Brief regering : Voortgangsbrief Arbovisie 2040
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 528
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2025
Werken is een belangrijk onderdeel van het leven voor veel mensen. Niet alleen zorgt
werk voor een inkomen, maar ook voor sociale contacten, zingeving en persoonlijke
ontplooiing. Juist bij zo’n essentieel onderdeel van het leven is het noodzakelijk
dat het werk in gezonde en veilige omstandigheden gebeurt. Zodat werkenden nu, maar
ook later, gezond blijven en niet ziek worden van of zelfs doodgaan door werk. Goede
arbeidsomstandigheden zijn daarom van cruciaal belang voor een gezonde samenleving.
Het kabinet streeft naar nul doden door werk («zero death») en zo weinig mogelijk
arbeidsongevallen en zieken door werk. In het najaar van 2023 heeft het kabinet daarom
de «Arbovisie 2040: De trend gekeerd. Samenwerken aan een gezond en veilig werkend Nederland» (hierna: Arbovisie) uitgebracht.1 Daarin zet het kabinet uiteen wat er nodig kan zijn om het doel van «zero death»
te halen. Tegelijk met de publicatie van de Arbovisie is ook de kabinetsreactie op
het eerste deeladvies van de SER uitgebracht.2 In juni 2024 is uw Kamer al geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van
de Arbovisie.3 Veel (deel)onderwerpen zijn trajecten van de lange termijn. In deze tweede voortgangsbrief
informeer ik uw Kamer over de actuele stand van zaken van de voortgang van de uitwerking
van de Arbovisie. De SER heeft het tweede deel van het advies over de Arbovisie op
22 mei jl. vastgesteld. Ik zal in het najaar reageren op dit tweede deeladvies. Dit
vergt een zorgvuldige afweging.
Om een trendbreuk in het aantal doden, ongevallen en zieken door werk te bereiken
en om de ambitie uit de Arbovisie waar te kunnen maken, zijn nieuwe en effectievere
interventies nodig. De Arbovisie schetst verschillende doelen en oplossingsrichtingen.
Het kabinet is eerst met de volgende vier thema’s aan de slag gegaan:
1. Introductie van financiële prikkels om preventie door werkgevers te verbeteren.
2. Verbeteren van de beschikbaarheid en kwaliteit van risico-inventarisaties en -evaluaties (RI&E’s).
3. Onderzoeken of het mogelijk is om de Arboregelgeving makkelijker en duidelijker te
maken, zonder het beschermingsniveau te verminderen.
4. Onderzoeken of het mogelijk is om ketenverantwoordelijkheid voor opdrachtgevers te
borgen en een betere bescherming van kwetsbare werkenden in de arboregelgeving te
realiseren (met specifieke aandacht voor zzp‘ers).
Daarnaast heb ik mij ingezet op andere thema’s waarvoor de SER aandacht vroeg in haar
eerste deeladvies:
− melding van beroepsziekten en van ongezonde en onveilige situaties in bedrijven;
− medezeggenschap en het instellen van een verplichte VWGM-commissie;
− arbeidsgerelateerde zorg en arbocuratieve samenwerking.
In deze brief ga ik in op de voortgang die ik het afgelopen jaar heb gemaakt op bovengenoemde
thema’s. Daarnaast beschrijf ik de stand van zaken van twee moties en voldoe ik met
deze voortgangsbrief aan een toezegging:
− de toezegging dat ik in de voortgangsbrief over de Arbovisie terug zal komen op de
vereenvoudigingsmogelijkheden van de RI&E in de eerste helft van 20254;
− de motie van het lid Kisteman c.s. over een vereenvoudiging van de RI&E-verplichtingen
en de mogelijkheid om organisaties tot 25 werknemers uit te zonderen van de schriftelijke
RI&E5;
− de motie van het lid Flach c.s. over de toetsing van de RI&E door maximaal één kerndeskundige
en verkenning van vervolgstappen om de regeldruk te verminderen.6
1. Voortgang van de vier thema’s uit de Arbovisie
1.1. Financiële prikkels om preventie door werkgevers te verbeteren
Zoals aangekondigd in de vorige voortgangsbrief over de Arbovisie d.d. 18 juni 2024,
laat ik onderzoeken welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren om meer
werk te maken van preventie. Dit onderzoek voert Stichting Economisch Onderzoek (SEO)
uit in opdracht van SZW en in samenwerking met de sociale partners.
Het onderzoek bestaat uit twee fases. In fase 1 van het onderzoek brengen de onderzoekers
bestaande en mogelijke nieuwe financiële prikkels in het arbostelsel in kaart. Deze
prikkels werken ze vervolgens globaal uit. Begin maart zijn de eerste uitkomsten van
het onderzoek besproken met vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers, overheid,
arboprofessionals, verzekeraars, onderzoekers en andere experts. Hierbij stonden aspecten
als draagvlak, verwachte effectiviteit, haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de prikkels
centraal.
In samenspraak met sociale partners maakt SZW een selectie van een aantal prikkels
op basis van de opbrengsten van onderzoeksfase 1. Deze geselecteerde prikkels worden
in fase 2 van het onderzoek verder uitgewerkt, met aandacht voor de vormgeving en
de uitvoerbaarheid van de prikkel. Fase 1 bevindt zich momenteel in de afrondende
fase. Er zal snel worden gestart met fase 2. Het streven is om het eindrapport, met
daarin de resultaten van fase 1 en 2, in het laatste kwartaal van 2025 op te leveren.
De uitkomsten ondersteunen het kabinet en de sociale partners bij de introductie van
financiële prikkels om preventie te stimuleren. Zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen,
zieken en doden op en door werk vermindert.
1.2. Verbeteren van de beschikbaarheid en kwaliteit van RI&E’s
De RI&E is een wettelijke verplichting voor elk bedrijf en vormt de kern van een goed
arbobeleid. De RI&E is een hulpmiddel voor de werkgever om risico’s op de werkplek
duidelijk in beeld te brengen. In het bijbehorende Plan van Aanpak beschrijft de werkgever
vervolgens welke maatregelen hij neemt om de risico’s aan te pakken.
Een kwalitatief goede RI&E hangt samen met gezonde en veilige arbeidsomstandigheden7 en vormt de basis van een goed arbobeleid. Uit een verdiepende analyse door de Nederlandse
Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) blijkt dat deze samenhang voor kleinere
bedrijven, tot 10 werknemers, nog sterker geldt dan voor grote bedrijven.8
1.2.1. Voortgang Arbovisie RI&E
De Arbovisie heeft als ambitie dat alle werkgevers een kwalitatief goede RI&E hebben.9 Ook het Meerjarenprogramma Impuls RI&E10 had en de sectoraanpak arbozorg van de Arbeidsinspectie heeft dit als doel. De meest
recente monitor van de Arbeidsinspectie Arbo in Bedrijf laat een significante stijging
in de naleving van de RI&E-verplichting zien van rond 50 procent tussen 2014 en 2021
naar 64 procent in 2022–2023. Ook onder kleine bedrijven is er een toename van het
aandeel RI&E’s. In totaal werkt 88 procent van alle werknemers in Nederland voor een
bedrijf dat een RI&E heeft. Het Meerjarenprogramma Impuls RI&E, de sectoraanpak arbozorg
van de Arbeidsinspectie en het direct beboetbaar maken van de RI&E-verplichting hebben
hieraan bijgedragen.
Deze stijgende lijn wil ik doorzetten en ik heb daarom de SER-aanbeveling over de
Arbovisie 2040 aan het kabinet overgenomen. Deze aanbeveling luidt: «Zorg dat het aantal bedrijven dat een RI&E opstelt substantieel groter wordt». De SER heeft in zijn reactie op de Arbovisie ook twee voorstellen gedaan om deze aanbeveling op te volgen. De twee voorstellen betreffen het
beschikbaar stellen van een te ontwikkelen start-RI&E voor het mkb en digitale melding
door bedrijven van hun RI&E, bij voorkeur bij de Arbeidsinspectie.
1. Start-RI&E voor het mkb
Uit gesprekken met stakeholders blijkt dat zij verschillende beelden hebben over wat
een start-RI&E is of zou kunnen zijn. Er is overeenstemming dat een start-RI&E moet
bijdragen aan het verlagen van de drempel om te starten met een RI&E. In het Meerjarenprogramma
Impuls RI&E zijn hiervoor, samen met de eindgebruiker, succesvol verschillende hulpmiddelen
ontwikkeld. Bij de uitwerking van de start-RI&E sluit ik aan bij twee bestaande instrumenten
namelijk: «De Routeplanner» en de webapplicatie «Route naar RI&E» op de website rie.nl,
beide ondergebracht bij het Steunpunt RI&E van de SER.
Ik wil dat werkgevers meer gebruik maken van deze twee hulpmiddelen en dat het voor
hen eenvoudiger wordt om met een RI&E te starten. Ik richt mij met name op de gebruiksvriendelijkheid
van de instrumenten zodat de tools aansluiten bij de praktijk. Zo worden er tussenstappen
in de webapplicatie gebouwd, zodat werkgevers stapsgewijs tot een goede RI&E kunnen
komen. Ik werk hierbij samen met alle betrokkenen waaronder de arbokerndeskundigen
en eindgebruikers, die mij van input voorzien. De opdracht hiervoor, die moet leiden
tot aanpassingen van de instrumenten, is in voorbereiding.
Daarnaast is het voor werkgevers in het mkb nodig dat er meer erkende en kwalitatief
goede branche-RI&E’s op rie.nl beschikbaar komen. Verderop in de brief, bij de uitwerking
van de moties op dit terrein, kom ik hierop terug.
2. Digitale melding RI&E
Ik heb verkend hoe om te gaan met een digitale melding van de RI&E en daarover gesprekken
gevoerd met verschillende partijen uit het veld. Bij deze partijen is veel steun voor
de sectoraanpak arbozorg van de Arbeidsinspectie. Ik heb om die reden besloten de
komende jaren deze sectoraanpak te volgen. Deze aanpak richt zich op sectoren met
hoge risico’s en een lage naleving op arbozorgverplichtingen en combineert voorlichting
met «administratief toezicht» en fysieke inspecties. Zo kunnen op een efficiënte en
effectieve manier zoveel mogelijk werkgevers worden bereikt. De Arbeidsinspectie heeft
de sectoraanpak intussen in een tiental sectoren toegepast, bijvoorbeeld bij garagebedrijven,
de meubelindustrie en de hotel-restaurant-branche. Voorafgaand aan de inzet van de
sectoraanpak bleek gemiddeld een kwart van de werkgevers in een sector arbozorgdocumenten
te hebben. Na afronding van de aanpak heeft negen op de tien werkgevers de benodigde
arbozorgdocumenten.
In het kort bestaat de sectoraanpak uit de volgende stappen. Voorafgaand aan de inspecties
informeert de Arbeidsinspectie, in samenwerking met branchepartijen, werkgevers binnen
een bepaalde sector over het belang van goede arbozorg, de wettelijke verplichtingen
en de aanstaande controles. Bedrijven die gecontroleerd worden, ontvangen vooraf ook
een aankondigingsbrief over de inzet van de Arbeidsinspectie. In de brief wordt onder
andere uitgelegd hoe een werkgever aan zijn verplichtingen kan voldoen en waar hulpmiddelen
te vinden zijn, zoals op rie.nl. Op deze website staan beschikbare hulpmiddelen zoals
de Routeplanner, de Route naar RIE app, beschikbare branche-RI&E’s. Ook wijst de website
op het Steunpunt RI&E, waar werkgevers met hun vragen terecht kunnen.
Werkgevers ontvangen een aantal weken later een brief met de vraag om hun RI&E, het
plan van aanpak en het basiscontract digitaal bij de Arbeidsinspectie in te leveren.
De Arbeidsinspectie controleert de documenten en legt fysieke inspecties af als de
arbozorgdocumenten van onvoldoende kwaliteit lijken.
De Inspectie handhaaft als bedrijven niets insturen of als bij de fysieke inspectie
een overtreding wordt vastgesteld. Deze gerichte en meerjarige sectoraanpak vergroot
het bewustzijn en de naleving van de arbozorgverplichtingen. De sectoraanpak is succesvol
gebleken in het verhogen van de naleving van de RI&E-verplichting.
Ik volg deze aanpak de komende jaren om te zien of het nalevingsniveau van de RI&E
blijvend verbetert en verder stijgt. Op basis van de verdere resultaten van de sectoraanpak,
bekijk ik opnieuw of een digitaal meldsysteem voor bedrijven van de RI&E van meerwaarde
kan zijn.
Naast de aanpak die al ingezet is vanuit de Arbovisie, heeft de Kamer om extra inzet
op de RI&E gevraagd met een aantal moties. Hieronder geef ik aan hoe ik de motie van
het lid Kisteman c.s. naar vereenvoudiging van de RI&E en de motie van het lid Flach
c.s. over de toetsing van de RI&E verder uitwerk.
1.2.2. Motie vereenvoudiging RI&E11
De RI&E is sinds 1994 verplicht voor alle werkgevers met personeel in dienst en komt
voort uit de Europese kaderrichtlijn 89/391. De richtlijn bevat een aantal systeemverplichtingen
die alle lidstaten in hun nationale regelgeving hebben geïmplementeerd. De motie stelt
dat Italië en Spanje een sterk vereenvoudigde RI&E kennen voor kleine ondernemingen
tot 50 werknemers met beperkte risico’s en dat Zweden geen verplichting kent voor
een schriftelijke RI&E voor ondernemingen tot 10 medewerkers. De motie vraagt om te
verkennen hoe de RI&E-verplichting in Nederland vereenvoudigd kan worden, en daarbij
de mogelijkheid van het uitzonderen van organisaties tot 25 werknemers van de schriftelijke
RI&E nadrukkelijk te betrekken.
Ik ben op verschillende manieren bezig met een vereenvoudiging van de RI&E-verplichting
voor het midden- en kleinbedrijf. Ik zet in op de ontwikkeling van meer branche-RI&E’s
en arbocatalogi. Hiervoor breng ik, samen met sociale partners en beroepsverenigingen,
in kaart welke belemmeringen er zijn om te komen tot een erkende branche-RI&E en hoe
deze weggenomen kunnen worden. Met name het mkb is geholpen met het ontwikkelen van
meer en kwalitatief goede branche-RI&E’s. In de branche-RI&E staan de risico’s die
bij de meeste bedrijven in de branche voorkomen. De branche-RI&E geeft de werkgever
een goede basis om tot een bedrijfsspecifieke RI&E te komen omdat met het gebruik
de belangrijkste risico’s al in kaart zijn gebracht. Voor werkgevers verlicht dit
de ervaren regeldruk in sterke mate omdat zij zelf makkelijker hun eigen RI&E kunnen
opstellen. Werkgevers vullen de branche-RI&E in met de specifieke omstandigheden van
het bedrijf. Dit bespaart werkgevers tijd en geld. In de praktijk blijkt het «accorderen»
van branche-RI&E’s nu op problemen te stuiten. We zijn aan het verkennen hoe we deze
problemen kunnen oplossen. Daarnaast zijn kleine werkgevers, tot 25 werknemers, uitgezonderd
van de toetsingsverplichting wanneer zij gebruik maken van een erkende branche-RI&E.
Dit bespaart kleine werkgevers eveneens geld. Uit een arbocatalogus kan de werkgever
maatregelen halen om de risico’s in de branche, die in kaart zijn gebracht met de
RI&E, aan te passen. Deze kan hij in het plan van aanpak bij de RI&E opnemen en dit
geeft de zekerheid dat de Arbeidsinspectie deze maatregelen goedkeurt, zolang de arbocatalogus
geldig is.
Ik zal sociale partners betrekken zodat we bedrijven gericht kunnen ondersteunen en
daarmee de RI&E-verplichting kunnen vereenvoudigen. Hierbij trek ik op met de Minister
van Economische Zaken in het kader van het regeldruk-reductieprogramma en het Pact
Ondernemingsklimaat. Op die manier geef ik uitvoering aan uw motie.
In de motie worden verder enkele EU-landen aangehaald. Uit een inventarisatie blijkt
dat in geen enkele EU-lidstaat uitzonderingen op de RI&E-verplichting bestaan voor
kleine bedrijven of laagrisico-bedrijven. Het Europees Hof heeft eerdere aanvragen
vanuit lidstaten om bedrijven uit te zonderen van de RI&E-verplichting afgewezen.12 In de motie wordt geschreven dat Zweden geen verplichting kent voor een schriftelijke
RI&E voor kleine werkgevers. De Europese kaderrichtlijn schrijft voor dat iedere werkgever
een schriftelijke RI&E moet opstellen. Dit is ook de manier waarop Zweden de kaderrichtlijn
heeft geïmplementeerd. In Spanje is het zo dat kleine bedrijven, tot 25 werknemers,
vaak één werklocatie hebben, een eenvoudige organisatiestructuur hebben en met minder
complexe risico’s te maken hebben. Dit maakt dat het invullen van de RI&E voor veel
kleine Spaanse bedrijven een relatief eenvoudige taak is. Dit komt in Nederland ook
veel voor.
In Italië is er voor werkgevers een standaardprocedure voor het opstellen van een
RI&E met daarin de stappen om tot een RI&E te komen. De stappen zijn:
1) beschrijving van het bedrijf, de werkcyclus, bedrijfsactiviteiten en taken, 2) identificatie
van de aanwezige gevaren in het bedrijf, 3) beoordeling van de risico’s die verbonden
zijn aan de geïdentificeerde gevaren, 4) identificatie van de genomen preventie- en
beschermingsmaatregelen, 5) vormgeving van het plan van aanpak en 6) identificatie
van de procedures voor de implementatie van de maatregelen. Deze standaardprocedure,
met daarin een stappenplan, verschilt niet van de manier waarop de RI&E tot stand
komt in Nederland.
Verder is in Italië de werkgever verplicht om de RI&E door een externe partij te laten
opstellen. Kleine bedrijven, met minder dan 50 werknemers, kunnen hier een uitzondering
voor vragen. Zij mogen dan zelf de RI&E opstellen. Dit wordt zelf-certificatie genoemd.
Deze verplichting om het extern uit te besteden kent Nederland niet.
Bij vergelijking van de Nederlandse situatie met die van andere EU-lidstaten, zijn
de verschillen in de implementatie van de kaderrichtlijn minimaal. In Nederland worden
weinig eisen gesteld aan het opstellen van de RI&E (deze is vormvrij), en meer eisen
aan de opgestelde RI&E, terwijl dit in andere landen veelal andersom is. In andere
lidstaten worden vaak meer eisen gesteld aan het proces om tot een RI&E te komen.
Dit geldt ook voor het moment waarop deskundige ondersteuning moet worden ingeschakeld
(in Nederland toetsing genoemd; in andere landen advisering). In alle gevallen is
er sprake van een nationale invulling van de Europese kaderrichtlijn. Verschillen
tussen de lidstaten zitten met name in de wijze waarop het mkb ondersteund wordt bij
het opstellen van een RI&E. Dit hangt samen met de nationale context. Zo zijn er in
lidstaten verschillende subsidies en advisering beschikbaar voor kleine bedrijven
en hebben ongevallenverzekeraars en brancheverenigingen in sommige EU-lidstaten een
grotere rol in voorlichting en ondersteuning van de werkgever. In Nederland kunnen
werkgevers bij het opstellen van de RI&E bijgestaan worden door de arbodienst of arbokerndeskundigen.
Daarnaast kunnen werkgevers gebruikmaken van de Routeplanner, de Route naar RIE app,
rie.nl en de diensten (helpdesk) van het Steunpunt RI&E. Ook kunnen zij gebruik maken
van de zelfinspectietools op de website van de Arbeidsinspectie. Andere hulpmiddelen
voor werkgevers om tot een RI&E inclusief plan van aanpak te komen, zijn de branche-RI&E’s
en de arbocatalogi.
1.2.3. Motie toetsing RI&E13
De Arbowet bepaalt dat de RI&E moet worden getoetst door één of meer interne of externe
bedrijfsartsen of arbokerndeskundigen. Dit om de kwaliteit van de RI&E te waarborgen.
In de motie wordt opgeroepen terug te gaan naar toetsing door maximaal één kerndeskundige
en te verkennen welke vervolgstappen kunnen worden gezet om de regeldruk te verminderen
en minder belastende alternatieven, waaronder afschaffing van de toetsverplichting,
in kaart te brengen.
Het is momenteel in de Arbowet zo vastgelegd dat de werkgever zelf verantwoordelijk
is voor het opstellen van de RI&E. De werkgever schakelt deskundigen in om de RI&E
te toetsen. Dit kunnen een of meerdere interne arbokerndeskundigen zijn of externe
arbokerndeskundigen. Oftewel, toetsing door één kerndeskundige is nu in de Arbowet
al toegestaan. Omdat elke arbokerndeskundige alleen verstand heeft van de risico’s
binnen zijn eigen vakgebied, zal een werkgever bij uiteenlopende risico’s meerdere
arbokerndeskundigen nodig hebben om alle risico’s goed te kunnen beoordelen. Het certificatieschema
verlangt van arbokerndeskundigen dat ze zich beperken tot advisering over de risico’s
waar ze verstand van hebben. Het is immers niet wenselijk dat een gecertificeerde
arbeid- en organisatiedeskundige adviseert over gevaarlijke stoffen. Ik verken samen
met sociale partners en beroepsverenigingen hoe we tot een goed werkbare aanpak kunnen
komen die werkgevers minder belast. Zo is het voor bedrijven met minder dan 25 werknemers
al mogelijk om gebruik te maken van een erkende branche-RI&E. Daardoor hoeven zij
hun RI&E niet te laten toetsen.
Een arbobrede kerndeskundige bestaat op dit moment niet in Nederland. De bedrijfsarts
is weliswaar breed georiënteerd, maar de opleiding van bedrijfsartsen heeft niet de
vereiste diepgang in de uiteenlopende arborisico’s. Los van het grote tekort aan bedrijfsartsen,
maakt dit dat in de praktijk bedrijfsartsen weinig RI&E’s toetsen. Het huidige certificatieschema
voor arbokerndeskundigen wordt zo aangepast dat het meer dan nu een expliciete erkenning
van vakdeskundigheid gaat bevatten. Hieraan is bij de beroepsverenigingen en hun leden
veel behoefte. Dit zal naar verwachting leiden tot een grotere animo om gecertificeerd
te raken en zo kan een tekort aan arbokerndeskundigen worden voorkomen. Door de beroepsverenigingen
is het idee naar voren gebracht van een arbobrede kerndeskundige die de hele RI&E
kan toetsen. Ik zal dit verder verkennen om daarmee uitvoering te geven aan uw motie.
1.3. Vereenvoudiging en verduidelijking van Arboregelgeving
In 2024 is de beleidsverkenning «Vereenvoudigingen en verduidelijking Arboregelgeving»
uitgevoerd. Hieruit blijkt dat verduidelijking van de Arboregelgeving via informatievoorziening
de grootste impact heeft op het verbeteren van de naleving ervan.
Werkgevers zijn in principe gemotiveerd om te investeren in gezondheid en veiligheid
op de werkvloer. Er zijn echter knelpunten die een goede uitvoering in de weg staan.
Werkgevers ervaren:
1. Een gebrek aan kennis waardoor ze minder deskundig, vaardig of handelingsbekwaam zijn.
2. Een te grote stroom aan informatie met als risico dat ze door de bomen het bos niet
meer zien. Ze hebben behoefte aan (specifieke) kennis, ondersteuning, handelingsperspectieven
en (concrete) handvatten om de arboregels te kunnen uitvoeren.
De beleidsverkenning laat ook zien dat aanpassingen in de formulering en structuur
van de regelgeving weinig impact zullen hebben op de naleving van de Arboregelgeving.
De grootste impact is te behalen door een betere informatievoorziening en door het
aanbieden van toegankelijke kennis en concrete handvatten. Daarom gaat SZW met werkgevers,
de praktijk en diverse overheden in gesprek over een duurzame oplossing voor het vergroten
van de werkbaarheid van de Arboregelgeving. We gaan ook in gesprek met de sociale
partners. Verder betrekken we het vervolgadvies van de SER. De SER heeft aangekondigd
te komen met voorstellen voor een betere aansluiting van de Arboregelgeving op de
praktijk.
In 2025 zet SZW zich in voor een duurzame samenwerking om informatie over gezond en
veilig werken werkbaar te maken voor werkgevers en werkenden en andere betrokkenen.
Het beoogde eindresultaat is een gezamenlijk meerjarig Actieprogramma Arbo Actief!. Dit actieprogramma is erop gericht dat werkgevers en werkenden beschikken over de
benodigde kennis, gemotiveerd zijn en voldoende handelingsperspectief hebben om de
arboregels goed toe te passen. Hiermee wil ik een blijvende gedragsverandering bereiken
bij werkgevers en werkenden.
1.4. Ketens, opdrachtgevers en zzp’ers
De grootste verantwoordelijkheid voor gezond en veilig werken ligt in de huidige Arbowet
bij de werkgever. Tegenwoordig is er echter een grotere verscheidenheid aan arbeidsrelaties
waarbij sprake kan zijn van meerdere opdrachtgevers en (onder)aannemers, werkend in
een keten. Al deze partijen hebben in de keten een belangrijke rol in het waarborgen
van gezonde en veilige werkomstandigheden. Daarbij is niet altijd duidelijk wie welke
verantwoordelijkheid heeft. Ik ben mij ervan bewust dat de complexiteit van arbeidsrelaties
in de keten vraagt om een brede benadering van de verantwoordelijkheid voor gezond
en veilig werken.
Bescherming van alle werkenden en zeker die van kwetsbare werkenden, zoals arbeidsmigranten
en uitzendkrachten en ook van zzp’ers die vaak in complexe ketens werken, vind ik
noodzakelijk. Sinds 2015 is het staand beleid om verantwoord opdrachtgeverschap te
stimuleren. Opdrachtgevers moeten daarbij niet alleen voldoen aan wettelijke eisen,
maar ook actief bijdragen aan het realiseren van een cultuur van veiligheid en gezondheid
op de werkvloer. Ik zie dat dit onvoldoende is om tot een veiligere keten te komen.
Daarvoor is meer nodig. Om die reden wil ik de mogelijkheden verkennen om verantwoord
opdrachtgeverschap steviger te verankeren. Daarbij kan gedacht worden aan het duidelijker
definiëren van de rollen en taken van een opdrachtgever in ketenverband in de Arboregelgeving.
Het wetsvoorstel invoering meld- en vergewisplicht arbeidsongevallen voor uitleners
is een voorbeeld van het verduidelijken van de rollen.
Met dit wetsvoorstel worden naast inleners ook uitleners verplicht om ernstige en/of
dodelijke arbeidsongevallen te melden. Daarmee wordt gezorgd voor een gezondere en
veiliger werkomgeving voor alle werkenden, waaronder uitzendkrachten.
Uitleners moeten ook gaan vergewissen of de inlener na een ongeval waarbij zijn uitzendkracht
betrokken is maatregelen heeft genomen om arbeidsongevallen te voorkomen. De inzet
is daarmee een vermindering van arbeidsongevallen waarbij uitzendkrachten betrokken
zijn.
De verduidelijking van rollen en taken zal naar verwachting ook helpen om de samenwerking
in de keten te vergemakkelijken. Daarnaast wil ik ook kijken naar de mogelijkheden
op het gebied van strategische communicatie en voorlichting.
Het tweede advies van de Sociaal-Economische Raad levert bij het verder uitwerken
hiervan een belangrijke bijdrage. Dit advies wil ik gebruiken om ketenverantwoordelijkheid
uit te werken. Daarbij neem ik ook de motie Ceder en de Kort mee, evenals de aanbeveling
van de Adviesraad Migratie over ketenaansprakelijkheid.14
2. Voortgang van specifieke andere onderwerpen uit de Arbovisie
2.1. De melding van beroepsziekten
In het eerste SER-advies over de kabinetsnota «Op weg naar de Arbovisie», van augustus
2023, heeft de SER voorgesteld om beroepsziekten te melden bij de Arbeidsinspectie
conform het door Nederland getekende ILO-verdrag 81. Daarnaast stelde de SER voor
het beboetbaar te maken als een bedrijfsarts een beroepsziekte niet meldt aan het
Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (hierna: NCvB). Het NCvB is de aangewezen instantie
voor het melden en registreren van beroepsziekten en arbeidsgerelateerde aandoeningen
en voor het bevorderen van kennis over beroepsziekten.
In de kabinetsreactie van 30 oktober 2023 is aangegeven dat het kabinet het doel van
de SER-voorstellen over meldingen van beroepsziekten onderschrijft en met de SER van
mening is dat er een beter zicht moet komen op beroepsziekten. Dit kan bijdragen aan
preventie en vroegsignalering. Helaas is er sprake van een ondermelding van beroepsziekten
door bedrijfsartsen.
In de kabinetsreactie is daarom aangekondigd dat het kabinet zal bezien hoe verbeteringen
kunnen worden bereikt om meer meldingen te kunnen realiseren. Daarbij wordt ook gekeken
naar voorbeelden in andere landen en worden de opties verkend om beroepsziekten bij
de Arbeidsinspectie te melden en om het niet-melden beboetbaar te maken. Met een goed
overzicht van beroepsziekten kan het NCvB werken aan het bevorderen van de kwaliteit
van preventie, (vroeg)diagnostiek, behandeling en begeleiding bij beroepsziekten.
Daarnaast is deze informatie nuttig voor het risicogerichte toezicht van de Arbeidsinspectie.
In de voortgangsbrief van 18 juni 2024 is een tussenstand opgenomen. Er is gesproken
met stakeholders en er is een analyse gedaan van de relevante literatuur. In de huidige
brief bespreek ik de uitkomsten. Daarbij ga ik achtereenvolgens in op oorzaken van
de ondermeldingen, de optie om beroepsziekten bij de Arbeidsinspectie te melden, de
optie om het niet-melden beboetbaar te maken, voorbeelden in andere landen en de gekozen
aanpak.
2.1.1. Oorzaken van ondermeldingen
De oorzaken van ondermeldingen zijn divers en hebben te maken met verschillende factoren.
Zo komt het voor dat werkenden geen toegang hebben tot een bedrijfsarts, bijvoorbeeld
doordat er geen dienstverband (meer) is (dit geldt voor zzp’ers en gepensioneerden)
of doordat een bedrijf geen contract heeft met een arbodienst. Daarnaast leiden niet
alle aandoeningen tot verzuim (bijvoorbeeld bij gehoorschade). Bij kortstondig verzuim
komt het voor dat de werkgever de werknemer nog zelf begeleidt. In sommige gevallen
worden andere medewerkers dan een bedrijfsarts ingeschakeld. In deze situaties kunnen
beroepsziekten overigens alsnog worden vastgesteld in een Periodiek Arbeidsgezondheidskundig
Onderzoek (PAGO) of een Arbospreekuur.
Als men wel terechtkomt bij een bedrijfsarts blijkt het vaak lastig een beroepsziekte
of andere werkgerelateerde aandoening vast te stellen, doordat veel beroepsziekten
multicausaal zijn. Een bedrijfsarts moet dan de mate waarin een aandoening privé of
werkgerelateerd is inschatten. Als er aanvullende diagnostiek nodig is om een beroepsziekte
vast te stellen kan dat problemen opleveren bij de financiering van dit onderzoek
(beroepsziekte diagnostiek wordt niet vergoed door de zorgverzekeraars). Overigens
is het melden ook al mogelijk bij een vermoeden van een beroepsziekte. Verder worden
bedrijfsartsen, mede door het tekort aan bedrijfsartsen, vooral ingezet op verzuimbegeleiding.
Ook speelt mee dat Nederland een «risque social» kent in de arbeidsongeschiktheidsregelingen.
Bij een «risque professionel» kunnen beroepsziekten eerder in beeld komen.15 Verder blijken bedrijfsartsen niet altijd een meerwaarde te zien in het melden van
een beroepsziekte. Melden kan ook «gedoe» opleveren met de werkgever, onder meer omdat
deze zich zorgen maakt juridisch aansprakelijk te worden gesteld. Oplossingen op dit
terrein zijn veelal gerelateerd aan de inrichting van de arbeidsgerelateerde zorg.
Omdat dit van een heel andere orde is, heb ik dat verder buiten beschouwing gelaten.
Het systeem van melden werkt goed en is niet lastig, maar er zijn verdere verbeteringen
mogelijk bij het aansluiten van
IT-systemen.
2.1.2. De opties om beroepsziekten te melden bij de Arbeidsinspectie
Ik heb de mogelijkheid onderzocht om een melding van een beroepsziekte te laten doen
bij de Arbeidsinspectie naast of in plaats van de melding bij het Nederlands Centrum
voor Beroepsziekten (NCvB). Daaruit komt het volgende naar voren.
Tot 1999 was het verplicht beroepsziekten te melden bij de Arbeidsinspectie. Dit gebeurde
echter nauwelijks. Daarom is het systeem aangepast en moeten beroepsziekten nu worden
gemeld bij het NCvB. Bovendien blijkt dat bedrijfsartsen een hogere drempel ervaren
om te melden bij de Arbeidsinspectie in vergelijking met melden bij het NCvB. Waarschijnlijk
maken werkgevers zich bij melding bij de Arbeidsinspectie nog meer zorgen over negatieve
gevolgen hiervan dan bij een (anonieme) melding bij het NCvB.
Bij werkgevers bestaat het beeld dat melding van beroepsziekten bij de Arbeidsinspectie
zou kunnen leiden tot ingrijpen door de Arbeidsinspectie. Dit beeld klopt niet. De
melding over beroepsziekten aan het NCvB bevat informatie op sectorniveau en niet
op het niveau van concrete bedrijven.
Via het NCvB beschikt de Arbeidsinspectie nu ook al over deze informatie. In dit opzicht
is het tevens overbodig om bedrijfsartsen zowel bij het NCvB als bij de Arbeidsinspectie
te laten melden.
Verder bestaat op dit moment de mogelijkheid al om ongezonde of onveilige situaties
te melden bij de Arbeidsinspectie. Dan gaat het altijd om actuele situaties en mogelijke
overtredingen van de Arboregelgeving, terwijl beroepsziekten ook door omstandigheden
in het verleden kunnen zijn veroorzaakt en bij een andere werkgever. De huidige (of
laatste) werkgever is niet vanzelfsprekend de veroorzaker.
Het melden van beroepsziekten bij de Arbeidsinspectie zal om deze redenen naar verwachting
niet leiden tot meer meldingen, maar eerder tot een verdere vermindering van het aantal
meldingen. Daarom heb ik besloten het melden van beroepsziekten niet opnieuw te beleggen
bij de Arbeidsinspectie.
2.1.3. De mogelijkheden om een boete op te leggen bij niet-melden
Conform het advies van de SER heb ik een verkenning uitgevoerd van de mogelijkheden
om het niet melden van een beroepsziekte te laten beboeten. Aan het beboeten hiervan
zijn eveneens haken en ogen verbonden.
Met het opleggen van een boete wordt de hierboven beschreven onderliggende problematiek
die bijdraagt aan het niet-melden niet aangepakt. Daarnaast is het niet melden van
een beroepsziekte niet handhaafbaar, omdat de Arbeidsinspectie geen toegang heeft
tot de medische dossiers van de bedrijfsarts. Het overleggen van medische dossiers
is niet mogelijk in verband met beroepsgeheim. Dit maakt het in de handhaving onmogelijk
om vast te stellen of het voldoende geloofwaardig is dat er geen sprake is van een
beroepsziekte. Daarbij komt dat de Arbeidsinspectie in het algemeen niet zal weten
wat niet gemeld is.
Op grond van het voorgaande heb ik besloten om niet over te gaan tot het beboeten
van het niet melden van een beroepsziekte.
2.1.4. Het melden van beroepsziekten in andere landen
Om voorbeelden te vinden van goede beleidsinstrumenten om het melden van beroepsziekten
te stimuleren heb ik gekeken naar voorbeelden uit andere lidstaten van de Europese
Unie16. Hieruit kwam naar voren dat de systemen in de andere lidstaten veelal sterk verschillen
van die in Nederland. Zo werken veel landen voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
met het zgn. «risque professionel», waar Nederland een «risque social» kent. Ook zijn
de gevonden voorbeelden vaak sterk gebonden aan de inrichting van de arbeidsgerelateerde
zorg in een land. Zo wordt in Denemarken een bedrag betaald per melding, maar de verklaring
daarvoor is dat iemand de rekening moet betalen. Het is niet bedoeld als incentive
om te melden. Er is dan ook geen aanpak gevonden die een oplossing biedt voor de Nederlandse
situatie. Overigens bleken ook andere landen te kampen met een ondermelding van beroepsziekten.
2.1.5. Nuancering en gekozen aanpak
Het aantal meldingen is de afgelopen tijd gedaald naar circa 2250 in 2023. In de periode
2010–2013 ging het nog om ruim 6.400 meldingen. In 2024 zien we een stijging van 12%
van het aantal meldingen.17
Mogelijk dat de toegenomen maatschappelijke aandacht voor werkgerelateerde aandoeningen
hierin een rol speelt. Ondanks deze relatieve stijging is het aantal meldingen van
beroepsziekten bij het NCvB laag. Hierbij past een nuancering over het absolute aantal
meldingen. Zo heeft het NCvB aangegeven dat de ontvangen informatie voldoende is om
een kwalitatief goed beeld te vormen van de beroepsziekten die in Nederland spelen.
Wel vindt het NCvB dat een representatief beeld nodig is van een vermoeden van beroepsziekten.
Ook de Arbeidsinspectie heeft laten weten goed uit de voeten te kunnen met informatie
die door het NCvB verzameld wordt. Daarnaast is van belang dat we voor informatie
over beroepsziekten niet alleen afhankelijk zijn van de meldingen bij het NCvB.18 Tegelijkertijd moet het aantal meldingen ook niet lager worden, want dan volstaan
ze mogelijk niet meer voor de genoemde doelen. Om die reden vind ik het toch belangrijk
om te streven naar meer meldingen. Ik heb daarvoor de volgende oplossingsrichtingen
in beeld.
Ik wil het doorvoeren van aanpassingen in de IT-systemen stimuleren zodat de systemen
van Arbodiensten gekoppeld worden aan het meldingsssysteem van het NCvB.
Daarnaast wil ik met het NCvB bespreken wat zij nog meer kunnen doen om het melden
van beroepsziekten te stimuleren en hierover afspraken maken in het kader van de aanwijzing
van de NCvB. Hierbij denk ik onder meer aan voorlichting aan bedrijfsartsen over de
meldingen, zodat de melder er het nut van inziet, en het (nog) aantrekkelijker maken
om deel te nemen aan het Peilstation Intensief Melden (PIM).
Naast voorlichting aan bedrijfsartsen is voorlichting aan werkgevers van belang. Dit
is zowel gericht op kennis van de regelgeving, het wegnemen van vooroordelen, als
het benadrukken van voordelen van het vaststellen en melden van beroepsziekten. We
gaan hiervoor het Arboportaal inzetten.
2.2. Het melden van onveilige en ongezonde situaties door bedrijfsartsen bij de Arbeidsinspectie
Iedereen kan meldingen over onveilige en ongezonde situaties op de werkvloer doen
bij de Arbeidsinspectie. De SER adviseerde in zijn advies over de Arbovisie 2040 een
onderzoeksplicht voor de Arbeidsinspectie als een bedrijfsarts of andere kerndeskundige
zo’n melding doet. Op grond van de Arbowet moet de Arbeidsinspectie al opvolging geven
aan een melding of verzoek van een vakbond of de personeelsvertegenwoordiging in een
bedrijf.
De kabinetsreactie op het SER-advies kondigde daarop een voorstel voor regelgeving
aan, opdat voor meldingen of verzoeken door de bedrijfsarts en andere kerndeskundigen
een vergelijkbare werkwijze gaat gelden als bij een melding of verzoek door een vakbond
of de personeelsvertegenwoordiging.
Een uitwerking hiervan was opgenomen in de Verzamelwet 2025. In reactie hierop heeft
de Arbeidsinspectie in de Toezichttoets echter verzocht om de onderzoeksplicht te
heroverwegen. Navolging hiervan betekent namelijk dat de Arbeidsinspectie elke melding
van bedrijfsartsen en andere kerndeskundigen zou moeten oppakken. Uit een nadere beschouwing
blijkt dat sommige meldingen eerder gaan over arbeidsconflicten of situaties op het
terrein van psychosociale arbeidsbelasting, waarvan de oorzaak ook (mede) privé kan
zijn. Meldingen van bedrijfsartsen en andere kerndeskundigen vallen niet altijd binnen
het toezichtsgebied van de Arbeidsinspectie, bijvoorbeeld bij schendingen van arbeidsrechtelijke
en privaatrechtelijke normen waarbij eerder mediation of rechtsbijstand nodig is.
Het is daardoor voor de Arbeidsinspectie niet mogelijk om elke melding van bedrijfsartsen
en andere kerndeskundigen op te pakken. Het kan bovendien ten onrechte de verwachting
wekken dat de Arbeidsinspectie een oplossing zal bieden bij individuele conflicten
tussen werkgever en werkgever. Daar komt bij dat het oppakken van alle meldingen door
de Arbeidsinspectie bij een onderzoeksplicht ten koste gaat van de capaciteit die
kan worden ingezet op andere terreinen.
Bovendien is in de uitvoeringspraktijk van de Arbeidsinspectie al geregeld dat meldingen
van bedrijfsartsen en kerndeskundigen die gaan over ongezonde of onveilige arbeidsomstandigheden
een serieuze opvolging krijgen.19 Dit wordt mede bereikt door een vernieuwd triagesysteem voor meldingen. Naar mijn
oordeel is een wettelijke onderzoeksplicht dan ook niet nodig.
Het afzien van deze regelgeving, voorkomt regeldruk voor de Arbeidsinspectie en ervaren
regeldruk van bedrijven, omdat niet elke melding automatisch tot opvolging door de
Arbeidsinspectie bij een werkgever hoeft te leiden.
Ik vind het belangrijk dat bedrijfsartsen en andere kerndeskundigen goed op de hoogte
zijn dat zij meldingen kunnen doen bij de Arbeidsinspectie en dat de inspectie deze
meldingen eerder oppakt en zo nodig onderzoek verricht als het kan gaan om een overtreding
van de Arbowet. Hun meldingen dragen bij aan een gezonde en veilige werkomgeving in
bedrijven. De waardevolle informatie over de werkvloer waarover zij beschikken, kunnen
ze via de juiste kanalen delen met de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft
de afgelopen jaren al ingezet op meer kennis en bewustwording bij bedrijfsartsen en
kerndeskundigen op dit terrein.
2.3. Betrokkenheid werknemers bij arbobeleid in het bedrijf
Net als de SER vindt het kabinet het van belang om de betrokkenheid van werknemers
bij het arbobeleid te versterken. De SER adviseert daartoe drie maatregelen.
Allereerst benoemt het SER-advies dat bedrijven die ondernemingsraad-plichtig zijn20 een commissie voor veiligheid, gezondheid, welzijn en milieu moeten instellen (VGWM-commissie).
De werkgever dient de werknemers via deze commissie te informeren en te raadplegen
over de arbeidsomstandigheden in de onderneming. De handhaving van de VGWM-commissie
zou volgens de SER door de Arbeidsinspectie gedaan kunnen worden. Daarnaast wees de
SER er ook op dat het huidige artikel 12 van de Arbowet over de wijze waarop de werknemers
dienen te worden geraadpleegd niet in lijn is met de bepalingen uit de Europese kaderrichtlijn
voor veilig en gezond werken, en adviseerde dat aan te passen.21 Juridische analyse wees uit dat de omzetting van de Kaderrichtlijn op dit punt inderdaad
tekortkomingen vertoont. Zoals het vorige kabinet in de Voortgangsbrief 2024 aankondigde
zijn inmiddels stappen genomen om dat te herstellen. Een wijzigingsvoorstel vormt
onderdeel van de Verzamelwet SZW 2026. De formulering in de Kaderrichtlijn wordt aangehouden
zodat geen sprake is van een nationale kop. Verder worden de aangepaste bepalingen
handhaafbaar voor de Arbeidsinspectie zoals de Europese kaderrichtlijn vereist. Met
deze aanpassing wordt de betrokkenheid van werknemers bij het arbobeleid versterkt
en is het voorstel voor een verplichte VGWM-commissie, zoals al in de Voortgangsbrief
uit juni 2024 al aangegeven, niet meer nodig.
Als tweede adviseert de SER om in OR-plichtige bedrijven de keuze voor de deskundige
werknemer volledig aan de werknemers te laten in plaats van aan de werkgever. De Europese
kaderrichtlijn legt de plicht tot het aanwijzen van een deskundige werknemer echter
expliciet bij de werkgever. Gezien de belangrijke ondersteunende taak voor de werkgever
ligt dit ook voor de hand. In 2015 is de Arbowet aangepast en is bepaald dat de persoon
van de deskundige werknemer (preventiemedewerker) ook de instemming behoeft van de
ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Een belangrijk argument was dat
de deskundige werknemer volgens de Arbowet ook de OR moet adviseren. Deze aanpassing
voorziet dus al deels in de wens van de SER.
Mede naar aanleiding van dit SER-voorstel is een literatuurstudie uitgevoerd. Daaruit
blijkt dat in sommige Europese lidstaten de rol van de deskundige werknemer wordt
vervuld door twee personen; bijvoorbeeld in Denemarken waar een leidinggevende en
een door de medezeggenschap gekozen werknemer deze rol vervullen.22 Deze invulling van de Europese verplichting zou een nationale kop betekenen. Het
kabinet vindt het te ver gaan om alle bedrijven met 25 of meer werknemers te verplichten
ten minste twee personen aan te wijzen voor deze taak waarbij één door alleen de werknemers
gekozen is. Volgens het kabinet voorziet de Wet op de ondernemingsraden (WOR) al in
een passende aanpak. Ondernemingsraden kunnen op grond van het initiatiefrecht uit
de WOR de werkgever al voorstellen een tweede door de werknemers gekozen deskundige
werknemer mogelijk te maken. Dit gesprek moet in de opvatting van het kabinet op ondernemingsniveau
worden gevoerd.
Als derde adviseert de SER dat de deskundige werknemer een grotere rol kan spelen
bij het ondersteunen van de werkgever en de ondernemingsraad. Het kabinet onderschrijft deze opvatting. Een belangrijk aspect daarbij is diens
benodigde deskundigheid.
De benodigde kennis kan van bedrijf tot bedrijf sterk verschillen. Er is bij de implementatie
van de Europese Kaderrichtlijn gekozen voor een flexibele benadering waarbij op basis
van de RI&E de benodigde specifieke deskundigheid bepaald kan worden. In de praktijk
vindt dat echter nauwelijks plaats. Veel deskundige werknemers blijken maar (zeer)
beperkt te zijn opgeleid23. Het kabinet kiest ervoor het stelsel op dit punt niet fundamenteel aan te passen
maar in te zetten op een beperkte, pragmatische aanpassing van het stelsel. Het gaat
daarbij om het stellen van een basiseis aan de deskundigheid van deskundige werknemer
in OR-plichtige bedrijven. De deskundige werknemer in OR-plichtige ondernemingen die
de ondernemingsraad ondersteunt dient een relevante opleiding gevolgd te hebben op
tenminste MBO-niveau. Daarbij is te denken aan een erkende opleiding middelbaar veiligheidskundige
of middelbaar arbeidshygiënist. Deze werknemer dient te zijn ingeschreven in een (nog
in te richten) register Preventieadviseur OR. De ondernemingsraad heeft instemmingsrecht
op de persoon van de deskundige werknemer. Dat recht is ook van toepassing op de aanwijzing
van een geschikte deskundige werknemer die specifiek tot taak heeft de ondernemingsraad
te adviseren en ermee samen te werken. Met deze opleidingseis wordt alleen de basisdeskundigheid
vastgelegd. Dat zal niet altijd voldoende zijn. De ondernemingsraad kan echter op
grond van de Wet op de ondernemingsraden aanvullende voorstellen doen aan de werkgever
over de gewenste deskundigheid, bijvoorbeeld ten aanzien van de aard, de specialisatie
en het niveau.
Naast de drie voornoemde punten adviseert de SER ook om de arbeidshygiënische kennis
op de werkvloer te verbeteren. Op dit punt ben ik nog onvoldoende gevorderd om een
concreet voorstel te doen. In mijn volgende voortgangsbrief zal ik hierop ingaan.
Verder zet het kabinet in op het verhogen van de naleving van de WOR. Uit onderzoek
blijkt dat wanneer een ondernemer een OR heeft ingesteld, hij deze vrijwel altijd
betrekt bij het arbeidsomstandighedenbeleid.24 Met meer OR’s worden meer medewerkers op de wettelijk voorgeschreven wijze bij het
arbeidsomstandighedenbeleid betrokken. Het streven is om in het vierde kwartaal 2025
met een aantal beleidsmaatregelen hiervoor te komen. Hiernaast zet het kabinet in
op deskundigheidsbevordering. Het geeft daarbij uitvoering aan het voornemen25 om het opstellen van een scholingsplan voor de OR wettelijk te regelen. Scholing
over arbeidsomstandigheden wordt dan een verplicht onderdeel van dit scholingsplan.
Het scholingsplan wordt meegenomen in de actualisering van de WOR.
2.4. Arbeidsgerelateerde zorg en arbocuratieve samenwerking
In de Arbovisie 2040 staat preventie centraal. De SER onderschrijft dit in het eerste
deeladvies.26 Goede arbeidsgerelateerde zorg helpt om langdurige uitval te voorkomen en bevordert
effectieve re-integratie van werkenden. Om de toekomstbestendigheid van de arbozorg
in Nederland te bestendigen zet ik in op innovatie en het verstevigen van de samenwerking
tussen arbo(kern)deskundigen en met de reguliere zorg.
2.4.1. Innovatie Arbozorg
Subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg (ZonMw)
In 2024 is ruim 14 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het 4-jarige subsidieprogramma
Innovatieve Arbozorg. Het doel van dit programma is het vergroten van de opleidingscapaciteit
en innovatie van de arbodienstverlening in Nederland, met focus op preventie. Vanuit
het veld bestaat veel belangstelling voor dit programma, dat wordt uitgevoerd door
ZonMw. Inmiddels is subsidie toegekend aan 9 projecten in de eerste lijn, gericht
op Versterking en innovatie van de opleiding en bij- en nascholing. Ook aan zes aanvragen
voor de tweede lijn, die ziet op samenwerking tussen(kern)deskundigen, is subsidie
toegekend. Het tijdvak voor de derde lijn, over duurzame kennisbenutting, staat open
voor aanvragen en sluit op 17 juni 2025.27
Onderzoeken Preventieve arbozorg
Om werkgerelateerde gezondheidsproblemen en/of uitval te voorkomen, moet iedereen
in Nederland gezond en veilig kunnen werken. Deze rechten worden gewaarborgd door
de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). In de gewijzigde Arbowet per 1 juli 2017 is
preventie door bedrijfsartsen meer centraal komen te staan. De implementatie van deze
preventieve taken is nog niet voldoende behaald. Dit bleek onder meer uit de evaluatie
van Cap Gemini (april 2020)28. Met de wetswijzigingen is een ontwikkeling in gang gezet, maar er moeten door alle
partijen nog stappen worden gezet om dit verder te implementeren en te laten landen
op de werkvloer volgens de bedoeling van de gewijzigde Arbowet. De focus van de arbodienstverlening
ligt nog vooral op verzuimbegeleiding. In opdracht van SZW onderzoekt het RIVM hoe
de uitvoering van preventieve taken door bedrijfsartsen kan worden bevorderd. Op basis
van ervaren belemmerende en bevorderende factoren, input van verschillende stakeholders
en wetenschappelijke literatuur is toegewerkt naar de ontwikkeling van een interventie
die bedrijfsartsen kan helpen meer tijd te besteden aan preventie. Het onderzoek wordt
dit jaar afgerond. Daarnaast heeft het RIVM een verkenning uitgevoerd naar het gebruik
van en de behoeften voor preventieve arbozorg bij zzp’ers en hoe zij de invulling
van deze zorg zien. Hieruit kwam onder meer naar voren dat ruim een derde van de zzp’ers
meerwaarde ziet in fysieke regionale locaties met een laagdrempelige, deskundig en
onafhankelijk Arbocentrum. De verkenning wordt dit jaar verdiept en vervolgens afgerond.
2.4.2. Arbocuratieve samenwerking
Instellingssubsidie NVAB
De NVAB (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) ontvangt een
instellingssubsidie van het Ministerie van SZW ter bevordering van de samenwerking
tussen professionals in de arbeidsgerelateerde en de reguliere zorg en het ontwikkelen
van richtlijnen. In 2025 wordt de richtlijn Overgang en Werk afgerond. Deze richtlijn
helpt bedrijfsartsen klachten van werkende vrouwen in de overgang beter te herkennen
en ze te begeleiden. Ook denken bedrijfsartsen mee met richtlijnen van andere medisch
professionals zodat arbeid een onderdeel wordt van deze richtlijnen voor huisartsen
en medisch specialisten. Deze instellingssubsidie wordt over de periode 2022 t/m 2024
geëvalueerd.
Onderzoek Klinisch Arbeidsgeneeskundige Zorg
Mede naar aanleiding van de motie van het lid Van Weyenberg c.s.29 over de inzet van klinische arbeidsgeneeskundige zorg in het ziekenhuis, zet ik in
op arbeidsgerichte zorg. Dit houdt in dat tijdens de behandeling en nazorg van zieke
werkenden de relatie met werk zoveel mogelijk in stand blijft. Mensen vallen daardoor
minder langdurig uit van werk of stromen eerder terug in het werkproces («werk als
medicijn»).
Ter uitvoering van de hiervoor genoemde motie heb ik de Nederlandse Vereniging voor
Klinische Arbeidsgeneeskunde (NVKA) in samenwerking met het Kennis Instituut Medisch
Specialisten (KIMS) en de beroepsvereniging van de bedrijfsartsen (NVAB) opdracht
gegeven een zorgmodel te ontwikkelen en de mogelijke bekostiging hiervan in beeld
te brengen. De eerste fase van het ontwikkeltraject is eind 2024 afgerond. Hierin
is het klinisch-arbeidsdeskundige zorgmodel uitgewerkt en nader gedefinieerd vanwege
de nog niet brede kenbaarheid en diversiteit van deze vorm van zorg. De resultaten
onderschrijven het beeld dat de verdere ontwikkeling van het beoogde zorgmodel mogelijk
is, zij het dat er ook nog belangrijke barrières liggen. In de lopende fase 2 wordt
een «bekostigingsarrangement» ontwikkeld, aansluitend op het zorgmodel waarin de organisatie
en financiering van de klinisch-arbeidsdeskundige zorg over alle stappen van een zorgtraject
zal worden beschreven. Ook bij deze fase zullen naast experts, de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa), het Zorginstituut Nederland (ZiN) en zorgverzekeraars worden betrokken. In
fase 3 wordt een regionaal, domeinoverstijgend zorgmodel opgeleverd, en een generieke
blauwdruk voor toepassing bij patiënten met andere typen aandoeningen dan oncologische.
Onderdeel hiervan is ook de verbinding met het sociale domein. Het eindrapport wordt
begin 2026 verwacht.
Terugblik Dag van Arbeid en Gezondheid
Op 27 november 2024 heeft de Dag van Arbeid en Gezondheid plaatsgevonden in Den Haag.
Dit congres werd georganiseerd door de Ministeries van SZW en VWS, met medewerking
van de Patiëntenfederatie Nederland. Deze goed bezochte dag voor professionals uit
zowel de reguliere zorg als de bedrijfsgezondheidszorg had als doel kennis uit te
wisselen en een platform te bieden aan samenwerkingstrajecten. In het ochtendgedeelte
was er ruimte voor het delen van ervaringen met arbocuratieve samenwerking in praktijk
en onderzoek. In het middaggedeelte zijn in thematische verdiepingssessies nieuwe
initiatieven gepresenteerd en ervaringen uitgewisseld. De dag heeft het belang van
samenwerking op het snijvlak van werk en gezondheid onderstreept. Het is een gezamenlijk
belang om ervoor te zorgen dat zieke werkenden tijdens de behandeling van hun ziekte
(gedeeltelijk) aan het werk kunnen blijven en na de behandeling weer terug kunnen
keren naar werk.
Zorg en Werk Netwerk
Op 25 juli 2024 is het Zorg en Werk Netwerk van het RIVM gelanceerd. Deze besloten
online community voor professionals uit de reguliere en arbeidsgerelateerde zorg is
een platform waar alle leden informatie kunnen vinden en delen over projecten, ideeën
of onderzoeken.
Ook biedt de community tools voor professionals in de praktijk en is het een platform
om andere professionals te vinden en met elkaar in gesprek te gaan. Inmiddels zijn
ruim 250 professionals lid van het Zorg en Werk Netwerk. Het Netwerk zal in 2025 worden
geëvalueerd.30
3. Tot slot
De ambitie van Arbovisie is nul doden en fors minder ongevallen en zieken door werk.
Om dat doel te bereiken zijn er verschillende acties van overheid, sociale partners
en andere betrokkenen nodig. Ik heb gekozen voor een gefaseerde aanpak om de Arbovisie
uit te werken. Met deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de acties die tot
nu toe zijn ingezet. In de komende jaren wordt hieraan vervolg gegeven en worden resterende
acties opgepakt. Hierover zal uw Kamer in een volgende voortgangsbrief worden geïnformeerd.
Bovendien ben ik voornemens in het najaar te reageren op het recent verschenen tweede
deel van het advies over Arbovisie 2040 van de SER.
De uitwerking van de Arbovisie kan alleen worden gerealiseerd door de actieve betrokkenheid
van verschillende stakeholders, zoals sociale partners, deskundigen en de Arbeidsinspectie.
Ik ben alle gesprekspartners dankbaar voor hun inbreng en zet de samenwerking dan
ook graag voort in het vervolgtraject. Samen zetten we ons vanuit onze eigen verantwoordelijkheid
in voor gezond en veilig werk.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid