Brief regering : Beantwoording vragen commissie over opvolging parlementaire verkenning Verward/onbegrepen gedrag en veiligheid
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 752
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2025
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Justitie van Veiligheid (JenV), de
Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg (LMZ), de Staatssecretaris
van Jeugd, Preventie en Sport (JPS) en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening (VRO) de antwoorden op de aanvullende vragen van het lid Mutluer (GL/PvdA)
en lid Michon-Derkzen (VVD) naar aanleiding van de Parlementaire verkenning verward/onbegrepen
gedrag en veiligheid.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Vragen opvolging parlementaire verkenning Verward/onbegrepen gedrag en veiligheid
Vragen naar aanleiding van financiële informatie in Kamerbrief over financieringsstromen
voor de aanpak van personen met verward en/of onbegrepen gedrag (brief 28 maart 20251).
1. Tijdens het Vragenuur van 21 januari 20252 gaf de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport aan dat er door VWS en JenV € 112
miljoen beschikbaar is gesteld voor een regionale aanpak van verward/onbegrepen gedrag.
Het is onduidelijk hoe dat bedrag is opgebouwd. Waar is dit bedrag op gebaseerd?
VWS heeft aan het eerste actieprogramma lokale initiatieven voor mensen met verward
gedrag (AVG) € 48 mln. bijgedragen. AVG had een looptijd van 4 jaar (2017 – 2021).
Dit programma heeft met ingang van 2021 een vervolg gekregen door middel van het huidige
Actieprogramma Grip op onbegrip (AGO). Het oorspronkelijke bedrag hiervoor was € 52
mln., betaald door VWS en had een looptijd van 5 jaar (2021–2025). Begin 2023 is er
ook een bedrag van € 64 mln. vanuit J&V overgeboekt naar ZonMw voor de uitbreiding
van het Actieprogramma Grip op Onbegrip. Deze uitbreiding is een aanvulling op het
Actieprogramma Grip op Onbegrip en beschrijft een traject van vier jaar: van 2023
t/m 2026. In totaal is er dus € 116 mln. beschikbaar voor het actieprogramma. Het
bedrag van € 112 mln. betreft het subsidiebudget. De programmakosten van ZonMw zijn
hier niet in meegenomen. Om projecten die van start zouden gaan vanuit de aanvullende
middelen van JenV ook voldoende tijd te geven, is de totale looptijd van het programma
verlengd tot en met 2027.
2. Opvallend is dat het bedrag op de J&V begroting voor de aanpak verward gedrag in
de beslisnota bij de kabinetsreactie3 (€ 26 miljoen) verschilt van het bedrag in de brief van 28 maart (€ 28,5 miljoen).
Er is dus een verschil van € 2,5 miljoen, dat volgens de brief van 28 maart besteed
wordt aan de levensloopaanpak en andere initiatieven. In de beslisnota stond nog dat
een bedrag van € 10 miljoen uit de € 26 miljoen (o.a.) naar de levensloopaanpak ging.
Kunnen de bewindspersonen ingaan op de verschillen in bedragen in de beslisnota en
de Kamerbrief van 28 maart?
Over de financieringsstromen met betrekking tot de aanpak van personen met verward
en/of onbegrepen gedrag hebben wij uw Kamer op 28 maart jl. bij brief geïnformeerd
in reactie op het verzoek van de VCK over inzicht in de financieringsstromen4. Voorgaande jaren was er structureel € 26 mln. beschikbaar op de begroting van JenV.
Deze middelen komen uit de coalitiemiddelen van Rutte IV. Een deel van de eerder beschikbare
middelen voor de aanpak personen met verward gedrag zijn per 2025 herverdeeld en worden
onder meer aan NIFP-rapporteurs besteed in het kader van de versterking van de strafrechtketen.
Het gaat hierbij in totaal om € 7,5 mln. Zie hiervoor ook de motie van de Leden Ellian
e.a. en de reactie hierop van de voormalige MJenV en MRb5.
Op de begroting van Jenv is nu in totaal structureel € 18,5 mln beschikbaar voor de
aanpak voor personen met verward/onbegrepen gedrag. De door u aangehaalde € 28,5 mln.
is de optelsom van deze € 18,5 mln en de € 10 mln. aan POK-middelen voor de Zorg-
en Veiligheidshuizen. Van het totaal van € 18,5 mln gaat tot en met 2026 € 16 mln.
naar het Actieprogramma Grip op Onbegrip (AGO) van ZonMw voor de brede aanpak voor
personen met verward/onbegrepen gedrag. De overige € 2,5 mln. per jaar wordt op dit
moment besteed aan initiatieven zoals de levensloopaanpak, het landelijk coördinatiepunt
beveiligde bedden en losse subsidies, zoals bijvoorbeeld aan Schiphol Social Work.
3. Hoeveel is er nu en de komende jaren beschikbaar voor de levensloopaanpak? Waar
worden de POK-middelen precies aan besteed? Worden deze ook aan de levensloopaanpak
besteed, omdat de POK-middelen aan de Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH-en) worden besteed
en de ZVH de levensloopaanpak uitvoeren? Kan hier een nadere toelichting en uitsplitsing
gegeven worden? Wat betekent het voor de ZVH’en (en de levensloopaanpak) als de POK-middelen
na 2027 niet langer beschikbaar zijn?
Voor dit jaar is er vanuit JenV en VWS € 3,5 mln. beschikbaar gesteld voor de coördinatiekosten
van de levensloopaanpak. Voor de komende jaren worden met betrokken partijen opties
uitgewerkt om de structurele financiering te borgen. In de brief van de Werkagenda
aansluiting reguliere forensische zorg wordt u hierover rond de zomer nader geïnformeerd.
Sinds 2021 hebben de ZVH-en specifiek voor de aanpak van mensen met (hoog) risicovol
verward gedrag € 10 mln. ontvangen uit de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag
(POK) middelen. De middelen zijn nu bestemd voor de versterking van de coördinatiefunctie
van de ZVH-en en het voeren van procesregie op deze doelgroep. Bij 30 van de 31 ZVH-en
zijn deze procesregisseurs aangesteld die regie voeren op de complexe, domein overstijgende
casuïstiek, waaronder de levensloopaanpak.
Deze middelen zijn vanuit het kabinet als een structurele bijdrage beschikbaar aan
gemeenten beschikbaar gesteld. De effectiviteit van de inzet van het totaal aan POK
middelen door gemeenten wordt volgens afspraak in 2026 geëvalueerd, met het oog op
inzet van de middelen in 2027 e.v. Op basis van het onderzoek ten behoeve van deze
evaluatie zal een uitsplitsing gegeven kunnen worden. Zonder deze middelen kunnen
de ZVH-en geen coördinatie en regie meer voeren op de Levensloopaanpak en op andere
(lichtere) persoonsgerichte aanpakken op mensen met verward en gevaarlijk gedrag.
Het succes van de levensloopaanpak is gebaseerd op de samenwerking tussen alle netwerkpartners
en daarvoor is regie op het proces en de werkwijze door de ZVH-en essentieel. Tevens
is het zo dat de ZVH-en voor de Levensloopaanpak procesregisseurs in dienst hebben
genomen die inmiddels veel kennis en ervaring hebben binnen deze aanpak. Deze kennis
en ervaring zullen in dit scenario eveneens verdampen.
4. Hoe wordt de financiering van het Actieprogramma Grip op Onbegrip (AGO) na 2026
geregeld? Kan de Minister garanderen dat er voldoende middelen structureel beschikbaar
blijven?
5. Hoe wordt zicht gehouden op de overige middelen die ingezet worden voor de aanpak
van verward gedrag, maar die niet nu niet specifiek aan deze aanpak toegedeeld worden
(politieoptreden, versterking van curatieve geestelijke gezondheidszorg, suïcidepreventie
en bijv. de aanpak van dak- en thuisloosheid?)
6. Kan de Kamer vanaf de begroting 2026 een overzichtconstructie6 ontvangen om overzicht te houden over alle middelen die gaan naar aanpak verward
gedrag?
Beantwoording van vraag 4, 5 en 6
De looptijd van het AGO (zie ook antwoord op vraag 1) is verlengd tot en met 2027.
Uitgangspunt van de gezamenlijke aanpak in de jaren 2025 en 2026 is dat op basis van
de beschikbare middelen zal worden bezien wat er nodig is om de bestaande initiatieven
verder te ontwikkelen en structureel te borgen en welke nieuwe initiatieven kunnen
worden ondersteund.
Op de begrotingen van JenV en VWS zijn vanaf 2027 structurele middelen gereserveerd,
specifiek voor de aanpak van personen met verward of onbegrepen gedrag. Dit betreft
vanaf 2027 structureel € 16 mln. bij JenV en circa € 7 mln. bij VWS. Het is juist
dat ten behoeve van de aanpak van personen met verward en onbegrepen gedrag ook andere
middelen worden ingezet. Het inzicht in de omvang van deze middelen is niet aanwezig,
omdat de daartoe benodigde toerekening aan deze specifieke doelgroep – vanuit een
diversiteit aan regelingen en uitvoerders – in de betreffende domeinen niet plaatsvindt.
Vragen naar aanleiding van kabinetsreactie op Eindrapport Parlementaire verkenning
verward/onbegrepen gedrag en veiligheid (Brief 18 november 20247)
Coördinatie en probleemeigenaarschap
7. Kunnen de bewindspersonen duidelijkheid geven over de structurele financiering
van de levensloopaanpak? Kunnen de bewindspersonen aangeven of de middelen die nu
in de Kamerbrief van 28 maart genoemd worden hiervoor voldoende zijn?
Voor 2025 is hiervoor een bedrag van ca. € 3,5 mln. opgenomen. Daarnaast wordt in
2025 ook een deel van de levensloopaanpak bekostigd via zorgverzekeraars en zorgkantoren.
Zoals bekend zal de huidige, tijdelijke oplossing voor het financieren van de coördinatietaak
van de levensloopaanpak vanaf 2026 komen te vervallen. In afstemming met betrokkenen
worden op dit moment opties uitgewerkt om structureel de financiering hiervan te borgen.
De inschatting van het aantal geïncludeerden bepaalt hoeveel middelen hiervoor nodig
zijn. In de brief van de Werkagenda aansluiting reguliere forensische zorg wordt u
hierover rond de zomer nader geïnformeerd.
8. Kan de Minister al vóór de evaluatie van de inzet van de structurele POK-middelen
in 2027 duidelijkheid geven over de structurele financiering van de ZVH, zodat er
geen tijdelijk gat ontstaat?
De Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) middelen zijn structureel
beschikbaar gesteld, waarvan € 150 mln. voor versterking van de dienstverlening bij
gemeenten. Hiervan is tot 2027 € 10 mln. expliciet voor de aanpak voor mensen met
(hoog) risicovol verward gedrag beschikbaar gesteld en toegevoegd aan de algemene
uitkering van het Gemeentefonds. Deze middelen worden nu besteed aan de versterking
van de coördinatiefunctie van de ZVH-en en het voeren van procesregie op de aanpak
door ketenpartners van deze doelgroep. Bij 30 van de 31 ZVH-en zijn deze procesregisseurs
reeds aangesteld, zij voeren regie op de complexe, domeinoverstijgende casuïstiek.
De vraag van de Vereniging Nederlandse Zorg- en Veiligheidshuizen (N-ZVH) met betrekking
tot de structurele financiering ziet niet op de basisinzet op deze doelgroep, maar
betreft onder andere een versterking hierop. Er zal dus op de Levensloopaanpak en
andere (lichtere) persoonsgerichte aanpakken op mensen met verward en gevaarlijk gedrag
geen gat ontstaan.
9. Wanneer zijn het Landelijk Kader doorontwikkeling ZVH en de samenwerkingsagenda
gereed, hoe wordt de samenwerkingsagenda precies geïmplementeerd en hoe committeren
de netwerkpartijen zich hieraan?
In het Landelijk Kader zijn de ambities van de ZVH-en voor de doorontwikkeling voor
2030 vastgesteld en omarmd door alle betrokken bestuurders uit het netwerk van de
Landelijke Stuurgroep Zorg en Veiligheid. Op dit moment worden de ambities door de
netwerkpartijen vertaald naar concrete doelstellingen en acties om tot een uitvoerbare
en actiegerichte samenwerkingsagenda te komen. De verwachting is dat de samenwerkingsagenda
eind september 2025 door de Landelijke Stuurgroep Zorg en Veiligheid wordt vastgesteld
en de komende jaren wordt gemonitord. Deze landelijke samenwerkingsagenda dient als
leidraad voor de doorvertaling naar plannen van regionale stuurgroepen zorg en veiligheid.
10. Hoe wordt naast inzet op meer uniformiteit bij de ZVH ook ingezet op meer bekendheid
van de ZVH, onder andere bij rechters, zoals de aanbeveling luidde in het eindrapport?
In de samenwerkingsagenda, die naar verwachting eind september 2025 gereed is, is
naast de inzet op harmonisering, ook de stevige positionering van de ZVH-en geprioriteerd.
De ZVH-en zijn voor veel professionals inmiddels al wel het logische regionale regiepunt
voor het aanpakken van problematiek in domein overstijgende samenwerking. Toch is
de herkenbaarheid, bekendheid en positionering nog vaak afhankelijk van lokale dynamiek,
individuele inzet of lokale structuren. De komende jaren zetten we samen met partners
in op het verstevigen van deze positie en herkenbaarheid, door de landelijke netwerkpartners
als ambassadeurs in te zetten binnen hun eigen netwerk op landelijk en regionaal niveau.
Er zal ook een landelijk communicatieoffensief worden gestart, gericht op bestuurders,
managers, beleidsmakers en professionals, waarin het verhaal van de ZVH-en zichtbaar
wordt gemaakt. Op deze manier wordt inzichtelijk waar het verschil wordt gemaakt,
welke mensen en organisaties daaraan bijdragen en nodig zijn, en wat gezamenlijk wordt
bereikt. Een mooi voorbeeld hiervan is het Landelijk Kader «Met zorg aangepakt» dat
in november 2024 is gepubliceerd.
11. Blijft de Minister van BZK ook procesregisseur van de interdepartementale aanpak
personen met verward/onbegrepen gedrag na 2025? Zo nee, waarom niet en wie gaat de
coördinerende functie dan overnemen? En waarom is gekozen voor een dergelijke korte
periode?
In de brief aan uw Kamer van 18 november 2024 is aangegeven dat de (tijdelijke) rol
van procesregie door de Minister van BZK vooralsnog de periode tot en met 2025 betreft.
Inmiddels is door betrokken bewindspersonen besloten, indacht de aanbeveling van de
parlementaire verkenning en de benodigde aanpak van de problematiek, om die periode
te verlengen tot en met 2026.
12. Zijn er voldoende mogelijkheden tot procesregie van het Ministerie van BZK als
er geen verantwoordelijkheden, wetgeving en budgetten overgaan? Welke doorzettingsmacht
heeft de procesregisseur?
In lijn met de aanbeveling van de parlementaire verkenning is bezien op welke wijze
deze het beste opvolging kan krijgen. Afgesproken is dat de Minister van BZK tijdelijk
de rol van procesregisseur vervult. Met als doel het versterken van de verbinding
en integrale aanpak van de problematiek, met instandhouding van ieders verantwoordelijkheid.
Belangrijk in de afgesproken werkwijze is dat de betrokken departementen gedurende
de genoemde periode een gezamenlijk programmamanagement voeren, gepositioneerd onder
verantwoordelijkheid van de Minister van BZK. Daar zal ook de voortgang van de opvolging
van aanbevelingen worden bewaakt. Het overhevelen van bestaande verantwoordelijkheden
voor wetgeving en financiën is, anders dan de nu gemaakte afspraken over gezamenlijk
optrekken onder procesregie van de Minister van BZK, niet mogelijk. Het gaat hierbij
niet zo zeer om doorzettingsmacht maar om in samenspraak vanuit de benodigde deskundigheid
en perspectieven de goede maatregelen te treffen.
13. Hoe gaat de Minister van BZK opvolging geven aan de aanbeveling om de overkoepelende
wetgevingsagenda te coördineren? Hoe kijken de bewindspersonen naar medeondertekenen
of (verplicht) raadplegen van de Minister van BZK bij wetten of besluiten over de
thematiek?
Uitgangspunt is dat nieuw beleid en nieuwe wetgeving die relevant is voor de problematiek
van verward en onbegrepen gedrag betrokken wordt in de gezamenlijk aanpak. Daarmee
wordt ook de betrokkenheid van de Minister van BZK geborgd. Als procesregisseur zal
BZK een rol nemen om de samenhang van dit beleid en deze wetgeving te bevorderen.
Hierin neemt het afgesproken gemeenschappelijke programmamanagement een faciliterende
rol.
Het vertrekpunt is dat de bewindspersonen primair verantwoordelijk zijn voor wetgeving
op hun eigen beleidsterrein. Medeondertekening van de Minister van BZK ligt voor de
hand bij wetgeving met belangrijke effecten voor decentrale overheden en – gedurende
de periode van tijdelijke procesregie – ook voor overige wetgeving die direct verband
houdt met de aanpak van de problematiek van verward en onbegrepen gedrag.
E33-meldingen uitsplitsen
14. Kunnen de Ministers aangeven waarom gedifferentieerd labelen van E33-meldingen
door de politie volgens hen geen meerwaarde heeft? Wordt daarmee niet juist duidelijk
of er meer of minder mensen met verward/onbegrepen gedrag zijn, iets dat nu uit de
stijging van het aantal meldingen niet af te leiden is? Hoe gaan de bewindspersonen
dit anders bijhouden?
15. De politie zet in plaats daarvan in op moderne data science technieken om meer
inzicht te krijgen in de omvang en «context» van de problematiek. Wat houdt dat in?
Waarom is dat wel een manier om meer inzicht te krijgen in het aantal personen met
verward/onbegrepen gedrag?
Antwoord op vraag 14 en 15
Op het moment dat een incident geregistreerd wordt bij de politie, krijgt deze een
incidentcode. Zo registreert de politie incidenten met verward en/of onbegrepen gedrag
in principe met de code E33. Ook als het incident later een andere aard blijkt te
hebben, wordt de initiële code veelal niet aangepast, dit heeft binnen de totale werklast
van de politie namelijk geen prioriteit en heeft ook geen invloed op de afhandeling
van het incident. De politie bezit ook niet de (medische) deskundigheid om een diagnose
te stellen van de soort of de oorzaak van verward en of onbegrepen gedrag die nodig
is om een accurate verdere onderverdeling maken. In de praktijk kan het dus voorkomen
dat een E33-incident later beter een andere code had kunnen krijgen. Bovendien kunnen
ook andere incidenten een verband hebben met verward en/of onbegrepen gedrag, bijvoorbeeld
een poging tot zelfdoding. De maatschappelijke klasse E33 geeft slechts een beeld
van de incidenten waar de politie bij betrokken is en is nooit bedoeld (geweest) om
heel specifiek op te verantwoorden. Het is niet een code die door andere instanties
wordt gehanteerd, maar wel bekend is. Inzet op verdere gedifferentieerde labeling
van E33-incidenten heeft daarom geen meerwaarde voor de inzet van politie of de bredere
aanpak en zorgt voor extra druk op de politiecapaciteit door trainingen en administratieve
lasten.
Het Informatie-Analyse-Team van Justitie en Veiligheid (IAT) van het Ministerie van
JenV en de politie in de periode 2017–2022 een thematische analyse uitgevoerd naar
de meldingen en incidenten van personen met verward/onbegrepen gedrag die met de politie
in aanraking zijn gekomen. Zoals aan uw Kamer gemeld laat de analyse van het Informatie
Analyseteam zien dat dat één persoon kan zorgen voor meerdere incidenten waar de politie
bij betrokken is. Dit betekent dat de stijging van het aantal E33-incidenten niet
per definitie wil zeggen dat de omvang van de groep personen met verward/onbegrepen
gedrag groeit.
Door onder meer een analysemethode met tekstquery’s in het politieregistratiesysteem
heeft het IAT incidenten met personen met verward/onbegrepen gedrag geïdentificeerd.
Op deze manier is de initiële labelling minder relevant, en is het mogelijk inzicht
te krijgen in een grotere, relevante categorie dan alleen de als E33 geregistreerde
incidenten. Vervolgens is bepaald welke unieke personen bij deze meldingen betrokken
waren. Door deze analysemethodiek periodiek te herhalen is het mogelijk inzicht te
houden in zowel het aantal incidenten als het aantal personen zoals geregistreerd
bij de politie te monitoren. Bovendien maakt deze methodiek het mogelijk om relevante
context te verbinden aan deze incidenten en betrokken personen. Voorbeelden hiervan
zijn het inzicht in de hotspots van incidenten of de koppeling met CBS-data over betrokken
personen.
Om een nog beter kwalitatief en kwantitatief beeld te krijgen wordt in aanvulling
op de IAT analyse een onderzoek uitgevoerd naar de politie-inzet bij incidenten met
personen met verward/onbegrepen gedrag en hoe de politie hier mee om kan gaan met
de blijvende druk van dergelijke incidenten in de samenleving. De eerste onderzoeksresultaten
zullen naar verwachting eind 2025 bekend zijn.
Om ook inzicht te krijgen over de groep personen met verward en/of onbegrepen gedrag
die niet bij de politie bekend is ZonMW een project gestart om te komen tot een brede
monitor om een beter kwantitatief beeld te krijgen op landelijk en regionaal niveau.
16. ZonMw werkt aan een monitor/dashboard met indicatoren, om een beter kwantitatief
beeld te krijgen op landelijk en regionaal niveau. Wanneer wordt de monitor van ZonMW
verwacht? Wat voor type indicatoren wordt in deze monitor opgenomen? Zal deze monitor
ook inzicht geven in de omvang van de problematiek van mensen met verward/ onbegrepen
gedrag?
ZonMw is op dit moment in gesprek met enkele partijen om te verkennen of een landelijke
monitor meerwaarde biedt ten aanzien van reeds bestaande monitors. Hier zal na de
zomer duidelijkheid over zijn. ZonMw bekijkt daarnaast de mogelijkheden om gemeenten
in de gelegenheid te stellen om met behulp van lokale databronnen, bijvoorbeeld die
nu beschikbaar zijn bij GGD, beter zicht te krijgen op de doelgroep. Om vervolgens
te kijken of deze bronnen doorvertaald kunnen worden naar landelijk niveau.
Verlichten werklast politie
17. Op basis van welke experimenten concluderen de bewindspersonen precies dat de
aanwezigheid van GGZ in de meldkamer geen toegevoegde waarde heeft? Zijn de bevindingen
hetzelfde voor heel Nederland, of zijn er verschillen per regio?
In de periode 2018 tot 2020 zijn er experimenten uitgevoerd in vier verschillende
regio’s in Nederland; Twente, Gelderland-Midden, Flevoland en Haaglanden. Bij deze
experimenten was acuut psychiatrische hulpverlening (APH) deeltijd of voltijd aanwezig
op de meldkamer. De experimenten onderstreepten dat nauwe samenwerking tussen alle
betrokken partijen, zoals de meldkamer, de crisisdienst ggz en huisartsenspoedpost,
van belang is in de aanpak van personen met onbegrepen of verward gedrag. Daarbij
is veel aandacht nodig voor het maken van goede afspraken over onder andere samenwerking,
verwachtingen en veiligheid. Wel bleek dat de APH-triagist slechts een enkele keer
tijdens een dienst werd ingezet voor een melding of het geven van advies. Daarom werd
de inzet van de ggz-medewerker op de meldkamer uiteindelijk als te kostbaar ervaren,
zeker in tijden waarin schaarste van zorgpersoneel landelijk alleen maar toeneemt.
Daarom is het belangrijk te investeren in duidelijke samenwerkingsafspraken, bijvoorbeeld
binnen het samenwerkingsverband zorgcoördinatie. Op die manier kan de nauwe samenwerking
die nodig is voor de aanpak van personen met onbegrepen gedrag effectief vorm krijgen.
Daarbij is het essentieel rekening te houden met de schaarse regionale situatie en
de specifieke behoeften in een gebied.
18. In welke regio’s gaan de pilots waarbij de «ambulance via de meldkamer» wordt
verplaatst naar het Regionale Zorg coördinatiecentrum (ZCC), plaatsvinden? Is het
de bedoeling dat dit op den duur een uniforme werkwijze wordt voor alle regio’s of
is het ook mogelijk dat in sommige drukke regio’s aanwezigheid van GGZ op de meldkamer
wel mogelijk is?
De pilots onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is de meldkamerfunctie ambulancezorg
geheel of gedeeltelijk buiten de meldkamer uit te voeren. Hierbij is het mogelijk
dat de meldkamerfunctie ambulancezorg zich buiten de meldkamer verplaatst naar de
zorgcoördinatielocatie, of dat zorgcoördinatie in de nabijheid van de meldkamer ambulancezorg
wordt georganiseerd. Bij de pilots is oog voor de (multidisciplinaire)samenwerking
binnen zowel de meldkamer als de zorg. Op dit moment zijn er twee pilotaanvragen goedgekeurd.
Dit betreft een pilot in Midden-Nederland en een pilot in Flevoland/Gooi en Vechtstreek.
Bij beide pilots wordt de meldkamerfunctie ambulancezorg verplaatst naar dezelfde
locatie waar zorgcoördinatie plaatsvindt, en waar ook het contact met de ggz is.
Naar aanleiding van de uitkomsten van de pilots wordt er een besluit genomen over
de toekomstige aansluiting tussen de meldkamerfunctie ambulancezorg en zorgcoördinatie.
Deze uitkomsten worden begin 2027 verwacht. Tot die tijd kan nog niet worden aangegeven
hoe de werkwijze er in de toekomst uit gaat zien.
19. In hoeverre heeft het landelijk Meldpunt Zorgwekkend Gedrag nu brede bekendheid?
Het landelijk meldpunt onderhoudt structureel contact met de regionale en lokale meldpunten
door middel van periodieke nieuwsbrieven, werkbezoeken op locatie bij de meldpunten
zelf en door middel van het organiseren van fysieke netwerkbijeenkomsten, waaronder
de landelijke netwerkdag voor regionale en lokale meldpunten.
Er is ook een besloten digitale community voor de meldpunten beschikbaar waar het
landelijk meldpunt relevante informatie deelt, webinars organiseert en overleg faciliteert
tussen het landelijk meldpunt en de regionale en lokale meldpunten. Bij wijzigingen
in contact- en bereikbaarheidsgegevens leveren de meldpunten bij het landelijk meldpunt
de contactgegevens aan die nodig zijn om landelijke dekking van telefonische bereikbaarheid
te garanderen en de bereikbaarheid per mail voor de politie in het kader van de meldingen
die de politie aanreikt aan de meldpunten. Hierdoor zijn de contactgegevens altijd
up to date en weten de regionale meldpunten en het landelijk meldpunt elkaar te vinden.
Daarnaast wordt het landelijk meldpunt op de relevante webpagina’s van stakeholders
structureel onder de aandacht gebracht, zoals de website van de VNG, de website van
de GGD én de website van het Rijk.
De Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport van VWS is voornemens om ook dit
jaar de landelijke campagne te herhalen om de bekendheid onder burgers te vergroten.
20. Wat waren de bevindingen uit de evaluatie van de communicatiecampagne om het Meldpunt
bekender te maken? Hoe verhoudt dit Meldpunt zich tot initiatieven in steden zoals
het nummer dat de gemeente Amsterdam heeft ingesteld voor niet-acute meldingen?
Uit de evaluatie blijkt dat de communicatiecampagne goed zichtbaar was op relevante
locaties en een groot bereik had.
Het landelijk meldpunt zorgwekkend gedrag is een landelijk telefoonnummer (0800–1205),
waar zowel burgers als professionals gebruik van kunnen maken. Via dit telefoonnummer
wordt de beller doorgeschakeld naar het advies- en meldpunt van zijn regio/gemeente
voor het melden en bespreken van niet-acute situaties omtrent zorgwekkend gedrag.
Het landelijk meldpunt fungeert dus als laagdrempelige toegangspoort richting lokale
meldpunten. Zij verzamelen informatie en bepalen of, en zo ja welke, vervolgactie
nodig is.
Het meldpunt Amsterdam heeft onlangs het meldpunt zorgwekkend gedrag en het meldpunt
woon-overlast samengevoegd. Ook in andere regio’s worden er meldpunten samengevoegd.
Het staat gemeenten vrij om de scope van de meldpunten zelf te bepalen. Zij hebben
namelijk lokale beleidsvrijheid.
21. De bewindspersonen vermelden dat het Actieprogramma Grip op Onbegrip (AGO) via
het Ministerie van JenV 20 miljoen euro voor projecten gericht op «vroegsignalering
en opvolging in de wijk» beschikbaar heeft gesteld. Er zijn 43 projecten toegekend
en daarbij zijn inmiddels 98 gemeenten betrokken. Welke van de AGO-projecten gericht
op vroegsignalering zijn best practices? Kunnen deze projecten landelijk en structureel
worden geïmplementeerd als zij succesvol zijn?
De aanpak met inzet van een wijk-GGD’er heeft zich bewezen, er zijn inmiddels 55 projecten
gestart waarbij 115 gemeenten zijn betrokken. Hiermee gaan we richting landelijke
implementatie. Het Landelijk coördinatiepunt wijk-GGD is ondergebracht bij het Centrum
voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Dit coördinatiepunt draagt bij aan
de inhoudelijke inbedding van het beroepsprofiel Wijk-GGD door het profiel, taken
en verantwoordelijkheden van de Wijk-GGD’er vast te stellen. Daarbij kijken zij onder
andere naar werkzame elementen om meer zicht te krijgen in de minimale vereisten waar
het beroepsprofiel aan moet voldoen.
In het interdepartementale programma bespreken we wat er nodig is om initiatieven
zoals de wijk-ggd’er verder door te ontwikkelen en kijken we of de werkbare onderliggende
elementen structureel behouden kunnen blijven. Daarbij moeten we oog houden voor ruimte
voor regionale invulling.
22. Hoe gaat inzet op wat bewezen werkt en effectief is eruit zien? Wat is de evaluatiestrategie?
Centraal binnen de projecten van AGO staat het samen leren door te doen. Daarvoor
richten projecten een doorlopend leer- en verbeterproces in, waar regionale monitoring
en evaluatie onderdeel van is en wetenschappelijke, praktijk- en ervaringskennis wordt
samengebracht. Hierdoor kunnen ook in de toekomst nieuwe regionale vraagstukken gezamenlijk
opgepakt worden. Daarnaast loopt er binnen AGO een landelijk begeleidings- en evaluatietraject
(BE-Grip) met als doel om de leereffecten van activiteiten en interventies expliciet
te maken op landelijk niveau en uit te kunnen wisselen. Daarbij gaat het leren van
goede praktijk niet alleen om het ergens anders op dezelfde manier te implementeren
maar ook te kijken naar de onderliggende mechanismen en hoe deze kunnen worden toegepast
in de lokale situatie.
23. Wat betekent «verbinding leggen» met de Regionale kenniswerkplaatsen (RKOG) om
de wijkGGD’er toekomstbestendig te maken? Wat is precies een RKOG? Wie is daarvoor
verantwoordelijk?
Regionale kenniswerkplaatsen onbegrepen gedrag (RKOG) zijn regionale kennisinfrastructuren
die bestaan uit onderwijsinstellingen, zorg- en welzijnsorganisaties, praktijkorganisaties,
onderzoeksinstellingen, ervaringsdeskundigen én naasten. In een regionale kenniswerkplaats
werken professionals uit het sociaal-, zorg- en veiligheidsdomein samen met mensen
met onbegrepen gedrag en hun naasten aan regionale vraagstukken, het uitwisselen van
informatie en het ontwikkelen van oplossingen. De geselecteerde vraagstukken en ontwikkelde
oplossingen zijn in veel gevallen ook relevant voor de projecten vroegsignalering
(Wijk-GGD). Daarom vindt er uitwisseling tussen de projecten RKOG en vroegsignalering
plaats. Zo richt één regionale kenniswerkplaats zich specifiek op het doorontwikkelen
van wijk-GGD binnen de regio.
24. Betekent «toekomstbestendig maken» ook dat de wijk-GGD’er landelijk wordt uitgerold?
Zie het antwoord op vraag 21
25. Om welke «innovatieve manieren van werken» gaat het om de continuïteit van de
inzet van wijkagenten te waarborgen?
Op 21 februari 2025 heeft de Minister van JenV de Kamer laatstelijk geïnformeerd over
de zichtbaarheid en nabijheid van agenten8. In deze brief is aangegeven op welke wijze de politie, vanuit het gegeven dat de
politiecapaciteit begrensd is, zich inzet en ook blijft inzetten op verbinding met
de samenleving. Dit is noodzakelijk voor de vroege en tijdige signalering van afwijkend
gedrag in buurten en wijken. Ook samen met andere (zorg)partners in de wijk. Het is
noodzakelijk voor de politie om benaderbaar te zijn voor de mensen die over mensen
in hun omgeving een melding willen doen of hun zorgen daarover willen uiten. In deze
brief is gemeld dat de politiecapaciteit de afgelopen jaren al flink is gegroeid en
dat ook dit kabinet flink investeert in de slagkracht van de politie. De Minister
van JenV is in deze brief ook ingegaan op welke manieren de politie niet alleen poogt
fysiek aanwezig te zijn maar ook steeds meer online. Met innovatieve concepten en
digitale kanalen zal in de toekomst de politie ook steeds meer bereikbaar en toegankelijk
zijn. Deze digitale aanwezigheid en beschikbaarheid zal bestaan naast de daadwerkelijke
fysieke aanwezigheid in wijken en buurten. De signalerende rol van de politie evenals
de benaderbaarheid van de politie zullen hierdoor niet veranderen. De verbinding van
de politie met de bewoners is en blijft belangrijk.
26. Wanneer krijgen we een uitwerking van de gesprekken met de Beschermd Wonen Maatschappelijke
Opvang (BW/MO)-instellingen die openstaan voor crisisbedden? Wordt in de uitwerking
meegenomen dat in deze 24/7 plekken deskundige sociale- en zorghulpverlening aanwezig
is?
27. Zijn er ook mogelijkheden om de 24/7 beschikbare bedden bij andere organisaties
te beleggen?
Antwoord op vraag 26 en 27
Eind 2026 wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken met de
BW/MO-instellingen in het kader van crisisbedden. Daarin nemen we de aanwezigheid
van sociale en zorghulpverlening in de BW/MO instellingen mee.
28. In hoeverre is de module de-escalerend optreden op de Politieacademie een gerichte
training voor de omgang van politie met personen met verward/ onbegrepen gedrag?
29. Klopt het dat deze module nu nog niet door elke aspirant in de basisopleiding
wordt gevolgd? Zo nee, waarom niet en waar hangt het vanaf om dit wel op te nemen
in de algemene opleiding?
Antwoord op vraag 28 en 29
In de voortgangsbrief over de opvolging van de aanbevelingen uit de parlementaire
verkenning die u recent heeft ontvangen is over bovenstaande vragen over de opleiding
van agenten opgenomen:
De politie beziet voortdurend hoe zij het beste invulling kan geven aan haar taken
en welke werkwijzen daarvoor passend zijn. Zo is in het kader van deze aanpak recent
het onderwijsaanbod Zorg en Veiligheid geactualiseerd en wordt deze verder doorontwikkeld,
inclusief de module Personen met verward gedrag. Daarin is aandacht voor vroegsignalering
en preventie. Daarnaast zijn er verschillende (digitale) leermiddelen beschikbaar
over het thema, en wordt geëxperimenteerd met het verweven van de benodigde kennis
in bijvoorbeeld IBT-trainingen. In aanvulling op de landelijk gevalideerde leermiddelen,
verzorgen de eenheden zelf informeel onderwijs, zoals op vakdagen en in teambriefings.
De inzet van ervaringsdeskundigen is een vast onderdeel in het onderwijsaanbod.
Daarnaast is in de eenheden langs de lijn van één aanpak Veiligheid Voorop! onder
meer geïnvesteerd in lokale samenwerking en regie, en de deskundigheid van politiemedewerkers.
Deze aanpak richt zich op het zorgen voor veiligheid in acute situaties en in structureel
onveilige situaties, in samenwerking met partners. De politie zet in op een verdere
professionalisering en versterking van deze werkwijze binnen de politieorganisatie
en richting betrokken organisaties en (zorg)instanties. Zorg en Veiligheid casuïstieken
zijn vaak thema overstijgend en vragen van politie om een goede mono-regievoering.
Daarom is de politie aan het investeren in het structureel opnemen van een regisseur
Zorg en Veiligheid in elk basisteam.
Aanvullend op hetgeen er in de brief staat treft de politie in zijn optreden op straat
vaak situaties aan die op het eerste oog niet duidelijk zijn over wat er aan de hand
is. Om te voorkomen dat door de aanwezigheid en de taal en benadering van de agent
escalatie ontstaat is een juiste bejegening noodzakelijk. De inhoud van de module
de-escalerend optreden komt kort aan de orde in de basisopleiding van alle aspiranten.
In de module komt het omgaan met personen met verward/onbegrepen gedrag aan bod; dit
kan gaan om verschillende casussen en situaties waarin de-escalatie van belang is.
Er zijn vele vraagstukken die op de politie afkomen en dat vergt meer inzet van de
politieacademie dan mogelijk is. Daarom is voor deze oplossing gekozen.
30. Wat betekent «in gesprek zijn over verregaande ondersteuning» bij ZonMw-initiatieven
zoals street triage, geïntegreerde interventieteams, meldkamertriage en opvangplekken?
Betekent dit dat ingezet wordt op structurele landelijke beschikbaarheid van deze
best practices?
Er is een groot scala aan goed werkende praktijken in de regio’s geïnitieerd. De benadering
die als passend wordt ervaren is mensgericht, proactief, wijkgericht, herstelgericht,
gericht op meerdere leefgebieden, de-stigmatiserend en multidisciplinair. Via kennisindeling
stimuleert het Actieprogramma Grip op Onbegrip dat regionale partijen op basis van
kennis over goede praktijken een keuze en/of combinatie van praktijken kunnen inzetten
die passend is bij hun regionale context.
In het interdepartementale programma bespreken we wat er nodig is om de initiatieven
verder door te ontwikkelen en kijken we of de werkbare onderliggende elementen structureel
behouden kunnen blijven en daarmee verregaand kan worden ondersteund. Daarbij moeten
we oog houden voor ruimte voor regionale invulling.
31. In hoeverre ondersteunt het kabinet de politie hierbij (financieel)? Wanneer is
er duidelijkheid over deze «verregaande ondersteuning»?
Op dit moment loopt de financiering voor initiatieven van ZonMW tot en met 2027. Ook
de politie heeft enkele aanvragen daarvoor ingediend, veelal in samenwerking met partners
op lokaal en regionaal niveau. Zoals bekend draagt het Ministerie van JenV 16 miljoen
euro per jaar bij aan het Actieprogramma Grip op Onbegrip. Voor de verdeling van de
financiën na 2026 wordt in de komende periode overleg gevoerd met o.a. de VNG, maar
uiteraard ook met de politie en andere partners.
Daarbij betrekken we ook de uitkomsten van de inventarisatie die nu door de politie
wordt uitgevoerd naar alle lopende initiatieven binnen de eenheden op het snijvlak
van zorg en veiligheid (en dus ook de aanpak van verward/onbegrepen gedrag). Deze
wordt rond de zomer afgerond.
Informatie-uitwisseling
32. De beleidsreactie vermeldt dat een voorstel om de Openbare GGZ-taak (OGGZ-taak)
voor gemeenten weer (meer nadrukkelijk) op te nemen in de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015, met daarbij grondslagen voor gegevensverwerking door het meldpunt niet-acuut,
nu is opgenomen in het Wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein
(Wams). Wat regelt de Wams precies als het gaat om de bemoeizorg-taak (OGGZ) voor
gemeenten?
Het voorstel is om de definitie van het begrip maatschappelijke ondersteuning in de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan te passen. Door daar het volgende
onderdeel aan toe te voegen: «het bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg
(met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen).» Openbare geestelijke
gezondheidszorg wordt omschreven als: «de inzet ten behoeve van kwetsbare personen
die niet uit eigen beweging hulp vragen of die hulp mijden terwijl vanwege de aard
of complexiteit van hun problemen, maatschappelijke teloorgang of een lage kwaliteit
van leven en welzijn dreigt of al aan de orde is, met het oog op het bieden van hulp
aan of het laten aanvaarden van hulp door deze personen.» De gemeentelijke verantwoordelijkheid
om deze personen toe te geleiden naar de juiste zorg of ondersteuning betreft zowel
signalering als interventie. De gemeente identificeert een persoon die hulp nodig
heeft, maar zich niet zelf met een hulpvraag meldt, legt contact met hem, inventariseert
welke vormen van zorg en ondersteuning hem zouden kunnen helpen en tracht hem ervan
te overtuigen hulp te aanvaarden.
Dit is geen uitbreiding van het takenpakket voor de OGGZ-doelgroep, dit behoorde al
tot de taken van gemeenten. Het is bedoeld als verduidelijking van wat de wetgever
bedoeld met maatschappelijke ondersteuning in relatie tot de OGGZ-doelgroep.
In de Wams wordt daarnaast een rechtsbasis gecreëerd voor de gegevensverwerking. Door
de definitie van cliënt uit te breiden tot mensen ten aanzien van wie openbare geestelijke
gezondheidszorg wordt ingezet, worden de regels inzake gegevensverwerking, zoals vastgelegd
in hoofdstuk 5 van de Wmo 2015 van toepassingen en mag het college ook van personen
die in beeld komen in het kader van de openbare geestelijke gezondheidszorg gegevens
verwerken.
33. Worden alle wenselijke aspecten rondom bemoeizorg met de Wams geregeld?
Het wetsvoorstel Wams heeft tot doel knelpunten op het gebied van gegevensverwerking
bij de aanpak van (ernstige) meervoudige problematiek in het sociaal domein weg te
nemen. De GGD/GHOR Nederland heeft in aanloop naar het wetsvoorstel Wams aangegeven
dat het ontbreken van een expliciete wettelijke grondslag voor de openbare geestelijke
gezondheidszorg een belemmering vormt voor de uitvoering van hun werkzaamheden en
de daarvoor benodigde verwerking van persoonsgegevens. Om te voorzien in een wettelijke
grondslag voor de verwerking van gegevens, is het nodig die taak in de wet te expliciteren.
De gegevens die voor de openbare geestelijke gezondheidszorg worden verwerkt, zijn
meestal niet van de cliënt zelf verkregen, maar bijvoorbeeld van de politie, of de
woningcorporatie, omdat het geregeld mensen betreft die zorg mijden. Met de voorgestelde
regeling kan het college van B&W ook ten aanzien van mensen met wie zij bemoeienis
heeft, maar aan wie nog geen voorziening is verstrekt, persoonsgegevens verwerken.
Daarbij hoort ook het expliciteren van de taak van de meldpunten zodat AVG-conform,
in het kader van de doelbinding van de gegevensverwerking, op basis van een wettelijke
grondslag persoonsgegevens kunnen worden verwerkt door de meldpunten in het kader
van de OGGZ-taak.
34. Hoe kijken de bewindspersonen naar het opnemen van de OGGZ-taak voor gemeenten
in de Wet publieke gezondheid (Wpg), aangezien de Wpg de organisatie van de openbare
gezondheidszorg regelt?
Als het wetsvoorstel Wams wordt aangenomen, heeft het opnemen van de OGGZ-taak in
de Wet publieke zorg (Wpg) geen toegevoegde waarde meer.
35. In de Beleidsreactie onderzoeksrapporten Fataal steekincident van 17 december
20249 staat dat de ZVH-en vanuit J&V met incidentele middelen financieel worden ondersteund
bij de implementatie van de Wet gegevensverwerking samenwerkingsverbanden (Wgs). Daarbij
wordt bekeken of het mogelijk is dat er structureel privacy juristen en adviseurs
zorg en veiligheid met specifieke kennis over gegevensuitwisseling kunnen worden toegevoegd
aan de ZVH-en. Wanneer is er duidelijkheid over de inzet van adviseurs zorg en veiligheid
en privacy juristen bij de ZVH? Waar hangt dit vanaf?
Dit maakt onderdeel uit van het verzoek van de vereniging Nederlandse Zorg- en Veiligheidshuizen
(N-ZVH) om structurele financiering. Op basis van een nadere onderbouwing hiervan
door de ZVH-en, zal hierover het nadere gesprek tussen met de vereniging N-ZVH en
de Ministeries van VWS en JenV gevoerd worden.
36. Hoe worden deze functies precies ingevuld en is die invulling voor elk ZVH hetzelfde?
Krijgt elk ZVH beschikking over deze functies?
De wijze waarop het bureau van de ZVH-en wordt ingericht, is aan de ZVH-huizen. Dat
geldt ook voor de wijze waarop ZVH-en procedures vormgeven om te voldoen aan privacy-wetgeving.
37. In hoeverre leiden de genoemde initiatieven in de beleidsreactie op de parlementaire
verkenning er ook toe dat ketenpartners elkaars taken op niveau van individuele casus
leren kennen? Ontmoeten ketenpartners elkaar bij deze initiatieven ook concreet op
reguliere basis?
Het Actieprogramma Grip op Onbegrip draagt bij aan de versterking van de samenwerking
tussen ketenpartners binnen het zorg-, veiligheids- en sociaal domein die te maken
hebben met personen met onbegrepen gedrag. Dit gebeurt zowel op regionaal als op gemeentelijk
niveau. Een belangrijk onderdeel is dat betrokken partners betere structurele samenwerkingsafspraken
maken en elkaar beter weten te vinden zodat deze betrokkenen bij individuele casussen
goed op de hoogte zijn en samen kunnen doen wat nodig is. Het Actieprogramma stimuleert
op verschillende manieren het continu leren en verbeteren binnen deze samenwerkingsverbanden.
Rollenspellen, meelopen met elkaar en periodieke overleggen zijn concrete manieren
om de afstemming en samenwerking te verbeteren.
38. In de Beleidsreactie onderzoeksrapporten Fataal steekincident wordt verwezen naar
KEN!, het Kennis- en Expertisenetwerk voor privacy en gegevensdeling bij samenwerking
in het sociaal, het zorg- en veiligheidsdomein, en de HUB privacy, waar ketenpartners
ondersteuning over gegevensdeling kunnen vinden. Hoe bekend zijn KEN! en de HUB privacy
bij de relevante ketenpartners? Hoe wordt deze bekendheid vergroot?
De ZVH-en weten KEN! goed te vinden. Veel ketenpartners in het zorg- sociaal en veiligheidsdomein,
zoals OM, Politie en Reclassering zijn bekend met KEN!. Het Ministerie van JenV werkt
nauw samen met KEN! op verschillende onderwerpen waaronder de Zorg- en Veiligheidshuizen,
Preventie met Gezag, Mensenhandel, en de Levensloopaanpak. KEN! is onderdeel van het
Platform Sociaal Domein. Een initiatief van het Rijk en de VNG voor ondersteuning
van gemeenten en ketenpartners bij vraagstukken over privacy en gegevensdeling in
het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein. Via het netwerk van de alumni van de Leergang
«Privacy en gegevensdeling» die KEN! verzorgt neemt de bekendheid toe. Er is nu ook
speciale editie van de Leergang gericht op het sociaal domein. Via de steeds uitbreidende
netwerken krijgt het KEN meer naamsbekendheid. De Hub privacy heeft momenteel bijna
ca. 1.800 bezoekers per maand.
Meer mogelijkheden tot (gedwongen) hulpverlening bij zorgmijders
39. In de parlementaire verkenning is de aanbeveling gedaan om te verkennen wat de
mogelijkheden zijn om gedragsaanwijzingen door de burgemeester op te leggen en wat
de drempels daarbij zijn. Deze aanbeveling wordt niet opgevolgd. Kunnen de bewindspersonen
alsnog ingaan op drempels en mogelijkheden voor het opleggen van gedragsaanwijzingen
door de burgemeester? Kunnen zij daarbij ook mogelijkheden tot gedragsaanwijzing in
andere wetgeving dan de Wet aanpak woonoverlast meenemen?
De Gemeentewet (artikel 151d) maakt het opleggen van gedragsaanwijzingen door de burgemeester
mogelijk op grond van de Wet aanpak woonoverlast (Gemeentewet artikel 151d). Daarvoor
bestaan op zichzelf geen drempels als de gemeenteraad die bevoegdheid ook in de verordening
heeft vastgelegd. Het gaat hierbij om ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden
die redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Bij
overtreding van een gedragsaanwijzing (voorschrift) kan een last onder bestuursdwang
(of last onder dwangsom) worden uitgeoefend door de burgemeester. Dit kan ook een
tijdelijk huisverbod inhouden.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft op haar website
op basis van veel casuïstiek een groot aantal voorbeelden van gedragsaanwijzingen
opgenomen als handreiking aan gemeenten (zie voetnoot 1). Ook aan mensen met verward/onbegrepen
gedrag kan een gedragsaanwijzing worden opgelegd. Het is dan wel van belang, zoals
het CCV tijdens het Rondetafelgesprek op 30 mei 2024 aangaf, dat er ingezet wordt
op een aanpak met een juiste combinatie van hulp en handhaving. Dat betekent vanaf
het begin samenwerken met de zorg, in gezamenlijkheid bepalen wat een overlastgever
nodig heeft en afwegen of een gedragsaanwijzing met mogelijk een component hulpverlening
zou kunnen bijdragen aan het stoppen van de overlast.
Ook de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt de mogelijkheid
voor het opleggen van een gedragsaanwijzing. Het gaat daarbij om het toepassen van
selectieve woningtoewijzing in aangewezen kwetsbare gebieden waar de leefbaarheid
en veiligheid onder druk staat. Als de gemeenteraad deze mogelijkheid ook heeft vastgelegd
in de huisvestingsverordening kan aan woningzoekenden met een overlastgevend of crimineel
verleden een huisvestingsvergunning worden verleend waaraan voorschriften (ver- of
geboden) zijn verbonden in de vorm van een gedragsaanwijzing.
40. Zijn de bewindspersonen van mening dat er meer uniformiteit nodig is in de wijze
waarop gemeenten hun taken met betrekking tot bemoeizorg regelen?
Bemoeizorg is op grond van de Wmo 2015 de verantwoordelijkheid van gemeenten. De Wmo
is een gedecentraliseerde wet. Het is aan het college om op adequate wijze uitvoering
te geven aan de taken zoals deze in de wet zijn beschreven, waaronder bemoeizorg.
Het is aan gemeenteraden om hier op toe te zien.
Als gevolg is er diversiteit in de organisatie van bemoeizorg. We erkennen dat dit
soms lastig is. Daarom zijn we samen met Movisie bezig met een handleiding waarin
aanbevelingen beschreven worden voor de uitvoering van bemoeizorg. Deze handreiking
wordt eind 2026 opgeleverd.
41. Het Ministerie van VWS financiert een actieonderzoek door Movisie naar bemoeizorg
en mogelijke verbeteringen. Het actieonderzoek focust zich op het verbeteren van ketensamenwerking.
Hoe ziet die verbetering er concreet uit?
Movisie rondt het onderzoek naar bemoeizorg in 2026 af. Zij presenteren dan aanbevelingen
om de ketensamenwerking voor het bieden van bemoeizorg te verbeteren. Vanuit het Ministerie
van VWS kijken we welke bijdrage we kunnen leveren aan de aanbevelingen die uit het
onderzoek komen. Onderdeel van het onderzoek is ook het maken van een handreiking
waar de aanbevelingen in beschreven staan.
Inzet ervaringsdeskundigen
42. Kan het kabinet concreet aangeven wat de initiatieven uit de beleidsreactie betekenen
voor het betalen van ervaringsdeskundigen bij de hulp aan personen met verward gedrag?
Wanneer kan een ervaringsdeskundige wel en wanneer niet een beroep doen op betaling?
Onder welke voorwaarden is zo’n consult declarabel?
Binnen alle subsidierondes van het actieprogramma Grip op Onbegrip is de inzet van
ervaringsdeskundigen een voorwaarde. Dit moet in de begroting van de initiatieven
inzichtelijk worden gemaakt. Wat een passende vergoeding is voor de ervaringsdeskundigen
en naasten bepalen de projecten zelf. Ervaringsdeskundigen kunnen direct worden ingehuurd,
via een detachering of op basis van een vrijwilligersvergoeding.
43. Hoe ziet de inzet van ervaringsdeskundigen bij de politie eruit?
De inzet van ervaringsdeskundigen is een vast onderdeel in het onderwijsaanbod, zowel
inhoudelijk door het inbrengen van hun ervaringen over politie-optreden en bejegening
door agenten ingeval van incidenten als bijvoorbeeld door rollenspelen. Deze vinden
o.a. plaats tijdens trainingen en vakdagen.
44. Hoe gaan de ZVH-en, conform hun ambitie, meer ervaringsdeskundigen betrekken in
de aanpak van complexe casuïstiek? Op welke termijn kunnen zij worden ingezet?
45. Zijn er ook na 2025 voldoende middelen om ervaringsdeskundigen te bekostigen?
Antwoord op vragen 44 en 45
In het Landelijk Kader van de ZVH-en is de ambitie opgenomen om het perspectief van
de cliënt en van naasten te betrekken in de aanpak. Hoe dat precies wordt vormgegeven
is nu nog niet uitgewerkt. Als duidelijk is hoe dit in de praktijk zal worden vormgegeven,
zal gezamenlijk met de ZVH-en bekeken worden wat er verder nodig is voor implementatie.
In een volgende voortgangsbrief kan hier een update over gegeven worden.
Huisvesting en verblijfsplekken
46. Hoe gaat de Minister van VRO de regie houden over het beleid rondom huisvesting
bij personen met verward/onbegrepen gedrag? Hoe wordt de samenhang bewaakt tussen
de diverse initiatieven en de uitrol van pilots, zoals de Skaeve Huse? Hoe worden
deze initiatieven gemonitord en hoe wordt hierover (aan de Kamer) gerapporteerd?
47. Kunnen de bewindspersonen aangeven welke inzet er is om de Skaeve Huse landelijk
uit te rollen en hoe gemeenten hiertoe worden aangemoedigd?
48. Welke rol speelt het Wetsvoorstel Versterking regie op de volkshuisvesting hierin?
Kan het landelijk uitrollen van de Skaeve Huse in deze wet worden opgenomen?
49. Hoe wordt concreet bepaald voor welke aandachtsgroepen specifiek gebouwd wordt
en wat de aantallen zijn? Waar moet de financiering vandaan komen?
50. In de beleidsreactie wordt een onderzoek van adviesbureau Companen uit 2024 genoemd,
waarin inzicht wordt gegeven in de verschillende benodigde woonconcepten voor aandachtsgroepen,
inclusief de behoefte en de kosten ervan. Wat wordt nu concreet gedaan met het advies
van onderzoeksbureau Companen?
Antwoord op vragen 46, 47, 48, 49 en 50:
De regie op de aanpak personen met verward/onbegrepen gedrag ligt bij de Minister
van BZK. Voor vraagstukken rond de huisvesting van personen met verward/onbegrepen
gedrag is het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting, dat op dit moment bij
uw Kamer ligt voor behandeling, van groot belang. In dit wetsvoorstel zitten verschillende
elementen die zorgen dat overheden regie kunnen voeren over de huisvestingsvraag van
personen met onbegrepen/verward gedrag. Die regie kan worden gevoerd door middel van
de verplichte volkshuisvestingsprogramma’s die overheden moeten maken en de verplichte
urgentieregeling die wordt geïntroduceerd. Daarnaast wordt de realisatie van huisvestingsconcepten
voor personen met onbegrepen/verward gedrag op verschillende manieren gestimuleerd.
Voor het deel van de groep dat zelfstandig kan wonen (met zorg, begeleiding of ondersteuning)
is het beleid van de Minister van VRO gericht op het realiseren van passende en betaalbare
woningen. Het gaat daarbij om verschillende aandachtsgroepen, waaronder dak- en thuisloze
mensen, mensen die uitstromen uit een instelling voor beschermd wonen, forensische
zorg, intramurale zorginstellingen (GGZ en Gehandicaptenzorg), Jeugdzorg of (jeugd)detentie.
Een deel van de mensen met verward/onbegrepen gedrag valt in bovenstaande categorieën.
Gemeenten moeten in het volkshuisvestingsprogramma, dat zij op basis van het wetsvoorstel
Versterking regie volkshuisvesting moeten vaststellen, rekening houden met de woonbehoefte
van deze groepen en aangeven hoe zij gaan voorzien in de woonbehoefte.
Momenteel wordt gewerkt aan een afsprakenkader voor de huisvesting van aandachtsgroepen,
dat op regionaal niveau onderdeel wordt van de woondeals. Het afsprakenkader aandachtsgroepen
helpt gemeenten om de huisvestingsopgave voor de eigen gemeente als de regionale opgave
in beeld te brengen, en biedt input voor het op te stellen volkshuisvestingsprogramma.
Bij het huisvesten van aandachtsgroepen zijn uiteenlopende woonconcepten in omloop,
zoals begeleid wonen, kamertrainingcentra, beschut wonen, Skaeve Huse etc. Deze concepten
voorzien daarmee in een meer bijzondere woonbehoefte van deze groepen. Adviesbureau
Companen heeft onderzoek gedaan naar de huisvestingsbehoeften van aandachtsgroepen10.
Concreet wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende woontypes:
– Geclusterde zelfstandige woningen
– Geclusterde onzelfstandige woningen
– Zorggeschikte woningen
– Overige zelfstandige huurwoningen
– Overige onzelfstandige huurwoningen
Deze classificatie in woningtypes geeft de mogelijkheid om generiek te sturen op woningbouw
voor aandachtsgroepen, bijvoorbeeld met financiële regelingen. Op lokaal niveau zal
altijd verdere conceptontwikkeling benodigd zijn. De opgave zelf zal deels bottom-up
geformuleerd moeten worden. Regionaal ontstaat het beste zicht op de behoefte aan
woningtypes door de woonzorganalyses die uitgevoerd worden om de huisvestingsopgaven
voor aandachtsgroepen in kaart te brengen.
In het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting ook wordt ook geregeld dat
in elke gemeente verplichte urgentie categorieën moeten worden opgenomen in de urgentieregeling.
Het gaat dan om groepen mensen die onder de aandachtsgroepen vallen, en van wie de
spoedige huisvesting met een groot maatschappelijk belang dat gepaard gaat en die
zij voorrang krijgen bij de woonruimteverdeling. Daarnaast verplicht het wetsvoorstel
gemeenten om regionale afspraken te maken over de evenwichtige verdeling van de woonopgave
van deze wettelijk verplichte urgent woningzoekenden. Op die manier wordt gericht
gestuurd op een passende bijdrage van alle gemeenten aan deze opgave.
Diverse woonconcepten worden op dit moment ingezet voor mensen met verward/onbegrepen
gedrag, zoals Skaeve Huse en vormen van begeleid en gemengd wonen. Vorig jaar zijn
de knelpunten die gemeenten ervaren bij de realisatie van Skaeve Huse al in kaart
gebracht door het Ministerie van VWS, in samenwerking met de VNG en toegelicht in
de voortgangsrapportage voortgang Nationaal Actieplan Dakloosheid en Beschermd wonen
van 4 juni 202411.
Op 10 juni 2025 opent een nieuwe tranche van de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen,
waarbij € 30 miljoen beschikbaar is om betaalbare woningen voor aandachtsgroepen te
financieren. Onder de aandachtsgroepen vallen ook «personen met verward en onbegrepen
gedrag in combinatie met een hoog veiligheidsrisico die zelfstandig wonen». Gemeenten
kunnen woonconcepten als Skaeve Huse toevoegen om een deel van deze woonopgave in
te vullen. Uiteindelijk is huisvesting een lokale aangelegenheid. Lokaal moeten gemeenten,
corporaties, projectontwikkelaars, aanbieders en zorgkantoren samenwerken om passende
huisvesting te realiseren door in te zetten op nieuwbouw, flexwonen en door het beter
benutten van bestaande woonruimte.
Op 19 mei 2025 heeft de Kamer een brief ontvangen waarin wordt uiteengezet hoe dit
kabinet de middelen die beschikbaar zijn voor de woningbouw, de komende jaren inzet.
Het gaat om de Realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls, het Gebiedsbudget en de Grondfaciliteit
en enkele bestaande, specifieke, regelingen.
51. Kunnen de bewindspersonen toelichten hoe wordt ingezet op preventie en tegengaan
van dakloosheid door gemeentenen en hoe coördinatie daarop plaatsvindt? Kan worden
toegelicht hoe het tegengaan van huisuitzettingen door gemeenten eruit ziet?
Vanuit VWS worden gemeenten al breder ondersteund bij de huisvesting van aandachtsgroepen,
bijvoorbeeld vanuit de middelen van het Nationaal Actieplan Dakloosheid en het actieplan
dakloze mensen met een WLZ-indicatie, waarbij 5 tot 10 pilotregio’s van start gaan
om samenwerkingsafspraken te maken voor mensen die door het gebrek aan een passende
woonzorgplek in de maatschappelijke opvang verblijven. Met verhuurders en de VNG is
door het Ministerie van VRO afgesproken dat huisuitzettingen door betaalachterstanden
zoveel mogelijk worden voorkomen, onder meer doordat gemeenten meer doen aan vroegsignalering
bij schulden. Mede hierdoor is het aantal huisuitzettingen als gevolg van betaalproblematiek
de afgelopen jaren afgenomen.
52. In de beleidsreactie staat dat het kabinet met de maatregelen in de Werkagenda
aansluiting reguliere en forensische zorg van 24 november 202412 zal inzetten op meer passend zorgaanbod voor een specifieke groep mensen die langdurig
klinisch verblijf nodig hebben waarbij ook beveiliging beschikbaar is. In de Werkagenda
gaat Maatregel 3 inderdaad over het creëren van langdurig klinisch wonen en verblijf
voor cliënten die vanwege de ernst van hun problematiek, vaak met forensisch profiel,
nu nergens terecht kunnen. Is de realisatie van deze woonvoorzieningen al gestart?
De voorbereidingen voor de realisatie van langdurig klinisch verblijf zijn volop gaande.
Momenteel wordt er gekeken welke zorgaanbieders dit zorgaanbod willen gaan bieden.
Om hier meer bekendheid aan te geven zijn er een tweetal goed bezochte webinars geweest
waar de landelijk projectleider toelichting op de plannen heeft gegeven en is er een
nieuwsbrief verspreid. Zorgkantoren hebben dit zorgaanbod opgenomen in hun zorginkoopbeleid
dat per 1 juni wordt gepubliceerd, zodat potentiële zorgaanbieders – na beoordeling
van hun plannen- kunnen worden gecontracteerd en er later dit jaar gestart kan worden
met de concrete realisatie van de eerste plekken. Afhankelijk van het animo onder
zorgaanbieders, is de verwachting dat de eerste personen in het tweede kwartaal van
2026 kunnen worden geplaatst.
53. Hoe wordt maatregel 3 uit de Werkagenda gefinancierd? Voorziet deze maatregel
in de bedden die benodigd zijn in zorginstellingen voor de ca. 1500 personen met verward/
onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico?
Zoals toegelicht in de kamerbrief over de Werkagenda aansluiting reguliere en forensische
zorg van 25 november 2024 voorziet maatregel 3 in het creëren van passend aanbod voor
een specifieke groep van naar schatting 60 cliënten. Bij deze mensen is sprake van
complexe problematiek, zoals een combinatie van gedragsproblemen, een verstandelijke
beperking, problemen op het terrein van psychiatrie en verslavingsproblematiek, waarbij
vaak noodzaak is tot (relationele) beveiliging. Daar waar ze verblijven heeft hun
gedrag vaak een ontwrichtend effect op de teams die deze mensen begeleiden en behandelen.
Ook (kwetsbare) mede cliënten ondervinden hier nadelige gevolgen van. Op dit moment
gaan ze vaak heen en weer tussen de forensische en reguliere zorg. Nergens zijn ze
echt op hun plek en daarom worden ze met grote regelmaat overgeplaatst van de ene
naar de andere voorziening. Deze zorg wordt bekostigd vanuit de Wet langdurige zorg
(Wlz), aangezien uit de nadere uitwerking is gebleken dat deze specifieke groep cliënten
zich kwalificeren voor de Wlz.
54. Is er zicht op het aantal personen met verward/onbegrepen gedrag die niet zelfstandig
kunnen wonen, maar die geen beveiligingsproblematiek hebben? Zo ja, hoeveel? Wat gaat
het kabinet voor deze mensen doen?
We hebben hier geen zicht op. Er is geen specifieke indicatie voor personen met verward/onbegrepen
gedrag. Deze personen kunnen gebruik maken van regulier zorg- en ondersteuningsaanbod
binnen de Wmo en Wlz, zoals Beschermd Wonen en ggz.
Indieners
-
Indiener
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties