Brief regering : Reactie op verzoek van het lid El Abassi, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 15 april 2025, over het bericht ‘Vaker advies om niet te vervolgen bij kinderen zonder migratieachtergrond’
28 741 Jeugdcriminaliteit
Nr. 128
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2025
Op 9 april jl. heeft het Verwey-Jonker Instituut het rapport «Werken aan kansengelijkheid
door de Raad voor de Kinderbescherming» gepubliceerd.1 U heeft mij op 15 april jl. gevraagd om een brief over de bevinding in dit rapport
dat bij kinderen zonder migratieachtergrond vaker wordt geadviseerd niet te vervolgen.
Met deze brief kom ik aan uw verzoek tegemoet.
Daarnaast hebben de leden Lahlah en Westerveld over dit onderzoek schriftelijke Kamervragen
gesteld, waarvan u separaat de beantwoording toegestuurd krijgt.
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft in 2023 op eigen initiatief het Verwey-Jonker
Instituut de opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar discriminatie
binnen de eigen organisatie. De RvdK wilde hiermee inzicht krijgen in mogelijke vormen
van ongelijke behandeling in de dienstverlening en de werkgeversrol. Het onderzoek
is zonder specifieke aanleiding in gang gezet, maar vanuit het belang dat wordt gehecht
aan cultuursensitief werken voor de diverse doelgroep ouders en jeugdigen waarmee
de RvdK in de dagelijkse praktijk werkt. Ik waardeer het zeer dat de RvdK zelf deze
stap heeft gezet en aandacht heeft voor dit belangrijke onderwerp.
Hieronder zal ik eerst ingaan op de onderzoeksbevindingen, die betrekking hebben op
de dienstverlening van de RvdK en op zijn werkgeversrol. Daarna zal ik ingaan op de
(vervolg)maatregelen die reeds zijn gezet en naar aanleiding van dit onderzoek worden
genomen.
1. Onderzoeksbevindingen
1.1. Dienstverlening door de Raad voor de Kinderbescherming
Het Verwey-Jonker Instituut heeft, voor wat betreft de dienstverlening van de RvdK
aan de kinderen en ouders, gekeken naar de geregistreerde gegevens van de RvdK over
de jaren 2018–2023 en heeft deze gegevens vergeleken met de gegevens van de algemene
Nederlandse bevolking.
Hieruit blijkt dat de cliënten van de RvdK – in vergelijking met de algemene Nederlandse
bevolking – onder andere vaker een migratie-achtergrond hebben, deel uit maken van
een één-oudergezin, of onder de armoedegrens leven. Het is inherent aan het werk van
de RvdK dat bovengemiddeld vaak kinderen gezien worden uit kwetsbare gezinnen. De
kernvraag van het Verwey-Jonker Instituut was of de RvdK bij deze kinderen andere
adviezen, besluiten of beoordelingen geeft.
Uit het onderzoek komt naar voren dat in de meeste vormen van dienstverlening er op
basis van de cijfermatige analyse géén aanwijzingen zijn dat groepen structureel en
over meerdere jaren verschillend worden behandeld, bijvoorbeeld naar herkomst, armoedeproblematiek
of gezinssamenstelling.2 Er zijn op twee onderdelen wel verschillen gevonden:
1) Er is een verschil gevonden bij de beoordeling van het wel of niet slagen van een
taakstraf bij jongeren.
De RvdK houdt toezicht op de uitvoering van door het Openbaar Ministerie of de rechter
op jongeren opgelegde taakstraffen. De taakstrafcoördinator van de RvdK besluit over
de positieve afsluiting dan wel negatieve terugmelding, en rapporteert aan de officier
van justitie over het verloop van een taakstraf. In het algemeen voert 79% van de
jongeren de taakstraf succesvol uit. Uit het onderzoek blijkt dat het slagingspercentage
bij jongeren met een migratieachtergrond of jongeren uit een gezin onder de armoedegrens
in de periode 2018–2023 lager ligt dan dit algemene gemiddelde. Hoewel 75% van de
jongeren met een migratieachtergrond en/of jongeren uit een gezin onder de armoedegrens
hun taakstraf succesvol uitvoert, is dit significant lager dan het gemiddelde van
79%. Naar de oorzaak van het verschil in beoordeling – en of ongelijke behandeling
hierbij een rol speelt – zijn op basis van deze feitelijke gegevens geen conclusies
te trekken.
2) Ook is er een klein verschil te zien in het aandeel jeugdstrafzaken waarin de RvdK
aan het Openbaar Ministerie adviseert om geen verdere straf op te leggen aan een jeugdige
(advies sepot).
De RvdK heeft de wettelijke taak om aan het Openbaar Ministerie of de rechter een
advies uit te brengen over een vanuit pedagogisch oogpunt passende interventie als
het strafbare feit waarvan de jongere verdacht wordt bewezen wordt verklaard. De RvdK
kan in dat kader eventueel een onvoorwaardelijk (beleids)sepot adviseren. Daartoe
kan de RvdK besluiten indien uit het onderzoek omstandigheden naar voren komen die
maken dat een strafrechtelijke afdoening geen pedagogische meerwaarde heeft. Overleg
met OM is dan aangewezen. Het advies sepot wordt in gemiddeld 3 tot 5% van de jeugdstrafonderzoeken
gegeven.
Uit het onderzoek blijkt dat het aandeel jongeren waarvoor een advies sepot wordt
uitgebracht voor jongeren met een Nederlandse achtergrond door de jaren heen iets
hoger is dan voor jongeren met een migratieachtergrond, maar dat verschil is niet
(statistisch) significant. Dat is het wel als jongeren met een Nederlandse achtergrond
vergeleken worden met jongeren uit de klassieke herkomstlanden (zoals Suriname, Antillen,
Turkije en Marokko), dan zijn de percentages van een advies sepot respectievelijk
5% versus 2%. Deze resultaten bieden nog geen inzicht in de mogelijke oorzaken van
deze verschillen en of ongelijke behandeling hierbij een rol speelt.
In het onderzoek is in beide gevallen alleen geconstateerd dat er een verschil is
wanneer naar migratieachtergrond wordt gekeken als onderscheidende factor tussen jeugdige
verdachten.
Het is niet duidelijk of er ook daadwerkelijk sprake is van ongelijke behandeling,
aangezien niet naar andere omstandigheden van deze jeugdige verdachten is gekeken.
Het gevonden verschil kan ook veroorzaakt worden doordat jeugdige verdachten die bij
de RvdK komen, verschillen in delictkenmerken en persoonlijke omstandigheden wat tot
een ander strafadvies leidt.
Het Verwey-Jonker Instituut beveelt aan de oorzaken van de verschillen in uitkomsten
(vooral bij taakstraffen) nader te onderzoeken, trainingen te implementeren om bias
te verminderen en te voorkomen en de sociale normen tegen ongelijke behandeling te
versterken.
1.2 Werkgeversrol Raad voor de Kinderbescherming
Over het tweede deelonderwerp van het onderzoek, de werkgeversrol, constateert het
Verwey-Jonker Instituut het volgende: bij de RvdK werken 2200 mensen; 600 van hen
vulden een vragenlijst in over hun ervaringen met discriminatie en ongewenst gedrag
in het dagelijks werk. Daarnaast hield het Verwey-Jonker Instituut verdiepende interviews
met 25 medewerkers, geselecteerd op basis van verschillen in functie, gender en migratieachtergrond.
Uit de analyse van de vragenlijst komt naar voren dat 10% van de respondenten het
afgelopen jaar discriminatie heeft ervaren, vooral op herkomst of etniciteit, en iets
meer dan de helft van de respondenten een vorm van ongewenst gedrag ondervond. Het
gaat hier vooral om pesten, buitensluiten of vernedering. Respondenten met een niet-Europese
migratieachtergrond, een beperking of chronische ziekte gaven vaker aan dat zij discriminatie
en ongewenst gedrag ervaren. De individuele interviews met de 25 medewerkers bevestigen
dit beeld. Soms gaat het om expliciete vormen van discriminatie, maar vaker om subtiele
opmerkingen en gedrag. Het onderzoek laat ook zien dat medewerkers vaak geen melding
maken van deze vormen van discriminatie of ongewenst gedrag. Deze resultaten zijn
vergelijkbaar met wat in recente onderzoeken bij andere (overheids)organisaties is
gevonden.
Het Verwey-Jonker Instituut doet een aantal aanbevelingen ten aanzien van de werkgeversrol,
waaronder het ontwikkelen en implementeren van een helder anti-discriminatiebeleid
aansluitend op het al bestaande beleid.
2. Reactie en vervolg
Iedereen die zich in Nederland bevindt moet in gelijke gevallen gelijk worden behandeld.
Dat geldt uiteraard ook voor jongeren in het strafproces en medewerkers van de RvdK.
De RvdK heeft met het in gang zetten van het onderzoek een stap gezet om het inzicht
in zijn dienstverlening en zijn werkgeversrol te vergroten. Het is belangrijk dat
de RvdK aandacht heeft voor mogelijke ongelijke behandeling en er (verder) mee aan
de slag gaat.
De RvdK werkt reeds aan goede omgangsvormen met elkaar en cultuursensitief werken
voor zijn diverse doelgroep. De afgelopen jaren heeft de RvdK meerdere stappen gezet
om discriminatie tegen te gaan, bijvoorbeeld door hieraan aandacht te besteden in
het inwerktraject voor nieuwe medewerkers en het aanstellen van een adviseur Diversiteit,
Inclusie en Gelijkwaardigheid in 2023. De bevindingen uit het onderzoek van het Verwey-Jonker
Instituut zal de RvdK betrekken in de continuering van de aanpak gericht op gelijke
behandeling van cliënten en medewerkers.
Specifiek ten aanzien van de gevonden verschillen bij taakstraffen en advies sepot
zal de RvdK de Discriminatietoets publieke dienstverlening inzetten. De Discriminatietoets
is een gestructureerd, systematisch instrument, ontwikkeld door de Staatscommissie
tegen Discriminatie en Racisme, waarmee overheidsinstanties zelf mogelijke risico’s
op discriminatie in de dienstverlening in beeld kunnen brengen én direct kunnen aanpakken.3 De toets helpt inzichtelijk te maken of regels, werkwijzen, instructies of keuzes
onbedoeld kunnen leiden tot ongerechtvaardigd onderscheid. Vervolgens biedt de toets
handvatten om gerichte verbeteracties te formuleren en door te voeren. De RvdK zal
voor de uitvoering van de Discriminatietoets een projectteam samenstellen, waaraan
ook externe deskundigen en vertegenwoordigers van cliënten deelnemen. (Oud-)cliënten
die zich eerder bij het Verwey-Jonker Instituut hadden gemeld, worden uitgenodigd
om in het kader van deze toets hun ervaringen te delen. De RvdK zal voor de zomer
de voorbereiding voor de Discriminatietoets starten, te beginnen met het proces taakstraffen.
De verwachting is dat de RvdK medio 2026 het definitieve eindrapport publiceert. Het
concepteindrapport zal vooraf expliciet ter validatie worden voorgelegd aan externe
belanghebbenden, zoals cliënt(vertegenwoordigers), onafhankelijke deskundigen en organisaties
zoals de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme en de Nationaal Coördinator
tegen Discriminatie en Racisme.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de RvdK zal ik hier uiteraard zicht op houden
en ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Daarnaast heeft de Inspectie
Justitie en Veiligheid in het toezicht dat op onder andere op de RvdK wordt gehouden,
aandacht voor non-discriminatie en gelijke behandeling.
Ik kan niet genoeg benadrukken dat jeugdige verdachten bij gelijke omstandigheden
gelijk behandeld moeten worden en dat migratieachtergrond hierin geen rol mag spelen.
Gelijke behandeling betekent dat er maatwerk wordt geleverd: voor iedere jongere wordt
de best passende interventie gezocht. Zaken van jongeren in het jeugdstrafrecht verschillen
namelijk in persoonlijke omstandigheden, in aard en ernst van de gepleegd delicten.
Die worden in de strafrechtelijke aanpak zorgvuldig afgewogen en daarvoor wordt gebruik
gemaakt van verschillende richtlijnen4. Migratieachtergrond is geen onderdeel van deze richtlijnen en daarmee geen factor
die een rol mag spelen in het verdere verloop van het strafproces.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid