 projecten voor coöperatieve energieopwekking. Ook via de SDE++ worden energiecoöperaties
gefaciliteerd. Op deze manier ontstaat steeds meer lokaal zeggenschap en kunnen steeds
meer mensen meeprofiteren van de financiële opbrengsten van deze projecten. Het kabinet
zal na de zomer nader ingaan op de rol van energiegemeenschappen en geeft hiermee
invulling aan de motie van het lid Thijssen14. Hiermee wordt richting gegeven aan de rol van energiegemeenschappen in het energiesysteem
en onder welke voorwaarden het potentieel van energiegemeenschappen kan worden benut.
Tevens wordt ook ingegaan op het versterken van lokaal eigendom bij OER-projecten,
zoals toegezegd in het debat van 29 januari jongstleden.
Ambitie
In het NPE en IBO wordt het belang van decentrale ontwikkelingen in het energiesysteem
benadrukt. De potentie van decentrale ontwikkelingen wordt steeds concreter aan de
hand van praktijkvoorbeelden in de gebouwde omgeving, met slim laden in de mobiliteitssector
en bij de verduurzaming van industriële processen. Ook geven pilots en studies naar
energiehubs op bedrijventerreinen en de ontwikkelingen ten aanzien van collectieve
warmtesystemen indicaties voor de potentie van deze decentrale ontwikkelingen. Het
IBO maakt de inschatting dat van de € 107 miljard investeringen voor elektriciteitsinfra
op land er € 3,5 tot € 22,5 miljard gedempt kan worden door een betere benutting van
het net.
De huidige inzichten zijn dus vooral gebaseerd op praktijkvoorbeelden, indicaties
en inschattingen. Het kabinet wil daarom nader in kaart brengen wat de bijdrage van
de decentrale ontwikkelingen kan zijn, waaronder op het gebied van netinvesteringen.
Het kabinet zal de Kamer hier eind van het jaar over informeren.
Tegelijkertijd werkt het kabinet, vanuit de Interbestuurlijke Samenwerkingsagenda
(ISA) als ook in het kader van de Nota Ruimte, verder aan de decentrale ontwikkelingen
van het energiesysteem. Het doel van de agenda is om hier in 2025 afspraken over te
maken tussen het Rijk en provincies, gemeenten, waterschappen en netbeheerders. Om
recht te doen aan de urgentie en succesvolle voorbeelden van de decentrale ontwikkeling
van het energiesysteem zet het kabinet hierbij in op de volgende hoofdkeuzes:
A. Op elk schaalniveau (lokaal, regionaal, provinciaal en nationaal) wordt vraag en aanbod
naar energie zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Dit kan samengaan met het streven
naar een bepaalde mate van zelfvoorziening. Het beperken van transport van energie
is het uitgangspunt. Centrale opwek – bijvoorbeeld met wind op zee, waterstofproductie
en kernenergie – vormt de belangrijkste basis voor leveringszekerheid in perioden
van weinig zon of wind op land of voor bedrijven en sectoren met een hoge energievraag
in de regio.
B. Het energiesysteem op het lokale, regionale en provinciale schaalniveau krijgt per
definitie gebiedsgericht vorm en is een integraal onderdeel van de ruimtelijke ordening.
Dit vraagt om een goede verbinding met de relevante ruimtelijke visies op de verschillende
schaalniveaus. Energie is een randvoorwaarde voor ontwikkelingen in de gebouwde omgeving,
industrie, mobiliteit en landbouw en dient als het ware mee ontwikkeld te worden.
Dit vraagt enerzijds om het vroegtijdig meewegen van de beschikbaarheid van, en de
impact op het energiesysteem bij het maken ruimtelijke keuzes. Tegelijkertijd gaat
het ook om het bijtijds meewegen van ruimtelijke aspecten bij keuzes in het energiesysteem.
C. De decentrale ontwikkeling van het energiesysteem vraagt ook om regie vanuit een sociaal-maatschappelijk
perspectief. Handelingsperspectief, inspraak en betrokkenheid van burgers en bedrijven
bij de decentrale ontwikkelingen is hiervoor belangrijk.
Binnen deze nationale hoofdkeuzes is er ruimte voor regionale en lokale invulling.
Het handelingsperspectief van provincies en gemeenten ligt met name in de ruimtelijke
ontwikkelingen en de gebiedsgerichte benadering, waarbij sociaaleconomische ontwikkeling,
leefomgeving en gebiedsidentiteit een belangrijke rol spelen. Inspraak en zeggenschap
krijgt nadrukkelijk op lokaal niveau vorm. Zo wordt in de Wet gemeentelijke instrumenten
warmtetransitie en in het wetsvoorstel collectieve warmte een lokale regierol toegekend
aan gemeenten. Het Rijk heeft daarbij de verantwoordelijkheid om vanuit een nationale
regierol de kaders en randvoorwaarden te stellen. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor
zijn:
• Energiebesparing is belangrijk en moet onderdeel zijn van (regulier) beleid op vele
beleidsterreinen. Bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden
hebben hier allemaal een verantwoordelijkheid bij de keuzes die zij maken.
• Er blijft – in samenhang met de ontwikkeling van de vraag en de beschikbare capaciteit
op het elektriciteitsnet – plaatsing van hernieuwbare energie op land (windenergie,
zon-pv, warmte en groen gas) nodig.
• Collectieve warmtesystemen moeten van de grond komen om een verdere toename van netcongestie
te voorkomen en verduurzaming van de gebouwde omgeving wel mogelijk te maken.
• Gebiedsgerichte planvorming is nodig waarbij ruimtelijke ontwikkelingen, met nieuwe
vraag of aanbod als gevolg, worden afgestemd op het energiesysteem en vice versa.
• Er moet ruimte zijn voor decentrale oplossingen vanuit burgers, maatschappelijke organisaties
en bedrijven, met daarbij aandacht voor o.a. slimme prijsprikkels en piek-dal-sturing.
Er is sprake van een toenemende druk op de schaarse ruimte in Nederland. Nederland
heeft veel grote en urgente opgaven die ruimte vragen, zoals het energiesysteem, woningbouw,
landbouw en defensie. Het is belangrijk om de bredere ruimtelijke opgaven in samenhang
te bezien en vraag en aanbod van energie zoveel mogelijk dichtbij elkaar te realiseren.
Het is van belang dat er bij de afweging en keuzes van de locaties voor decentrale
energieontwikkelingen ook gekeken wordt naar, de Nota Ruimte, Nationale Programma’s
van het Rijk en regionale en lokale plannen van andere domeinen.
Huidige inzet op de systeembenadering
Een belangrijke uitdaging voor de decentrale ontwikkeling is een integrale sturing
op zowel de energieketens zoals beschreven in het NPE als op gebiedsgerichte ontwikkelingen
vanuit de gebruikerssectoren. Overheidssturing hierop vereist dat goed ingespeeld
wordt op zowel marktontwikkelingen in deze sectoren, als ook afstemming en samenwerking
met – het beleid van – medeoverheden en netbeheerders. De huidige beleidsinzet omvat
verschillende beleidsdossiers die in het kader van het ISA meer met elkaar in samenhang
worden gebracht. Hieronder worden enkele hiervan kort toegelicht.
4.1 Integraal programmeren en locatiesturing
De huidige netcongestie maakt duidelijk dat een (middel)lange termijn aanpak nodig
is voor het energiesysteem. Hierbij horen ook tijdige keuzes voor de ontwikkeling
van energie-infrastructuur en locaties voor energieproductie, opslag en vraag naar
elektronen en moleculen. Keuzes die niet bij één overheid of marktpartij liggen maar
onderling van elkaar afhankelijk zijn en met de nodige onzekerheden gepaard gaan.
Deze programmering van het energiesysteem, in samenhang met de gewenste ruimtelijk-economische
ontwikkelingen, krijgt momenteel op verschillende schaalniveaus vorm: onder meer op
nationaal niveau met het NPE, PEH, de Nota Ruimte en het nMIEK, op provinciaal niveau
met provinciale energie- en omgevingsvisies, het programma NOVEX en de pMIEK en op
gemeentelijk niveau met o.a. de warmteprogramma’s en de omgevingsvisies. Het streven
is om op verschillende schaalniveaus samenhangende keuzes te maken. Daarom wordt binnen
het ISA de gezamenlijke opgave in beeld gebracht en wordt gewerkt aan betere afstemming
van plannen en producten, zoals de provinciale energievisies en de warmteprogramma's.
Als uitwerking hiervan worden met ontwerpend onderzoek ruimtelijke kansen en consequenties
van toekomstige decentrale ontwikkelingen van het energiesysteem in verbinding gebracht
met andere ruimtelijke opgaven. Op deze manier worden lessen opgedaan over de afstemming
tussen het ruimtelijk- en energiedomein en komen knelpunten, combinatiekansen en andere
oplossingen in beeld.
Decentrale overheden leveren op lokaal en regionaal niveau een bijdrage door bijvoorbeeld
wonen, lokale energieproductie en opslag bij elkaar te situeren. Of door bij een nieuwbouwwijk
rekening te houden met de beschikbare netcapaciteit voordat een nieuwbouwlocatie wordt
ontworpen. Informatie uit provinciale energievisies over de ontwikkeling van het energiesysteem
geeft richting aan locatiekeuzes op lokaal niveau. Locatiesturing is vervolgens te
effectueren met de inzet van het ruimtelijk instrumentarium. Samen met de inister
van VRO worden mogelijke aanvullende sturingsmogelijkheden binnen de Omgevingswet
verkend ten behoeve van een doelmatige benutting van de energie-infrastructuur. Het
kabinet beziet dit in samenhang met de nationale en Europese regels en kaders van
het energierecht. In dat verband wordt ook uitwerking gegeven aan het amendement Flach
en Koekkoek op artikel 6.12, tweede lid, Energiewet, op grond waarvan bij algemene
maatregel van bestuur gevallen en voorwaarden worden aangewezen waarin provinciale
staten en de gemeenteraad ten behoeve van de energietransitie regels kunnen stellen
in het belang van de energievoorziening15. Naar verwachting kan het kabinet de Kamer medio 2026 een voorstel tot een wetswijziging
aanbieden.
4.2 Energiehubs
Het Stimuleringsprogramma energiehubs speelt een belangrijke aanjagende en verbindende
rol in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van energie. Een energiehub is te
omschrijven als een slim gestuurd, decentraal energiesysteem waar hernieuwbare energieopwek
en energiegebruik in een specifiek gebied zoveel mogelijk op elkaar wordt afgestemd.
Energiehubs creëren flexibiliteit in het energiesysteem en belasten de energienetten
minder. Om dit mogelijk te maken zijn naast de technische infrastructuur ook een verdienmodel,
organisatievorm en afspraken met de omgeving nodig.
De ontwikkeling van kansrijke energiehubs blijft dan ook gestimuleerd worden via het
programma energiehubs 2024–2030, en een verbreding van de focus wordt de komende jaren
voorzien. We zien een potentie van 1.200 locaties voor energiehubs op zowel bedrijventerreinen,
in gebouwde omgeving als bij mobiliteitshubs. Tientallen initiatieven worden in regionale
samenwerking momenteel ondersteund om tot ontwikkeling te komen, een 10-tal pilots
heeft een groepscontract gesloten. Het streven hierbij is de realisatie van tenminste
500 energiehubs in 2030, conform het advies «Slim met Stroom» van Gerard Schouw16. De focus ligt momenteel vooral op bedrijventerreinen. De ervaringen en inzichten
die daarbij worden opgedaan zijn echter ook breder bruikbaar in de gebouwde omgeving
en de mobiliteitssector. Op basis van de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan
zal dit jaar een keuze worden gemaakt over de inzet van middelen voor de opschalingsfase
na 2025. De Kamer zal hierover eind van het jaar geïnformeerd worden.
Energiehub Kempisch Bedrijvenpark
Bedrijven op het Kempisch Bedrijvenpark Hapert ondervinden de gevolgen van netcongestie.
De transportschaarste zet een rem op de levering van en teruglevering aan het elektriciteitsnet.
Aan de ene kant zijn er bedrijven die de activiteiten willen uitbreiden, en ondernemingen
die er opstarten. Aan de andere kant zijn er ondernemers op het bedrijventerrein die
zelf duurzame energie opwekken. De energiehub maakt een slimme combinatie van de opwek,
de opslag, de conversie en het verbruik van energie. Het lokale energienetwerk stelt
ondernemingen in staat om onderling energie uit te wisselen en zo efficiënter gebruik
te maken van de capaciteit van het elektriciteitsnet. De aanpak creëert hiermee nieuwe
ruimte voor de duurzame groei van de deelnemers. Bedrijven zijn hier de kartrekker.
Het Kempisch Bedrijvenpark heeft grote dakoppervlakten beschikbaar voor zonnepanelen
en er zijn plannen voor een warmtekrachtcentrale (als back-up) en voor een windturbine
in de nabijheid van het bedrijvenpark. De energiehub geeft een extra impuls aan de
inzet van lokale duurzame energie én stimuleert de economische groei van het bedrijventerrein.
4.3 Landelijk Actieprogramma Netcongestie
Binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie wordt gewerkt aan verschillende acties
rondom het sneller bouwen, beter benutten en slimmer inzicht verkrijgen in het elektriciteitsnet.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Aanpak netcongestie: sneller uitbreiden elektriciteitsnet»17, is het proactief reserveren van ruimte voor energie een kansrijk instrument. Daarnaast
is in deze brief een set van concrete maatregelen aangekondigd om knelpunten in de
praktijk bij het realiseren van elektriciteitsprojecten te mitigeren. Verschillende
acties dragen bij de ontwikkeling van het decentrale energiesysteem waaronder capaciteitsbeperkende
contracten en de ontwikkeling van de groepstransportovereenkomst waarmee er een juridische
basis voor energyhubs gecreëerd wordt. Ook worden er verschillende inzichtproducten
ontwikkeld waaronder een overzicht van de zogeheten «netburen» (aansluitingen op hetzelfde
deel van het net). Verder wordt gewerkt aan randvoorwaarden om netcongestie-neutrale
inpassing van thuisbatterijen mogelijk te maken. Het kabinet verkent de mogelijkheden
hiervoor met de sector, netbeheerders en de ACM.
Netbewuste nieuwbouw stadswijk Merwede
In de nieuwe Utrechtse stadswijk Merwede wordt gebouwd op basis van een nieuw type
stroomcontract. In dit proefproject worden 4.225 woningen aangesloten op het stroomnet.
Voor het hele project geldt 5 megawatt als maximaal te gebruiken vermogen. Doordat
er een groepscontract is afgesloten met de grootverbruikers in de buurt, blijft het
verbruik van de wijk en de voorzieningen onder de afgesproken grens van 5 megawatt.
Bewoners merken hier niks van en kunnen stroom gebruiken wanneer ze willen, de grootverbruikers
zijn verantwoordelijk voor het leveren van flexibiliteit voor de hele buurt en bijvoorbeeld
minder stroom te verbruiken op piekmoment. Hierdoor is er met dezelfde netcapaciteit
ruimte gebleven voor het aansluiten van voorzieningen op het stroomnet, zoals een
school en een supermarkt. Bouwpartijen hebben op deze manier de ruimte om zelf allerlei
oplossingen te bedenken, zo lang ze maar binnen de limiet van 5 megawatt blijven.
In Merwede wordt bijvoorbeeld het laden van elektrische auto’s op het laadplein in
de winter 's avonds uitgesteld.
4.4 Opwek van Energie op Rijksvastgoed (OER)
In het OER-programma – dat voortkomt uit het Klimaatakkoord – stelt de Rijksoverheid
waar mogelijk de gronden die in haar bezit zijn beschikbaar voor het duurzaam opwekken
van hernieuwbare energie. Hiermee wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de
opgave van de RES’en en daarmee de energietransitie. Een nieuwe ontwikkeling binnen
het OER-programma dat meer wordt ingezet op een systeembenadering zodat hernieuwbare
elektriciteit onderdeel wordt van een robuust en decentraal energiesysteem. De kern
van deze aanpak is dat het nieuwe aanbod op een slimme manier zal worden verbonden
met regionale energievragers. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van drijvend
zonnepark De Slufter op de Rotterdamse Maasvlakte.
Hierbij wordt een zorgvuldige balans gezocht tussen de realisatie van de RES-doelen
en alternatief ruimtegebruik. Het programma ziet een toenemende vraag naar rijksgronden
voor realisatie van energie-opwek. Het programma is onlangs – naast Rijkswaterstaatgronden
en -wateren – uitgebreid met gronden van ProRail en Defensie. In 2025 kent OER daarmee
45 projecten op gronden van Rijkswaterstaat, Rijksvastgoedbedrijf, ProRail en Defensie.
De projecten in de pijplijn hebben gezamenlijk een potentiële opwekcapaciteit van
ongeveer 1.000–2.000 MWp.
4.5 De rol van het nieuwe nationale programma gericht op het energiesysteem
Samen met de medeoverheden werkt het kabinet aan de oprichting van een nieuw nationaal
programma t.a.v. het energiesysteem per 1 januari 2026. Hierin worden onder meer drie
interbestuurlijke programma’s samengebracht die nu al een belangrijke bijdrage leveren
aan de ontwikkeling van de decentrale kant van het energiesysteem: Nationaal Programma
Regionale Energiestrategie (NP RES), Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NP
LW) en SamenwerkingsProgramma Integraal Programmeren Energiesysteem (SP IPE). Dit
nationale programma beoogt de medeoverheden efficiënter te ondersteunen en te ontzorgen.
In dat kader worden ook de rollen van RES-regio’s en energyboards tegen het licht
gehouden zodat deze op termijn aansluiten bij de decentrale ontwikkelingen in het
energiesysteem. Het doel hierbij is om in te zetten op regionale samenwerking en geen
nieuwe bestuurslaag te creëren. Op deze manier geeft het kabinet invulling aan de
motie Erkens18. De Kamer zal eind van dit jaar nader geïnformeerd worden over het nieuwe nationale
programma.
Meer aandacht voor de succesfactoren van decentraal
Het toepassen van de drie hoofdkeuzes voor de decentrale ontwikkelingen in het energiesysteem
vragen om een nieuwe beleidsinzet. De adviezen van het Nationaal Klimaat Platform
(NKP) over de decentrale kant van het energiesysteem19 en het advies «Slim met Stroom» van Gerard Schouw20 wijzen met name op de thema’s digitalisering, financiering en professionalisering
als belangrijke succesfactoren. Zowel als het gaat om ontwikkelingen bij individuele
bedrijven en huishoudens als om samenwerkingsvormen. Deze ontwikkelingen vergen een
andere manier van organiseren, met de daarbij behorende condities.
5.1 Digitalisering
Digitale oplossingen zijn noodzakelijk om decentrale ontwikkelingen in het energiesysteem
te realiseren, zowel op het niveau van huishoudens en bedrijven als voor collectieve
systemen en samenwerkingen. Dit gaat dan bijvoorbeeld om het slim afstemmen van vraag
en aanbod tussen verschillende partijen, de aansturing van slimme apparaten, het inzicht
in energieverbruik en -opwek maar ook het faciliteren van inspraak en participatie
voor burgers en bedrijven die onderdeel zijn van het energiesysteem. Er worden dan
ook steeds vaker digitale oplossingen toegepast op decentraal niveau om bovenstaande
zaken te regelen. Denk hierbij aan op afstand aanstuurbare warmtepompen of thuisbatterijen,
energie management systemen voor woonblokken of apps om inzicht te krijgen in je energie.
Ook is digitalisering nodig voor het ontwerp van het decentrale energiesysteem bijvoorbeeld
door de inzet van digital twins. Digitalisering biedt daarnaast kansen decentrale
energiesystemen sneller en goedkoper ruimtelijk in te passen: door optimaal gebruik
te maken van wat we al weten over de samenstelling van de ondergrond, de ligging van
bestaande kabels en leidingen en andere belangen in de fysieke leefomgeving.
Deze digitale oplossingen brengen ook risico’s met zich mee, bijvoorbeeld op het gebied
van privacy schending, cyberkwetsbaarheden, (geautoriseerd) misbruik van apparaten
of ongewenste marktmacht concentraties bij grote (tech)bedrijven. Om bovenstaande
kansen te verzilveren en de risico’s te beheersen wordt de volledige scope van digitalisering
daarom in het ontwerp van de decentrale kant van het energiesysteem meegenomen. Het
IBO-rapport Bekostiging van de Elektriciteitsinfrastructuur bevat de beleidsoptie
«Actieagenda Digitalisering van het Energiesysteem (ADE)» om tot een verantwoorde
digitalisering van het energiesysteem te komen. Hieraan wordt momenteel gewerkt. De
decentrale kant van het energiesysteem komt in het ADE expliciet terug. In de tweede
helft van 2025 zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
5.2 Financiering
Decentrale ontwikkelingen komen niet van de grond zonder robuuste financiering. Financieringsmogelijkheden
voor investeringen op lokaal niveau en goed gerichte financiële prikkels zijn noodzakelijk
om business cases te realiseren. Dit gaat verder dan subsidies zoals de SCE en SDE++.
Verdienmodellen kunnen ontstaan bij het gebruik van energie, maar ook door het creëren
van flexibiliteit op decentraal niveau en daarmee waarde te creëren op energiemarkten
en lagere netkosten. Hierbij spelen nettarieven onder meer een rol. In het kader van
het LAN wordt gewerkt aan tijdsafhankelijke tarieven (voor grootverbruikers) en tariefdifferentiatie
voor kleinverbruikers. In Oostenrijk en Brussel wordt ervaring opgedaan met locatie
afhankelijke tarieven gericht op kort transport. Het kabinet zal, samen met ACM, netbeheerders
en medeoverheden, verkennen in hoeverre het nuttig is om lokaliteit (kort transport)
te waarderen.
Financiering betreft ook stimulering van innovaties in bijvoorbeeld kleinschalige
opslag die helpen om lokaal vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Het kabinet heeft
in 2025 innovatieregelingen opengesteld voor onder andere innovaties die bijdragen
aan de decentrale ontwikkeling van het energiesysteem, zoals de regeling Missiegedreven
Onderzoek Ontwikkeling en Innovatie: Systeemintegratie (MOOI: Systeemintegratie) en
de regeling Energie en Klimaat Onderzoek en Ontwikkeling (EKOO). Ook maakt het kabinet
in de aankomende openstelling van de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) het mogelijk
om opslag mee te nemen in de subsidieaanvraag.
Tot slot geldt specifiek voor de subsidies dat de energietransitie in een andere fase
is aangekomen waarin het belangrijk is om vraag en aanbod in evenwicht op te schalen.
Het kabinet doorloopt momenteel een zorgvuldig proces met medeoverheden en andere
betrokkenen om zo tot een kwantitatieve inschatting te komen over de gewenste groei
van zon-pv in de komende jaren, in samenhang met de ontwikkeling van de rest van het
energiesysteem van de toekomst. Het is belangrijk dat financiële instrumenten, zoals
de SDE++ en de SCE, hieraan ondersteunend zijn. Deze stap is ook nodig wanneer in
2027, zoals beoogd, 2-zijdige Contracts for Difference voor zon-pv en wind op land
worden ingevoerd.
5.3 Professionalisering, organiserend vermogen en kennis
Ondersteuning is essentieel voor lokaal en gebiedsgericht maatwerk. Afhankelijk van
het gebiedsvraagstuk is – naast de beschikbaarheid van gestandaardiseerde kennis en
producten – samenwerking tussen partijen nodig. Het kabinet zet in op het versterken
van inzicht, overdracht van kennis en het organiserend vermogen zoals nu tussen bedrijven
gebeurt in het kader van het Stimuleringsprogramma energiehubs. Het stimuleringsprogramma
energiehubs leert dat juist hier bij bedrijventerreinen een belangrijke belemmering
zit: individueel ontbreekt er vaak kennis en urgentie bij bedrijven en collectief
is er lokaal vaak geen eigenaar voor het energiesysteem. Commerciële marktpartijen
zijn hiervoor diensten en ondersteunende producten aan het ontwikkelen. Daarnaast
vraagt dit ook van overheden om nieuwe kennis, samenwerking en hulpmiddelen. Het nieuw
op te richten nationaal programma speelt hierin een belangrijke rol waarbij voortgebouwd
kan worden op de inzet en ervaringen van de lopende nationale programma’s.
Vervolg
Met deze brief wordt invulling gegeven aan het verder concretiseren van de decentrale
ontwikkeling van het energiesysteem. Dit zal voortaan worden meegenomen in de bestaande
beleidsproducten over het energiesysteem, waaronder de update van het Nationaal Plan
Energiesysteem en de Klimaat- en Energienota. Samenwerking met andere ministeries
(o.a. VRO en IenW), medeoverheden, netbeheerders en maatschappelijke partners is essentieel
voor de ontwikkeling van de decentrale kant van het energiesysteem. Daarom vindt de
verdere uitwerking gezamenlijk met hen binnen het kader van de Interbestuurlijke Samenwerkingsagenda
(ISA) plaats. Ook zal ik hierbij de inzichten van het seminar over lokale energie
op 20 juni aanstaande betrekken21. Eind van dit jaar wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de Interbestuurlijke
Samenwerkingsagenda, waaronder over de oprichting van het nieuwe nationale programma.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Indieners
-
Indiener
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei