Brief regering : MIRT-brief voorjaar 2025
36 600 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2025
Nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2025
Hierbij wordt de Kamer, mede namens de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening (VRO), geïnformeerd over de uitkomsten van de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving
(BOL’s) voor zover die betrekking hebben op het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport (MIRT). De Minister van VRO informeert de Kamer met een separate
brief over de overige uitkomsten van de BO’s Leefomgeving.
Onlangs heeft de Kamer een nadere toelichting ontvangen over de gevolgen van de Voorjaarsbesluitvorming
voor het Mobiliteitsfonds (MF).1 In de Kamerbrief is toegelicht dat IenW te maken heeft met veel verschillende uitdagingen,
zoals het budgettair kader van het MF dat in de toekomst afneemt, de groeiende mobiliteitsbehoefte,
de groeiende instandhoudingsopgave en financiële tekorten bij lopende projecten en
programma’s. Voorts zijn er uitvoeringsbeperkingen, zoals onvoldoende stikstofruimte
en de krapte op de arbeidsmarkt (beschikbare arbeidskrachten), waardoor geplande projecten
vertragen of niet kunnen starten. Verder heeft het kabinet besloten om de helft (€ 2,1 mld.)
van de prijsbijstelling niet uit te keren. De gevolgen hiervan worden in kaart gebracht
richting de Ontwerpbegroting 2026.
Ondanks de demissionaire status van het kabinet blijft IenW werken aan projecten die
wél maakbaar zijn. Daartoe zijn in de BO’s Leefomgeving met de regio’s onder meer
vruchtbare gesprekken gevoerd over de woningbouwopgave in het kader van het programma
Woningbouw en Mobiliteit; dit alles als opmaat om tijdens het BO MIRT 2025 te besluiten
over de inzet van de € 2,5 mld. voor de ontsluiting en bereikbaarheid van zowel grootschalige
woningbouwlocaties als daarbuiten. Daarnaast is onlangs de integrale MIRT-verkenning
A2/N2, Brainportlijn en Noordwestelijke ontsluiting van de Brainportregio Eindhoven
gestart.2 Binnenkort start de aanbesteding voor de aanleg van Sluis II in het Wilhelminakanaal
en met de opwaardering van het spoortraject Den Haag – Rotterdam is er opnieuw een
corridor met een tienminutentrein gerealiseerd binnen het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer.
Dit voorjaar heeft het kabinet ook besloten om te investeren in de noordelijke provincies
door het budget voor de Lelylijn anders aan te wenden en in te zetten voor de Nedersaksenlijn,
de spoorinfrastructuur op en rond Meppel, de N36 en de sluis bij Kornwerderzand. Het
is positief dat nu een aantal belangrijke investeringen gaan plaatsvinden in deze
regio. Ook is buiten zichtbaar dat met volle kracht aan de instandhouding wordt gewerkt
en aan de realisatie van vernieuwingsprojecten, zoals de renovatie van de Krammersluizen
en de bediening en besturing van de Spijkenisserbrug. Bij het onderhoud aan de weg
wordt ingezet op «korte en hevige» uitvoering. Zo blijven we werken aan de bereikbaarheid
en het verdienvermogen van Nederland.
Deze brief is als volgt opgebouwd:
1. Terugmelding BO’s Leefomgeving
2. Voortgang MIRT-projecten en -programma’s
2.1. Regio Noord
2.2. Regio Zuidwest
2.3. Regio Oost
2.4. Regio Noordwest
2.5. Regio Zuid
2.6. Nationaal
3. Moties en toezeggingen in het kader van het MIRT
4. Slot
1. Terugmelding BO’s Leefomgeving
Bij het BO Leefomgeving is onder meer gesproken over het programma Woningbouw en Mobiliteit,
de Voorjaarsnota 2025 en de stand van zaken kleine verbeteringen aan het autonetwerk
of de doorstroming (€ 280 mln.). Daarnaast heeft de regio de oproep gedaan dat er
structureel meer geld moet komen voor bereikbaarheid in het MF, gezien de grote opgaven
waar we voor staan. Hoewel het kabinet demissionair is, dringt de regio aan op voortvarende
voortzetting van rijksinfraprojecten zoals de A50 en de Brainportprojecten. Rijk en
regio verkennen gezamenlijk de mogelijkheden om de uitvoering te versnellen binnen
de bestaande kaders, zoals die voor woningbouw en mobiliteit. Een overzicht van de
gemaakte bestuurlijke afspraken die in het kader van het MIRT zijn gemaakt tussen
Rijk en regio bij de BOL’s is in de bijlage te vinden.
Programma Woningbouw en Mobiliteit
Het kabinet heeft € 5 mld. beschikbaar gesteld voor het stimuleren van de woningbouw.
Daarnaast is € 2,5 mld. vrijgemaakt in het MF voor de ontsluiting en bereikbaarheid
van de woningbouwopgave. Over de inzet van het financieel instrumentarium vanuit de
€ 5 mld. is de Kamer op 19 mei 2025 geïnformeerd.3 Het gaat dan onder meer om de Realisatiestimulans en het vervolg van de Woningbouwimpuls
en het Gebiedsbudget voor grootschalige woningbouw. Dit instrumentarium wordt ingezet
in samenhang met de besteding van de € 2,5 mld. in het MF voor de bereikbaarheid en
ontsluiting van nieuwe woningen.
Voor investeringen uit de € 2,5 mld. wordt in de verdeling van de middelen een onderscheid
gemaakt tussen grootschalige woningbouwlocaties4 en woningbouwlocaties daarbuiten. Voor beide type locaties geldt dat het moet gaan
om nieuwe woningen. Hiermee worden woningen bedoeld waar in 2022 bij de verdeling
van € 7,5 mld. voor woningbouw en mobiliteit nog geen bereikbaarheidsafspraken gemaakt
zijn. In de grootschalige woningbouwlocaties wordt een geactualiseerde versie van
het «Afweegkader middellange termijn» uit 2022 gebruikt. De actualisatie richt zich
vooral op een drietal zaken:
• Versimpeling van het criterium bereikbaarheidswaarde.
• Aanpassing van de termijn voor start bouw: woningbouw t/m 2034, in plaats van t/m
2030.
• Meer nadruk op uitvoerbaarheid (en realisme) van de afspraken. Er wordt bij ieder
ingediend plan een realistische onderbouwing gevraagd van de realisatietermijn van
de maatregelen en woningen. Daarnaast wordt specifiek gevraagd naar de vereiste betrokkenheid
van Rijkswaterstaat (RWS) en ProRail, aangezien zij werkzaamheden in hun planningen
moeten kunnen inpassen.
Het geactualiseerde afweegkader is te vinden in de bijlage. Maatregelen die bekostigd
worden uit het gebiedsbudget van het Ministerie van VRO, zullen volgens hetzelfde
afweegkader beoordeeld worden.
Locaties buiten de grootschalige woningbouwlocaties kunnen aanspraak maken op middelen
uit de regeling Woningbouw op de Korte Termijn door bovenplanse infrastructuur (WoKT).
De focus ligt hierbij op zo snel en zo veel mogelijk bereikbare woningen helpen bouwen
door heel Nederland. De voorstellen die gemeenten hiervoor indienen, worden beoordeeld
via «knock-out criteria», namelijk:
• Snelheid: Start bouw woningen zo snel mogelijk en in ieder geval binnen vijf jaar.
• Aantal nieuwe woningen: minimaal 200 nieuwe woningen worden gebouwd.
• Maximale percentage Rijksbijdrage: 65% van het financieel tekort.
• Rendement: maximale Rijksbijdrage van € 20.000 per woning (incl. btw).
De overgebleven voorstellen vanuit de gemeenten worden vervolgens geprioriteerd op
snelheid (zo snel mogelijk start bouw) en op omvang van de Rijksbijdrage per woning
(rendement), en wordt gekeken naar de effecten op de hoofdnetten en regionale spreiding
over Nederland. Ook hier wordt expliciet getoetst of het realistisch is dat de plannen
binnen de genoemde termijn zullen worden gerealiseerd en wordt specifiek gevraagd
naar de benodigde betrokkenheid van RWS en ProRail. Hiermee is de toezegging aan rapporteur
Veltman om de Kamer voor het CD MIRT te informeren over de nieuwe criteria en geactualiseerde
afweegkaders voor de € 2,5 mld. voor de ontsluiting nieuwe woningbouw afgedaan. In
het komende BO MIRT maken Rijk en regio afspraken over de inzet van de € 2,5 mld.
in zowel grootschalige woningbouwlocaties als daarbuiten.
In de bijlage bij deze brief worden de doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatieproces
voor de inzet van de € 2,5 mld. toegelicht, aan de hand van het Kader «Beleidskeuzes
uitgelegd». De afspraken over de inzet van deze middelen worden gemonitord en beheerst
door het programma Woningbouw en Mobiliteit, evenals de € 7,5 mld. voor goede bereikbaarheid
en ontsluiting van nieuwe woningen waarover in 2022 afspraken zijn gemaakt. De € 2,5 mld.
en de € 7,5 mld. zijn binnen het programma twee aparte geldstromen die beheerst worden
volgens het «Plan van aanpak beheersing programma woningbouw en mobiliteit».5 De komende periode wordt dit plan geactualiseerd om aan te sluiten op de nieuwe afspraken
die gemaakt worden en waar mogelijk de administratieve lasten te verlichten.
Brede welvaart-indicatoren programma Woningbouw en Mobiliteit
Aan rapporteur Veltman is bij het NO MIRT van november 2024 toegezegd concrete brede
welvaart-indicatoren op te stellen, uit te werken en de Kamer hierover te informeren
tegelijkertijd met de periodieke voortgangsrapportages van het programma. Bij de verdeling
van € 7,5 mld. aan mobiliteitsmaatregelen heeft IenW als doel gesteld om zo veel mogelijk
bereikbare woningbouw te realiseren. Hiervoor is een afweegkader opgesteld. Door de
nieuwe woningen zoveel als mogelijk in of tegen de bestaande stadskernen bij OV-knooppunten
te bouwen, wordt er gezorgd voor nabijheid van bestaande voorzieningen en werkgelegenheid.
Het creëren van «nabijheid» voorkomt mobiliteit en daarmee onnodig beslag op de schaarse
ruimte en draagt bij aan een prettige leefomgeving en veiligheid. Dit zijn voorbeelden
van de effecten op brede welvaart vanuit de afspraken van het programma Woningbouw
en Mobiliteit.
De bijlage laat een overzicht zien van brede welvaart-indicatoren, zoals het effect
op de bereikbaarheid van banen en voorzieningen. Deze indicatoren geven inzicht in
de maatschappelijke effecten van het programma en dragen bij aan een breder begrip
van de impact van het programma Woningbouw en Mobiliteit.
Uitvoeringsstrategie langjarige infra en woningbouw
Het kabinet ziet dat het de laatste jaren steeds moeilijker is om grote structuurversterkende
projecten op te starten. Dit is mede het gevolg van verschillende factoren: de aanhoudende
krappe arbeidsmarkt (zeker bij een vergrijzende bevolking), schaarse fysieke ruimte,
beperkte vergunningverlening (onder meer als gevolg van gerechtelijke uitspraken over
stikstof en private belangen), netcongestie en dalende Rijksuitgaven voor infrastructuur
binnen het Mobiliteitsfonds in de toekomst.
Om de in de Nota Ruimte geschetste ontwikkelrichting te bereiken is een andere manier
van werken nodig om de geschetste structuurversterkende projecten uit te voeren en
te bekostigen. Het kabinet werkt daarom aan een ontwikkelstrategie grootschalige infra
die de ontwikkeling van Nederland faciliteert. Het gaat hierbij nadrukkelijk om projecten
waarover nog geen besluiten zijn genomen en waarover nog moet worden besloten.
Bij de strategie onderzoekt het kabinet mogelijkheden van alternatieve bekostiging.
Daarnaast onderzoekt het kabinet realistische begrotingen (o.a. passende en uitvoerbare
kasritmes) voor de investeringen. Realisme in ambities is van belang om teleurstellingen
achteraf te voorkomen. Daarnaast bevat de strategie een overzicht wat naar verwachting
nodig is om dergelijke projecten te kunnen starten, inclusief de keuzes en prioriteiten
(in de eerdergenoemde factoren) die nodig zijn en eventueel aanvullend beleid dat
nodig is. Voor de departementale begrotingsbehandelingen van het najaar van 2025 stuurt
het kabinet de voortgang aan de Tweede Kamer.
2. Voortgang MIRT-projecten en -programma’s
2.1. Regio Noord
Deltaplan voor Noordelijk Nederland
Met de vervolgstappen voor de Lelylijn, Nedersaksenlijn en Bestaand spoor werken Rijk
en regio toe naar de realisatie van het gehele Deltaplan voor Noordelijk Nederland.
Met het gezamenlijk vastgestelde Deltaplan Perspectief 2050 als integraal toekomstbeeld wordt gewerkt aan het verbeteren van de brede welvaart
en leefbaarheid van Noordelijk Nederland. De agenda voor samenwerking tussen Rijk
en regio uit het perspectief is daarbij een belangrijke leidraad.
Lelylijn
Rijk en regio blijven zich inzetten voor de totstandkoming van de Lelylijn. Daarom
wordt doorgewerkt met het Masterplan Lelylijn. In het Masterplan worden de financierbaarheid
en mogelijke financieringsopties van de Lelylijn uitgewerkt, om zo in de toekomst
wel de stap naar de MIRT-verkenning te kunnen zetten. Daarnaast wordt gekeken naar
vier gebiedsverdiepingen en wordt er vooruitgekeken naar de impact van de Lelylijn
over 100 jaar. Door zowel in als uit te zoomen ontstaat er een beter beeld van de
lokale inpassing van hoogkwalitatieve stationslocaties en de structuurversterkende
werking van de Lelylijn voor ruimtelijk-economische ontwikkeling. De Lelylijn wordt
verankerd in de Nota Ruimte. Het kabinet verkent een uitvoeringsstrategie langjarige
infra en woningbouw, om eventuele volgende investeringen in grootschalige structuurversterkende
infrastructuur, zoals de Lelylijn, te kunnen uitvoeren en bekostigen.6
Nedersaksenlijn
Het kabinet heeft een aanvullende reservering van € 1,9 mld. gemaakt voor de Nedersaksenlijn.
Met dit aanvullende bedrag is zicht op financiering om de MIRT-verkenning te starten.
Samen met de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel wordt gewerkt aan een startdocument
voor het starten van deze verkenning. De Tweede Kamer heeft per motie verzocht de
MIRT-verkenning uiterlijk met Prinsjesdag te starten.7 Hiervoor is het noodzakelijk dat zowel Tweede als Eerste Kamer akkoord zijn met de
aanvullende reservering zoals die in de Voorjaarsnota is opgenomen.
Met de komst van de Nedersaksenlijn wordt het oostelijke deel van Groningen en Drenthe
per spoor verbonden met Overijssel, de steden Groningen en Leeuwarden en de plaatsen
hier tussenin. Dit geeft een belangrijke impuls voor de leefbaarheid, woningbouw,
bereikbaarheid van banen, onderwijs en voorzieningen en daarmee aan de kansen en brede
welvaart voor de inwoners en bedrijven in dit gebied. Deze onderwerpen komen expliciet
terug in een integraal plan van aanpak voor de MIRT-verkenning.
Bestaand spoor
Ook het belang van een goede bereikbaarheid van Noord-Nederland via het bestaande
spoor vindt het kabinet van groot belang. Om die reden is er, aanvullend op de eerdere
€ 75 mln. bij de voorjaarsbesluitvorming € 100 mln. geheralloceerd voor de aanpak
van de spoorinfrastructuur op en rond Meppel. Deze middelen worden gebruikt voor minder
verstoringen en meer en snellere treinen op het traject. Op het BO MIRT 2025 worden
er met de regio nadere afspraken gemaakt over de invulling van dit budget.
Paddepoelsterbrug
In maart 2025 is de bestuursovereenkomst ondertekend tussen IenW en de gemeente Groningen
voor de realisatie van de Paddepoelsterbrug. Hierdoor kan begonnen worden met de realisatie
en wordt een belangrijke verbinding in de stad hersteld. De gemeente wordt eigenaar
en beheerder van de brug en wordt verantwoordelijk voor het onderhoud. IenW levert
een vaste bijdrage van € 15,7 mln. voor de bouw en € 2,4 mln. als afkoop van het beheer
en onderhoud. De gemeente levert een bijdrage van € 2,2 mln. De planning is dat de
realisatie in 2026 start en de openstelling in 2027 zal plaatsvinden.
Pilot Buitendijkse slibsedimentatie Eems-Dollard
Op 17 april 2025 is de projectbeslissing ondertekend en daarmee start de realisatiefase
van dit project. In de (zuid)westhoek van de Dollard worden rijshoutendammen in organische
vormen en halve maan structuren geplaatst. Met dit project, dat deel uitmaakt van
het Rijksprogramma Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), wordt de komende tien
jaar onderzocht of het mogelijk is om slib op een natuurlijke manier vast te leggen
(slibsedimentatie). Deze overgangen kunnen zich ontwikkelen tot nieuwe leefgebieden
voor planten en dieren.
2.2. Regio Zuidwest
PHS Den Haag-Rotterdam
Op 14 april 2025 is, in aanwezigheid van de Staatssecretaris van IenW en vertegenwoordigers
uit de regio, de opening verricht van de uitbreiding naar vier sporen tussen Schiedam-Rotterdam
en tevens de afronding van het gehele PHS-project Rijswijk-Rotterdam gevierd. Dit
is een belangrijke mijlpaal voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer en betekent
ook dat de eerste PHS-corridor volledig is opgeleverd. Voor de reizigers levert het
een beter en frequenter treinproduct op. Dit was eind december grotendeels al gerealiseerd
toen het deel Rijswijk-Delft Campus in gebruik is gesteld; nu is ook de stop van alle
sprinters op Schiedam mogelijk geworden. Deze PHS-maatregelen zijn ook de basis voor
een verdere verbetering in de toekomst die in de MIRT-verkenning Oude lijn wordt onderzocht.
Bereikbaarheid Rotterdamse haven
Het kabinet heeft zich in het Regeerakkoord het behoud van een goede leveringszekerheid
voor goederen en het bestrijden van de files tot doel gesteld. Door de groeiende filedruk
op de A15 en een groeiende containeroverslag staat de bereikbaarheid van de Rotterdamse
containerhaven echter steeds meer onder druk. De efficiëntie en het rendement van
het logistieke proces in de Rotterdamse haven en de snelheid van het vervoer van goederen
van en naar het achterland komt daarmee in de knel. Dit levert niet alleen problemen
voor de leveringszekerheid op maar doet ook afbreuk aan de Nederlandse logistieke
toppositie als toegangspoort naar Europa voor goederen.
Het structureel borgen van deze bereikbaarheid van de containerhaven van Rotterdam
vraagt om een multimodale aanpak waarin de gehele logistieke keten samenwerkt in het
havengebied en het achterland aan een snelle, efficiënte, gedigitaliseerde en duurzame
afhandeling van de transporten. Om dit te bespreken heeft op 10 april 2025 een gesprek
tussen de bewindspersonen van IenW en het Havenbedrijf Rotterdam, vertegenwoordigers
van de logistieke keten, lokaal bestuur, branche- organisaties en andere betrokkenen
bij het containervervoer via de corridors plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken een
gezamenlijke aanpak te ontwikkelen, die eind 2025 aan de Kamer wordt gezonden.
Gebiedsontwikkeling Maasterras
De gemeente Dordrecht en de ministeries van VRO en IenW hebben aanvullende afspraken
gemaakt over de gebiedsontwikkeling Maasterras. Voor het vernieuwen van de aanlanding
van de Stadsbrug Dordrecht zegt het Rijk een aanvullende bijdrage van € 25 mln. toe
onder voorwaarde van cofinanciering door de gemeente Dordrecht van eveneens € 25 mln.
Deze afspraak is onder voorbehoud van positieve besluitvorming door de gemeenteraad
over het bestemmingsplan.
2.3. Regio Oost
PHS Nijmegen
Op 11 juni 2025 is de starthandeling verricht om de start van grootschalige werkzaamheden
te markeren. Met de verbouwing vergroot ProRail o.a. de transfercapaciteit van het
station inclusief nieuw perron en sporen met opstelcapaciteit voor reizigersmaterieel.
Er komt een grote brede reizigerstunnel onder de sporen extra en het station krijgt
een tweede entree aan de westzijde (achterkant). Ook past ProRail de sporen aan zodat
de treinen in de gewenste richting en met de gewenste vertrektijd elke tien minuten
kunnen rijden. De planning is om het station in 2028 klaar te hebben, zodat de treinen
per dienstregeling 2029 (ingaand eind 2028) goed over het uur verspreid zijn.
2.4. Regio Noordwest
A1/A28 knooppunt Hoevelaken
Conform de afspraak in het BO MIRT 2024 heeft het Rijk, in samenspraak met de regio,
onderzocht of het mogelijk is om het MIRT-project A1/A28 Knooppunt Hoevelaken in kleinere
projecten op te delen en te faseren. Hiervoor zijn vier varianten opgesteld die (een
deel van) de structurele bereikbaarheidsknelpunten rond het knooppunt Hoevelaken aanpakken.
De aanpak van het knooppunt Hoevelaken zelf maakt daar geen onderdeel van uit, mede
omdat dit zeer complexe en daarmee kostbare ingrepen vergt. Daar waar er samenhang
is, is in de varianten wel de aanpassing aan de aansluiting A1/A30 Barneveld (voorkeursvariant)
opgenomen. Dit project sluit immers aan op het project A1/A28 Knooppunt Hoevelaken.
De vier varianten zijn onderzocht en beoordeeld op de aspecten doorstroming, stikstof,
verkeersveiligheid en kosten.8 Rijk en regio hebben de resultaten besproken en onderkennen de meerwaarde van een
opgedeelde en gefaseerde aanpak van het project A1/A28 Knooppunt Hoevelaken in combinatie
met het voorkeursalternatief A1/A30 Barneveld. Daarbij concluderen Rijk en regio dat
variant vier leidt tot positieve verkeerskundige resultaten, tegen relatief beperkte
middelen. In deze variant wordt de capaciteit op de A1 ten oosten van knooppunt Hoevelaken
in beide richtingen en ten westen van knooppunt Hoevelaken richting het westen vergroot.
Dit in combinatie met maatregelen die de doorstroming van de A1-A30 aansluiting Barneveld
verbeteren én het verlengen van de spitsstrook op de A28 in knooppunt Hoevelaken.
Hiermee wordt het grootste knelpunt, namelijk de A1 tussen knooppunt Hoevelaken en
aansluiting Barneveld, opgelost. De kosteninschatting van deze variant bedraagt circa
€ 475 mln. (met een bandbreedte van 25%). Ter vergelijking: het budget van project
Knooppunt Hoevelaken voorafgaand aan de herprioritering bedroeg € 1.145 mln. (prijspeil
2022).
Deze variant kent echter nog steeds een substantiële stikstofopgave (de hoogst berekende
bijdrage is 32 mol/ha/jaar in de directe nabijheid van de A1 op de Veluwe). Rijk en
regio werken samen om een oplossing te vinden voor de stikstofopgave. Komende periode
werken Rijk en regio aan een besluit in het BO MIRT 2025 over een plan van aanpak
om variant vier nader uit te werken tot een (ontwerp)projectbesluit. Daarbij zet het
Rijk zich in om de bijbehorende financiering en capaciteit te alloceren. Hierbij blijft
zicht op volledige realisatie van het project A1/A28 Knooppunt Hoevelaken in lijn
met het Ontwerptracébesluit van 2018 en eerder gemaakte bestuurlijke afspraken.
Derde perron Amsterdam-Zuid
Eind 2023 is de Planning- en Studiefase van het project Derde Perron gestart. Om de
kosten in het verdere ontwerpproces goed te kunnen beheersen, is besloten de kostenraming
van het project te herijken. Zo is het vertrekpunt voor deze fase geschoond van de
excessieve prijsstijgingen uit de voorgaande periode. Uit de herijking blijkt dat
de projectscope niet meer te realiseren is binnen het huidige projectbudget, de raming
bedraagt € 597 mln. tegen een projectbudget van ca. € 459 mln. Dit is de komende periode
dan ook onderwerp van gesprek. Het grootste deel van de stijging – bijna driekwart
– is echter toe te schrijven aan de excessieve kostenstijgingen van materiaal en arbeid.
De Planning- en Studiefase wordt vooralsnog volgens planning voortgezet. In 2027 zijn
voor het vervolg van het project richtinggevende keuzes noodzakelijk inclusief evenwicht
in raming en budget. De Kamer zal op dat moment nader worden geïnformeerd of eerder
als daar aanleiding toe is.
2.5. Regio Zuid
Wilhelminakanaal Sluis II
In november 2024 is de Kamer geïnformeerd over de MIRT-projectbeslissing het project Wilhelminakanaal Sluis II. Daarna is door Rijk en regio verder
gewerkt aan een Bestuursovereenkomst (BOK). Op 10 maart 2025 is het startschot gegeven
voor de nieuwbouw van Wilhelminakanaal Sluis II en is de BOK ondertekend. In de BOK
zijn nadere afspraken gemaakt over onder andere 30% cofinanciering van het project
door Noord-Brabant en Tilburg. Dit betekent dat weer een stap gezet is in de opwaardering
van het Wilhelminakanaal voor grotere schepen. De aanbesteding start binnenkort; naar
verwachting vindt de gunning aan een aannemer voor de zomer van 2026 plaats. De voorlopige
planning voor ingebruikname van het Wilhelminakanaal voor klasse IV-schepen is voorzien
in 2029.
Meanderende Maas
De Kamer is eerder geïnformeerd over de ondertekening van de BOK Meanderende Maas
en de overgang naar de realisatiefase.9 Destijds was duidelijk dat de planning- en studiefase tien maanden langer had geduurd
dan bij aanvang van die fase werd verwacht. Primaire oorzaak hiervoor was de juridische
complexiteit bij het verankeren van de toepasbaarheid van gebiedseigen grond in het
Projectplan Waterwet. Waterschap Aa en Maas, provincie Noord-Brabant en IenW hebben
de extra kosten van ongeveer € 3,9 mln. als gevolg van deze vertraging gezamenlijk
bekostigd, waarvan circa € 1,5 mln. door IenW aanvullend wordt bijgedragen.
Groene Rivier Well
Voor het project gebiedsontwikkeling Groene Rivier Well zijn Rijk en regio gekomen
tot een gezamenlijke financiële dekking voor de realisatie. Daarvan zal het Rijk maximaal
€ 38 mln. extra bijdragen (inclusief beheer en onderhoud). De regio heeft € 15 mln.
aan aanvullende maatregelen genomen. Door de Groene rivier aan te leggen heeft de
rivier na de uitvoering meer ruimte en zal de waterveiligheid op orde zijn. Er is
door deze maatregel ook een kans om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, de natuur
uit te breiden en te voorzien in natuurinclusieve landbouw.
2.6. Nationaal
Aanpak herstart zeventien gepauzeerde MIRT-projecten
In 2023 heeft IenW moeten besluiten om zeventien MIRT-projecten te pauzeren vanwege
de opeenstapeling van financiële, stikstof- en personele problematiek, en de middelen
hiervoor in te zetten voor tegenvallers bij lopende projecten en intensivering op
instandhouding.10 In juni 2024 heeft de Kamer een eerste aanzet voor een Plan van Aanpak herstart gepauzeerde
MIRT-projecten ontvangen.11 Aan de Kamer is toegezegd een analyse op te stellen over welke van de 17 gepauzeerde
projecten als eerste opgestart kan worden in 2025, evenals een stand van zaken van
de gepauzeerde projecten waarbij ingegaan wordt op de mogelijkheid tot het faseren
of opknippen van projecten. Ter invulling van deze toezeggingen is een aanpak herstart
opgesteld, die een bijlage bij deze brief is.
Met het toezenden van de «Update Integrale Mobiliteitsanalyse» is de Kamer geïnformeerd
over de impact van het pauzeren van de zeventien projecten op de doorstroming en verkeersveiligheid.12 De opgave van de zeventien gepauzeerde projecten blijft urgent. Nut en noodzaak van
deze projecten staan niet ter discussie. Daarom maakt IenW geen onderscheid in urgentie
voor herstart.
Voor de mogelijkheden van een herstart kijkt IenW naar de kansen die er zijn ten aanzien
van de randvoorwaarden stikstof, financiën en capaciteit. In het licht van de beperkingen
is het de ambitie van IenW ieder jaar één gepauzeerd project op te starten, mits voldaan
kan worden aan deze randvoorwaarden. In lijn met de motie van de leden Grinwis en
Vedder verkent IenW per gepauzeerd project de mogelijkheid projecten in fasen op te
knippen.13
In de BO’s MIRT, ten eerste van 2025, overleggen Rijk en regio over de gepauzeerde
projecten en eventuele kansen die er zijn ten aanzien van stikstof, financiën en capaciteit.
Conform de motie Krul wordt de Kamer in de MIRT-brief najaar 2025 geïnformeerd over
de stand van zaken.14
Kleine verbeteringen autonetwerk of doorstroming
Vorig jaar heeft IenW besloten om € 280 mln. te reserveren voor het uitvoeren van
kleine maatregelen, gericht op het verbeteren van het autonetwerk of de doorstroming
van automobiliteit op het nationale netwerk. Het doel is om snel concrete maatregelen
te nemen waar de weggebruiker positief effect van ervaart. De regio’s hebben inmiddels
maatregelen voorgesteld bij IenW, zoals het verbeteren van de afritten en kruispunten/rotondes
rond de snelwegen en aangrenzende wegen. Deze voorstellen zijn door IenW beoordeeld
aan de hand van het vastgestelde beoordelingskader (o.a. gericht op het snel en kosteneffectief
bereiken van verbetering van de doorstroming). Rijk en regio hebben afgesproken dat
de regio de komende periode de kansrijke maatregelen verder uitwerkt, zodat in het
BO MIRT 2025 definitieve besluitvorming kan plaatsvinden over de inzet van de € 280 mln.
aan Rijksmiddelen voor deze kansrijke maatregelen.
Verkeersveiligheidsaanpak Rijks-N-wegen
Er is € 200 mln. beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid
van Rijks-N-wegen.15 Hiermee worden maatregelen getroffen in twee verschillende tranches. De Kamer wordt
hierover jaarlijks geïnformeerd.
Naar verwachting is eind dit jaar de helft van de maatregelen uit de eerste tranche
uitgevoerd en zijn de resterende maatregelen in opdracht gegeven of vastgelegd in
een samenwerkingsovereenkomst met regionale partijen. Dit jaar nog wordt bijvoorbeeld
de moeilijk overrijdbare rijrichtingscheiding gerealiseerd op grote delen van de N57
en N59. In het najaar van 2025 worden met het groot onderhoudsmoment op de N99 diverse
verkeersveiligheidsmaatregelen getroffen, zoals aanpassingen bij de rotonde met het
defensieterrein, bermmaatregelen, aanpassingen in het profiel en het terugbrengen
van de snelheid naar 80 km/uur. De maatregelen op de N33 worden meegenomen met het
groot onderhoud in 2025/2026. Voor enkele projecten start de realisatie vanaf 2026.
Voor de ongelijkvloerse turborotonde op de N9 ter hoogte van de Kogendijk is recent
een samenwerkingsovereenkomst gesloten en de verwachte realisatietermijn is 2026/2027.
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, geldt dat de aanpak op de N18 wordt geoptimaliseerd.16 Dit betekent dat de scope van het project wordt vergroot. Daardoor wordt de realisatietermijn
verschoven naar 2027.
De tweede tranche bevat meer complexe en grootschalige maatregelen, die een lange
proceduretijd kennen en meer tijd vragen. Het gaat om de N14, N44, N36, N50 Kampen–Ramspol,
N59 en de N915. RWS werkt momenteel aan de planuitwerking van de verkeersveiligheidsmaatregelen
in de tweede tranche.
Voor de N36 en N50 Kampen–Ramspol geldt dat de kosten voor de rijbaanscheiding hoger
uitvallen nu deze verder zijn uitgewerkt. Conform de motie van het lid Veltman is
de opgave voor de N36 meegenomen in de bredere afweging voor het MF. Hiermee wordt
de motie deels als afgedaan beschouwd. Met de Voorjaarsbesluitvorming 2025 is het
budget voor de N36 opgehoogd met € 115 mln. Met de motie van het lid Veltman17 en de motie van het lid Pierik18 wordt verzocht te onderzoeken hoe en op welke manier op de N50 (Kampen–Ramspol) en
de gehele N36 (Wierden–Ommen) de rijbanen veiliger gemaakt kunnen worden. Momenteel
wordt bekeken wat voor gevolgen de motie Pierik en het extra budget voor de N36 voor
de uitgangspunten van het project hebben. Voor de N50 blijft het budget ongemoeid,
dus daar zal bekeken moeten worden hoe met het beschikbare budget een verkeersveilige
oplossing gerealiseerd kan worden.
Vanuit het programma «Meer Veilig» staan de laatste maatregelen voor een veilige berminrichting
op Rijks-N-wegen gepland in 2025 en 2026.19
Voortgang aanpak spits spreiden en -mijden
Om files op de weg en drukte in de treinen voor reizigers te beperken, werkt IenW
samen met andere overheden en maatschappelijke partners aan de aanpak spitsspreiden
en -mijden. In aanvulling op de reservering van € 16 mln. waar de Kamer eind 2024
over is geïnformeerd, is in de Voorjaarsnota 2025 een aanvullende meerjarige investering
van in totaal € 50 mln. afgesproken.20 De Kamer wordt dit najaar geïnformeerd over de aanpak. Vanuit de verantwoordelijkheid
als werkgever is IenW gestart met een pilot om het mijden van de spits door ambtenaren
extra te stimuleren.
Innovatieagenda Bronaanpak Spoortrillingen (IBS)
Met de Innovatieagenda Bronaanpak Spoortrillingen (IBS) wordt gewerkt aan meer effectieve
maatregelen tegen hinder door spoortrillingen. De IBS wordt uitgevoerd door ProRail
en wordt in 2025 afgerond. Enkele deelprojecten vragen meer tijd en zullen later worden
afgerond. Op 3 november 2025 vindt het slotsymposium plaats. De bijgevoegde voortgangsrapportage
(zie bijlage) beschrijft de voortgang in 2024. IenW werkt daarnaast verder aan de
ontwikkeling van een landelijke aanpak van spoortrillingen. Hierover zal de Kamer
op een later moment worden geïnformeerd.
3. Moties en toezeggingen in het kader van het MIRT
Aanpak instandhoudingsopgave
De afgelopen periode is in een aantal aangenomen moties en toezeggingen in debatten
ingegaan op het aanbesteden van de infraprojecten van RWS. Daarbij zijn vragen gesteld
over het aanbestedingsproces, de meerjarenplanning van projecten die eraan komen en
de efficiënte inzet van middelen. Deze vragen hangen samen met de enorme omvang van
de infrastructurele instandhoudingsopgave, die onder de uitdagende omstandigheden
van dit moment, zoals toegenomen kosten en de schaarste aan personeel, voortvarend
moet worden aangepakt. In deze brief wordt ingegaan op de manier waarop RWS invulling
aan de opgave geeft, waarmee ook invulling wordt gegeven aan de moties en toezeggingen
over dit onderwerp.
Aanbesteden van infraprojecten
RWS besteedt de uitvoering van projecten aan. Per project worden afwegingen gemaakt
over hoe wordt aanbesteed binnen de ruimte die de aanbestedingsregels bieden. Ontwikkelingen,
zoals meer focus op instandhouding, de toegenomen krapte op de arbeidsmarkt, toegenomen
kosten in de afgelopen jaren, en meer aandacht voor risicoverdeling vragen om extra
aandacht in de marktbenadering. Zo heeft RWS voor de intensivering van de instandhouding
voor tunnels, bruggen, viaducten en sluizen gekozen voor langjarige programmatische
samenwerking met marktpartijen in portfoliocontracten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt
van een uitzondering in de aanbestedingswet, die gebruikt mag worden als een langere
contractduur dan de gebruikelijke vier jaar kan worden gemotiveerd. Met deze portfolioaanpak
kunnen leereffecten en innovaties over projecten heen worden benut en wordt aan marktpartijen
meer zekerheid op langere termijn geboden. Ook probeert RWS efficiencyvoordelen te
realiseren door technisch soortgelijke objecten op deze manier gebundeld aan te besteden,
waardoor minder capaciteit nodig is voor het doorlopen van tenders, zoals de motie
van de leden Heutink c.s.21 vraagt. Zo besparen zowel de opdrachtgever als de marktpartijen die inschrijven tijd
en kosten, ook in de waterveiligheidssector. Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging
over dit onderwerp aan het lid Grinwis bij het CD Water van 18 november 2024.
RWS onderzoekt voortdurend hoe de mogelijkheden van de aanbestedingswet worden benut
en maakt gebruik van bijzondere aanbestedingsprocedures, zoals de Concurrentiegerichte
Dialoog of het Innovatiepartnerschap, die alleen in specifieke gevallen mogen worden
toegepast. Momenteel wordt verkend of het op voorhand opnemen van specifieke clausules
voor innovatie meer ruimte biedt in de uitvoering en van toegevoegde waarde kan zijn
voor de contracten van RWS.
RWS voert continu de dialoog met de markt om zelf ook te blijven leren hoe de beoogde
langjarige samenwerking met de markt en de gekozen contractvorm daarbij uitpakken
en daarop weer te kunnen acteren op basis van de mogelijkheden die de aanbestedingswet
biedt. Ook wordt gemonitord of er aanknopingspunten zijn rondom de actuele herziening
van de Europese Aanbestedingsrichtlijnen voor verbeteringen in aanbestedingsregelgeving
die de samenwerking met de markt en daarmee de productie van RWS bevorderen. Hiermee
is de motie van de leden Heutink c.s. beantwoord.22
Meerjarig inzicht in projecten
De motie van de leden Veltman c.s. vraagt naar versneld inzicht in de staat van de
infrastructuur, doelen voor wat betreft het onderhoud de «dealflow» richting marktpartijen,
en een plan voor een evenwichtige verdeling van risico's bij de uitvoering van weg-
en waterbouwprojecten.23
Jaarlijks ontvangt de Kamer de rapportage «Staat van de Infrastructuur», waarin de
Kamer wordt geïnformeerd over de actuele technische staat van het hoofdwegennet, het
hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. RWS voert de instandhoudingsopgave uit
op basis van de minimale kwaliteitseisen zoals beschreven door het basiskwaliteitsniveau
(BKN). Vastgesteld is waar een weg, vaarweg, spoorweg of waterwerk in de basis aan
moet voldoen om de gebruikers en belanghebbenden goed te kunnen blijven bedienen.
Een robuust mobiliteitssysteem met basale voorzieningen passend bij de functie van
de verschillende netwerken. In andere woorden: waarvoor ze bedoeld zijn, nu en in
de toekomst. Sinds 2024 beschikt RWS over een langjarig vooruitzicht met budget. Er
wordt een programmeringsproces doorlopen waarin op basis van functionele, technische
en omgevingseisen wordt bepaald welke maatregelen wanneer moeten worden genomen. Daarnaast
wordt beoordeeld of deze financieel gedekt kunnen worden en of de beschikbare capaciteit
aanwezig is. De beschikbare middelen worden in het programmeringsproces zodanig afgewogen
dat een geprioriteerd, maakbaar meerjarig programma tot stand komt.
Voor de eerste vier jaar staat dit meerjarenprogramma goeddeels vast; hoe verder weg
in de tijd, hoe flexibeler de programmering nog is. Om marktpartijen te informeren
over de projecten die eraan komen, publiceert RWS ten minste twee keer per jaar een
inkoopplanning.24 Hierin wordt anderhalf jaar vooruit aangegeven welke projecten, inclusief de geschatte
financiële omvang, eraan komen en welke contractvorm wordt voorzien. De infrasector
heeft RWS laten weten voornamelijk behoefte te hebben aan inzicht voor de komende
vijf jaar. Daarom werkt RWS aan het verrijken van de inkoopplanning om tot een meerjarig
inzichtelijke dealflow te komen, waarbij tot 8 jaar vooruit wordt gekeken, te beginnen
met de Vernieuwingsopgave. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met marktpartijen binnen
de «Taskforce Infra», met als streven dat in 2025 de meerjarige dealflow inzichtelijk
is voor de vernieuwingsopgaven en in 2026 voor de totale meerjarige opgave, inclusief
onderhoud en nieuwe ontwikkelingen.
Complexe weg- en waterbouwprojecten vragen om een passende risicoverdeling per project.
RWS vertaalt dit naar een passende contractvorm waarin de wijze van samenwerken met
de markt en het gekozen prijsmechanisme bepalend zijn om te komen tot een risicoverdeling
tussen overheid en markt die voor beide acceptabel is. Hiertoe deelt RWS projecten
in naar categorieën van eenvoudig tot beleidsrijk en complex. Dat leidt ertoe dat
voor de meest risicovolle projecten een andere samenwerkingsvorm en een ander prijsmechanisme
gelden dan voor bijvoorbeeld regulier onderhoudswerk. In de continue dialoog tussen
RWS en de markt is dit een belangrijk gespreksonderwerp. Daarnaast wordt voorafgaand
aan aanbesteding in marktconsultaties getoetst of de beoogde contractvorm en aanpak
ook naar inzicht van marktpartijen de best passende is. Tegelijkertijd werkt RWS aan
de standaardisering van contractvoorwaarden voor vergelijkbare opgaven om te zorgen
voor eenvoud en eenduidigheid, conform de toezegging aan het lid Grinwis bij het CD
water 2024.
Het streven is dat de Kamer voorafgaand aan het CD MIRT nog het meerjarenplan instandhouding
ontvangt waarin de opgave en aanpak nader worden toegelicht. Dit ter opvolging van
de toezegging uit het CD Strategische Keuzes Bereikbaarheid om de Kamer nader te informeren
over de meerjarige opgave en aanpak.
MIRT-investeringen per provincie
Aan het lid Pierik is tijdens het NO MIRT van 2024 toegezegd de verhouding tussen
Randstad en regio bij de investeringen van de afgelopen vijf jaar tot heden te onderzoeken.
Dit overzicht is voorafgaand aan het CD Strategische Keuzes Bereikbaarheid aan de
Kamer gestuurd.25 Tijdens dit debat is door het lid Pierik verzocht om een verdieping met de daadwerkelijke
geïnvesteerde bedragen per provincie aan de Kamer toe te sturen. In de bijlage is
het toegezegde overzicht te vinden. Wat het kabinet betreft is daarbij sprake van
een billijke regionale spreiding.
Dubbelspoor Zwolle – Deventer
Aan het lid De Hoop is toegezegd in gesprek te gaan met de provincie Overijssel, gemeenten
Zwolle, Olst-Wijhe en Deventer en de regio Stedendriehoek over spoorverdubbeling tussen
Zwolle en Deventer. Zoals toegezegd is IenW in gesprek gegaan met deze partijen over
de spoorverdubbeling tussen Zwolle en Deventer. Op basis van eerder onderzoek blijkt
dit, naast jaarlijks behoorlijke exploitatiekosten en de kosten voor beheer, onderhoud
en vervanging, flinke investeringen te vragen; schattingen lopen uiteen van € 310
tot € 620 mln. De baten worden beperkt ingeschat. Rijk en regio leggen daarom op dit
moment meer prioriteit bij andere (spoorse) projecten.
Eén van deze projecten is een vierde perron voor station Deventer, dat reeds door
ProRail wordt onderzocht in het kader van de robuuste inpassing van de Berlijntrein.
Een andere maatregel in dit onderzoek met potentieel veel baten, ook buiten de regio,
is een snelheidsverhoging tussen Amersfoort en Apeldoorn. Ook wordt nog gekeken naar
een snelheidsverhoging tussen Hengelo en de grens en het aanpassen van station Oldenzaal.
Het onderzoek zal binnenkort door ProRail worden afgerond. Daarna zal IenW de resultaten
hiervan bespreken met de regionale partijen om te zien of en welke maatregelen tot
uitvoering gebracht kunnen worden binnen het beschikbare budget van ca. € 30 mln.
Basiskwaliteitsniveau Fiets
Aan de Kamer is per brief toegezegd om deze te informeren over de stand van zaken
van het basiskwaliteitsniveau fiets.26 De uitwerking hiervan is in volle gang, maar er is meer tijd nodig dan eerder voorzien.
Het dossier is ingewikkeld door de versnippering van fietstoegankelijke infrastructuur
op het IenW areaal. De fietstoegankelijke infrastructuur op grond van IenW omvat circa
2.500 kilometer aan wegen en overige paden die door fietsers worden gebruikt en bevinden
zich voornamelijk langs weg- en vaarwegen. In het najaar van 2025 wordt de Kamer opnieuw
geïnformeerd over de voortgang.
Beleidsevaluatie Klimaatneutrale en Circulaire Infraprojecten
Aan de Kamer is toegezegd de uitkomsten van een beleidsevaluatie van de strategie
Klimaatneutrale en Circulaire Infraprojecten met de Kamer te delen (zie bijlage).
Hierin is gekeken naar het ambitiebereik, de implementatie binnen IenW (inclusief
RWS) en ProRail, de samenwerking met de medeoverheden en de door de markt ervaren
doorwerking richting de grond, weg en waterbouw. Duidelijk is dat klimaatneutraliteit
in 2030 ambitieus is. Uit de evaluatie blijkt dat IenW in de uitvoering maximaal 40%
CO2-uitstoot kan vermijden in 2030. IenW kiest voor een reëel tijdspad. Een tijdspad
dat past bij de marktontwikkeling en de Europese regelgeving. Zo bevorderen we een
gelijk speelveld en geven we uitvoering aan staande afspraken uit bijvoorbeeld het
convenant Schoon en Emissieloos Bouwen.
Effecten samenwerking RWS met markt- en kennispartijen
Bij de procesevaluatie met betrekking tot de vuurtoren Lange Jaap is aan de Kamer
toegezegd om te rapporteren over de effecten van de samenwerking van RWS met markt-
en kennispartijen.27 Met de onderstaande toelichting wordt aan deze toezegging invulling gegeven.
Er zijn verschillende vormen van samenwerking met kennispartijen, gericht op het vergroten
van deskundigheid, delen van kennis, en de toepassing daarvan in de praktijk bij RWS.
Hieronder is een aantal belangrijke samenwerkingsinitiatieven toegelicht.
• In het «NWO Sublime Project» participeert RWS met universiteiten voor de circulariteit
en eindelevensduurproblematiek van stalen bruggen.
• Met het Centrum voor Ondergronds Bouwen gebeurt dit op het vlak van tunnelrenovaties
en tunnelveiligheid.
• In samenwerking TU Delft en Deltares is een samenwerkingsverband op het gebied van
rivierkunde opgezet en worden studenten opgeleid tot rivierdeskundige, waarbij een
deel van hen instroomt bij RWS.
• In een onderzoeksprogramma over de rivieren van morgen brengen een aantal promovendi
de gevolgen van klimaatverandering op de rivierfuncties waterveiligheid, natuur en
bevaarbaarheid in kaart. De inzichten die gedurende de onderzoeken beschikbaar zijn
gekomen, zijn direct in de lopende projecten en beheer- en beleidsvraagstukken meegenomen.
• In maart 2024 heeft RWS een marktconsultatie met betrekking tot de strategische verkeer-
en vervoersmodellen georganiseerd. Met deze kennisuitwisseling worden de modellen
verbeterd.
Informatievoorziening Vuurtoren Westhoofd en problematiek Slijkgat
De motie van het lid Grinwis c.s. verzoekt de regering een onafhankelijke evaluatie
uit te voeren naar het sluiten van de nautische post Vuurtoren Westhoofd.28 Het besluit is ondertussen met betrokken partijen geëvalueerd; de rapportage is bij
deze Kamerbrief bijgevoegd. In deze evaluatie is ook de problematiek omtrent het Slijkgat
meegenomen, zoals is toegezegd bij het CD Tuinbouw, Visserij en Biotechnologie van
8 februari 2024.
De belangrijkste conclusie is dat er vertrouwen bestaat dat de betrokken omgevingspartijen
en RWS de benodigde zaken op de juiste manier zullen afronden. Er is echter consensus
dat het proces rondom de beëindiging van de dienstverlening beter had gekund. Goede
afstemming en heldere communicatie over dergelijke besluiten is noodzakelijk. Op basis
van de aanbevelingen heeft Rijkwaterstaat een actielijst opgesteld. Een belangrijk
deel van de acties loopt reeds en een deel is ook reeds uitgevoerd. Het gaat om onder
andere het voortzetten van het maandelijks peilen en baggeren van het Slijkgat, het
afstemmen van beleid en verantwoordelijkheden tussen betrokken overheidsinstanties
en het verbeteren van de communicatie voor vaarweggebruikers met duidelijke en makkelijk
vindbare informatie. Met het uitvoeren van deze acties wordt verwacht dat de verloren
functies van de Vuurtoren Westhoofd voldoende worden ingevuld en dat de beschikbaarheid
van het Slijkgat wordt geborgd voor de vaarweggebruikers. De invulling en voortgang
van deze acties worden afgestemd met betrokken omgevingspartijen en vaarweggebruikers.
Gemeentelijke parkeertarieven
De motie van het lid Veltman verzoekt de regering gemeentelijke parkeertarieven voor
bezoekers en bewoners in kaart te brengen, deze te vergelijken met het buitenland
en hierover in gesprek te gaan met gemeenten.29 Informatie over gemeentelijke parkeertarieven is ruim beschikbaar in publiek toegankelijke
bronnen. Data wordt verzameld, gepubliceerd en gevisualiseerd door onder anderen de
Rijksdienst Wegverkeer, het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden
en de Vereniging Eigen Huis. Uit deze bronnen blijkt dat parkeertarieven sterk variëren
binnen en tussen gemeenten, zowel voor bezoekers als bewoners. Er is sprake van tariefdifferentiatie,
onder meer op basis van seizoenen, zones en gebruiksduur. In grote Nederlandse steden
zijn de tarieven voor bezoekers relatief hoog ten opzichte van het buitenland. Dit
blijkt uit een internationale vergelijking (Global Parking Index) en uit gepubliceerde
cijfers van een veelgebruikte Europese parkeerapp.
De zorgen over de hoogte van parkeertarieven en het verdwijnen van parkeerplaatsen
is gedeeld met de gemeenten. Dit onderwerp is besproken met onder meer de VNG tijdens
het BO Mobiliteit van mei 2025, zoals toegezegd aan de leden Peter de Groot en Veltman.30 Hier is door de betrokken partijen onderstreept dat de verantwoordelijkheid voor
het parkeerbeleid, inclusief de tarifering en het aantal plekken, bij gemeenten ligt.
Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie en de toezegging aan de Kamer.
4. Slot
Over de uitkomsten van het volgende BO MIRT wordt de Kamer zoals gebruikelijk per
brief geïnformeerd, in aanloop naar het volgende Notaoverleg MIRT.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat a.i., S.Th.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Infrastructuur en Waterstaat