Brief regering : Voortgang van diverse onderwerpen van het mestbeleid
33 037 Mestbeleid
Nr. 600
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2025
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang van diverse onderwerpen met
betrekking tot het mestbeleid. Het betreft de voortgang van de acties naar aanleiding
van het advies van de mestverkenner, het vergroten van exportmogelijkheden van dierlijke
mest, de ontwikkelingen van een aantal subsidieregelingen en de stand van zaken van
RENURE.
Daarnaast doe ik twee toezeggingen en een motie af: de toezegging advies te vragen
inzake de actualisatie van de excretieforfaits1, de toezegging te bezien of er mogelijkheden zijn ten aanzien van een stikstofprotocol2 en de motie van de leden Boswijk, Grinwis en Van Campen over het onderzoeken van
de mogelijkheden betreffende de toevoeging van gerecyclede nutriënten uit humane mest
aan de voedselkringloop en welke kansen dit biedt voor boeren.3
Opvolging acties verkenning vergunningverlening mestverwerking
In mijn brief van 24 februari 20254 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanbevelingen van de heer Knops, die ik als
verkenner heb aangesteld om de kansen en knelpunten rondom vergunningverlening voor
mestverwerking en mestvergisting in kaart te brengen. Ook heb ik u toen geïnformeerd
over de kabinetsreactie en de acties waarmee het kabinet concreet aan de slag is gegaan.
Hierbij informeer ik u over de voortgang van de opvolging van deze aanbevelingen.
Ik ben direct gestart met twee concrete aanbevelingen van de verkenner: het uitwerken
van een plan gericht op kennisvergroting en het niet op voorhand uitsluiten van effectieve
opties. Eerder heb ik aangegeven te overwegen om aan te sluiten bij het Expertisecentrum
Groen Gas dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) momenteel ontwikkelt
in opdracht van mijn collega van Klimaat en Groene Groei (KGG). Naar aanleiding van
de aanbeveling van de verkenner heb ik besloten mij hierbij aan te sluiten.
In mijn brief van 24 februari jl.5 heb ik aangegeven dat er een aantal randvoorwaarden zijn voordat ik met de overige
aanbevelingen aan de slag kan. De stand van zaken met betrekking tot deze randvoorwaarden
is besluitvorming in het kader van:
– Europese goedkeuring voor RENURE, waarop ik hierna nader inga.
– het invoeren van de bijmengverplichting groen gas: Op 25 april heeft de Staatssecretaris
van Financiën6 namens het kabinet laten weten dat het traject bijmengverplichting wordt vervolgd.
Echter om aan de lastenstijging van deze verplichting tegemoet te komen, wordt de
verplichting wel verlaagd (met 25%) en pas vanaf 1 januari 2027 ingevoerd in plaats
van 2026. Gelijktijdig werkt het kabinet aan de vraag hoe het na 2031 wil omgaan met
de bijmengverplichting. Als volgende processtappen, voorafgaand aan indiening van
het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, is het kabinet nog in gesprek met de Europese
Commissie. Vervolgens moet de Afdeling advisering van de Raad van State nog adviseren
over het wetsvoorstel. Mijn collega van KGG zal de Kamer separaat verder over de bijmengverplichting
groen gas informeren.
– het traject Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (MCEN) in verband met
stikstofruimte voor vergunningen. De MCEN heeft recent een startpakket vastgesteld
om vergunningverlening in brede zin weer op gang te brengen.7 Dit pakket vormt het startpunt voor vervolgstappen van de commissie.
Zodra aan voornoemde randvoorwaarden is voldaan, zal ik een afweging maken over de
wenselijkheid en haalbaarheid van een versnellingsaanpak, inclusief opvolging van
de aanvullende aanbevelingen van de verkenner: in welk tempo, met welke prioritering
en met welk instrumentarium. Als voorbereiding op die afweging heb ik de heer Knops
als mestverkenner gevraagd om, ter verdieping van zijn eerdere aanbevelingen, gesprekken
te voeren met alle provincies over de voorbereidingen die nodig zijn om snel te kunnen
handelen zodra er zicht is op bredere vergunningsruimte. Uw Kamer wordt vanzelfsprekend
over de uitkomsten van deze inventarisatie geïnformeerd.
Vergroten exportmogelijkheden dierlijke mest en update subsidieregelingen mestverwerking
Exportbevordering is één van maatregelen van de aanpak mestmarkt waar ik op inzet.
Hiervoor heb ik een aantal concrete acties genomen. Het Nutriënten Management Instituut
(NMI) heeft de kansrijke exportmarkten voor dierlijke mest in kaart gebracht.8 De conclusie van dit rapport is dat de kansen voor een verhoogde export van mest
vooral aanwezig zijn in het noorden, midden en oosten van Frankrijk, het oosten van
Duitsland, het westen van Polen en de Baltische Staten.
De resultaten van deze verkenning zijn toegelicht tijdens het symposium «Mestverwerking
en export mest» begin dit jaar.9 Tijdens dit symposium werd informatie verschaft over kansrijke regio’s waar behoefte
is aan nutriënten en/of meststoffen en welke regelgeving van toepassing is.
Op het symposium was ook het LVVN Attaché Netwerk uit Frankrijk, Duitsland en Polen
aanwezig. Zij zijn bezig met het voorbereiden van een aantal exportmissies voor geïnteresseerde
bedrijven. De eerste missie naar Frankrijk staat begin juli gepland. Voor het leiden
van deze missies heb ik een meststoffengezant benoemd, zoals met u gedeeld tijdens
het Commissiedebat mestbeleid op 12 maart jl., namelijk de heer Knops. Hij zal als
boegbeeld fungeren, contacten leggen en zo de afzet van dierlijke meststoffen ondersteunen.
Daarnaast vond er van 18 tot en met 21 mei een innovatiemissie mestbehandeling en
-verwaarding naar Noord-Italië plaats. De delegatie bestond uit boeren, technologieleveranciers,
kennis en onderwijsinstellingen, onderzoek en overheden. Noord-Italië werd bezocht
omdat het net als Nederland, een van de Europese hotspots van stikstofemissie is.
Met het bezoek werd beoogd meer inzicht te krijgen in de ontwikkelingen en aanpak
in Noord-Italië, maar ook om te kijken waar mogelijke kansen voor samenwerking liggen.
Ten aanzien van mestverwerking zet ik in op een nieuwe subsidieregeling voor hygiënisatie-installaties
en korrelinstallaties voor dierlijke mest.10 Ik bereid de openstelling van deze nieuwe subsidieregeling en van de subsidieregeling
Hoogwaardige mestverwerking (HMV) richting het najaar van 2025 voor. De evaluatie
van de regeling HMV was initieel voorzien voor 2025. Omdat er verwacht wordt dat er
na 2025 een beter beeld is van de operationele projecten die met subsidie op grond
van de HMV zijn gerealiseerd, zal deze evaluatie in 2026 plaatsvinden.
RENURE
Veel lidstaten en de Europese Commissie zien de toegevoegde waarde van RENURE. Enkele
lidstaten hebben echter nog geen positie ingenomen. Zodra een gekwalificeerde meerderheid
voor een stemming in beeld is, is de verwachting dat de Europese Commissie het voorstel
voor stemming gaat voorleggen. Een volgende vergadering van het Nitraatcomité hiervoor
is in september dit jaar. Nederland blijft zich uiteraard inzetten voor de toelating
van RENURE. Ook blijft Nederland de lidstaten, die nog vragen hebben, zoveel mogelijk
voorzien van informatie en argumenten.
Overige onderwerpen
Actualisering excretieforfaits
Tijdens het wetgevingsoverleg van 7 oktober 2024 over de Wet wijziging Meststoffenwet
in verband met de maximale mestproductie heb ik uw Kamer toegezegd de Commissie van
Deskundigen Meststoffenwet (CDM) advies te vragen over de actualisatie van de excretieforfaits
(TZ202410-108). Begin november is de adviesaanvraag uitgegaan en is CDM verzocht zo
snel als redelijkerwijs mogelijk het advies uit te brengen. Uit contacten met CDM
is mij gebleken dat men verwacht het advies op korte termijn af te kunnen ronden en
toe te sturen. Zodra ik het advies ontvangen heb zal ik het aan uw Kamer doen toekomen
met een appreciatie mijnerzijds.
Onderzoek recycling humane mest
In mei 2022 heeft uw Kamer via een motie11 de regering verzocht om te onderzoeken op welke manier gerecyclede nutriënten uit
menselijke mest kunnen worden toegevoegd aan de voedselkringloop en welke kansen dit
biedt voor boeren. Hieronder informeer ik u over het onderzoek dat op dit vlak loopt
en welke mogelijkheden gebruik van humane mest in de landbouw biedt.
Humane excretie wordt op dit moment door rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s)
vanuit het rioolwater verwerkt. Om effluenteisen te halen, worden stikstof, fosfaat
en kalium voor een groot deel uit het water verwijderd en de restanten worden verbrand.
Hiermee gaat energie en een stroom aan mogelijk waardevolle grondstoffen verloren,
met name via de urine. Uit de RWZI filters kan een stikstof- en kaliumrijk effluent
worden teruggewonnen, wat verder kan worden verwerkt tot meststof. Fosfaat kan in
de vorm van struviet worden teruggewonnen, wat direct als meststof gebruikt kan worden.
Door het terugwinnen van nutriënten uit humane mest kan de nutriëntenkringloop hiermee
verder worden gesloten.
Technisch gezien is het mogelijk om nutriënten uit humane excretie te verwaarden tot
een meststof. Het is echter van belang dat de risico’s voor de volksgezondheid, water-
en bodemkwaliteit van dergelijke meststoffen beheerst worden. Om de gezondheid van
mens, dier en milieu te waarborgen bij deze reststroomverwerking, zijn er inmiddels
technieken ontwikkeld (onder andere directe Nano Filtratie (dNF), omgekeerde osmose)
om deze microverontreinigingen te verwijderen. Binnen het topsectorproject Kringloopsluiting
van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) worden deze meststoffen in een veldproef toegepast om applicatietechnieken, verontreinigingen,
marktvraag, beleidsmogelijkheden, risico’s voor de volksgezondheid en emissies (ammoniak,
methaan en stikstofdioxide) te onderzoeken. Het eindrapport met resultaten van dit
onderzoek wordt eind 2026 verwacht. De motie heb ik met het lopende onderzoek afgedaan.
In het kader van de Europese Meststoffenregelgeving (FPR) wordt overwogen om humane
mest toe te staan als meststof. De uitkomsten van het KNAP onderzoek kunnen hierbij
als onderbouwing dienen om de veilige toepassing van deze producten aan te tonen.
Voortgang protocol stikstofgat
Naar aanleiding van vragen van de leden Flach (SGP) en Vedder (CDA) heb ik in het
Commissiedebat Mestbeleid van 12 maart jl. met uw Kamer gesproken over het stikstofgat.
In dat gesprek heb ik aangegeven dat het in het kader van de vrije bewijsleer voor
een (melkvee) bedrijf nu al mogelijk is om aan te tonen dat er sprake is van een groter
stikstofverlies dan de forfaitaire correctiefactor waarmee gerekend is. Dat is echter
niet altijd eenduidig of eenvoudig te doen. Daarom heb ik aangegeven in gesprek te
zijn met de RVO en de Wageningen Universiteit om te bezien of het mogelijk is om hiervoor
een protocol te ontwikkelen. Tijdens het debat heb ik toegezegd de Kamer nog voor
de zomer van 2025 over het protocol te informeren.12
Ik kan u meedelen dat het goed mogelijk lijkt om een protocol «stikstofgat» te ontwikkelen.
Op dit moment wordt met inbreng van expertise van de Wageningen Universiteit bezien
onder welke randvoorwaarden een dergelijk protocol toegepast zou kunnen worden. Het
gaat onder meer om gegevens die nu al in het kader van de Bedrijfsspecifieke Excretie
melkvee (BEX) worden vastgelegd, als ook om het aantal mestmonsters dat op verschillende
momenten in het jaar genomen en geanalyseerd moet worden om een representatief beeld
te verkrijgen van de mestsamenstelling. Zodra er meer duidelijkheid is over deze randvoorwaarden
zal een concept van het protocol voor een toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
voorgelegd worden aan RVO en NVWA. Daarna zal ik besluiten of in het kader van de
vrije bewijsleer vanuit de overheid een protocol stikstofgat ten behoeve van de melkveehouderij
beschikbaar wordt gesteld. Ik verwacht dit besluit nog dit jaar te kunnen nemen en
zal uw Kamer daar dan zo spoedig mogelijk over informeren.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur