Brief regering : Aanpak civiele invordering
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 798
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2025
Teveel mensen hebben problematische schulden en komen daar moeilijk uit. Het huidige
                  stelsel van invordering vraagt veel van het vermogen van mensen om zelf in actie te
                  komen, zeker als zij wel willen betalen maar dit niet kunnen. De maatschappelijke
                  kosten van deze schuldenproblematiek zijn groot, net als de impact op het leven van
                  mensen die hier dagelijks mee te maken hebben.
               
In het Regeerprogramma van 13 september 2024 (bijlage bij Kamerstuk  36 471, nr. 96) heeft het kabinet daarom de ambitie uitgesproken om problematische schulden fundamenteel
                  aan te pakken. In dat kader wil het kabinet het stelsel van publieke en private invordering
                  verbeteren door schulden zoveel mogelijk in een vroeg stadium op te lossen, door betere
                  samenwerking tussen schuldeisers en door de kosten van invordering minder snel te
                  laten oplopen.
               
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris Participatie
                  en Integratie, over de uitwerking van de maatregelen op het gebied van civiele invordering,
                  zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het «Interdepartementaal Beleidsonderzoek
                  problematische schulden» (hierna: IBO Kabinetsreactie1).
               
Hiermee geef ik uitvoering aan mijn toezegging in het Commissiedebat Armoede- en Schuldenbeleid
                  d.d. 17 oktober 2024 (Kamerstuk 24 515, nr. 778). Dit betreft een eerste uitwerking van twee maatregelen op het gebied van civiele
                  invordering:
               
1. het collectief afbetalingsplan;
2. de zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders.
Ik heb besloten om met deze twee maatregelen te starten, omdat deze maatregelen gezamenlijk
                  naar verwachting een grote bijdrage leveren aan het aanpakken van de meeste knelpunten
                  in het stelsel van civiele invordering. Met de andere maatregelen inzake civiele invordering
                  die in de kabinetsreactie waren aangekondigd wil ik in de tweede helft van 2025 een
                  start maken.2 Over de uitwerking van de overige maatregelen uit de IBO Kabinetsreactie, niet zijnde
                  civiele invordering, wordt u geïnformeerd in de brief over het nationaal programma Armoede en Schulden die voor de zomer aan uw Kamer zal worden gezonden.
               
De uitwerking van de maatregelen ten aanzien van civiele invordering doen we nadrukkelijk
                  samen met de relevante stakeholders en de wetenschap. In deze groep worden zowel de
                  professionele partijen uit de sector als de burgers met schulden vertegenwoordigd.
                  De afgelopen maanden is meermaals in constructieve sfeer met diverse stakeholders3 gesproken over de nadere uitwerking van de maatregelen. Deze gesprekken worden gebruikt
                  om een beleidskompas op te stellen, wat ten goede komt aan een voorspoedig wetgevingsproces.
                  Daarnaast wordt er vanuit het Lectoraat Schulden en Incasso van de Hogeschool Utrecht
                  inhoudelijke ondersteuning geboden bij de uitwerking van de maatregelen, waarbij via
                  het Lectoraat ook specifieke expertise uit de wetenschappelijke wereld wordt ingewonnen.
                  Uit de verschillende stakeholdersessies kwam naar voren dat de betrokken partijen
                  onderschrijven dat de twee voorgestelde maatregelen zullen bijdragen aan een beter
                  stelsel van civiele invordering, waarbij de kosten minder snel zullen oplopen. Aanpassingen
                  die zowel de schuldeiser als de debiteur, maar ook de maatschappij ten goede komen.
               
Allereerst zal ik ingaan op de drie uitgangspunten waaraan een goed functionerend
                  invorderingsstelsel naar mijn idee moet voldoen. Vervolgens schets ik de knelpunten
                  van het huidige stelsel en de onderdelen waarop dit stelsel niet aansluit bij de uitgangspunten.
                  Aansluitend ga ik in op de uitwerking van het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht
                  gerechtsdeurwaarders en andere stappen die worden gezet om de kostenoploop aan te
                  pakken. Om u meer inzicht te geven in de complexiteit van de betreffende maatregelen
                  schets ik daarbij in de bijlage een aantal dilemma’s waar ik voor sta bij de uitwerking
                  van deze maatregelen. Tot slot sta ik stil bij een aantal overige toezeggingen die
                  te maken hebben met civiele invordering.
               
1. Uitgangspunten van een goed werkend invorderingsstelsel
               
In de uitwerking van de maatregelen werken we vanuit drie centrale uitgangspunten
                  waaraan een goed invorderingsstelsel moet voldoen. Deze zet ik hieronder uiteen.
               
1.1 Een vordering moet geïncasseerd kunnen worden wanneer deze niet wordt betaald.
               
Het (kunnen) aangaan van (betalings)verplichtingen is onontbeerlijk in het economische
                  verkeer. Daarbij is het van belang dat partijen erop kunnen vertrouwen dat verplichtingen
                  die daaruit voortvloeien worden nagekomen. Indien iemand een factuur niet tijdig en/of
                  volledig betaalt of een lening niet tijdig aflost kan zijn schuldeiser – of een incassodienstverlener
                  namens de schuldeiser – de invordering opstarten. In eerste instantie gaat dat buiten
                  de rechter om, in de zogenoemde minnelijke of buitengerechtelijke incassofase. In
                  deze fase probeert de schuldeiser de debiteur te bewegen de vordering alsnog te betalen.
                  De schuldeiser mag daarbij onder voorwaarden incassokosten in rekening brengen.4 Deze incassokosten zijn wettelijk gezien een vergoeding voor de kosten die gemaakt
                  worden om de vordering buitengerechtelijk te innen.5 Wanneer de debiteur niet tot betaling overgaat kan een gerechtelijke procedure worden
                  gestart en vervolgens (indien nodig) beslag worden gelegd. Met deze instrumenten kan
                  een schuldeiser betaling laten afdwingen. De invorderingsketen is erop gericht dat
                  de schuldeiser zijn recht kan halen.
               
1.2 Kleine vorderingen moeten klein blijven door inzet van passend instrumentarium.
               
Het kabinet heeft eerder benadrukt dat een goed functionerende invorderingsketen erop
                  gericht is dat een vordering met zo min mogelijk bijkomende kosten wordt voldaan.6 Dit uitgangspunt is in het belang van zowel de schuldeiser als de debiteur. Een debiteur
                  kan de schuld dan sneller afbetalen, zodat zij sneller weer een stabiele financiële
                  situatie hebben. De schuldeiser hoeft zo minder kosten te maken voor invordering en
                  ontvangt het verschuldigde bedrag sneller. Concreet betekent dit dat door de invorderende
                  partij telkens moet worden bezien welk instrument gegeven de omstandigheden van de
                  debiteur het meest passend en effectief is om een vordering te innen. Er moet met
                  lichtere instrumenten gewerkt worden als die effectief zijn en snel doorgeschakeld
                  worden naar meer ingrijpende instrumenten als lichtere instrumenten niet (meer) passend
                  zijn.
               
Welk instrument passend is, hangt af van de omstandigheden en financiële positie van
                  de debiteur en de mate waarin deze bereid en in staat is om mee te werken aan een
                  oplossing. Daarbij is het ook van belang dat de invorderende partij waar mogelijk
                  de situatie waarin een debiteur zich bevindt en de beschikbare afloscapaciteit in
                  ogenschouw neemt. Als een niet-betalende debiteur zelf geen contact opneemt met de
                  schuldeiser of invorderende partij en het niet mogelijk is om in contact te treden
                  met de debiteur, dan lijkt een minnelijke oplossing niet mogelijk en kan het zijn
                  dat een schuldeiser overstapt op een gerechtelijke procedure om de vordering te innen.
                  Door het inzetten van zwaardere middelen zijn er meer mogelijkheden om in contact
                  te treden met een debiteur. Ook kunnen dwangmaatregelen een middel zijn om debiteuren
                  in beweging te krijgen.
               
1.3 Wanneer situatie uitzichtloos is, moet een vordering niet onnodig lang in het
                  inningsproces blijven.
               
Wanneer gedurende het inningsproces duidelijk wordt dat de debiteur problematische
                  schulden heeft of zich ogenschijnlijk in een uitzichtloze situatie bevindt7, is het minder zinvol om invorderingsmaatregelen te nemen met een verdere kostenoploop
                  tot gevolg en is het wenselijk om een instrumentarium in te zetten dat gericht is
                  op het oplossen van schulden.8 Het is daarom van belang dat er vanuit alle stappen in de invorderingsketen een goede
                  doorgeleiding naar (schuld)hulpverlening mogelijk is.
               
Bij het uitvoeren van de (meest passende) invorderingshandelingen door of in opdracht
                  van een schuldeiser worden kosten gemaakt. Uitgangspunt is dat een debiteur bijdraagt
                  in de kosten die een schuldeiser moet maken om een vordering te innen. De kosten die
                  bij de debiteur in rekening mogen worden gebracht zijn wettelijk begrensd.9 Hierbij vind ik het onwenselijk dat mensen in een uitzichtloze situatie terechtkomen
                  doordat zij alleen nog maar betalen aan de (alsmaar toenemende) rente en kosten zonder
                  dat er vanwege de beperkte afloscapaciteit zicht is op aflossing van de oorspronkelijke
                  hoofdsom.
               
2. Knelpunten van het huidige stelsel
               
In het IBO Problematische schulden is uitgebreid ingegaan op de knelpunten in het huidige systeem van civiele invordering.
                  De huidige systematiek is in de basis gericht op de individuele schuldeiser en stelt
                  hoge eisen aan (het doenvermogen van) de debiteur. Daarbij geldt dat de kosten voor
                  de debiteur snel kunnen oplopen. In deze Kamerbrief benoem ik kort de vier belangrijkste
                  knelpunten:
               
2.1 Focus op individuele vordering leidt tot kostenoploop
               
De prikkels in de invorderingsketen zijn op dit moment gericht op het zo snel mogelijk
                  innen van een individuele vordering. In een situatie met meerdere schuldeisers is
                  er in de minnelijke en gerechtelijke fase geen coördinatie op alle vorderingen van
                  een debiteur. Een individuele schuldeiser of incassodienstverlener heeft veelal geen
                  of beperkt zicht op de omstandigheden en de financiële positie van de debiteur en
                  stuurt daardoor deels «in de mist». De schuldeiser of incassodienstverlener is in
                  de buitengerechtelijke invorderingsfase grotendeels afhankelijk van de informatie
                  die de debiteur deelt, terwijl die mogelijk beperkt in staat is adequate informatie
                  te delen. Hierdoor zet het huidige stelsel schuldeisers ertoe aan met elkaar te concurreren
                  om de afloscapaciteit van de debiteur. Dit kan ertoe leiden dat schuldeisers eerder
                  een gerechtelijke procedure starten met als gevolg oplopende kosten en langere aflostermijnen.
                  Zo moet de schuldeiser langer wachten op betaling en kan een debiteur in een uitzichtloze
                  situatie terechtkomen.
               
De individuele insteek van invordering wordt versterkt door de preferentie van sommige
                  schuldeisers.10 Deze schuldeisers hebben voorrang bij de inning en hebben in sommige gevallen een
                  betere informatiepositie en/of bijzondere incassobevoegdheden. Wanneer een preferente
                  (overheids)schuldeiser beslag legt terwijl een private schuldeiser ook beslag heeft gelegd
                  wordt de betreffende invorderingshandeling van de private invordering stilgelegd.
                  Doordat er daardoor altijd een risico is dat een preferente schuldeiser het invorderingsproces
                  voor concurrente schuldeisers stil legt, is er voor de niet-preferente schuldeisers
                  een noodzaak om zo snel mogelijk te incasseren en daarmee voor het eigen gewin te
                  gaan. Daardoor wordt de private schuld niet eerder afgelost dan dat de preferente
                  schuld is voldaan. Wanneer dit een langere periode duurt werkt dit kostenverhogend
                  doordat er andere beslagmaatregelen gepoogd worden. Dit kan de concurrentiestrijd
                  tussen schuldeisers verder in de hand werken.
               
2.2 Bekostiging van invordering vooral gericht op escalerende handelingen
               
Er is sprake van verkeerde bekostigingsprikkels in de invorderingsketen, doordat de
                  financiering van gerechtsdeurwaarders vooral is gericht op escalerende handelingen.
                  De invorderende partijen worden (vooral) gefinancierd voor escalerende stappen en
                  niet of beperkt voor de-escalatie. Dit geldt ook voor situaties waarin de-escalatie
                  gegeven de omstandigheden van de debiteur wenselijk zou zijn en verdere invorderingsstappen
                  vooral leiden tot aanvullende kosten, terwijl de kans op betaling nihil is.
               
2.3 Overschatting van het vermogen van mensen om in actie te komen
               
Het systeem vraagt om actief handelen van een debiteur, terwijl deze in een situatie
                  van stress, en zeker bij het bestaan van meerdere schulden vaak niet het (doen)vermogen
                  heeft om met alle afzonderlijke schuldeisers realistische afspraken te maken. Ook
                  is het voor een debiteur vaak lastig om goed inzicht te krijgen in zijn afloscapaciteit
                  en in de totale omvang van de schuldenlast, waardoor schulden over het hoofd worden
                  gezien. Hoewel er verschillende initiatieven gericht zijn op het overzichtelijk maken
                  van openstaande schulden, zoals het Vorderingenoverzicht Rijk en de Schuldenwijzer,
                  is er niet één totaaloverzicht. Pas als mensen zich melden bij schuldhulpverlening
                  of beschermingsbewind is er sprake van hulp door deze bevoegde professional.
               
2.4 Maximale afloscapaciteit niet in de gehele invorderingsketen geborgd
               
Er is geen expliciete wettelijke verplichting voor private schuldeisers om in de minnelijke
                  fase rekening te houden met de afloscapaciteit van de debiteur. Er zijn ook geen instrumenten
                  waarmee private invorderaars in de minnelijke fase rekening kunnen houden met een
                  ondergrens. Wanneer er meerdere betalingsregelingen worden getroffen, is het risico
                  groot dat een debiteur meer aflost dan gezien het budget verantwoord is, waardoor
                  mogelijk weer nieuwe schulden ontstaan of betalingsregelingen niet nagekomen kunnen
                  worden. Dit is ook het geval als een debiteur een betalingsregeling afspreekt terwijl
                  er al beslag is gelegd.
               
3. Uitwerking aanvullende instrumenten voor het invorderingsstelsel
               
In de kabinetsreactie op het IBO-rapport heb ik aangegeven op drie gebieden maatregelen
                  uit te werken:
               
1. Coördinatie in de minnelijke fase
2. De rol van de gerechtsdeurwaarder
3. Kostenoploop civiele invordering
Door meer ruimte te bieden voor een gecoördineerde aanpak van schulden in de minnelijke
                     fase en door de gerechtsdeurwaarder meer ruimte te geven voor de-escalatie kunnen
                     bovenstaande knelpunten in het huidige systeem van civiele invordering beter worden
                     aangepakt. Het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders sluiten
                     hier direct op aan. Daarom is gestart met de uitwerking van deze maatregelen. Deze
                     maatregelen voegen extra instrumenten toe aan het stelsel van civiele invordering
                     die eraan bijdragen de grootste kostenoploop te beperken en mensen met problematische
                     schulden sneller (schuld)hulpverlening te kunnen verlenen. Met de maatregelen wordt
                     beoogd dat:
                  
• er meer rekening wordt gehouden met de positie van de debiteur;
• schuldeisers minder vaak in een onwenselijke concurrentiepositie terecht komen doordat
                           er eerder in het invorderingsproces coördinatie plaatsvindt gericht op volledige aflossing
                           van de schulden en het tegengaan van een onnodige kostenoploop;
                        
• meer rekening wordt gehouden met de maximale afloscapaciteit van de debiteur;
• de debiteur sneller wordt doorgeleid naar (schuld)hulpverlening wanneer er sprake
                           is van problematische schulden.
                        
Een nadere uitwerking van het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht voor de
                     gerechtsdeurwaarder is te vinden in de bijlage bij deze brief.
                  
3.1 Coördinatie in de minnelijke fase: uitwerking van een collectief afbetalingsplan
               
In lijn met het rapport Schulden klein houden en perspectief bieden11 werk ik op dit moment de maatregel van een collectief afbetalingsplan uit. Het rapport
                  heeft een duidelijke basis neergelegd waarop wordt voortgebouwd.
               
Een collectief afbetalingsplan stelt de debiteur in staat een gecoördineerde betalingsregeling
                  te treffen in het minnelijke traject. Hierbij wordt een debiteur ondersteund door
                  een onafhankelijke partij. De opsteller van het collectief afbetalingsplan berekent
                  de afloscapaciteit van de debiteur of spreekt in samenspraak een aflossing af. Bij
                  de berekening van de afloscapaciteit is van belang dat de debiteur niet meer aflost
                  dan mogelijk is op basis van de financiële positie (zijn maximale afloscapaciteit).
                  Daarvoor moeten heldere kaders worden opgesteld. De afloscapaciteit wordt vervolgens
                  naar rato van de hoogte van de vorderingen verdeeld tussen de verschillende schuldeisers.
               
Deze collectieve benadering beoogt een concurrentiestrijd tussen schuldeisers te voorkomen
                  en daarmee een oploop van de schulden. Het is van belang dat schuldeisers aansluiting
                  zoeken bij het collectief afbetalingsplan waar dat aan de orde is. Daarom wordt nagedacht
                  over maatregelen die schuldeisers stimuleren om mee te werken aan een collectief afbetalingsplan.
                  Dat is uiteindelijk ook in het belang van het collectief van schuldeisers: iedere
                  schuldeiser die aansluit op het afbetalingsplan krijgt immers zijn maximale deel van
                  de afloscapaciteit (naar rato van de vordering). Tevens wordt met deze aanpak voorkomen
                  dat een debiteur door een samenloop van afzonderlijke betaalregelingen meer aflost
                  dan gezien het huidige budget verantwoord is.
               
Een collectief afbetalingsplan is gericht op de fase waarin er nog geen beslag is
                  gelegd door één van de schuldeisers. Wanneer een van de schuldeisers beslag heeft
                  gelegd, zou mogelijk wel een collectief afbetalingsplan kunnen worden afgesproken
                  met de overige schuldeisers, dat van start gaat vanaf het moment dat het beslag is
                  afgerond. Wanneer er sprake is van een problematische schuldensituatie is het wenselijk
                  dat een debiteur wordt doorverwezen naar (schuld)hulpverlening. Echter ook in die
                  situatie kan in overleg met de schuldeisers worden besloten om te starten met een
                  collectief afbetalingsplan om zo de verdere schuldenoploop tegen te gaan. Ook in een
                  situatie van problematische schulden is het wenselijk dat de beschikbare afloscapaciteit
                  wordt gebruikt om de schuldeisers af te lossen, maar is doorgeleiding naar een zwaarder
                  instrument waarbij schulden opgelost worden van belang.
               
Bij de uitwerking besteed ik eveneens aandacht aan hoe deze maatregel ingezet kan
                  worden in de executiefase. Coördinatie is in alle fasen van invordering van toegevoegde
                  waarde. In de praktijk hebben debiteuren veelal verschillende vorderingen van verschillende
                  schuldeisers en in verschillende fasen. Ook wanneer er vorderingen in de executiefase
                  zijn is het wenselijk dat de invordering van de andere schulden niet gepaard gaat
                  met een nodeloze kostenoploop. Ik wil daarom in de uitwerking eveneens kijken naar
                  de mogelijkheden van een gecoördineerde aflossing voor alle vorderingen wanneer er
                  reeds beslag is gelegd. Dit omdat zowel de schuldeiser als de debiteur erbij gebaat
                  is dat de kostenoploop beperkt is en een vordering zo snel mogelijk geïnd is. Daarbij
                  is dit in lijn met de motie van de leden Ceder (CU), Palmen (NSC), Van Dijk (CDA)
                  en Flach (SGP).12
De afgelopen periode is – in overleg met verschillende stakeholders – gewerkt aan
                  de uitwerking van het collectief afbetalingsplan. Daarbij zijn verschillende vraagstukken
                  besproken, waaronder welke partijen een collectief afbetalingsplan mogen uitvoeren,
                  hoe de afloscapaciteit kan worden bepaald en hoe de financiering van het afbetalingsplan
                  kan worden vormgegeven. In de bijlage ga ik nader in op de uitwerking van een collectief
                  afbetalingsplan en de overwegingen die bij deze uitwerkingsvragen spelen. Bij de gesprekken
                  met de stakeholders is gebleken dat hier verschillende beelden en inzichten over zijn.
                  In de nadere uitwerking van deze maatregel in wetgeving zal ik daarin keuzes maken.
                  Daarbij zal ik ook gebruik maken van de ervaringen die zijn opgedaan door de publieke
                  schuldeisers met het vorderingenoverzicht Rijk en de betalingsregeling Rijk.13
3.2 De rol van de gerechtsdeurwaarder
               
Zoals in de kabinetsreactie op het IBO Problematische schulden aangegeven, werk ik toe naar een andere rol van de gerechtsdeurwaarder met meer oog
                  voor de-escalatie. De huidige regelgeving biedt de gerechtsdeurwaarder reeds de verplichting
                  om de belangen van de debiteur mee te wegen14, maar het huidige stelsel is hier onvoldoende op ingericht. De beoogde veranderingen
                  moeten verschillende elementen bevatten die eraan bijdragen dat de onafhankelijke
                  positie van de gerechtsdeurwaarder verder wordt versterkt en de gerechtsdeurwaarder
                  meer ruimte krijgt om de situatie van de debiteur mee te wegen en een nodeloze oploop
                  van schulden te voorkomen. Ook is het van belang dat uitzichtloze situaties vroegtijdig
                  worden gesignaleerd en waar mogelijk en gepast er doorverwijzing plaatsvindt naar
                  (schuld)hulpverlening. Gerechtsdeurwaarders kunnen daar vanuit hun rol een belangrijke
                  rol in vervullen. Ultimum remedium hierbij is een wettelijke borging van de mogelijkheid
                  voor gerechtsdeurwaarders om een ambtshandeling niet uit te voeren. Dit is een tegenhanger
                  van de huidige ministerieplicht die een deurwaarder verplicht om, op verzoek van een
                  opdrachtgever, een ambtshandeling te verrichten waartoe hij bevoegd is.15
Gerechtsdeurwaarders kunnen debiteuren warm doorverwijzen naar schuldhulp
Gerechtsdeurwaarders zijn één van de weinige partijen in de invorderingsketen die
                  bij mensen aan de deur komen en daarbij de situatie ter plaatse kunnen beoordelen.
                  Dat persoonlijk contact met de debiteur maakt een signaalfunctie mogelijk en kan ervoor
                  zorgen dat een debiteur sneller de hulp krijgt die ze nodig hebben. Wanneer de situatie
                  daar aanleiding toe geeft en de debiteur openstaat voor hulp, zou de gerechtsdeurwaarder
                  een debiteur warm moeten doorverwijzen naar schuldhulpverlening. Dat wil zeggen dat
                  de gerechtsdeurwaarder de gegevens van de debiteur doorgeeft aan schuldhulpverlening,
                  zodat er snel contact kan worden gelegd.
               
Pilot ketensignalering legt de basis voor deze signaalfunctie
Met de pilot ketensignalering die onlangs in zes gemeenten is gestart naar aanleiding
                  van de motie Palland c.s.16, zijn gerechtsdeurwaarders reeds begonnen met het warm doorverwijzen van debiteuren
                  naar schuldhulpverlening. Het doel van deze pilot is het verkennen van de maatschappelijke
                  meerwaarde als ook gerechtsdeurwaarders signaleren en debiteuren met problematische
                  schulden actief doorverwijzen naar de gemeentelijke schuldhulpverlening. Onlangs is
                  er een kick-off geweest van deze pilot waarbij zowel de deelnemende gemeenten als
                  de deelnemende gerechtsdeurwaarders met elkaar in gesprek zijn getreden. In de pilot
                  vindt de doorverwijzing enkel plaats met toestemming van de debiteur, omdat er op
                  dit moment geen andere wettelijke grondslag voor gerechtsdeurwaarders is om proactief
                  door te verwijzen naar schuldhulpverlening.
               
In sommige situaties kan het echter ook wenselijk zijn om door te verwijzen zonder
                     expliciete instemming. Dit omdat een deurwaarder op basis van de situatie een inschatting
                     kan maken van de ernst van de situatie en de gemeente hierover wil informeren. Om
                     gerechtsdeurwaarders de mogelijkheid te bieden om debiteuren warm door te verwijzen
                     zonder nadrukkelijke toestemming is een wettelijke grondslag nodig.
                  
In deze pilot wordt enkel doorverwezen naar gemeenten, maar bij de uitwerking van
                     deze zorgplicht wil ik ook de verwijzing naar Wsnp-bewindvoerders onderzoeken, omdat
                     zij in het kader van de secundaire route ook schuldhulpverlening aanbieden.17 Onder de zorgplicht versta ik zowel het verwijzen naar schuldhulpverlening als het
                     niet uitvoeren van ambtshandelingen in bepaalde gevallen.
                  
Signaalfunctie is ook wenselijk bij andere incassodienstverleners
Een zorgplicht en als onderdeel daarvan een verwijsfunctie hoeven zich niet op voorhand
                  te beperken tot gerechtsdeurwaarders, maar kunnen evenzeer wenselijk zijn voor andere
                  incassodienstverleners. Hiertoe zouden nadere voorwaarden kunnen worden opgenomen
                  in de Wet kwaliteit incassodienstverlening. Voor alle incassodienstverleners is het
                  immers wenselijk dat zij oog hebben voor de situatie waarin een debiteur zich bevindt
                  en dat de invorderende partij op basis daarvan beziet welk instrument passend is.
                  Indien blijkt dat er meer hulp nodig is, is ook vanuit andere incassanten een doorverwijzing
                  naar (schuld)hulpverlening wenselijk. Hierbij moet ook worden bezien of het mogelijk
                  is om incassanten meer handvatten te geven om invulling te geven aan een zorgplicht.
                  In dit kader wijs ik ook op de recent aangenomen motie Ceder18, waarin de regering is verzocht om een pilot te starten waarbij de incassodienstverleners
                  inzage krijgen in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) waardoor vastgesteld
                  kan worden of een debiteur reeds is aangemeld bij schuldhulpverlening. De afgelopen
                  maanden is onderzocht hoe invulling kan worden gegeven aan deze pilot. Daaruit is
                  gebleken dat het niet mogelijk lijkt om op basis van het ontwerpbesluit Experimenten bijhouding basisregistratie persoonsgegevens19 een pilot te starten. De Wet Basisregistratie Persoonsgegevens maakt dat het voorgestelde
                  experiment op basis van dit besluit niet mogelijk is.20 Daarom ben ik momenteel aan het bezien of er andere mogelijkheden zijn om geregistreerde
                  incassodienstverleners aan te sluiten bij de verwijsindex schuldhulpverlening (VISH)
                  zonder dat gebruik wordt gemaakt van het Burgerservicenummer. Daarbij wordt ook in
                  beeld gebracht wat daarvoor nodig is en op welke wijze hiermee eerste ervaringen zijn
                  op te doen. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer later informeren.
               
Sociale ministerieplicht geeft gerechtsdeurwaarder meer mogelijkheden de belangen
                     van de debiteur te behartigen
Een gerechtsdeurwaarder heeft reeds de plicht om de belangen van een debiteur mee
                  te wegen bij de afwegingen die hij maakt.21 Tegelijkertijd verplicht artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet een gerechtsdeurwaarder
                  om de ambtshandelingen die zijn opdrachtgever in alle redelijkheid van hem verlangt uit te voeren (de ministerieplicht). Om een gerechtsdeurwaarder
                  meer ruimte te geven de belangen van de debiteur te behartigen is een tegenhanger
                  van de ministerieplicht noodzakelijk. Deze tegenhanger noem ik een sociale ministerieplicht,
                  omdat daarmee de gerechtsdeurwaarder de mogelijkheid krijgt een ambtshandeling niet
                  uit te voeren wanneer de situatie van de debiteur daarom vraagt.
               
Omdat de vordering van de schuldeiser (tijdelijk) niet verder verhaald kan worden,
                  moet goed onderzocht worden hoe de maatregel zich verhoudt tot het eigendomsrecht.
                  Dit in verband met het recht van een schuldeiser om de vrije beschikking te hebben
                  over een vordering, en de inbreuk daarop wanneer een deurwaarder weigert een ambtshandeling
                  uit te voeren. Deze maatregel vraagt daarom om secure uitwerking. Vragen die daarbij
                  spelen zijn: in welke situaties deze sociale ministerieplicht ingezet moet worden,
                  welk rechtsgevolg moet eraan verbonden worden en welke verplichtingen kunnen aan de
                  betreffende debiteur worden opgelegd gedurende het niet uitvoeren van een ambtshandeling.
               
Bij de verdere uitwerking moet ook nagedacht worden over een passende financiering
                  voor de reeds verrichte werkzaamheden op het moment dat een ambtshandeling niet wordt
                  doorgezet. Het huidige tariefstelsel van gerechtsdeurwaarders is erop gebaseerd dat
                  alleen een vast tarief bij de debiteur in rekening mag worden gebracht voor ambtshandelingen
                  gericht op escalatie. Het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarder (Btag)
                  kent namelijk geen sociale ambtshandelingen, zoals bijvoorbeeld het doorverwijzen
                  naar schuldhulpverlening. Dit staat los van wat een gerechtsdeurwaarder betaald krijgt
                  van zijn opdrachtgever. Het staat namelijk schuldeiser en gerechtsdeurwaarder vrij
                  om over de vergoeding van de gerechtsdeurwaarder afspraken te maken.22 Om een neutrale afweging te kunnen maken in het al dan niet uitvoeren van ambtshandelingen
                  en het inzetten van de-escalerende instrumenten is een passende financiering wenselijk.
                  Voordat hier verdere invulling aan kan worden gegeven moet de sociale ministerieplicht
                  eerst nader uitgewerkt zijn. Zodra helder is wat van een gerechtsdeurwaarder met een
                  sociale ministerieplicht mag worden verwacht, kan een passend financieel model worden
                  uitgewerkt dat de uitvoering van de sociale ambtshandeling zoveel mogelijk ondersteunt
                  en bevordert. Zoals aangekondigd in de reactie op de wetsevaluatie doorberekening
                  kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen zal ik de passende financiering
                  voor een zorgplicht en de uitwerking van een kwaliteitsfonds nader bij elkaar brengen
                  en uitwerken.23 Een kwaliteitsfonds kan mogelijk ondersteunend werken bij dit financieringsvraagstuk.
                  Verdere toelichting bij de dilemma’s en keuzes inzake de zorgplicht en de sociale
                  ministerieplicht worden behandeld in de bijlage bij deze brief.
               
3.3 Kostenoploop civiele invordering
               
Uitgangspunt is dat een debiteur bijdraagt in de redelijke kosten die een schuldeiser
                  moet maken om een vordering te innen. Tegelijkertijd moet de debiteur ook beschermd
                  worden tegen onredelijke kosten. Dat is bijvoorbeeld het geval als mensen in een uitzichtloze
                  situatie terechtkomen doordat zij alleen nog maar betalen aan de (alsmaar toenemende)
                  rente en kosten zonder dat er zicht is op volledige aflossing. Verdere invorderingsmaatregelen
                  dragen dan niet meer bij aan het komen tot betaling van de hoofdsom en kunnen leiden
                  tot een ongewenst verdienmodel. Daarom is het van belang dat een vordering met zo
                  min mogelijk bijkomende kosten wordt voldaan. Zoals ik hiervoor heb aangegeven wordt
                  de kostenoploop beperkt door meer ruimte voor coördinatie te bieden en de rol van
                  de gerechtsdeurwaarder uit te breiden. Daarnaast heb ik aandacht voor de feitelijke
                  kosten van invordering.
               
Onderzoek toekomstbestendigheid huidige tariefstructuur
Daarom heb ik het WODC gevraagd onderzoek te doen naar de huidige financieringsstructuur
                  van gerechtsdeurwaarders en de toekomstbestendigheid van de huidige tariefstructuur.
                  Dit hangt ook samen met de toekomstbestendigheid van deze steeds kleiner wordende
                  beroepsgroep.24 Aan de onderzoekers is eveneens gevraagd om in te gaan op de toekomstbestendigheid
                  van de huidige financieringsstructuur wanneer de werkzaamheden en de bijbehorende
                  financiering meer gericht worden op de-escalatie. Dat is in lijn met mijn toezegging
                  aan het Kamerlid Ceder (CU) tijdens het plenaire debat van 6 februari jl.
               
Wetsevaluatie maximale buitengerechtelijke incassokosten
Tevens zal ik in lijn met de toezegging aan het Kamerlid Lahlah (PvdA-GL) tijdens
                  het plenaire debat van 6 februari jl. op korte termijn een wetsevaluatie van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (WIK) aanmelden bij
                  het WODC.25 In deze evaluatie zal worden bezien in hoeverre de huidige systematiek van de maximale
                  buitengerechtelijke incassokosten nog steeds passend is gegeven de ontwikkelingen
                  die er sinds de inwerkingtreding van de Wet Incassokosten (WIK) in 2012 zijn geweest.
                  Vanwege de onafhankelijke positie van het WODC is het in eerste instantie aan hen
                  om te beoordelen of en zo ja wanneer zij dit onderzoek opstarten. Het Kamerlid Lahlah
                  heeft daarbij verzocht om eveneens te kijken naar de tarieven in Zweden en Duitsland.26 In opdracht van het IBO Problematische schulden is vorig jaar reeds een landenvergelijking uitgevoerd waarbij is gekeken naar de
                  tarieven van invordering in deze landen.27 Uit deze landenvergelijking blijkt overigens dat de minimale incassokosten in Duitsland
                  hoger zijn dan in Nederland en dat het rentepercentage eveneens hoger is.28 Zweden kent een systeem van verschillende kosten voor verschillende handelingen,
                  zoals een betalingsherinnering of een aanmaning, deze kunnen in totaliteit ook hoger
                  oplopen. Ik vraag het WODC om deze internationale vergelijking ook te betrekken bij
                  de evaluatie van de WIK.
               
Verkennend onderzoek naar de praktijk van buitengerechtelijke incasso
Inmiddels is tevens een verkennend onderzoek naar de praktijk van buitengerechtelijke
                  incassowerkzaamheden geoffreerd. Dit onderzoek gaat onder meer in op de vraag hoe
                  door schuldeisers en incassodienstverleners invulling wordt gegeven aan de buitengerechtelijke
                  incasso en hoe de opdrachtverlening en de bijbehorende (prijs)afspraken worden ingevuld
                  en tot stand komen. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de positie van schuldeisers
                  die het incassoproces zelf uitvoeren. De inzichten die dit onderzoek oplevert kunnen
                  worden gebruikt bij de verdere uitwerking van de maatregelen die in deze brief zijn
                  beschreven.
               
Onderzoek naar Btag tarieven en kostprijs van ambtshandeling
Ten slotte ben ik voornemens om enkele tarieven zoals opgenomen in het Besluit tarieven
                  ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) te laten onderzoeken.29 Om deze kosten te herijken acht ik het wenselijk om onderzoek te doen naar de kostprijs
                  van deze ambtshandelingen, waaronder in ieder geval de verdeelkosten bij beslag. Dit
                  betreft de kosten die in rekening mogen worden gebracht indien er sprake is van meerdere
                  beslagleggers. Deze inzichten kunnen ook gebruikt worden bij de uitwerking van financiering
                  van het collectieve afbetalingsplan, waarbij de afloscapaciteit ook verdeeld wordt
                  over meerdere schuldeisers. Dit onderzoek zal in het tweede kwartaal 2025 worden gestart,
                  de resultaten worden eind 2025 verwacht.
               
Zodra de resultaten van deze bovenstaande onderzoeken bekend zijn zal ik deze met
                  u delen.
               
4. Toezeggingen
               
In deze brief ben ik ingegaan op een aantal toezeggingen van de afgelopen periode.
                  Hieronder ga ik in op twee andere toezeggingen.
               
4.1 Toerekenvolgorde van civiele invorderingen (imputatieregeling) omdraaien
               
Ik heb uw Kamer in het plenaire debat d.d. 6 februari jl. toegezegd in deze brief
                  stil te staan bij de toerekenvolgorde van civiele vorderingen. De imputatieregeling
                  houdt in dat een betaling in eerste instantie in mindering wordt gebracht op de kosten,
                  vervolgens in mindering op de verschenen rente en ten slotte in mindering op de hoofdsom
                  en de lopende rente.30 Deze toerekenvolgorde is bedoeld om een schuldeiser te beschermen tegen een calculerende
                  debiteur die na een of meerdere incassostappen uiteindelijk alsnog tot betaling van
                  de hoofdsom overgaat, maar weigert te betalen voor de gemaakte kosten en rente. Het
                  omdraaien van de toerekenvolgorde (wat zou betekenen dat een debiteur eerst de hoofdsom
                  betaalt en daarna de kosten) maakt de kosten voor de debiteur niet lager of minder.
                  Het totale bedrag dat moet worden afgelost verandert niet. Het aanpassen van de imputatieregeling
                  als zodanig maakt de invordering niet efficiënter en voorkomt geen kostenoploop. Het
                  kan juist een negatief effect hebben, omdat incasserende partijen hiermee niet betaald
                  worden tenzij de volledige vordering wordt betaald. Hiermee is de kans groot dat de
                  druk op de incassopartij en daarmee uiteindelijk de debiteur zal toenemen. Bovendien
                  is het bij de huidige toerekenvolgorde in het belang van de schuldeiser om de vordering
                  met zo min mogelijk kosten te innen. Hoe minder kosten er worden gemaakt bij de invordering,
                  hoe eerder de hoofdsom kan worden afgelost. Daarnaast kan het omdraaien van de toerekenvolgorde
                  de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder onder druk zetten, terwijl ik
                  juist maatregelen tref om deze onafhankelijk positie te versterken. Wel blijf ik benadrukken
                  dat ik de intentie van dit voorstel steun: het is in het belang van zowel schuldeiser
                  als debiteur dat de kosten van invordering niet te snel en niet te hard oplopen. De
                  maatregelen die in deze brief uiteen zijn gezet zullen daar ook aan bijdragen.
               
4.2 Impactanalyse van de wijzigingen van de Wsnp
               
Tijdens het Commissiedebat Armoede- en schuldenbeleid van 1 februari 2024 is een impactanalyse
                  toegezegd van de gevolgen van de wijzigingen in de Wsnp voor zowel schuldeisers als
                  debiteuren31. In de IBO-kabinetsreactie was gemeld dat deze impactanalyse naar verwachting in het eerste kwartaal
                  van 2025 met de Kamer gedeeld kon worden.32 De onderzoekers hebben mij bericht dat zij in het eerste kwartaal van dit jaar enkel
                  een cijfermatig onderzoek konden opleveren. Los van de cijfers is er behoefte aan
                  een meer kwalitatieve beoordeling van de wijzigingen. Daarom wordt het onderzoek,
                  in tegenstelling tot eerder bericht, in juni 2025 opgeleverd. Ik zal uw Kamer te zijner
                  tijd over de uitkomsten informeren. Daarnaast wordt er vanuit het Ministerie van Sociale
                  Zaken en Werkgelegenheid eveneens een impactanalyse van het gemeentelijk traject uitgevoerd,
                  welke eveneens voor de zomer zal worden afgerond.
               
5. Vervolgproces
               
Het kabinet heeft de ambitie om – in nauwe samenspraak met alle relevante stakeholders
                  – het stelsel van civiele invordering te verbeteren en te komen tot aanpassingen die
                  zowel de schuldeiser als de debiteur ten goede komen en waardoor kleine schulden minder
                  snel en minder vaak uitgroeien tot problematische schulden. De komende periode ga
                  ik verder met de uitwerking van de verschillende maatregelen waarbij ook zal worden
                  bezien welke aanpassingen in wetgeving nodig zijn om deze maatregelen goed te laten
                  functioneren. Op dit moment is nog onvoldoende in beeld wat de mogelijke gevolgen
                  op de uitwerking van deze maatregelen zijn nu de structurele middelen voor deze maatregelen
                  zijn komen te vervallen naar aanleiding van de besluitvorming rondom de voorjaarsnota.
                  Ik wil uw Kamer in het najaar informeren over de verdere uitwerking en daarna starten
                  met een wetgevingstraject.
               
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
                  T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
