Brief regering : Toekenning tweede tranche financiële middelen voor vitale opleidingen in krimpregio's
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1199
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 mei 2025
Hogescholen worden geconfronteerd met de gevolgen van demografische krimp. Hierdoor
staat op meerdere plekken het hbo-opleidingsaanbod onder druk. Met deze brief informeer
ik uw Kamer over mijn inzet op de korte termijn, met het toekennen van de tweede tranche
financiële middelen voor vitale opleidingen in krimpregio's.
Deze middelen, in totaal € 90 miljoen1, zijn in 2022 beschikbaar gekomen voor sterk krimpende regio’s, met als doel samen
een toegankelijk en gevarieerd onderwijsaanbod te behouden dat aansluit op de regionale
arbeidsmarkt.
De effecten van dalende studentaantallen, zoals het opheffen van opleidingen of afstudeerrichtingen,
kunnen daarmee voorkomen of vertraagd worden.
In mijn krimpaanpak werk ik via drie actielijnen aan een kwalitatief goed, toegankelijk
en doelmatig opleidingsaanbod:
1. het verkennen van mogelijkheden tot verdere stabilisering van de bekostigingssystematiek;
2. een beleidskader voor keuzes rond het opleidingsaanbod; en
3. het wettelijk verankeren van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het opleidingsaanbod.
Deze maatregelen ontwikkel ik binnen een lange termijnaanpak om opleidingen te behouden
die essentieel zijn voor de maatschappij en de arbeidsmarkt, en om kansen te verzilveren
voor de Nederlandse economie.2 Zoals ik in mijn beleidsbrief vervolgonderwijs, onderzoek en wetenschap3 heb aangekondigd werk ik tegelijkertijd aan een wijziging van het bekostigingsmodel
waarbij ik ook een variant verken voor meer regionale bekostiging.
Om toe te werken naar meer stabiliteit in de bekostiging zijn sinds dit jaar de kwaliteitsmiddelen
toegevoegd aan de vaste voet. Daarmee is de vaste voet hoger geworden en is de bekostiging
stabieler geworden voor het hbo en wo omdat een minder groot aandeel van de bekostiging
gebaseerd wordt op studentenaantallen.
In voorliggende brief licht ik mijn besluit rond de toekenning van de tweede tranche
krimpmiddelen toe. Ik zal daarbij ook ingaan op een aantal voorstellen waarvoor de
Vereniging Hogescholen (VH) mijn aandacht heeft gevraagd.
Besluit toekenningen tweede tranche krimpmiddelen
Ik heb de VH verzocht een plan op te stellen voor de verdeling van de tweede tranche
krimpmiddelen. In aansluiting op de eerste tranche van € 45 miljoen (2022) was voor
de tweede tranche eenzelfde bedrag beschikbaar. Door indexatie van dit bedrag is € 50,1
miljoen beschikbaar (prijspeil 2024). Deze middelen worden in 2025 en 2026 aan de
rijksbijdrage toegevoegd, waarna de instellingen het kasritme nader kunnen vormgeven.
Mijn toekenningen binnen de tweede tranche zijn gebaseerd op het advies van een onafhankelijke
stuurgroep onder leiding van de heer Michaël van Straalen, in opdracht van de VH.
De stuurgroep heeft alle ingediende voorstellen beoordeeld op basis van heldere criteria,
waaronder arbeidsmarktrelevantie, onderwijsinfrastructuur en transitiegerichtheid.
Hiervoor heeft de stuurgroep in 2022 (bij de eerste tranche) reeds een beoordelings-
en afwegingskader ontworpen. Voor de tweede tranche is uitgegaan van hetzelfde beoordelings-
en afwegingskader.
In deze tweede tranche heb ik aandacht gevraagd voor structurele oplossingen via de
zogenaamde transitieplannen. Dit omdat bleek dat in de eerste tranche veel middelen
werden aangevraagd voor de instandhouding van opleidingen en minder werd toegewerkt
naar lange termijnoplossingen (transitie). Als richtlijn heb ik aangegeven dat circa
twee derde van de ingediende plannen gericht moeten zijn op transitie, en één derde
op instandhouding. Ook heb ik specifiek aandacht gevraagd voor grote opleidingen binnen
kleine instellingen, zoals monosectorale pabo’s als hogeschool Iselinge, die vanwege
de gehanteerde criteria in de eerste tranche niet in aanmerking kwamen voor deze middelen.
In de tweede tranche zijn deze opleidingen wel meegenomen, gelet op hun kwetsbare
positie en het belang van hun bijdrage aan de regionale onderwijsvoorziening. Daarnaast
is de voorbereidingstijd voor de instellingen verruimd voor de tweede tranche, zodat
instellingen voldoende gelegenheid hadden om hun voorstellen te ontwikkelen. Ook zijn
voorlichtingssessies georganiseerd door de stuurgroep en de VH om hogescholen te inspireren
en ondersteunen bij het ontwikkelen van hun voorstellen.
Deze extra inzet in de voorbereidingsfase heeft zijn vruchten afgeworpen. In de tweede
tranche is bij de ingediende voorstellen veel aandacht voor transitieplannen met daarin
lange termijnoplossingen. Zo zijn er voorstellen ontvangen vanuit onderwijsopleidingen
waarbij men werkt met leeruitkomsten. Door de leeruitkomsten gezamenlijk te formuleren
ontstaat de mogelijkheid om deze op een efficiëntere wijze aan te bieden aan een grotere
groep studenten. Bijkomend positief effect is dat deze manier van werken de doorstroom
en overstap van studenten tussen de opleidingen vergemakkelijkt.
In andere voorstellen zette men in op het clusteren van verschillende opleidingen.
Zo werken in één aanvraag vier agrarische opleidingen samen. Hierdoor ontstaat meer
synergie, zet men in op vernieuwing en sluiten instellingen aan bij de landelijke
en regionale transities in het werkveld. Daarnaast brengt men focus aan in het aanbod
van minors om zo een helder en aansprekend aanbod te creëren. Hierdoor stijgt naar
verwachting het aantal deelnemers per minor, waardoor deze beter in stand gehouden
kunnen worden.
In de genoemde voorbeelden geldt dat tijdelijk extra middelen ingezet worden om toe
te werken naar een toekomstbestendige situatie. Ook in het licht van de bedoeling
van het amendement Bontenbal4 om het onderwijs in (krimp)regio’s ook naar de toekomst toe te borgen, is de uitkering
van deze middelen van belang. Instellingen die in aanmerking komen voor deze middelen
zijn bovendien vaak gelegen in regio’s zoals benoemd in het amendement van Bontenbal.
In totaal hebben veertien hogescholen in krimpgebieden 256 voorstellen ingediend,
met een gezamenlijk omvang van bijna € 120 miljoen. De hogescholen die voorstellen
hebben ingediend, zijn Aeres Hogeschool, Avans Hogeschool, Christelijke Hogeschool
Windesheim, Fontys Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen, HAS green academy, Hogeschool
KPZ, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Hogeschool Van Hall Larenstein, HZ University
of Applied Sciences, Iselinge Hogeschool, NHL Stenden Hogeschool, Saxion Hogeschool
en Zuyd Hogeschool.
Van de ingediende voorstellen heeft de stuurgroep € 49,2 miljoen aan lange termijnoplossingen/
transitiemaatregelen positief beoordeeld. Voor de instandhouding van opleidingen (korte
termijn ondersteuning) is € 24,2 miljoen adequaat bevonden om te financieren. In totaal
komt het bedrag aan positief beoordeelde voorstellen daarmee op € 73,4 miljoen. Omdat
dit het beschikbare budget overschrijdt, heeft de VH geadviseerd om de middelen proportioneel
te verdelen over de positief beoordeelde voorstellen. De volledige afweging van de
stuurgroep is terug te vinden in bijlage 1.
Aandachtspunten vanuit de VH en de stuurgroep
In de brief waarin de VH het totaalvoorstel presenteert voor de verdeling van de tweede
tranche krimpmiddelen, brengt men ook een aantal gerelateerde punten onder mijn aandacht:
1) Samenwerking: de VH en de stuurgroep constateren dat er binnen instellingen sprake is van toenemende
samenwerking, veelal in de vorm van domein- of academiebrede aanpakken. Tussen instellingen
onderling blijft samenwerking echter grotendeels uit. Gezien het belang van een breed
en nabij opleidingsaanbod in de regio acht de VH dit een gemiste kans.
2) Krimp is breed zichtbaar: daarnaast wijst men erop dat demografische krimp in het hbo zich de komende jaren
niet beperkt tot de randen van Nederland, maar zich landelijk zal manifesteren. Dit
vraagt om een bredere, toekomstgerichte aanpak dan de huidige regeling, die is ingericht
als overbruggingsmaatregel voor regio’s waarin krimp zich als eerste voltrok.
3) Aandacht voor kleine opleidingen: ook vragen de VH en de stuurgroep specifieke aandacht voor kleine opleidingen. Deze
opleidingen met minder dan 25 studenten zijn uitgesloten van deelname aan dit instrument
(krimpmiddelen), omdat hun problematiek niet door krimpende studentenaantallen wordt
veroorzaakt. Zij vallen onder het bredere, landelijke vraagstuk van kleine opleidingen.
Deze opleidingen kunnen nu vaak blijven bestaan door interne kruisfinanciering, maar
dit staat onder druk door het afnemend aantal studenten. Kleine opleidingen kunnen
essentieel zijn voor het behoud van regionale onderwijsinfrastructuur, ook buiten
krimpregio’s. De VH pleit daarom voor een landelijk aanpak van deze problematiek.
4) LLO: tot slot merkt de stuurgroep op dat in de plannen relatief weinig aandacht is besteed
aan het versterken van Leven Lang Ontwikkelen (LLO), terwijl dit juist kansen biedt
om nieuwe doelgroepen te bereiken en bij te dragen aan de Human Capital Agenda’s en
het terugdringen van arbeidstekorten. De VH geeft aan dat dit komt omdat de wettelijke
taak van hogescholen nu beperkt is tot het geven van initieel, diplomagericht onderwijs.
Zij beschouwen LLO echter wel als één van hun wettelijke taken en zij zouden graag
zien dat gerichte bij- en omscholing onderdeel wordt van de wettelijke taak. Ze kijken
daarom uit naar de uitkomsten van de lopende verkenning naar een mogelijke wettelijke
opdracht voor LLO.
De aanbevelingen van de VH zie ik als aanmoediging en ondersteuning van mijn beleidskeuzes.
Met name het uitbouwen van samenwerking tussen hogescholen biedt kansen om een dekkend
aanbod te behouden. Ik adresseer de aanbevelingen hieronder puntsgewijs.
1) Samenwerking: de VH en de stuurgroep geven aan dat de samenwerking tussen instellingen onderling
grotendeels uitblijft. Dit onderstreept het belang van de in mijn beleidsbrief ingezette
koers, waarin ik instellingen oproep om een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid
te voelen om cruciale opleidingen landelijk te borgen. Deze oproep ondersteun ik door
middel van het creëren van een wettelijke grondslag voor deze samenwerking in de WHW
en het ontwikkelen van een inhoudelijk beleidskader voor een landelijk doelmatig aanbod
samen met de sector.
De VH heeft aangegeven zich bewust te zijn van de noodzaak om als sector gezamenlijk
de verantwoordelijkheid te nemen voor het opleidingsaanbod en pakt dit actief op.
Het is goed te zien dat de VH verdere stappen gaat zetten op het gebied van samenwerking.
Ik steun dit van harte.
2) Krimp is breed zichtbaar: De VH geeft terecht aan dat krimpende studentaantallen in de toekomst een landelijk
vraagstuk worden in het hbo.
Ook deze constatering geeft de noodzaak voor een integrale krimpaanpak weer. Het aspect
van een regionale rol in de financiering, zeer van belang voor de VH, betrek ik als
variant in de verkenning rond de bekostigingssystematiek voor de lange termijn.
3) Aandacht voor kleine opleidingen: Ik deel de constatering van de VH en de stuurgroep dat extra aandacht nodig is voor
kleine opleidingen in heel Nederland. Deze kleine opleidingen vervullen vaak een onmisbare
rol in het waarborgen van een breed en toegankelijk opleidingsaanbod. Instellingen
kunnen de komende jaren voor de keuze komen te staan om bepaalde opleidingen al dan
niet af te bouwen. Dit onderstreept het belang van mijn ingezette beleid op samenwerking
tussen instellingen en het ontwikkelen van een beleidskader voor het opleidingsaanbod,
omdat de keuzes die individuele instellingen hierin maken, niet automatisch optellen
tot een optimaal regionaal en/of landelijk gewenst opleidingsaanbod.
4) LLO: Ik begrijp dat LLO bij de ingediende voorstellen een geringe rol speelt, omdat de
voorstellen gericht zijn op de huidige wettelijke taak van hogescholen. De Staatssecretaris
van OCW en ik werken aan de onderwijsagenda LLO als belangrijk onderdeel van de LLO-agenda
van dit kabinet. Onderdeel daarvan is de lopende verkenning naar de vraag of het mogelijk
en wenselijk is dat het mbo, hbo en wo een wettelijke opdracht krijgen voor LLO gericht
op bij- en omscholing. Zodat publieke opleiders meer kunnen bijdragen aan LLO in aanvulling
op de meerwaarde en kwaliteit van private opleiders. Uiterlijk begin 2026 verwacht
ik uw Kamer over de uitkomsten te kunnen informeren.
Krimpmiddelen voor het mbo
Ook het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) wordt geconfronteerd met de gevolgen van
de dalende studentaantallen. Net als voor het hbo, heb ik € 90 miljoen beschikbaar
gesteld voor de aanpak van krimp op de korte termijn (2025–2027). In het mbo heb ik
ervoor gekozen om bij het instrument krimpmiddelen samenwerking tussen instellingen
centraal te stellen. Instellingen kunnen alleen door samen maatregelen voor te stellen
aanspraak maken op de aanvullende middelen. Onlangs hebben de instellingen hun regioplannen
ingediend. Op dit moment worden deze beoordeeld. Ik zal uw Kamer over mijn beoordeling
informeren voor de zomer. Net als in het hbo en wo ben ik ook bezig met de herziening
van de bekostigingssystematiek van de sector voor de lange termijn. Dit vergt een
wetswijziging. Ik verwacht dat de nieuwe bekostigingssystematiek in 2029 in werking
treedt. Ik bekijk hoe er na het aflopen van de extra middelen voor dalende studentaantallen
in 2027 een soepele overgang geborgd wordt voor zowel het mbo als het hbo.
Afsluiting
De komende jaren is er minder geld beschikbaar voor onderwijs en wetenschap. Tegelijk
zijn er grote maatschappelijke uitdagingen. In mijn beleidsbrief heb ik aangegeven
hoe ik toe wil werken naar een toekomstbestendig stelsel. In deze brief ben ik hoofdzakelijk
ingegaan op mijn inzet op de korte termijn voor het hbo (voorkomen dat korte termijn
onomkeerbare besluiten worden zoals het opheffen van opleidingen of afstudeerrichtingen).
De komende maanden werk ik hard om mijn lange termijn ambities vorm te geven, zodat
we een robuust en toekomstbestendig opleidingsaanbod in stand kunnen houden. Ik zal
uw Kamer hierover aan het eind van dit jaar over de voortgang in den brede informeren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
BIJLAGE 1
Tabel 1: Toegekende instandhoudingsbijdrage en transitiebijdrage per instelling
Instelling
Instandhouding (€)
Transitie (€)
Totaal (€)
Aeres Hogeschool
645.654
2.686.417
3.332.070
Avans Hogeschool
1.962.392
2.488.167
4.450.559
Christelijke Hogeschool Windesheim
702.096
2.496.681
3.198.776
Fontys Hogeschool
2.550.086
3.323.868
5.873.954
Hanzehogeschool Groningen
1.314.947
2.988.700
4.303.647
HAS green academy
824.239
1.981.352
2.805.590
Hogeschool KPZ
172.181
417.929
590.111
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
883.598
4.466.463
5.350.061
Hogeschool Van Hall Larenstein
552.943
1.254.632
1.807.575
HZ University of Applied Sciences
652.021
2.015.775
2.667.796
Iselinge Hogeschool
171.269
684.094
855.363
NHL Stenden Hogeschool
888.794
1.113.462
2.002.256
Saxion Hogeschool
1.886.167
1.862.702
3.748.868
Zuyd Hogeschool
3.470.946
5.574.426
9.045.372
Totaal
16.677.333
33.354.668
50.031.998
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap