Brief regering : LVVN Beleidsvoorstellen uit Voorjaarsnota met CW 3.1 kaders (Beleidskeuzes Uitgelegd)
36 725 XIV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2025
Middels deze brief informeer ik de Kamer over de beleidsvoorstellen uit de Voorjaarsnota
waarbij een CW 3.1 kader (Beleidskeuzes Uitgelegd) verplicht is. Daarbij wordt conform
wetsartikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 per nieuw voorstel met significante
financiële gevolgen (€ 20 miljoen of meer in enig jaar) ingegaan op onder andere doelen,
instrumenten, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid
van het voorstel.
Voor het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur gaat het om
de volgende onderwerpen:
1. Mestbeleid 2026–2029
2. Renure en precisiebemesting
3. Compensatie ecoregeling
4. Robotisering en digitalisering
5. High Containment Unit
Voor de subsidie behoud grasland is reeds eerder een CW 3.1 kader naar de Kamer gestuurd.
De kaders behorende bij het maatregelenpakket Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel
(MCEN) volgen in een aparte Kamerbrief.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
1. Mestbeleid 2026–2029
Beleidskeuzes Uitgelegd
a. Doe(len)
De doelen van het mestbeleid in de periode 2026–2029 zijn:
1. Het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn is erop gericht verontreiniging van het milieu door
(te veel aan) stikstof en fosfaat vanuit de landbouw te voorkomen. Het actieprogramma
is erop gericht stappen te nemen in het terugdringen van nutriëntenverlies met als
doel om de nitraatconcentratie onder de 50 mg/l in het bovenste grondwater te krijgen,
het tegengaan van eutrofiëring, ervoor te zorgen dat er geen verslechtering van de
waterkwaliteit optreedt en dat een goede landbouwpraktijk wordt bedreven. Daarmee
wordt tevens voor nutriënten afkomstig van de landbouw een bijdrage geleverd aan de
KRW-doelen in 2027.Andere (neven)effecten zijn het beperken van emissies naar de lucht
uit mest van broeikasgassen en ammoniak en het verbeteren van de biodiversiteit. Tenslotte
wordt gestreefd naar een eenvoudiger, beter uitvoerbaar en handhaafbaar stelsel ten
dienste van sector en overheid.
2. De aanpak mestmarkt is gericht op het verlichting brengen op de mestmarkt, opdat
de mestafzetkosten dalen en de mestafzet voor boeren weer gemakkelijker wordt en daarmee
de fraudeprikkel wordt verlaagd.
2. Beleids-instrument(en)
Het 8e actieprogramma bevat een mix aan instrumenten, variërend van doelsturing, regulerende
(wet- en regelgeving) en stimulerende maatregelen, monitoring, toezicht en handhaving
tot kennisontwikkeling- en verspreiding en (innovatief) onderzoek (inclusief (praktijk)pilots).
Daarnaast vergt de situatie op de mestmarkt een adequate aanpak om de mestmarkt te
verlichten en daarmee een intensivering van de mestfraude-aanpak (TaskForce mestmarkt).
Deze maatregel is toegelicht in de Kamerbrief voor de aanpak mestmarkt van 13 september
2024 (Kamerstuk 33 037, nr. 559).
3A. Financiële gevolgen voor het Rijk
In totaal worden de kosten voor dit onderdeel van het mestbeleid voor de periode 2026–2029
geraamd op € 250 mln. De middelen voor doelsturing waterkwaliteit (w.o. meetsysteem
N-mineraal akkerbouw) vallen hier niet onder, die worden ten laste van het beschikbare
budget voor doelsturing en innovatie gebracht.
In de loop van 2025 wordt de precieze invulling van het 8e Actieprogramma nader uitgewerkt.
2026
2027
2028
2029
Totaal
I. Implementatie 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en uitvoering mestbeleid
1. Uitwerking 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn 2026–2029
Implementatie regulerende en stimulerende maatregelen, kennisontwikkeling- en verspreiding,
pilots.
15
20
20
20
75
2. Monitoring waterkwaliteit (Nitraatrichtlijn)
Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM, RIVM)
17,5
17,5
17,5
17,5
70
3. Uitvoering, toezicht en handhaving maatregelen uit het 7e en 8e actieprogramma
Uitvoering RVO
5
5
5
5
68
Uitvoering NVWA
12
12
12
12
II. (Nood)maatregelen aanpak mestmarkt
4. Aanpak Mestmarkt
9,5
9,5
9,5
8,5
37
Totaal mestbeleid
250
I. Implementatie 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en uitvoering
1. Uitwerking 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn 2026–2029 (€ 75 mln.). De Nitraatrichtlijn verplicht
lidstaten tot het opstellen van actieprogramma’s. Het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn geldt van 2026–2029.
2. Monitoring Nitraatrichtlijn: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (€ 70 mln.)
Het budget voor het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (RIVM en WeCR) is geraamd
met name op basis van de (geïndexeerde) kosten voor het meetnet gedurende het 7e AP. Daarbij wordt het meetnet aangevuld met bepaalde typen bedrijven om de representativiteit
en betrouwbaarheid van het meetnet te borgen indien er geen nieuwe derogatie wordt
verkregen en het derogatiemeetnet (dat nu onderdeel is van het LMM) vervalt.
3. Toezicht en handhaving mestbeleid: uitvoering RVO en NVWA maatregelen 7e actieprogramma (€ 68 mln.) De beschikbare toezicht- en handhavingscapaciteit wordt
zo veel mogelijk geoptimaliseerd en risicogericht ingezet met handhaving in gebieden/regio’s
met een hoge mestproductie ten opzichte van de plaatsingsruimte. Dit betreft de uitvoering
van ingezette maatregelen uit het 7e actieprogramma en de derogatiebeschikking, die worden doorgezet in het 8e actieprogramma. Het betreffende toezicht en handhaving van deze maatregelen moet
vanaf 2026 worden doorgezet (duurzame bouwplannen, bufferstroken, elektronisch mestregister,
VHS, GGH, rVDM). De opgenomen middelen zijn aanvullend op de structurele jaarplanmiddelen
voor RVO/NVWA vanuit artikel 24 begroting LNV voor de reguliere uitvoering van de
mestopdracht.
II. (Nood)maatregelen aanpak mestmarkt
4. Aanpak mestmarkt (€ 27 mln.)
De aanpak mestmarkt is gericht op het verlichting brengen op de mestmarkt, opdat de
mestafzetkosten dalen en de mestafzet voor boeren weer gemakkelijker wordt en daarmee
de fraudeprikkel wordt verlaagd. In het kader van de aanpak mestmarkt is een TaskForce
mestmarkt ingericht. Vanaf 2026 zal de inzet van deze TaskForce worden geïntensiveerd.
Deze inzet is gericht op monitoring van de ontwikkeling van de mestmarkt en specifieke
inzet van de uitvoeringspraktijk (RVO, NVWA en NVWA-IOD) en hierop gerichte handhaving.
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Het 8e actieprogramma zal naast doelsturing regulerende maatregelen bevatten voor landbouwers.
Hiertoe wordt (ontwerp) wetgeving opgesteld, waarbij in de toelichting wordt aangegeven
welke financiële gevolgen het betreffende voorstel heeft voor de betreffende sectoren.
Tegelijkertijd bevat het actieprogramma een mix aan instrumenten, waar mogelijk wordt
ook gekeken naar aanvullende stimulerende maatregelen.
Door de afbouw van de derogatie worden boeren geconfronteerd met hoge mestafzetkosten
vanwege de druk op de mestmarkt door de afbouw van de derogatie. De aanpak mestmarkt
is erop gericht de mestmarkt te verlichten waardoor kosten voor bedrijven dalen, ook
na 2025.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
Het mestbeleid beoogt het terugdringen van de af- en uitspoeling van nutriënten vanuit
landbouwgronden; dit zorgt voor verbetering van de waterkwaliteit, waarmee moet worden
voldaan aan de eisen van de Nitraatrichtlijn en wordt bijgedragen aan de doelen van
de Kaderrichtlijn Water.
In 2024 is een evaluatie van de Meststoffenwet uitgevoerd (Kamerstuk 33 037, 545). In dit kader is onderzoek gedaan naar de effecten van het ingezette mestbeleid
vanuit het 7e actieprogramma en de derogatiebeschikking. Een modelleringsstudie richting 2027 en
2033 laat zien waar het beleid al gaat leiden tot doelbereik voor grondwater (Nitraatrichtlijn)
en oppervlaktewater (KRW) en in welke gebieden nog een opgave ligt voor het 8e actieprogramma. Het ontwerp 8e AP zal worden doorgerekend (ex-ante) en met de Milieueffectrapportage en aansluitende
rapporten wordt de effectiviteit bepaald., daarna wordt in de loop van dit jaar definitieve
8e AP opgesteld, zodat het per 1 januari 2026 in kan gaan. Aan het einde van de looptijd
van het 8e actieprogramma zullen de effecten van de maatregelen uit dit programma worden onderzocht
als voorbereiding voor een op te stellen 9e actieprogramma.
Met de (nood)maatregelen aanpak mestmarkt wordt beoogd de druk op de mestmarkt te
verlagen. Hierbij wordt tegelijkertijd bijgedragen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn
en de KRW en verhoogt de kans dat meer grondgebonden kunnen blijven bestaan.
5. Nagestreefde doelmatigheid
Met het 8e Actieprogramma wordt een mix aan samenhangende instrumenten ingezet om te zorgen
voor een doelmatig programma. Het realiseren van de (Europese) waterkwaliteitsdoelen
via het mestbeleid zal daarbij ook in balans moeten zijn met het verdienvermogen van
de boer, uitvoerbaar moeten zijn in de landbouwpraktijk en uitvoerbaar en handhaafbaar
moeten zijn voor de overheid.
Voor de uitvoering wordt met name aangesloten bij partijen die nu reeds bij de uitvoering
van het mestbeleid zijn betrokken (o.a. RVO, NVWA, RIVM, Provincies, Waterschappen)
en die daarvoor benodigde kennis en autoriteit bezitten.
6. Evaluatieparagraaf
Iedere vier jaar wordt een Nitraatrapportage opgesteld op basis van gegevens van onder
andere het LMM. In deze rapportage worden de monitoringsgegevens van grondwater- en
oppervlaktewaterkwaliteit in Nederland weergegeven. De verbeteringen van de oppervlaktewater-kwaliteit
worden tevens gemeten in het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater,
dat door IenW wordt gefinancierd.
De ontwikkelingen van de mestmarkt worden gemonitord door de Taskforce mestmarkt.
Deze Taskforce (LVVN, RVO en NVWA) is opgericht voor de monitoring en signalering
van alle ontwikkelingen op de mestmarkt. De Tweede Kamer wordt regelmatig geïnformeerd
over de ontwikkelingen op de mestmarkt, waarin ook de voortgang en het effect van
voornoemde maatregelen wordt meegenomen.
In 2028 zal een volgende evaluatie van de Meststoffenwet worden uitgevoerd om vast
te stellen of de maatregelen uit de opeenvolgende actieprogramma’s en de aanpak mestmarkt
effectief zijn geweest.
2. Renure en precisiebemesting
Beleidskeuzes Uitgelegd
a. Doe(len)
Voor de productie en het gebruik van RENURE als kunstmestvervanger en voor aanvullende
emissiearme aanwendingstechnieken worden subsidieregelingen voorzien, waarmee technieken
worden gestimuleerd die bijdragen aan het verminderen van negatieve milieueffecten,
te weten het verminderen van de ammoniakemissies en de verbetering van de waterkwaliteit.
RENURE
De productie en het gebruik van RENURE als kunstmestvervanger kan het gebruik van
kunstmest verminderen zonder negatieve effecten op water en bodem. Het gebruik van
fossiele brandstoffen bij de productie van kunstmest is zeer hoog en met de inzet
van kunstmestvervangers kan de CO2-footprint van de landbouw dan ook worden verlaagd. RENURE in de vorm van ammoniumzouten
kunnen worden geproduceerd met een zogenaamde stikstofstripper, waarmee ammoniakverliezen
uit de stal of opslag kunnen worden verminderd. Stikstofstrippers kunnen ook worden
toegepast na vergisting van mest, waarbij biogas wordt opgewekt en methaanemissie
wordt gereduceerd. Productie en gebruik van RENURE draagt ook bij aan de verlichting
van de mestmarkt.
Precisiebemesting
Met emissiearme aanwendingstechnieken is een substantiële winst te behalen welke bijdraagt
aan het behalen van waterkwaliteits- en stikstofdoelen. Om emissiearm aanwenden te
stimuleren is het onderzoeksprogramma «Bemest op z’n Best» uitgevoerd. Doel van het
onderzoeksprogramma is om helder te krijgen welke nieuwe technieken veelbelovend zijn
om emissies verder te reduceren. Zo wordt gewerkt aan technieken die de ammoniakemissies
bij het uitrijden van drijfmest met tenminste 50% reduceren t.o.v. de zodebemester.
2. Beleids-instrument(en)
RENURE
Er is een subsidieregeling voorzien. Deze subsidieregeling RENURE voor agrariërs is
reeds aangekondigd in de Kamerbrief aanpak mestmarkt (Kamerstuk 33 037, nr. 559) en richt zich op het stimuleren van de productie van RENURE-producten.
Precisiebemesting
Door middel van een subsidieregeling kunnen emissiearme aanwendingstechnieken aangejaagd
worden. Het gebruik van de technieken kan de aankomende vier jaar worden gestimuleerd
middels de subsidie en daarna kan mogelijk worden overgegaan tot het voorschrijven
van technieken in regelgeving. De subsidieregeling is voor loonwerkers om het gebruik
van apparatuur te stimuleren waarmee perspectiefvolle ammoniak emissiereducerende
precisiebemestings-technieken die effectiever zijn dan de huidige wettelijk toegestane
technieken wordt gestimuleerd.
3A. Financiële gevolgen voor het Rijk
Kosten zijn inclusief uitvoeringskosten
Bedragen x € 1 mln
2026
2027
2028
2029
2030
Cum.
Stimuleren RENURE
7,5
21,5
21,5
29
15
94,5
Precisiebemesting
2,5
8,5
8,5
11
30,5
Totaal
10
30
30
40
15
125
RENURE
Melkveehouders zullen, nadat er een Europese toelating is voor RENURE, mogelijk gebruik
willen maken van RENURE-producten. Om dit mogelijk te maken zijn investeringen nodig
in installaties, ofwel voor een enkel boerenbedrijf of grotere installaties voor een
samenwerking van enkele boerenbedrijven.
De subsidie zal twee verschillende soorten verwerkingsinstallaties betreffen voor
het maken van RENURE:
1. Kleinere installaties op boerderijschaal;
2. Grotere, centrale installaties, onder andere bij vergisters.
Precisiebemesting
De kosten van de subsidieregeling zijn gebaseerd op een nieuwprijs van een bemester.
Er zal geborgd moeten worden dat technieken ook daadwerkelijk de beoogde emissiereductie
teweegbrengen in de praktijk. Daarvoor zal een handreiking, protocol of bijvoorbeeld
specificaties moeten worden opgesteld.
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Het 8e actieprogramma zal naast doelsturing regulerende maatregelen bevatten voor landbouwers.
Hiertoe wordt (ontwerp) wetgeving opgesteld, waarbij in de toelichting wordt aangegeven
welke financiële gevolgen het betreffende voorstel heeft voor de betreffende sectoren.
Tegelijkertijd bevat het actieprogramma een mix aan instrumenten, waar mogelijk wordt
ook gekeken naar aanvullende stimulerende maatregelen.
Door de afbouw van de derogatie worden boeren geconfronteerd met hoge mestafzetkosten
vanwege de druk op de mestmarkt door de afbouw van de derogatie. De aanpak mestmarkt
is erop gericht de mestmarkt te verlichten waardoor kosten voor bedrijven dalen, ook
na 2025.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
RENURE
Het mestoverschot in Nederland bedraagt ongeveer 59 miljoen kg stikstof. Het stikstofgebruik
uit kunstmest in Nederland is ongeveer 200 miljoen kg per jaar. De bemestingsruimte
voor RENURE-meststoffen is in Nederland daarmee wel aanwezig. Het zal echter aan de
markt, de regels bij de Europese toelating voor deze meststoffen en de productiecapaciteit
liggen hoe snel het bijdraagt aan het verminderen van de vraag naar kunstmest en de
oplossing voor het stikstofoverschot.
Met de (nood)maatregelen aanpak mestmarkt wordt beoogd de druk op de mestmarkt te
verlagen. Hierbij wordt tegelijkertijd bijgedragen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn
en de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Precisiebemesting
Naar verwachting zullen in 2025 enkele perspectiefvolle innovaties bekend worden.
Deze innovaties, waarvan de eerste in 2026 beschikbaar kunnen komen, zullen ten opzichte
van de zodenbemester een reductie van de ammoniakemissie bewerkstelligen van ca. 50%,
overeenkomend met ca. 6,5 kton indien dit sector breed wordt uitgerold.
Met deze subsidieregeling worden ondernemers gestimuleerd om emissiearme technieken
te gebruiken. Zeker wanneer bepaalde technieken op termijn worden voorgeschreven is
emissiereductie gegarandeerd.
5. Nagestreefde doelmatigheid
RENURE
Voor de uitvoering wordt met name aangesloten bij partijen die nu reeds bij de uitvoering
van het mestbeleid zijn betrokken (o.a. RVO, NVWA) en die daarvoor benodigde kennis
en autoriteit bezitten. Deze partijen zullen betrokken zijn bij de monitoring.
Het verwerken van mest tot RENURE-producten leidt tot een win-win situatie waarbij
door deze investering een boer geen kunstmest (met hoge CO2-footprint) hoeft te kopen, minder dierlijke mest hoeft af te voeren en vaak minder
ammoniak emitteert zonder daarbij het milieu op andere fronten extra te belasten.
Per bestede euro worden hiermee dus meerdere doelen gediend.
Precisiebemesting
Voor de uitvoering wordt met name aangesloten bij partijen die nu reeds bij de uitvoering
van het mestbeleid zijn betrokken (o.a. RVO, NVWA) en die daarvoor benodigde kennis
en autoriteit bezitten.
6. Evaluatieparagraaf
RENURE
Het Nederlands Centrum Mestverwaarding (NCM) maakt jaarlijks een landelijke inventarisatie
export en verwerking dierlijke mest. In 2028 zal een volgende evaluatie van de Meststoffenwet
worden uitgevoerd om vast te stellen of de maatregelen uit de aanpak mestmarkt effectief
zijn geweest.
Precisiebemesting
In 2028 zal een volgende evaluatie van de Meststoffenwet worden uitgevoerd om vast
te stellen of de maatregelen effectief zijn geweest. Uit deze evaluatie zal blijken
of aanvullende maatregelen nodig zijn. Dit kan onderbouwing bieden voor een wettelijke
voorschrift in regelgeving met aanvullende toegestane technieken.
3. Compensatie ecoregeling
Beleidskeuzes Uitgelegd
a. Doe(len)
De Eco-regeling is een jaarlijkse, vrijwillige regeling voor agrarische ondernemers
gericht op een toekomstbestendig landbouw- en voedselsysteem. Deelname aan de Eco-regeling
gaat voor boeren gepaard met kosten en gederfde inkomsten. De Eco-premie compenseert
deze factoren en vergoedt boeren voor geleverde prestaties die bijdragen tot matiging
van de klimaatverandering, efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen en tot staan
brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies. Op die manier stimuleert de Eco-regeling
blijvende gedragsverandering – een cruciale voorwaarde voor het behalen van stikstofreductie
en klimaatdoelen. De prestaties betreffen concrete aanpassingen in de bedrijfsvoering
die bijdragen aan bodem- en luchtkwaliteit, biodiversiteit, waterkwaliteit en landschap
en zijn een belangrijke stap naar een volhoudbaar landbouw- en voedselsysteem.
De compensatie stelt agrarisch ondernemers beter in staat ook komende jaren deel te
nemen aan de Eco-regeling, dan wel andere stappen te ondernemen om hun bedrijfsvoering
te verduurzamen. Immers, als deelnemers verlies maken op de Eco-regeling, zouden zij
zich mogelijk komende jaren niet meer op (kunnen) geven vanwege de te maken kosten
voor verduurzaming. De compensatie van € 50 mln. in 2026 is daarmee noodzakelijk om
te voorkomen dat boeren duurzame landbouwpraktijken afbouwen om inkomensdaling te
compenseren. Het doel van deze compensatie is kortom om de consistentie in vergoedingen
voor de Eco-regeling in 2026 te waarborgen en zo de verduurzaming van de sector voor
dit jaar te borgen in lijn met de motie van het lid Flach (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 55).
Met de Eco-regeling wordt het gros van de agrarisch ondernemers in Nederland bereikt.
In de afgelopen jaren hebben meer boeren meegedaan aan de Eco-regeling dan verwacht,
wat betekent dat het doelbereik hoger is, maar ook dat het budget wordt overschreden.
2. Beleids-instrument(en)
De Eco-regeling is onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Vanuit
Europese GLB-budgetten worden middelen ingezet om het tekort binnen de Eco-regeling
te compenseren. Deze middelen komen uit Pijler 1 van het GLB. Daardoor zal de geplande
overheveling van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2 verlaagd worden. Het ontstane
tekort binnen Pijler 2 zal aangevuld worden door nationale middelen in 2026. Deze
aanvullende middelen zullen specifiek toegevoegd worden aan de regeling Agrarisch
Natuur en Landschapsbeheer (ANLb).
De compensatie van de tariefkorting van de Ecoregeling in 2026 landt daarmee op de
LVVN-begroting in 2026 bij het ANLb. Aangezien het ANLb een regeling is die door de
provincies wordt uitgevoerd, zal het budget van € 50 mln. in 2026 via het Provinciefonds
worden uitgekeerd. De directe financiële gevolgen voor de Eco-regeling vinden plaats
binnen de Europese budgetten en zijn daarmee niet inzichtelijk op het LVVN-begrotingsartikel
Land- en tuinbouw.
3. Financiële gevolgen voor het Rijk
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat ecosysteemdiensten beloond moeten worden met langjarige
marktconforme financiële zekerheid. Het kabinet stelt bij Voorjaarsnota 2025 € 50
mln. beschikbaar vanuit de HLA-envelop van € 5 mrd. ten behoeve van het compenseren
van de Eco-premie in 2026.
Bedragen x € 1 mln
2026
2027
2028
2029
2030
Cum.
Compensatie
50
50
4. Nagestreefde doeltreffendheid
De inzet van de middelen is doeltreffend, omdat door het compenseren van de tariefkorting
wordt aangesloten bij de systematiek van de Eco-regeling zoals deze was bedoeld. De
tarieven zijn gebaseerd op een berekening van gemaakte kosten en gederfde inkomsten
per bedrijf, gebruikmakend van forfaitaire waarden voor twee regio’s in Nederland.
De compensatie voor de tariefkorting voorkomt dat boeren de gemiste inkomsten bij
een lager tarief gaan compenseren door duurzame landbouwpraktijken af te bouwen.
De Eco-regeling draagt bij aan een groot deel van de GLB-doelen, op het gebied van
bijvoorbeeld klimaatadaptatie, emissiereductie, beheer van landschapselementen, nutriëntenbeheer
en waterkwaliteit. De doeltreffendheid en puntentoekenning op de vijf doelen van de
Eco-regeling is verder beoordeeld door experts van de WUR (Kamerstuk 28 625, nr. 339 en bijlagen, 17 juni 2022). Door de middelen in 2026 uit te keren wordt de langjarige
verduurzaming van de landbouw ondersteund.
5. Nagestreefde doelmatigheid
De inzet van de middelen is ook doelmatig, omdat wordt aangesloten bij de systematiek
van de Eco-regeling en de compensatiebetaling wordt gekoppeld aan de Eco-premie. Bij
het niet compenseren van de tariefkorting zou het effect van de Eco-regeling deels
teniet kunnen worden gedaan, omdat boeren de niet-gecompenseerde gederfde inkomsten
zouden kunnen compenseren door minder rekening te houden met duurzaamheid. De doelgroep
van de compensatieregeling komt precies overeen met de deelnemers aan de Eco-regeling
die worden geconfronteerd met een tariefkorting. Hierdoor is ook geen sprake van extra
uitvoeringskosten, alsmede geen administratieve lasten voor boeren.
6. Evaluatieparagraaf
De Eco-regeling wordt in het kader van het GLB gemonitord en geëvalueerd, op deelname
en doelbereik per hectare. Jaarlijks wordt hierover gerapporteerd in de jaarlijkse
prestatieverantwoording aan de Europese Commissie. Deze verantwoording vindt plaats
in het kader van het Nationaal Strategisch Plan waarin lidstaat Nederland voor de
betreffende beleidsdoelen streefwaardes heeft opgenomen voor de periode 2023–2027.
De inzet van de onderhavige middelen wordt in dat kader beoordeeld.
4. Robotisering en digitalisering
Hoewel dit één post in de Voorjaarsnota betreft, zijn er twee losse CW 3.1 kaders
opgesteld.
Beleidskeuzes Uitgelegd Robotisering
a. Doe(len)
In het regeerprogramma van het kabinet Schoof is vorig jaar voor de land en tuinbouw
een apart innovatieprogramma aangekondigd voor robotisering gericht op het besparen
van arbeidskrachten. Door vergrijzing, beperkte instroom van jonge boeren en afnemend
aanbod van (buitenlandse) arbeidskrachten worden beschikbare arbeid en oplopende loonkosten
voor agrarische ondernemers een steeds nijpender probleem (SER, 2024). Eén van de
oplossingen is het vervangen van fysieke arbeid door robots.
De belangrijkste doelen van dit innovatieprogramma zijn:
• Arbeidsbesparing en arbeidskwaliteit. Door een versnelling van het gebruik van robots
in de agrarische praktijk kan op arbeidsinzet en loonkosten worden bespaard en productiviteit
en kwaliteit van het werk worden verhoogd. Robotisering kan werk in de agro-sector
interessanter en fysiek minder belastend maken en nieuwe beroepsgroepen aantrekken.
• Verduurzaming. Robotisering biedt nieuwe kansen voor het verduurzamen van de landbouw.
Het gaat bijvoorbeeld over het verlagen van inputs als meststoffen en bestrijdingsmiddelen
en reductie van emissies naar het milieu (precisielandbouw), verminderen van bodembelasting
(lichte machines) of het vergroenen van het energiegebruik (elektrificatie). Hierdoor
kan robotisering bijdragen aan het verbeteren van waterkwaliteit, bodemkwaliteit,
natuurkwaliteit en aan klimaatmitigatie en adaptatie.
• Robotisering kan ook een belangrijke stimulans zijn voor gevarieerde en weerbare
teelten zoals strokenteelten, pixelteelten (hoge gewasdiversiteit en biodiversiteit)
en biologische landbouw (geen chemische inputs). De extra arbeidsinzet voor het managen
van deze complexe teeltsystemen kan door robots worden uitgevoerd.
• Nieuwe verdienmodellen. Diversificatie van teelten en nabewerking van producten
door robots op het bedrijf zoals snijden, sorteren en verpakken kunnen bijdragen aan
nieuwe verdienmodellen (ketenverkorting) en risicospreiding in de bedrijfsvoering.
Verder kan robotisering bijdragen aan beleidsdoelen als
• Doelsturing. Door verdergaande digitalisering en dataverzameling met robots ontstaan
mogelijkheden voor doelsturing (kritische prestatie-indicatoren), digitale verantwoording
en ketensamenwerking.
• Internationalisering. Toenemende vraag naar robotdiensten op de Nederlandse thuismarkt
biedt kansen aan Nederlandse agritech-bedrijven en serviceproviders snel te innoveren,
door te groeien en te internationaliseren
De positieve koppeling tussen investeren in productiviteit én duurzaamheid kan ondernemers
extra stimuleren te innoveren met robots.
2. Beleids-instrument(en)
Voor introductie en opschaling van inzet van robots in de boerenpraktijk is een samenhangend
innovatieprogramma vereist. Er wordt gewerkt aan een meerjarig programma dat zoveel
mogelijk gebruik maakt van bestaande regelingen en instrumenten van LVVN. Voorbeelden
zijn de nieuwe regeling voor ExperimenteerLocaties, de KIA LWV, de Nationale Proeftuin
Precisielandbouw, het Actieprogramma Digitalisering, SABE en het GroenPact-techniek.
3. Financiële gevolgen voor het Rijk
Werkpakket
2026
2027
2028
2029
2030
Cum.
1. Onderzoek en prototypering (TRL1 2–5)
0
0
3,0
4,8
5,7
13,5
2. Ontwikkelen/vali-deren/demonstreren (TRL1 4–5–6, EIP)
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
2,5
3. Adoptie in de agrarische praktijk (TRL1 7–8)
2,0
2,3
2,4
2,4
2,4
11,5
4. Financiële ondersteuning opschaling (TRL1 9)
0
4
4
4
4
16
5. Robot & AI ontwikkelingen
0,7
0,7
0,7
0,7
0.7
3,5
6. Training,onderwijs, educatie
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
2,5
7. Wet & Regelgeving
0
0
0
0
0
0
8. Vergroten (afzet)markt voor robots (TRL1 9)
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,5
9. Externe capaciteit
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,5
10. Uitvoeringskosten
0,1
0,2
0,2
0,2
0,2
0,9
Totaal
4
8,4
11,5
13,3
14,2
51,4
X Noot
1
TRL = Technical Readiness
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Beperkt. Voor het meedoen aan dit programma worden geen financiële eisen aan ondernemers
gesteld. Wel wordt gevraagd tijd te investeren in het valideren van robotdiensten
op hun bedrijf. Ook wordt gevraagd hun ervaringen breed te delen met collega’s en
agrarische media.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
Arbeidsbesparing en arbeidskwaliteit
• In de land en tuinbouw zijn aanzienlijke besparingen mogelijk op inzet van fysieke
arbeid. Zo kan in de open teelten veel arbeid worden overgenomen door robots bij bodembewerking,
onkruidbestrijding, planten en zaaien, bemesting en bespuiting, oogsten, veldmonitoring
en irrigatiebeheer. Precieze cijfers ontbreken maar praktijkvoorbeelden voor bijvoorbeeld
onkruidbestrijding wijzen op arbeidsbesparing tot 80%. Ook in de glastuinbouw zijn
grote besparingen mogelijk. Het gaat bijvoorbeeld over werkzaamheden als gewasverzorging,
oogsten/plukken, sorteren, verpakken en logistiek.
• Robots kunnen veel werkzaamheden overnemen met een repetitief, vies of gevaarlijk
karakter (3D’s: dull, dirty, dangerous). Voorbeelden zijn taken als schoffelen, schoonhouden
van stallen of gebruik van bestrijdinginsmiddelen tijdens de teelt.
De mate van doeltreffendheid wordt voor een belangrijk deel bepaald door de kwaliteit,
betaalbaarheid en gebruikersvriendelijheid van de machines en opschaling in de sector.
Verduurzaming
• Door grootschalige inzet van robots voor precisiebemesting kan tot 35% reductie
van emissies voor ammoniak, tot 50% voor lachgas en tot 10% voor fosfaat worden gehaald.
• Gebruik van lichte robots betekent minder risico op bodemverdichting. Hierdoor verbetert
de bodemvruchtbaarheid en worden lachgasemissies uit de bodem gereduceerd.
• Robots kunnen een grote bijdrage leveren aan vermindering van gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Zo kan door locatiespecifiek te spuiten («spotspraying») reducties tot 70 a 95% worden
gehaald (Enorme besparing op middel door spotspraying ridderzuring – Precisielandbouw
voor alle telers. Robots die mechanisch of elektrisch onkruid bestrijden gebruiken
helemaal geen bestrijdingsmiddelen.
5. Nagestreefde doelmatigheid
Dit innovatieprogramma maakt gebruik van en bouwt voort op bestaand instrumentarium
van LVVN. Dit maakt een vlotte en efficiente start van het programma mogelijk.
Voor het stimuleren van een nog zeer prille markt met veel onzekerheden over bijvoorbeeld
kwaliteit, onderhoud en afschrijving van robots wordt een nieuw financieel instrument
ontwikkeld. Hiermee kunnen financiële risico’s voor aanbieders en afnemers van robots
worden beperkt. Door beschikbaarstelling van publieke middelen en een veelvoud aan
private middelen («leverage-effect») in een waarborgfonds worden zekerheden geboden
bij het aangaan van transacties. Deze zekerheden werken door naar investeerders die
kapitaal verstrekken aan robotica-startups en aanbieders van robots.
Door uitgebreide media-coverage worden vanaf de start zoveel mogelijk ondernemers
meegenomen. Hiervoor wordt samengewerkt met agrarische media met een wijdvertakt netwerk
in de sector. Het gaat bijvoorbeeld over het organiseren van webinars en seminars,
maken filmpjes en artikelen en organiseren van open dagen («strobaal-sessies») bij
ondernemers of publieksevenementen. Alle gecreëerde content is vrij van rechten en
kan door andere media worden overgenomen. Door deze aanpak kan zeer efficient kennis
en ervaringen worden gedeeld. Zo ontstaat een lerend netwerk.
6. Evaluatieparagraaf
Het programma wordt opgebouwd uit werkpakketten waarvoor doelen en deliverables concreet
(SMART) worden benoemd. Deze worden gebruikt voor het (tussentijds) evaluaren van
het programma.
Beleidskeuzes Uitgelegd Digitalisering
a. Doe(len)
Het pakket «Digitalisering» heeft als doel de doorontwikkeling naar een toekomstbestendige
landbouw-, visserij- en voedselketen en een robuuste natuur tot en met 2030 te versnellen
door middel van een grotere inzet van digitalisering. De LVVN Digitaliseringsvisie
biedt hiervoor uitgewerkte inhoudelijke doelen, het LVVN Actieprogramma Digitalisering
biedt de vraaggestuurde programmatische aanpak en concrete acties om de doelen te
realiseren. Dit programma bestaat uit 25 uiteenlopende acties die in 2030 uitgevoerd
moeten zijn. We werken in dit pakket aan het op orde brengen van de digitale randvoorwaarden
uit de digitaliseringsvisie: toegankelijkheid en bruikbaarheid van data verbeteren,
investeren in en stroomlijnen van data-uitwisseling en dataverwerking, het versterken
van digitale competenties en vaardigheden, het verzorgen van adequate regelgeving
voor digitale toepassingen, ondersteuning van financiering en verdienvermogen en tot
slot het versterken van kennis & innovatie. De domeinoverstijgende aanpak in dit pakket
draagt bij aan effectiever gebruik van expertise in IT en AI. Het maakt crossovers
op het gebied van biodiversiteit, bodem, water en lucht mogelijk en met het doorbreken
van datasilo’s creëren we grotere impact van digitalisering op onze maatschappelijke
opgaven.
Digitale technologieën verhogen de efficiëntie van voedselproductie en borgen voedselzekerheid,
bijvoorbeeld door risico’s in de teelt eerder te signaleren. Ook helpt technologie
via precisielandbouw om de negatieve impact op de omgeving te verlagen. Daarnaast
draagt digitalisering bij aan het herstel van vertrouwen tussen boeren, vissers en
de overheid, door extra aandacht te besteden aan digitale samenwerking (noodzakelijk
voor doelsturing). Door via dit pakket te investeren versterken we de internationale
positie van Nederland op het gebied van digitale innovatie in landbouw, visserij,
voedselketen en natuur.
2. Beleids-instrument(en)
Het pakket «digitalisering» is een samenhangende set aan maatregelen. De uitgangspunten
in het Actieprogramma Digitalisering zijn leidend bij deze uitwerking.
Het betreft de volgende instrumenten:
– 5 voucher openstellingen (subsidie)
– 2 openstellingen subsidieregeling
– algemene voorlichting (opdracht/subsidie)
– analyse met best practices op internationaal vlak (subsidie);
– 7 verkenningen (subsidie/opdracht);
– 5 beleidsondersteunende onderzoeken van verschillende formaten (subsidie);
– bestuurlijk overleg binnen de overheid alsook met externe partijen (informatieberaad)
(opdracht);
– cofinanciering voor 2 trajecten (subsidie);
– 2 communicatiecampagnes (opdracht);
– 5 convenanten (subsidie/opdracht);
– 9 experimenten variërend in grootte; (subsidie)
– 1 impactanalyse; (subsidie/opdracht)
– verscheidene internationale overleggen voor o.a. standaardisering, cofinanciering
van 3 Europese onderzoeksprojecten (bijdrage agentschappen, bijdrage (inter-)nationale
organisaties);
– deelname en faciliteren van een normalisatietraject (subsidie);
– 2 aanvullende onderzoeken variërend in grootte, beleidscapaciteit, meerdere taskforces
en werkgroepen.
3. Financiële gevolgen voor het Rijk
2026
2027
2028
2029
2030
Totaal
1,0
4,1
6,0
6,7
5,8
23,6
(Aanvullend op initieel budget 2023–2024 van € 52,8 mln. Dit is inmiddels via kasschuif
verspreid over de periode 2023–2029)
3. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Subsidies: € 13,0 mln
Van de € 23,1 mln is € 13,–0 mln bestemd voor subsidies, met als doelgroep agrarische
bedrijven, natuurbeheerders, vissers en voedselverwerkers. Subsidies zijn gedeeltelijk
gericht op productieve investeringen voor deze primaire doelgroepen, maar ook op het
financieren van samenwerkingsverbanden en cofinanciering van publiek-private samenwerking,
waarvan de resultaten landen op het bij doelgroepen van beleid. Voor het cofinancieren
van initatieven wordt een private investering gevraagd in cash of in kind. Ook worden
Europese budgetten via cofinanciering benut, zoals voor de AI-initiatieven.
Inkoop- en onderzoeksopdrachten en uitvoeringskosten: € 8,7 mln
De impact op maatschappelijke sectoren ligt hier met name in het reduceren van registratielast,
beschikbaar maken van (geo) data voor bedrijfsvoering en de kansen pakken van nieuwe
(datagedreven) verdienmodellen. De Nederlandse geo-informatievoorziening staat te
boek als zeer gedetailleerd en bruikbaar; de agrofood-, natuur- en visserijdomeinen
zijn grootverbruikers van deze informatie. Met een grotere databehoefte voor bijvoorbeeld
doelsturing, is het eveneens nodig om te investeren de generieke geo-infrastructuur.
Beleidscapaciteit, intern/extern danwel ingekocht: € 1,9 mln
Een aantal acties in het actieprogramma richten zich met name op de rol van de overheid
als regisseur van digitale randvoorwaarden in de groen-blauwe domeinen. Tot 2030 houdt
dit in dat er totaal ca. 2,8 fte per jaar extra nodig zijn; voor zowel het uitvoeren
en begeleiden van de verschillende instrumenten als de werkgroepen, bestuurlijke overleggen
en taskforces. De financiële doorwerking van deze afstemming en samenwerking op lokaal,
regionaal, nationaal en internationaal niveau naar de maatschappelijke sectoren is
op dit moment niet in te schatten.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
Digitalisering is een thema dat in nagenoeg elk beleidsveld speelt. In verscheidene
beleidsdossiers binnen landbouw, water en voedsel loopt men tegen fundamentele (digitale)
knelpunten aan. Helaas is er binnen dergelijke dossiers geen financiële ruimte en
capaciteit om deze knelpunten integraal op te lossen. Daarmee staat ook het doelbereik
van inhoudelijk LVVN-beleid op de tocht (bijvoorbeeld omtrent bodem- en waterkwaliteit,
dierenwelzijn, biodiversiteit en verdienvermogen voor de primaire sectoren). Tevens
is er vanuit de verschillende sectoren een verzoek om regie op data uitgesproken,
omdat er een wirwar aan initiatieven omtrent standaarden, software-oplossingen en
data-infrastructuren is ontstaan, zowel business-to-business als business-to-government.
Ook zorgt vendor lock-in voor onevenwichtige machtsverhoudingen tussen techniekleveranciers
enerzijds en gebruikers/afnemers anderzijds.
Voor een succesvolle digitale snelweg voor het voedselsysteem en voor natuurbeheer
zijn dus spelregels, verkeersregelsystemen en standaarden nodig, en moet er geïnvesteerd
worden in digitale competenties bij doelgroepen van beleid en in (de adoptie van)
digitale technologie. Zo wordt dit pakket een katalysator voor doelsturing, precisielandbouw,
robotica, natuur- en biodiversiteitsmonitoring, datagedreven handhaving en verantwoording,
en domeinoverstijgend samenwerken.
De huidige vraaggestuurde (bottom up) aanpak in het Actieprogramma Digitalisering
wordt met dit pakket aangevuld met een proactieve programmatische werkvorm zodat zowel
inhoudelijke beleidscases (vraaggestuurd) als fundamentele knelpunten (programmatisch)
in balans kunnen worden uitgevoerd. Gedurende de looptijd tot en met 2030 werken we
met een periodieke set aan nieuwe acties, inspringend op actuele ontwikkelingen in
een snel veranderend thema (digitalisering). De doeltreffendheid wordt geborgd middels
een periodieke evaluatie en monitoringsstructuur.
5. Nagestreefde doelmatigheid
In het Actieprogramma Digitalisering werkt LVVN aan het op orde brengen van de randvoorwaarden
voor digitalisering: toereikende netwerkdekking, kwaliteit en betrouwbaarheid van
data, beschikbaarheid en toegang tot open(bare) data, technische interoperabiliteit,
architectuur voor data-uitwisseling, datadelen (afspraken over datahouderschap en
-gebruik), verwerken van data, voldoende competenties, financiering en verdienvermogen,
adequate wet- en regelgeving en versterking kennis en innovatie. In 2023 en 2024 is
gebleken dat er met de vraaggestuurde werkwijze snel en adequaat ingespeeld kan worden
op nieuwe ontwikkelingen; zowel technisch als politiek/bestuurlijk.
6. Evaluatieparagraaf
De voortgang wordt gemonitord middels een ambtelijke stuurgroep. We benutten bestaande
instrumenten zoals beleidsondersteunend onderzoek, inkoopopdrachten, opdrachten voor
uitvoering en subsidieregelingen. De geldende evaluatie-systematiek van elk gebruikt
instrument wordt benut, om te borgen dat de doelen van het Actieprogramma worden behaald
én om te voorkomen dat er nieuwe evaluatietrajecten opgezet moeten worden. De evaluaties
worden periodiek bijeengevoegd tot een overkoepelende kamerbrief digitalisering LVVN.
5. High Containment Unit
Beleidskeuzes Uitgelegd
a. Doe(len)
De huidige High Containment Unit (HCU), onderdeel van Wageningen Research (WR), is
in de jaren 1960 gebouwd en zit daarmee aan het einde van de technische levensduur
en moet na 2034 vervangen worden. Het is een nationale faciliteit met het hoogste
veterinaire beschermingsniveau (vBSL4) voor onderzoek en diagnostiek naar besmettelijke
dierziekten, zoönosen en antimicrobiële resistentie. De faciliteit staat ten dienste
van WR als nationaal referentielaboratorium voor o.a. mond-en-klauwzeer, varkenspest
en vogelgriep. Een HCU is noodzakelijk voor uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken
ten behoeve van de preventie en bestrijding van dierziekten en zoönosen. Een dergelijke
voorziening is derhalve van belang voor de dier- en volksgezondheid, de export en
het wetenschappelijk onderzoek, alsmede de borging van de crisisparaatheid ten behoeve
van de dierziektebestrijding in Nederland. Gezien de lange doorlooptijd van dergelijke
technisch complexe projecten moet nu gestart worden met het onderzoek ter voorbereiding
op de vervanging. Doel van dit onderzoek is om een onderbouwd besluit te kunnen nemen
over de bouw van een nieuwe HCU.
2. Beleids-instrument(en)
Voor de uitvoering van het onderzoeksproject wordt het subsidie-instrument ingezet.
WR heeft hiervoor een onderzoeksvoorstel ingediend ter voorbereiding op de vervanging
van de HCU. De subsidie zal in fases worden verleend waarbij go/no-go beslismomenten
zijn ingebouwd.
Voor bijdragen aan de uitvoering van onderzoek, exploitatie en onderhoud van onderzoeksinfrastructuur
en vervangingsinvesteringen heeft LVVN al een bestaande subsidierelatie met WR in
het kader van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek. Via deze relatie
worden geldmiddelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van (wettelijke) onderzoek(staken)
en de exploitatie en het onderhoud van de HCU. Het onderzoeksproject ter voorbereiding
op de vervanging van de HCU kan meelopen in deze subsidierelatie.
Het onderzoek is een vervolgstap op de door het bureau Berenschot uitgevoerde toekomstverkenning
ten aanzien van de HCU. Uit het Berenschot-rapport «Verkenning en strategisch advies
High Containment Unit» (nov. 2023) komt naar voren dat er brede consensus is over
de noodzaak van een nieuw te bouwen HCU-faciliteit in Nederland die qua opzet vergelijkbaar
is met de huidige HCU.
3. Financiële gevolgen voor het Rijk
Voor de uitvoering van het onderzoeksproject is in totaal € 35 miljoen beschikbaar.
Het onderzoeksproject worden gefaseerd uitgevoerd, waardoor stapsgewijs toegewerkt
wordt naar een nieuwe HCU. Na elke fase of stap in het onderzoek worden go/no-go beslismomenten
ingebouwd waardoor geen financiële verplichtingen ontstaan voor het vervolg. In het
onderzoek wordt een drietal onderzoeksfasen onderscheiden. De middelen voor het onderzoek
worden met name ingezet in de laatste twee fasen, te weten de ontwerpfase en de engineeringsfase.
De eerste fase, de definitiefase, zal naar verwachting medio 2027 zijn afgerond.
Het onderzoek richt zich in de definitiefase op het opstellen van de functionele eisen,
het uitwerken van varianten in opzet/inrichting leidend tot een structuurontwerp en
het opstellen van een projectplan inclusief businesscase, financieringsplan en aanbestedingsstrategie.
In overleg met WR zal in deze fase onderzocht worden welke variant het beste aansluit
op de eisen van LVVN (en andere ministeries) en de dierlijke sector. Ook wordt verkend
of de huidige farmaceutische medegebruikers van de HCU de samenwerking willen continueren.
In de ontwerpfase richt het onderzoek zich onder meer op het uitwerken van de bouwkundige
en technische specificaties en het ontwikkelen van een voorlopig en definitief ontwerp
inclusief kostenramingen. In de engineeringsfase zal het onderzoek gericht zijn op
het verder uitwerken van de (uitvoerings)technische, juridische en administratieve
specificaties, het ontwikkelen van een technisch ontwerp/bestek, herijking ramingen,
een validatieplan en het voorbereiden van de vergunningsverlening.
Na de definitiefase en oplevering van het projectplan wordt pas duidelijk wat de opzet/maatvoering
van een nieuwe HCU is. Op basis hiervan kan een besluit worden genomen over de bouw
van een nieuwe HCU. Pas dan is ook bekend wat de geraamde totale kosten zijn en welke
deel ten laste van welke partij komt. De financiële gevolgen voor het Rijk worden
derhalve pas na de definitiefase van het onderzoek duidelijk. Over de bouw en de bijbehorende
kosten zal nog besluitvorming plaatsvinden.
De beschikbare middelen voor het onderzoek zijn opgenomen in onderstaande tabel (in
€ x1000):
2026
2027
2028
2029
2030
Totaal
–
2.000
3.000
30.000
–
35.000
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren zijn afhankelijk van de uitkomsten
van het onderzoek.
4. Nagestreefde doeltreffendheid
Subsidiëring van het onderzoeksproject ter voorbereiding op de vervanging van de strategische
faciliteit HCU is van belang voor borging van de crisisparaatheid en uitvoering van
de wettelijke onderzoekstaken ten behoeve van de preventie en bestrijding van besmettelijke
dierziekten en zoönosen. Het beschikken over een HCU in eigen land is van belang voor
een effectieve aanpak van een dierziektecrisis, ook vanwege het risico dat zo’n crisis
niet beperkt blijft tot de eigen landsgrenzen.
Door de HCU onder te brengen bij WR en daarmee in de publieke invloedssfeer te houden
kunnen de crisisparaatheid, de bioveiligheid en de onafhankelijke uitvoering van wettelijke
onderzoekstaken en kennisdeling beter geborgd worden dan bij privaat eigenaarschap.
Voorts ligt het niet voor de hand om de HCU bij andere universiteiten of kennisinstellingen
onder te brengen, omdat de bestaande governancestructuren en onderzoeksamenwerking
goed functioneren en specifieke voordelen van de samenwerking binnen Wageningen University
& Research (WUR) anders verloren gaan.
In het onderzoek zullen functionele eisen, varianten en (ontwerp)plannen voor gebouw,
installaties en containment worden uitgewerkt en verkend op technische haalbaarheid,
doeltreffendheid en kostenefficiency. Na iedere fase volgt een go/no-go beslismoment
en wordt besloten welke variant of plan levensvatbaar en financieel haalbaar is. Door
gefaseerd te werken wordt voorkomen dat het Rijk financieel verplichtingen aangaat
die het niet kan overzien of niet kan betalen.
5. Nagestreefde doelmatigheid
Door de stapsgewijze aanpak en begeleiding van het onderzoek door LVVN in samenwerking
met andere ministeries en de dierlijke sector wordt geborgd dat het onderzoek zo efficiënt
mogelijk wordt uitgevoerd en na elke fase een go/no-go beslismoment volgt zodat het
resultaat goed aansluit op de behoeften van de overheid en de sector.
Het te ontwikkelen projectplan zal tevens beoordeeld worden door externe deskundigen
waaronder de onafhankelijke adviescommissie o.l.v. Margrethe Jonkman (voorzitter CvB
VU Amsterdam) die ingesteld is in het kader van de regeling Faciliteiten voor Toegepast
Onderzoek (FTO). Tevens zal een bouwtechnisch bureau of het Rijksvastgoedbedrijf gevraagd
worden een expert opinion te geven, waarmee inzichtelijk wordt of in dit plan alle
mogelijkheden benut zijn voor het realiseren van kostenefficiënte opzet van de faciliteit.
6. Evaluatieparagraaf
Het onderzoeksproject wordt begeleid door LVVN in samenwerking met andere ministeries
en de dierlijke sector. Hierbij is voorzien in tussentijdse toetsingsmomenten en go/no-go
beslissingen na bepaalde stappen. Een belangrijke stap is de opstelling van het projectplan
dat de basis vormt voor het uit te werken ontwerpplan. Het projectplan wordt, mede
door externe deskundigen, beoordeeld op basis van de criteria: onderzoekstechnische
kwaliteit, impact op maatschappij, economie en beleid en de technische, financiële
en organisatorische haalbaarheid.
Mede aan de hand van voorwaarden van betrokken partijen zal het onderzoek door LVVN
worden gemonitord en geëvalueerd. De monitoring en evaluatie richt zich op de voortgang
en op te leveren producten.
Indieners
-
Indiener
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur