Brief regering : Kroongetuigendossier
29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit
29 279
Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 470
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2025
De georganiseerde misdaad vormt een gevaar voor onze democratische rechtstaat. De
ernstige gevolgen daarvan ondervinden we steeds vaker van dichtbij. Daarom wordt bij
de brede aanpak van ondermijning door georganiseerde criminaliteit op alle fronten
geprobeerd om dit type criminaliteit terug te dringen. Zowel preventie als repressie
maakt hier onderdeel van uit.
Bij de repressieve aanpak zien we scherp toe op het verbeteren en vernieuwen van strafrechtelijke
instrumenten om georganiseerde criminaliteit effectief te bestrijden. Succesvolle
opsporing en vervolging van criminele kopstukken en netwerken is essentieel voor het
terugdringen van georganiseerde criminaliteit. Helaas zijn er zaken waarin de inzet
van traditionele en innovatieve opsporingsmethoden niet genoeg is voor succesvolle
opsporing en vervolging van de kopstukken van criminele organisaties. In dat soort
zaken kan een kroongetuige van doorslaggevend belang zijn. Met de inzet van kroongetuigen
zijn de afgelopen jaren dan ook belangrijke doorbraken geforceerd in grote opsporingsonderzoeken
naar georganiseerde criminaliteit, met name in liquidatiezaken.
Eén van de stappen in het effectiever opsporen en vervolgen van zware criminelen is
het verbeteren van de kroongetuigenregeling door deze doeltreffender te maken. Om
zware criminelen en hun netwerken beter aan te pakken en hun geldstromen te verstoren,
hebben we namelijk nog een andere categorie kroongetuigen nodig dan de categorie die
nu in de praktijk kroongetuige wordt. Tegen die achtergrond heeft mijn ambtsvoorganger
bij brief van 4 november 2022 aan uw Kamer een verbetering en verbreding van de kroongetuigenregeling
toegezegd.1 Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan het Regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk
36 471, nr. 96) van dit kabinet, waarin staat opgenomen dat we de wettelijke kaders versterken voor
de inzet van kroongetuigen en de doelgroep verbreden die kan getuigen tegen criminelen.2 De afgelopen periode heb ik hieraan met alle betrokken partners uit de strafrechtketen
gewerkt.
In het commissiedebat Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit
van 4 september 2024 (Kamerstuk 29 911, nr. 451) heb ik met uw Kamer gesproken over de verbetering van de kroongetuigenregeling.
Ik heb toen toegezegd uw Kamer te informeren over de manier waarop u vroegtijdig met
mij hierover van gedachten kan wisselen.3 Ik begrijp de wens van de Kamer om in een vroeg stadium betrokken te worden. Met
deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal belangrijke afwegingen en keuzes
die ik heb gemaakt bij de voorbereiding van het conceptwetsvoorstel verbetering kroongetuigenregeling
en het ontwerpbesluit getuigenbescherming, die vandaag in consultatie zijn gegeven.
Het conceptwetsvoorstel en het ontwerpbesluit zijn bij deze brief bijgevoegd.
In deze brief zal ik eerst de hoofdlijnen van de voorgestelde aanpassing van de kroongetuigenregeling
in het Wetboek van Strafvordering (Sv) en het Wetboek van Strafrecht (Sr) schetsen.
Vervolgens zal ik ingaan op de belangrijkste afwegingen rond de herziening van het
Besluit getuigenbescherming: deze betreffen de zorgplicht van de overheid voor de
bescherming van burgers die risico lopen vanwege hun medewerking aan opsporing en
vervolging van ernstige misdrijven, de toetsing van de getuigenbeschermingsovereenkomst,
en de samenhang met het stelsel bewaken en beveiligen (straks: het stelsel beveiligen
van personen).
De nieuwe kroongetuigenregeling
Het Wetboek van Strafvordering bevat een regeling voor toezeggingen aan getuigen die
tevens verdachte zijn (artikel 226g – 226l Sv). Op grond van deze wettelijke regeling
kan het Openbaar Ministerie een afspraak maken met een verdachte of veroordeelde die
bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte,
in ruil voor de toezegging dat bij vervolging in zijn eigen strafzaak strafvermindering
wordt gevorderd of dat bij een verzoek om gratie een positief advies tot strafvermindering
wordt uitgebracht (artikelen 226g en 226k Sv). Deze strafvermindering kan op dit moment
maximaal de helft betreffen van de (gevangenis)straf die de rechter voornemens was
aan de kroongetuige op te leggen (artikel 44a Sr) of, in geval van een veroordeelde
kroongetuige, maximaal de helft van de opgelegde straf (artikel 226k Sv).
Deze regeling is vooral interessant voor een verdachte of veroordeelde die met een
lange straf(dreiging) te maken heeft. Voor getuigen die zelf een relatief kleine rol
innemen in een crimineel netwerk, maar die wel over cruciale informatie beschikken
over de criminele organisatie, de rol van kopstukken daarin, de criminele activiteiten
en de bijbehorende geldstromen, is de kroongetuigenregeling minder aantrekkelijk.
Voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit is het echter van groot belang dat
óók personen met een meer ondersteunende rol verklaringen afleggen in strafzaken tegen
anderen, indien zij over unieke of cruciale informatie beschikken over het criminele
netwerk en de rol van de kopstukken daarin.
Het conceptwetsvoorstel voorziet daarom in een verbreding van de kroongetuigenregeling,
die het voor meer personen aantrekkelijk kan maken om uit een criminele organisatie
te stappen en kroongetuige te worden. Dat doe ik door een voorwaardelijke strafkorting
tot maximaal 100% mogelijk te maken voor verdachten tegen wie onder normale omstandigheden
tot maximaal zes jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt geëist. Het onvoorwaardelijke
deel wordt dan omgezet in een voorwaardelijk deel, met een proeftijd van gelijke duur,
als stok achter de deur. Hierbij zal een aanvullend proportionaliteitsvereiste gelden,
namelijk dat de getuigenverklaring zo belangrijk is voor de opsporing en vervolging
van een of meerdere ernstige misdrijven, dat de strafvermindering gelet op het geringe
aandeel van de getuige in dat misdrijf of die misdrijven daarmee in verhouding is.
Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om met een (relatief) kleine vis een grote vis
te vangen, en aldus een criminele groepering of crimineel netwerk op te rollen waarover
politie en justitie niet op andere wijze het bewijsmateriaal kunnen verzamelen dat
nodig is. Hierbij kan worden gedacht aan personen met een meer faciliterende rol binnen
een criminele organisatie. Het kan bijvoorbeeld gaan om personen die vanuit een legale
beroepspraktijk betrokken zijn geraakt bij een criminele organisatie. Voor deze personen
kan het vanwege de veiligheidsrisico’s erg moeilijk zijn om zelfstandig uit de criminele
organisatie te stappen. Zij willen wel schoon schip maken, maar haken af bij het vooruitzicht
van een (langdurig) verblijf in de gevangenis. De verruiming tot maximaal 100 procent
strafomzetting naar een voorwaardelijke straf als mogelijke toezegging in een strafzaak,
betekent nadrukkelijk niet dat het toezeggen van strafrechtelijke immuniteit mogelijk wordt gemaakt. De officier
kan toezeggen de eis tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een eis
tot voorwaardelijke gevangenisstraf, niet in «geen straf». De uiteindelijke beslissing
over de op te leggen straf is altijd aan de rechter.
De voorgestelde wetswijzigingen brengen geen wijziging in het soort zaken waarin een kroongetuigendeal kan worden gesloten. Afspraken met een kroongetuige
kunnen uitsluitend betrekking hebben op een getuigenverklaring in het kader van een
opsporingsonderzoek naar, kort gezegd, ernstige misdrijven.4 Aangezien het afleggen van een verklaring gepaard kan gaan met ernstige risico’s
voor de veiligheid van de getuige, kan een dergelijke afspraak slechts worden gemaakt
als dat dringend noodzakelijk en, vanuit het oogpunt van veiligheid, verantwoord is.
Het middel van de kroongetuige blijft daarmee een uitzonderlijk middel dat terughoudend
wordt toegepast. Dat neemt niet weg dat er door verbreding van de regeling belangrijke
klappen aan de georganiseerde criminaliteit kunnen worden uitgedeeld.
Door de potentieel cruciale bijdrage van deze categorie kroongetuigen aan opsporing
en vervolging, kunnen mogelijk meer zware criminelen succesvol worden opgepakt en
veroordeeld. Hierdoor kunnen hun ernstige criminele activiteiten een halt worden toegeroepen.
Zorgplicht Staat
De gebeurtenissen van de afgelopen jaren hebben pijnlijk duidelijk gemaakt hoe nietsontziend
de georganiseerde criminaliteit kan opereren richting kroongetuigen en de kring van
personen om hen heen. Uit het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van
de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vloeit de bijzondere zorgplicht van de
overheid voort om getuigen in strafzaken, die door het afleggen van een verklaring
medewerking verlenen aan de opsporing en vervolging van strafbare feiten, te beschermen.
De zorgplicht van de Staat is niet beperkt tot getuigen, maar kan ook strekken tot
de bescherming van personen die in een nauwe betrekking staan tot voornoemde getuigen,
zoals hun kinderen of naaste familieleden. Deze zorgplicht zal met dit wetsvoorstel
in het Wetboek van Strafvordering worden verankerd, en worden uitgewerkt in het Besluit
getuigenbescherming. In het nieuwe Besluit getuigenbescherming is een verbeterd en
uitgebreider kader voor getuigenbescherming opgenomen, dat onder meer betrekking heeft
op de dreigingsanalyse, de aard, inhoud en duur van de beschermingsmaatregelen, en
de rechten en plichten van de te beschermen personen en van de Staat. Zo wordt duidelijkheid
geboden wat op het gebied van getuigenbescherming van de Staat kan worden verwacht.
In een getuigenbeschermingsovereenkomst wordt vastgelegd wat in een specifiek geval
met een te beschermen persoon is afgesproken.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft in 2023 onderzoek verricht naar de wijze
waarop het Openbaar Ministerie zijn taak op het gebied van getuigenbescherming uitvoert.5 De bevindingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, die zijn neergelegd in
het rapport Zorgplicht en getuigenbescherming, zijn betrokken bij de herziening van
het Besluit getuigenbescherming.
Anders dan in het huidige besluit zal in het herziene besluit duidelijk zijn aangegeven
welke financiële afspraken het Openbaar Ministerie kan maken ter ondersteuning van
de betrokkene om een nieuw zelfstandig bestaan op te bouwen. Bij de tegemoetkomingen
zal onderscheid worden gemaakt tussen kroongetuigen en andere bedreigde getuigen die
vanwege hun medewerking aan de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven worden
geconfronteerd met ingrijpende veranderingen in hun persoonlijke leven. Waar voor
de financiële ondersteuning van kroongetuigen zal worden uitgegaan van de economische
situatie van een persoon met een modaal inkomen, zal voor de andere bedreigde getuigen
worden gestreefd naar een leefsituatie die zoveel mogelijk vergelijkbaar is met de
leefsituatie die zij moeten opgeven («life for life»).
Deze laatste categorie getuigen mag niet in een nadeliger positie geraken vanwege
de medewerking aan de met opsporing en vervolging belaste autoriteiten. Zij hebben
immers niets te winnen met het afleggen van een getuigenverklaring. Bij kroongetuigen
ligt dat veelal anders. De voorzieningen worden voor een kroongetuige bewust sober
gehouden om de betrokken persoon te motiveren om binnen afzienbare termijn op eigen
benen te staan.6 Omdat een kroongetuige ernstige risico’s kan lopen voor zijn leven is het met het
oog op de veiligheid van belang dat hij niet opvalt in zijn nieuwe omgeving. Zijn
veiligheid is gebaat bij een bestaan waarbij hij zich op zo weinig mogelijk manieren
onderscheidt van de nieuwe leefomgeving, maar juist zoveel mogelijk daarin opgaat.
Een normaal inkomen uit werk of uit een onderneming waarmee in de kosten van een doorsnee
levensstijl in de context van de nieuwe leefomgeving kan worden voorzien, is een belangrijk
aspect daarvan. Tegen deze achtergrond kan de leefsituatie het beste aansluiten bij
de economische situatie en de levensomstandigheden van een persoon met een modaal
inkomen.
Ik hecht sterk aan deze inkadering van de getuigenbescherming omdat dit de gelijkheid
tussen getuigenbeschermingstrajecten bevordert. Hierdoor wordt vooraf meer transparantie
over de getuigenbescherming geboden. Ook bestaat er geen ruimte meer voor eindeloze
(her)onderhandelingen over financiële aanspraken. Vooraf is immers duidelijk wat van
de Staat op het gebied van getuigenbescherming kan worden verwacht. De keerzijde van
deze wens tot inkadering is dat het Openbaar Ministerie minder ruimte voor maatwerk
krijgt dan nu het geval is. In het ontwerpbesluit is gezocht naar een goed evenwicht,
waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het werk van het Openbaar Ministerie,
zonder de inkadering los te laten.
Met de herziening van het besluit wordt duidelijk gemaakt op welke wijze invulling
wordt gegeven aan de bijzondere zorgplicht van de Staat ten aanzien van bedreigde
(kroon)getuigen en hun naasten. Die zorgplicht is echter niet onbegrensd. Als een
(kroon)getuige ondanks een bestaande dreiging tegen het leven uit het getuigenbeschermingsprogramma
stapt, mag de zorgplicht van de Staat geen onmogelijke of disproportionele last worden.
Hetzelfde geldt voor de situatie waarin een getuigenbeschermingsprogramma moet worden
beëindigd omdat de (kroon)getuige zich niet aan de bijbehorende verplichtingen houdt.
Dit wordt onderkend in de jurisprudentie van het Europese Hof tot bescherming van
de Rechten van de Mens (EHRM), waarop in de toelichting bij het conceptwetsvoorstel
en het ontwerpbesluit uitgebreid wordt ingegaan. Hieruit vloeit overigens ook voort
dat het schenden van afspraken door de (kroon)getuige in beginsel niet in de weg kan
staan aan het voortzetten van de bescherming van welwillende naasten die zich wel
aan de gemaakte afspraken blijven houden. Het hangt van de omstandigheden van het
geval af hoe in deze situaties de resterende zorgplicht voor de kroongetuige wordt
ingevuld.
Toetsing van de getuigenbeschermingsovereenkomst
Door de herziening van het Besluit getuigenbescherming ontstaat een helder kader,
zodat aan de voorkant voor iedereen transparant is welke (gestandaardiseerde) afspraken
in het kader van getuigenbescherming onder welke voorwaarden mogelijk zijn. In de
kabinetsreactie op het OvV-rapport Bewaken en beveiligen. Lessen uit drie beveiligingssituaties heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven de mogelijkheden te onderzoeken voor een onafhankelijke
toets van de getuigenbeschermingsovereenkomst.7 Het doel van deze toetsing is om tot meer transparantie te komen over de gesloten
getuigenbeschermingsovereenkomst. De gedachte daarachter was dat een onafhankelijke
toets van de overeenkomst zou kunnen bevestigen dat in het kader van de getuigenbescherming
geen ongeoorloofde tegemoetkomingen zijn toegekend aan een kroongetuige, waardoor
ook geen sprake kan zijn van een financiële beloning voor het afleggen van een verklaring.
Nadere verkenning heeft mij evenwel tot het inzicht gebracht dat aan een toetsing
van de getuigenbeschermingsovereenkomst, door de rechter(-commissaris) of door een onafhankelijke commissie, vanuit zowel juridisch
als praktisch oogpunt zwaarwegende bezwaren zijn verbonden. Vanuit praktisch oogpunt
geldt dat de getuigenbeschermingsovereenkomst regelmatig wordt afgerond na het onherroepelijk worden van de strafzaak waarin de verklaring is afgelegd, na het
aflopen van de detentie en dus (ruim) nadat de verklaring in de strafzaak is afgelegd.
De verklaringen kunnen dan redelijkerwijs niet zijn beïnvloed door de gemaakte beschermingsafspraken.
Toetsing van de beschermingsafspraken heeft dan geen meerwaarde.
Voorts zal toetsing van de getuigenbeschermingsovereenkomst door een rechter-commissaris
leiden tot vermenging van de afspraak tot strafvermindering en de maatregelen ter
bescherming van getuigen. Dit zijn echter verschillende trajecten, met fundamenteel
verschillende doelen. In het liquidatieproces Passage heeft het Gerechtshof Amsterdam
geoordeeld dat maatregelen tot het treffen van getuigenbescherming los moeten worden
gezien van de onderhandelingen over een totstandkoming van de toezegging, ook al wordt
door het gerechtshof onderkend dat dergelijke maatregelen veelal door de getuige als
onderdeel van de toezegging worden beschouwd.8 In het Passage-arrest heeft de Hoge Raad vervolgens bepaald dat toezeggingen met
betrekking tot de feitelijke bescherming van de getuige geen onderdeel vormen van de afspraak tot strafvermindering. Dit brengt met zich mee dat
de officier van justitie niet gehouden is de processen-verbaal rond de feitelijke
bescherming van de getuige bij de processtukken te voegen. Een dergelijke verplichting
zou volgens de Hoge Raad onverenigbaar zijn met het doel van bescherming van de getuige
en de aard van de daartoe strekkende maatregelen.9
Naar aanleiding van deze jurisprudentie moet worden vastgesteld dat door de rechter-commissaris
als strafrechtelijke functionaris een toetsende rol toe te delen op het gebied van
de getuigenbescherming, de door de Hoge Raad vastgestelde lijn wordt doorkruist. Die
lijn houdt immers in dat de afspraak tot strafvermindering losstaat van de maatregelen
voor getuigenbescherming. Door de rechter-commissaris een toetsende rol toe te delen,
worden beide trajecten alsnog in de zittingszaal samengebracht. Een toetsende rol
voor de rechter-commissaris is daarnaast niet goed verenigbaar met de noodzaak tot
afscherming van gevoelige informatie met betrekking tot kroongetuigen, en een dergelijke
rol kan ernstige veiligheidsrisico’s met zich meebrengen voor de rechter-commissaris.
Toetsing van de getuigenbeschermingsovereenkomst door een afzonderlijke commissie
– als alternatief – levert ook complexe vragen op, onder meer over de aard en het
doel van de toetsing, de verantwoording van de besluitvorming, de gevolgen daarvan
voor het strafproces en de samenstelling van de commissie. Problematisch daarbij is
eveneens de voor getuigenbescherming noodzakelijke strikte geheimhouding, niet alleen
ten aanzien van de verstrekking van gevoelige opsporingsinformatie aan de leden van
de commissie, maar tevens ten aanzien van de verantwoording van de toetsingsbeslissing
door de commissie.
Een belangrijke factor bij beantwoording van de vraag of in een vorm van toetsing
van de getuigenbeschermingsovereenkomst moet worden voorzien, is ook de omstandigheid
dat tot nu toe niet is gebleken van situaties die aanleiding zouden moeten geven tot
onafhankelijke toetsing van de getuigenbeschermingsafspraken. In het eerdergenoemde
rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad wordt geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden die steun kunnen bieden aan de stelling dat er sinds
de inwerkingtreding van de huidige kroongetuigenregeling sprake is geweest van «gekochte verklaringen».10
De verschillende mogelijkheden van toetsing van de getuigenbeschermingsovereenkomst
zijn besproken met vertegenwoordigers van de bij het vormgeven van de nieuwe kroongetuigenregeling
betrokken organisaties. Uit de gesprekken is gebleken dat door de organisaties verschillend
wordt gedacht over de toetsing van de getuigenbeschermingsovereenkomst, maar dat de
bovengenoemde bezwaren binnen de strafrechtketen worden herkend. Tegen deze achtergrond
ben ik tot de conclusie gekomen dat aan een onafhankelijke toetsing van de getuigenbeschermingsovereenkomst
zodanige bezwaren zijn verbonden dat een dergelijke toetsing niet haalbaar en niet
wenselijk is.
Met de verbeterde kroongetuigenregeling en het herziene besluit getuigenbescherming
wordt in een kader voorzien voor de getuigenbescherming, inclusief normen voor de
financiële tegemoetkoming aan de betrokkenen.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad is bevoegd, indien naar zijn oordeel het Openbaar
Ministerie bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften niet naar
behoren handhaaft of uitvoert, de Minister van Justitie en Veiligheid daarvan in kennis
te stellen (artikel 122 Wet RO). Het is aan de procureur-generaal gelaten om invulling
te geven aan zijn toezichthoudende taak.
Inmiddels heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad aan deze toezichthoudende taak
invulling gegeven met een thematisch onderzoek naar de uitvoering van de taak van
het Openbaar Ministerie ten aanzien van het stelsel getuigenbescherming. De bevindingen
van dit onderzoek zijn neergelegd in het eerdergenoemde rapport Zorgplicht en getuigenbescherming.
De procureur-generaal heeft zich bereid getoond op grond van zijn bevoegdheid in de
toekomst opnieuw onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften van
het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het stelsel getuigenbescherming.
Ik ben verheugd dat de procureur-generaal zich hiertoe bereid heeft getoond en ik
meen dat, mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, dit toezicht voldoende
waarborgen biedt voor een zorgvuldige toepassing van de wettelijke voorschriften op
het gebied van getuigenbescherming door het Openbaar Ministerie.
Verhouding met stelsel bewaken en beveiligen
In eerdere brieven is ingegaan op het onderscheid tussen het stelsel getuigenbescherming
en het stelsel bewaken en beveiligen.11 Uw Kamer is bij brief van 20 december 2024 geïnformeerd over de voortgang van de
transitie van het stelsel van bewaken en beveiligen naar het stelsel beveiligen van
personen.12
Getuigenbescherming en het stelsel bewaken en beveiligen zijn twee verschillende «instrumenten»
om personen bescherming te bieden. Ze vallen onder verschillende onderdelen van de
(strafrechtelijke) handhaving van de rechtsorde, te weten respectievelijk opsporing
en vervolging, en het waken over de veiligheid van personen. De instrumenten verschillen
daarom in aard, karakter en wijze van inzet.
Opname van personen in een getuigenbeschermingsprogramma is erop gericht deze personen
onvindbaar te maken voor de buitenwacht. Doorgaans betekent dat dat zij worden voorzien
van een nieuwe identiteit en in het buitenland worden ondergebracht. Dit is iets anders
dan opname in het stelsel bewaken en beveiligen. De personen die daarin zijn opgenomen
blijven namelijk in veel gevallen vindbaar, waarbij zo goed mogelijk weerstand wordt
geboden tegen de bestaande dreiging door middel van bijvoorbeeld persoonsbeveiliging.
In zoverre is dus sprake van een essentieel verschil in de doelstelling en werking
van beide instrumenten.
Personen ten aanzien van wie een ernstige dreiging bestaat, moeten de beveiliging
krijgen die noodzakelijk is.
Dat geldt vanzelfsprekend ook voor personen die als gevolg van een kroongetuigendeal
te maken kunnen krijgen met een dreiging. Indien er sprake is van een ernstige dreiging
zullen voor de kroongetuige en – indien van toepassing – zijn of haar kerngezin beschermingsmaatregelen
worden getroffen als bedoeld in het Besluit getuigenbescherming. Door de inzet van
een kroongetuige kan er echter eveneens een ernstige dreiging ontstaan op advocaten,
rechters of andere professionals. Hierover bestaat geen twijfel: de overheid staat
pal voor deze hoeders van de rechtsstaat. Zij worden bij een ernstige dreiging nu
beschermd binnen het stelsel bewaken en beveiligen en dit zal zo blijven in het nieuwe
stelsel beveiligen van personen.
Dit betekent dat er een raakvlak tussen getuigenbescherming en bewaken en beveiligen kan ontstaan. Het sluiten van
een kroongetuigendeal zou er immers toe kunnen leiden dat bepaalde personen in een
getuigenbeschermingsprogramma moeten worden geplaatst terwijl weer andere personen
mogelijk in het stelsel bewaken en beveiligen dienen te worden opgenomen. Daarom moet
voorafgaand aan het sluiten van elke kroongetuigendeal goed worden geïnventariseerd
welke personen vanwege de deal (mogelijk) risico’s lopen voor hun veiligheid en wat
de gevolgen van het sluiten van die deal zijn voor de veiligheid van personen die
mogelijk bescherming nodig hebben door middel van getuigenbescherming of in het kader
van bewaken en beveiligen. Daarbij zal moeten worden bezien of de deal ook verantwoord
is. Enerzijds omdat een persoon kan worden geconfronteerd met een ernstige dreiging
van lange duur, anderzijds omdat de deal langdurig beslag zou kunnen leggen op de
voor getuigenbescherming en het stelsel bewaken en beveiligen beschikbare capaciteit.
In dat kader zijn twee doorgevoerde verbeteringen van belang:
• De rol en positie van de Centrale Toetsingscommissie (CTC) van het Openbaar Ministerie
is, zoals is uitgelegd in de Kamerbrief van 3 juli 2023, versterkt.13 De CTC wordt in een eerder stadium van een potentieel kroongetuigentraject betrokken
en om advies gevraagd. De CTC heeft in het traject vervolgens een regisserende en
actieve rol en kan desgewenst ook steeds informatie opvragen. Hierdoor kan de CTC
al vóór de formele toetsingsmomenten advies uitbrengen aan onder meer het College
van Procureurs-Generaal. Trajecten kunnen eerder worden bijgestuurd of indien nodig
gestopt, als blijkt dat het doorzetten niet verantwoord is. Daarnaast is de CTC uitgebreid
met deskundigen op het gebied van bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. Hun
rol in de CTC richt zich uitsluitend op de veiligheidsaspecten van kroongetuigendeals en niet op de opsporings- of vervolgingsbelangen.
Daarmee vindt in het kader van de toetsing door de CTC al een eerste afweging van
de belangen van opsporing en veiligheid plaats.
• Daarnaast vindt voorafgaand aan het sluiten van een kroongetuigendeal, separaat van
de CTC-toets, door het Openbaar Ministerie en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid (NCTV) een nevengeschikte afweging van de belangen van opsporing en
veiligheid plaats. Hierover zijn inmiddels afspraken gemaakt tussen het OM en de NCTV.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan een aanbeveling uit het hiervoor al aangehaalde
OvV-rapport. Dit betekent dat de risico’s voor de veiligheid die ontstaan vanwege
een kroongetuigendeal en de mogelijk te nemen veiligheidsmaatregelen al voor de deal
in kaart worden gebracht. Afspraken met kroongetuigen worden alleen gemaakt indien
dat verantwoord is met het oog op hun veiligheid, die van hun omgeving en die van
de betrokken functionarissen. Het Openbaar Ministerie kan pas beslissen tot een kroongetuigendeal
nadat het afstemming heeft gezocht met de NCTV ten behoeve van een weloverwogen belangenafweging
tussen de nevengeschikte belangen van opsporing en veiligheid.
Tot slot
Met de consultatie van het conceptwetsvoorstel tot verbreding van de kroongetuigenregeling
en het herziene Besluit getuigenbescherming wordt een belangrijke stap gezet in de
bredere aanpak van ondermijning door georganiseerde criminaliteit. Ik zal uw Kamer
op gezette tijden informeren over de voortgang van dit traject. Vanzelfsprekend ben
ik bereid met uw Kamer in gesprek te gaan, voor zover er vragen zijn naar aanleiding
van deze brief.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid