Brief regering : Kabinetsreactie oproep MVO NL en grote bedrijven om echt aan de slag te gaan met de circulaire economie
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 373
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2025
Zoals toegezegd in mijn brief van1 stuur ik u, mede namens de Minister van Klimaat en Groene Groei en de Staatssecretaris
van Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, een reactie op het op 1 april jl. gepubliceerde
manifest van MVO Nederland samen met een aantal grote bedrijven, waarin zij oproepen
tot circulaire actie.
In het manifest worden zes actiepunten gepresenteerd:
• Stop de ultra fast fashion-invasie – Voer wetgeving in tegen platforms als SHEIN en
TEMU die de markt overspoelen met wegwerpkleding.
• Overheid als aanjager – Maak circulair inkopen verplicht bij alle overheidsaanbestedingen.
• Verdubbel investeringen – Keer de geplande bezuinigingen om naar een verdubbeling
van middelen voor circulaire economie.
• Normering en fiscale prikkels – Verlaag btw op reparaties, schrap dubbele btw op tweedehands
artikelen en beloon gebruik van recyclaat.
• Innovatie versnellen – Creëer publiek-private investeringsfondsen en experimenteerruimte
voor circulaire doorbraken.
• Hoogwaardige recycling stimuleren – Verscherp sorteerverplichtingen en maak verbranden
duurder dan recyclen.
Het kabinet heeft als doel om in 2050 een circulaire economie te realiseren. Zoals
het manifest terecht stelt: circulaire economie biedt kansen voor ons toekomstig verdienvermogen,
onze strategische autonomie en de bescherming van onze leefomgeving. Daarbij constateren
de opstellers van het Manifest ook dat de transitie van de circulaire economie nog
onvoldoende op gang komt. Het PBL concludeert immers in haar Integrale Circulaire
Economie Rapportage (ICER) van februari 2025 dat het zeer onwaarschijnlijk is dat
het nationale doel wordt gehaald.
In deze brief is de kabinetsreactie op de zes punten van het manifest opgenomen. Na
de zomer stuur ik een actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie
(NPCE) 2023–2030 aan de Kamer met een overzicht van alle maatregelen die erop gericht
zijn de circulaire economie te bevorderen.
Fast-fashion wetgeving
Het kabinet herkent het signaal dat kleding steeds meer is verworden tot een wegwerpproduct.
De grote toename aan producten gemaakt van slechte kwaliteit en verkocht tegen lage
prijzen zet circulaire ondernemers onder druk. Het beleidsprogramma circulair textiel
2025–2030 (Kamerstukken II 2024–25, 32 852, nr. 354) is hier duidelijk over: er is een systeemverandering nodig om de textielsector circulair
te maken. Daarom zijn er verschillende onderzoeken gedaan om te bepalen welke maatregelen
het effectiefst zijn om de problemen in de sector aan te pakken.2 Daarbij is ook gekeken naar voorbeelden in andere landen, zoals de fast fashion wet
in Frankrijk. De kern van het Franse voorstel is een uitbreiding van eco-modulatie
onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid om circulaire producten minder
te belasten en een verbod op reclame voor fast fashion. De behandeling van dit wetsvoorstel
in Frankrijk is uitgesteld. IenW heeft contact met Frankrijk hierover om te bezien
of we in Nederland vergelijkbare maatregelen kunnen treffen. Deze vraag kunnen we
op dit moment nog niet beantwoorden, omdat nog niet duidelijk is hoe het Franse voorstel
precies wordt uitgewerkt.
Uit de onderzoeken die zijn gedaan voor het beleidsprogramma komen twee effectieve
maatregelen naar voren om fast fashion tegen te gaan: minimale kwaliteitseisen voor
textiel en tariefdifferentiatie onder de UPV. Vanuit Europa wordt er de komende jaren
gewerkt aan producteisen voor textiel via de Ecodesign voor Duurzame Producten Verordening
(ESPR). Door eisen te stellen aan de kwaliteit en circulariteit van textiel worden
producten die hier niet aan voldoen van de Europese markt geweerd. Nederland is actief
betrokken bij dit traject om maximale invloed te kunnen uitoefenen. Belangrijke eisen
waar Nederland voor pleit zijn onder andere een verplicht percentage recyclaat en
eisen aan de levensduur van textiel.
Daarnaast is tariefdifferentiatie onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
(UPV) textiel een belangrijke maatregel om te zorgen dat circulaire keuzes beloond
worden. Begin dit jaar is er in Europa een politiek akkoord bereikt over de herziening
van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA). Het wordt daarmee voor alle Europese lidstaten
verplicht om een UPV voor textiel in te voeren. Ook wordt het verplicht voor producenten
om eco-modulatie toe te passen op basis van de ESPR-eisen. Dat bekent dat tarieven
die producenten betalen voor de uitvoering van de UPV worden gedifferentieerd op basis
van Ecodesign eisen, zoals het toepassen van recyclaat of levensduur. Producenten
worden daarmee gestimuleerd om circulaire keuzes te maken bij het ontwerp van hun
producten. De Nederlandse UPV wordt hier naar verwachting in 2027 op aangescherpt.
Tijdens het Commissiedebat van 16 april jongstleden is ook aandacht gevraagd voor
een verbod op gratis retourneren. Ik heb toegezegd (Nummer:TZ202505–134) om hierover
in gesprek te gaan met de Minister van Economische Zaken (EZ) en de Kamer hier eind
mei over te informeren. Op dit moment loopt een gezamenlijk onderzoek van IenW en
EZ dat inzichtelijk moet maken wat het effect is van verplichte retourkosten op het
aantal retourzendingen van kleding in Nederland en welke milieuwinst dat kan opleveren.
Ook moet blijken of het treffen van een dergelijke maatregel juridisch haalbaar is.
Het onderzoek wordt naar verwachting vlak voor het zomerreces afgerond. De Kamer wordt
daarom kort na het zomerreces geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek en
de uitkomsten van het gesprek met de Minister van EZ.
Ten aanzien van de enorme toename van producten die verkocht worden via buitenlandse
platforms, maak ik graag melding van het feit dat hier ook op EU niveau aandacht voor
is. De Europese Commissie heeft op 5 februari jl. een Mededeling gepubliceerd over
e-Commerce waarin zij een brede aanpak presenteert die de problemen als gevolg van
de opmars van niet-Europese online marktplaatsen (e-commerce) adresseert3. De invoering van een handling-fee voor individueel geadresseerde e-commerce zendingen
noemt de Commissie als één van de oplossingen die bijdraagt aan het verminderen van
deze handelsstroom. Het kabinet onderzoekt momenteel of dat voor Nederland opportuun
is.
Tevens wordt momenteel in de EU onderhandeld over een nieuw Douanewetboek van de Unie
waarbij het kabinet inzet op het stimuleren van bulkinvoer, zodat producten via een
business to business stroom worden ingevoerd in de EU en pas na een periode van opslag
in een douane-entrepot worden doorverkocht aan consumenten. Het voordeel hiervan is
dat Douane en markttoezichthouders meer tijd hebben om producteisen te controleren
en controles effectiever kunnen worden ingericht.
Circulair inkopen bij overheidsaanbestedingen
Voor het kabinet zijn inkopen en aanbesteden door de overheden (zowel bij het Rijk
als bij medeoverheden) een belangrijke manier voor het bereiken van een circulaire
economie. De overheid heeft een belangrijke voorbeeldrol en kan met haar inkoopkracht
van circa € 115 miljard4 de markt helpen te versnellen naar een circulaire economie. Specifiek ten aanzien
van Rijksinkoop, zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) dit jaar de actualisatie van de Rijksinkoopstrategie «Inkopen met Impact» starten. Daarin worden de kansen voor hogere ambities ten aanzien van circulariteit
onderzocht en meegenomen.
Om de transitie naar een circulaire economie te versnellen, hebben het Rijk en de
koepels van de medeoverheden op 20 maart jl. de overeenkomst Krachtenbundeling Circulaire
Economie5 ondertekend. Eén van de afspraken is dat alle overheidslagen zich inspannen om hun
capaciteit, kennis en netwerken over circulair inkopen te delen en circulair inkopen
op uniforme wijze toe te passen.
Ook in Europese product- en sectorale regelgeving worden steeds meer eisen gesteld
aan de overheidsinkoop, waaronder eisen voor circulaire inkoop, zoals in de eerder
genoemde Ecodesignverordening of de Ecolabelverordening. Daarnaast wordt, onder leiding
van het Ministerie van EZ, samen met stakeholders dit jaar de inzet bepaald voor de
herziening van de aanbestedingsrichtlijnen. Daarbij kunnen ook mogelijke knelpunten
voor circulair inkopen meegenomen worden. Het kabinet is echter terughoudend in het
opleggen van aanvullende verplichtingen. Het is van belang om ruimte te laten voor
de afweging van diverse belangen en om de uitvoeringslasten en kosten voor de aanbestedende
diensten te beperken. Wel is er nauw met het bedrijfsleven samengewerkt aan de uitwerking
van sturing met de Milieukostenindicator (MKI) in de Grond-, Weg- en Waterbouwsector.
Dit is het resultaat van diverse onderzoeken en adviezen die zowel de aanzienlijke
impact van deze aanpak als het relatieve gemak waarmee opdrachtgevers deze eisen kunnen
uitvragen, benadrukken.
Financiële middelen voor Circulaire Economie
De Rijksoverheid heeft voor het uitvoeren van het Nationale Programma Circulaire Economie
een aantal financieringsbronnen ter beschikking. De middelen op de IenW begroting
voor de circulaire transitie staan op artikel 21 (circulaire economie) van de Rijksbegroting.
De genoemde bedragen in het Manifest zijn hierop gebaseerd (al is 2024 als referentiejaar
gebruikt). Een belangrijke leeswijzer is dat de Rijksbegroting veel incidentele middelen
bevat, die veelal via het klimaatfonds beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering
van specifieke maatregelen.
Het klopt dat waar het manifest oproept tot een toename aan middelen er de komende
jaren een terugloop is op programmamiddelen voor circulaire economie. Wel geeft het
manifest een uitvergroot beeld van de afnemende middelen. De structureel beschikbare
middelen van IenW verminderen met ongeveer 15 miljoen euro vanaf 2026. Als de Klimaatfonds
middelen buiten beschouwing worden gelaten, gaat het om ongeveer 20% van het beschikbare
budget. Dit zal betekenen dat de komende jaren scherpe keuzes gemaakt moeten worden
ten aanzien van de uitvoering op dit begrotingsartikel.
De middelen op artikel 21 van IenW zijn echter niet de enige middelen die worden ingezet
om de circulaire economie te bevorderen. Ook op de begrotingen van andere departementen
zijn middelen beschikbaar, maar vaak niet expliciet geoormerkt als circulair. Zie
ook de passage hiervoor over Circulair inkopen bij overheidsaanbestedingen. Ook versterkt
het Ministerie van EZ de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen in den brede
via de Nationale Grondstoffenstrategie. De inzet op hergebruik en circulariteit van
kritieke grondstoffen is hier onderdeel van en hangt samen met het Nationaal Programma
Circulaire Economie.
Er loopt ook onderzoek naar effectieve aanvullende stimuleringsmaatregelen. Het PBL
concludeert in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van februari dit
jaar dat voor de benodigde versnelling ingezet moet worden op beleidsinstrumenten
met grote potentie. Daarbij wordt een exploitatiesubsidie genoemd gericht op het verkleinen
van het prijsverschil tussen Nederlands recyclaat en primaire grondstoffen (vergelijkbaar
met de succesvolle SDE++-regeling voor de energietransitie). Om een dergelijke maatregel
in te voeren moeten er keuzes worden gemaakt binnen de huidige begroting. Op dit moment
zijn hier namelijk geen middelen voor beschikbaar.
Financiële middelen voor Circulaire Economie: Klimaatfonds en Groeifonds
Circulaire maatregelen worden voor een aanzienlijk deel gefinancierd uit het Klimaatfonds,
het Mobiliteitsfonds en het Groeifonds. Dit betreft incidentele middelen. Zo is de
regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) Circulaire Economie in januari
2025 opengesteld voor een bedrag van 80 miljoen euro. Dit bedrag wordt bekostigd uit
middelen voor verschillende Klimaatfondsmaatregelen. Verder is op 20 mei de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI)
uit het Klimaatfonds goedgekeurd door de Europese Commissie. Het kabinet is voornemens
om in september van dit jaar de regeling open te stellen met een budget van € 211 miljoen.
Daarnaast zijn er middelen beschikbaar uit het Groeifonds. De subsidieregelingen van
de Nationale Groeifondsprogramma’s Circulaire Plastics (€ 220 miljoen, waarvan € 167 miljoen
definitief) en Biobased Circulair (338 miljoen, waarvan 102 miljoen definitief). Een
nadere toelichting op deze regelingen is opgenomen in de paragraaf «innovatie versnellen».
Normering en fiscale prikkels
Het onderzoek «Kansrijke financiële prikkels voor de circulaire economie»6 is op 20 maart jl. openbaar gemaakt (Kamerstukken II, 2024–2024, 32 852 nr. 357). Het kabinet benadrukt dat normering en beprijzing bij voorkeur op Europees niveau
moeten worden ingevoerd om een gelijk speelveld te waarborgen voor bedrijven binnen
de EU. Dit voorkomt marktverstoring en versterkt de concurrentiepositie van Nederlandse
circulaire bedrijven. Daar waar nationale maatregelen worden getroffen is het van
belang om deze zo goed mogelijk te laten aansluiten bij Europese wetgeving om een
gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen.
Het kabinet onderschrijft het belang van een aantrekkelijke circulaire businesscase.
Dit kabinet werkt dan ook aan een breder pakket van maatregelen om marktcreatie voor
de circulaire economie te bevorderen. Dit pakket omvat onder andere:
• EU-inzet op recyclaatverplichtingen: Het stimuleren van het gebruik van gerecyclede
materialen en duurzame koolstof door middel van Europese regelgeving.
• EU anti dumpingmaatregelen: Het tegengaan van oneerlijke concurrentie door import
van goedkope, niet-duurzame materialen.
• Uitbreiding en doorontwikkeling van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV’s):
Het versterken van de verantwoordelijkheid van producenten voor de gehele levenscyclus
van hun producten.
• Inventarisatie afvalverbrandingsverbod: Het onderzoeken van mogelijkheden om afvalverbranding
verder te beperken en recycling te stimuleren.
De circulaire plasticnorm gaat niet door in de huidige vorm. De voorziene polymerenheffing
gaat ook niet door. De beoogde belastinginkomsten worden alternatief ingevuld. Daarbij
kan ook worden gekeken naar alternatieve heffingen in de plasticketen. De sector is
(via de «Plastictafel») uitgenodigd om voor zowel de norm als de heffing een alternatief
uit te denken. U bent hierover per brief7 geïnformeerd (Kamerstukken II 2024–2025, 33 043, nr. 114) door de Minister van Klimaat en Groene Groei. Nadere toelichting over de maatregel
(IC3) staat in de bijlage bij deze hiervoor genoemde brief8.
Tot slot heeft het kabinet de Kamer toegezegd9 dat het kabinet uitvoering zal geven aan de Motie Kostić10. Dit betekent dat het kabinet zich in de Europese Unie actief zal inzetten om 0%
btw op tweedehands producten en reparatiediensten juridisch mogelijk te maken. Momenteel
maakt Nederland gedeeltelijk gebruik van de bestaande mogelijkheid een verlaagd btw-tarief
op reparatiediensten toe te passen, namelijk bij het herstellen van bepaalde hulpmiddelen
met een medische achtergrond; fietsen; schoeisel en lederwaren; kleding en huishoudlinnen.
De mogelijkheid voor een verlaagd tarief op reparatie van huishoudapparaten wordt
in Nederland niet toegepast omdat dit significante afbakeningsproblematiek met zich
meebrengt en de budgettaire consequenties moeilijk zijn in te schatten. Uit de evaluatie
van de verlaagde btw-tarieven blijkt dat deze hooguit deels doeltreffend zijn, en
over het algemeen geen doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken. Ofwel:
stimuleren via de btw werkt maar beperkt en is relatief duur.
Innovatie versnellen
Het is essentieel dat pioniers worden geholpen door de opbouw van een systeem voor
het verkrijgen, verwerken en gebruiken van nieuwe grondstoffen. Het kabinet onderschrijft
dan ook deze doelstelling uit het manifest en werkt hier op allerlei manieren aan.
In dit kader zet het kabinet zich in voor het wegnemen van knelpunten en het ontwikkelen
van passend beleid. Het kabinet is hier met de sector over in gesprek. Hieronder wordt
generiek achtereenvolgens innovatiebeleid, subsidies, de ketensamenwerking binnen
het Versnellingshuis en de rol van de financiële sector beschreven.
Generiek innovatiebeleid
Via het Missiegedreven Innovatiebeleid, waarin circulaire economie een van de missies
is, zetten we kabinetsbreed in op innovatie en nieuwe technologieën. Vanaf 2026 wordt
Circulaire Economie een eigenstandig thema binnen het Missie gedreven Innovatiebeleid.
De Kennis- en innovatieagenda Circulaire Economie 2024–2027 (KIA CE11) beschrijft welke kennis- en innovatievraagstukken er zijn op het gebied van circulariteit
om de transitie naar een circulaire economie te kunnen realiseren. Ook geeft zij richting
aan de benodigde samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen, overheid en ook
maatschappelijke partijen (quadruple helix), zowel voor onderzoek en innovatie als
voor opschaling.
De laatste jaren zijn er steeds meer middelen en instrumenten bij gekomen om circulaire
innovatie te bevorderen. Zo zijn er calls van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO-calls) op het gebied van circulaire economie om vanuit de kennisinstellingen
wetenschappelijk bij te dragen, loopt er toegepast onderzoek op het gebied van Circulaire
Economie, wordt er samengewerkt met Invest-NL en zijn PPS-middelen (Publiek-Private
samenwerking) beschikbaar vanuit de verschillende Topconsortia voor Kennis en Innovatie
(TKI’s).
Middelen uit het Klimaatfonds worden ook ingezet om innovatieve samenwerkingsverbanden,
producten of processen te ondersteunen, bijvoorbeeld via de Energie & Klimaat Onderzoek
en Ontwikkeling (EKOO) Circulaire Economie en EKOO Circulair plastics regelingen.
Daarnaast worden pilot- en demonstratieprojecten circulaire economie (DEI+ CE) gefinancierd
en wordt er geïnvesteerd in de voor de transitie benodigde kennis, vaardigheden en
gedrag.
Subsidies innovaties
Pioniers zijn van groot belang voor de doorbraak technologieën die circulaire economie
mogelijk moet maken. Zoals beschreven in de Kamerbrief «Voortgang verduurzaming industrie»12 d.d. 17 maart 2025 besteedt het kabinet brede aandacht aan nieuwe groene industrie
waar circulariteit een belangrijk element van is. Samengevat komt dit op het volgende
neer:
Er is een veelvoud aan subsidies voor private partijen ondergebracht bij RVO, waar
zowel innovaties in samenwerkingsverbanden, processen, producten of ketens onder vallen.
In de ontwikkelfase is er ondersteuning voor bedrijven met bijvoorbeeld Innovatiekrediet.
De VEKI is een investeringssubsidie voor de industrie bedoeld voor de opschaling op
commerciële schaal van klimaatinvesteringen met een terugverdientijd langer dan 5
jaar. De eerdergenoemde Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie
(NIKI) is bedoeld voor de grootschalige uitrol van innovatieve verduurzamingstechnieken
binnen de industrie met een minimale subsidiebehoefte van € 30 miljoen. Deze regeling
wordt dit jaar opengesteld en heeft ruimte voor circulaire projecten. Met deze regelingen
neemt de overheid een deel van het risico en de lasten van pioniers weg.
Ketensamenwerking binnen het Versnellingshuis
Het Versnellingshuis Nederland Circulair ondersteunt circulaire ketensamenwerking
in verschillende fasen: vanaf de verkenning tot aan de realisatie van de projecten
in de markt. Concreet gaat het om de volgende drie instrumenten:
• Subsidie Circulaire Ketenprojecten;
• Moonshotprojecten (verkenningsfase); en
• Ketendoorbraakprojecten (uitvoeringsfase).
Steeds gaat het om bedrijven die samenwerken om hun materiaal- of productketen circulair
te maken. De ondersteuning die geboden wordt voor een Moonshot of Ketendoorbraakproject
behelst het aanstellen van een ketenregisseur die samenwerkende partijen faciliteert
om een circulaire doorbraak te realiseren. De lessen uit deze projecten dienen als
voorbeeld voor vergelijkbare ketens. Het delen van kennis over welke circulaire oplossingen
al beschikbaar zijn voor bedrijven is van groot belang.
Rol financiële sector
De financiële sector blijft ondanks het afschaffen van de Groenregelingen per 2027
een belangrijke rol spelen in het verschaffen van financiering aan circulaire bedrijven
om zo de transitie naar een circulaire economie te versnellen.
Voor de omslag naar een circulaire economie is naast ambitie, innovatie en heldere
regelgeving samenwerking tussen publieke en private partijen nodig. Een voorbeeld
van deze samenwerking die vanuit overheid wordt geïnitieerd, is het jaarlijkse Bestuurlijk
Overleg Financiering Circulaire Economie. Daarin spreken vertegenwoordigers van banken,
pensioenfondsen, verzekeraars en de overheid met elkaar. Bij het Bestuurlijk Overleg
in 2024 is een statement tussen banken en overheid opgesteld om de samenwerking te
versterken. Het statement geeft handvatten die de voortgang op de circulaire economie
monitoren en support en middelen geven waar aanjagen noodzakelijk is.
Ook de Kopgroep Circulair Financieren is een voorbeeld van intensieve samenwerking
tussen overheid en de financiële sector om de circulaire economie te versnellen. De
Kopgroep heeft de Roadmap Circulair Financieren 2030 opgesteld, waarin vier actielijnen
zijn geformuleerd. Doel is om via deze actielijnen circulaire overwegingen in 2030
een integraal onderdeel te laten zijn in de beoordeling van financieringsaanvragen
en investeringsbeslissingen. Aan de hand van deze actielijnen werken de deelnemers
van de Kopgroep (waaronder de grote banken en Invest-NL) aan verdere concretisering
om dit doel te bereiken.
Een instrument dat door de Kopgroep Circulair Financieren is ontwikkeld is de Circular
Risk Scorecard (CRS). Met de CRS kan een realistische inschatting worden gemaakt van
de lange termijn bedrijfsrisico’s van een onderneming. Daarnaast biedt de CRS een
manier om geanonimiseerde data te verzamelen van circulaire én niet circulaire ondernemers,
waarmee circulaire risico’s en kansen kunnen worden gekoppeld aan continuïteit van
circulaire ondernemers. Deze data stelt de financiële sector in staat om de traditionele
riskmodellen aan te vullen of aan te passen met parameters gericht op de circulaire
economie.
De publiek-private samenwerking in Nederland op het gebied van financiering van de
circulaire economie trekt ook de aandacht van andere landen. Op uitnodiging van de
Britse overheid heeft een delegatie van de Nederlandse overheid en private partijen
uit de financiële sector afgelopen maart een bezoek gebracht aan het Verenigd Koninkrijk.
Hoogwaardige recycling stimuleren
In een circulaire economie worden producten zo lang mogelijk gebruikt en zo nodig
gerepareerd. Wanneer dit niet meer mogelijk is en producten afval worden, is het van
belang dat de materialen zo hoogwaardig mogelijk verwerkt kunnen worden. Het scheiden
van afval aan de bron resulteert dan in de meest schone stromen voor hoogwaardige
recycling en zorgt ervoor dat waardevolle grondstoffen worden behouden. Daar waar
afval niet aan de bron gescheiden kan worden, is het nog mogelijk om door nascheiding
veel recyclebaar materiaal uit het afval te sorteren.
Het Ministerie van IenW verkent momenteel de (on)mogelijkheden van meer landelijke
standaardisering van afvalscheiding en inzameling om te kijken of dit een bijdrage
kan leveren aan het verbeteren van de afvalscheiding- en inzameling in Nederland.
Ook onderzoekt het Ministerie of en bij welke stromen een sorteerverplichting en eventueel
een verbrandingsverbod op recyclebaar materiaal haalbaar en realistisch is. Dit lijkt
met name voor gemengd bouw- en sloopafval kansrijk. Dit zal leiden tot meer recyclen
van waardevolle materialen.
Het duurder maken van verbranden ten opzichte van recyclen is gunstig voor het behouden
van grondstoffen. De overheid stuurt hierop aan met verschillende fiscale maatregelen.
Zo wordt er bijvoorbeeld een afvalstoffenbelasting geheven op het verbranden of storten
van afval, maar niet op het recyclen van afval. Ook biedt de overheid subsidieregelingen
aan voor investeringen in installaties die afval scheiden en recyclen.
Voor het toepassen van recyclaat en biogebaseerde materialen wordt gewerkt aan circulaire
productregelgeving. Zo wordt in regelgeving vastgelegd dat een minimumpercentage gerecycleerd
of biogebaseerd materiaal moet worden toegepast, bijvoorbeeld in de EU-verpakkingenverordening,
de EU batterijenverordening, de Circulaire Voertuigen Verordening en de Ecodesign
voor Duurzame Producten Verordening (ESPR). Dit zal de komende jaren leiden tot een
toename in de vraag naar gerecycleerd en biogebaseerd materiaal.
Tot slot
De oproep van deze grote bedrijven laat zien dat het bedrijfsleven graag nog meer
stappen wil zetten in de circulaire economie. Wij willen als kabinet samen met hen
op blijven trekken om de circulaire economie te realiseren. Een actualisatie van het
Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) wordt in september 2025 met de Kamer
gedeeld, met daarin de aanpak van het kabinet op thema’s zoals die in het manifest
genoemd worden. Graag ga ik nog voor die tijd in overleg met de opstellers van het
manifest.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
C.A. Jansen
Indieners
-
Indiener
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat