Brief regering : Monitoring Woningbouw
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 1346
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2025
Het realiseren van voldoende betaalbare woningen is een van de topprioriteiten van dit kabinet. Om te sturen op de beleidsdoelen uit het Regeerprogramma,
– jaarlijks 100.000 nieuwe woningen waarvan tweederde betaalbaar en 30% sociale huur
– zijn goede monitoring en prognoses cruciaal. Monitoring biedt inzicht in hoe groot
de woningbouwopgave is, of er voldoende plannen zijn om woningen te bouwen (plancapaciteit),
of er voldoende voortgang is in de planvorming en welke realisatie ook gelet op economische
ontwikkelingen verwacht kan worden. Goede monitoring vraagt ook om een duidelijke
afweging: welke kennis is met welke frequentie nodig om te kunnen sturen? Daarbij
hecht ik er aan in het oog te houden dat registratie van data veel capaciteit vraagt
en dat de frequentie van de duiding van de data – liggen de woondealsregio’s op koers,
vraagt het beleid bijstelling? – en de bespreking van de conclusies hierover met de
bestuurlijke partners, marktpartijen en corporaties zinvol en haalbaar moet blijven.
In deze brief beschrijf ik op hoofdlijnen hoe ik wil monitoren en op welke manier
ik de monitorinformatie gebruik in onder meer de sturing op de bestuurlijke woondealafspraken.
De brief is voorzien van een bijlage waarin u een gedetailleerde toelichting vindt.
Ten slotte geef ik in deze brief aan hoe ik invulling geef aan een aantal moties van
uw Kamer die betrekking hebben op monitoring of daaraan gerelateerde onderwerpen1.
Monitoring en sturing
Als het gaat om monitoring en sturing op de woningbouwopgave is er allereerst goed
zicht nodig op de ontwikkeling van de woningbouwopgave voor de komende jaren: hoeveel
woningen moeten er gebouwd worden, waar moeten deze woningen gebouwd worden en voor
wie moeten we deze woningen bouwen? De betaalbaarheid van de bouwopgave is daarbij
een belangrijk aandachtspunt. Voor het goede zicht op de bouwopgave laat ik ABF Research
jaarlijks de Primos prognose (bevolkings- en huishoudensprognose) en de Woningmarktverkenning
opstellen. Deze opgave is vervolgens vertaald naar de woondeals met provincies en
gemeentes waarin de opgave per woondealregio is vastgesteld.
Om samen met mijn bestuurlijke partners – de provincies en gemeenten – goed te kunnen
sturen op de voortgang van de bestuurlijke afspraken in de woondeals, is goede en
eenduidige monitor-informatie nodig. Daarom zijn met de VNG en het IPO bestuurlijke
afspraken gemaakt over de indicatoren die per woningbouwplan elk half jaar bij de
gemeenten worden uitgevraagd. Deze data wordt geregistreerd in de interbestuurlijke
landelijke monitor voortgang woningbouw (LMVW). De woningbouwplannen worden gevolgd
door bij te houden wat de ontwikkeling van de plannen is door de fases van de planvorming:
van initiële planvorming naar het (bestuurlijk) hard worden van de plannen, naar de
vergunningverlening, naar de start van de bouw en uiteindelijk de realisatie. Naast
deze informatie op planniveau levert het CBS data over het aantal bouwvergunningen,
het aantal woningen waarvan de bouw gestart is en het aantal daadwerkelijk gerealiseerde
woningen, waardoor er een goed beeld ontstaat van de voortgang op de woningbouw.
Naast de kwantitatieve monitoring is er op ambtelijk en bestuurlijk niveau voortdurend
contact met lokale overheden over de voortgang van de projecten. Op deze manier krijg
ik de meer kwalitatieve signalen over de voortgang van de woningbouw. Daarnaast bereiken
mij via de landelijke versnellingstafel woningbouw signalen over knelpunten die aan
de regionale en lokale versnellingstafels lastig op te lossen zijn. De signalen en
informatie over de voortgang geven antwoord op de vraag of de afgesproken aantallen
te realiseren woningen op tijd gerealiseerd kunnen worden met in acht neming van de
afspraken over de betaalbaarheid van deze woningen. Dit beeld bespreek ik in een vaste
frequentie op bestuurlijk niveau met provincies en gemeenten. Halfjaarlijks voer ik
met elke provincie een bestuurlijk woondeal overleg, waarbij ook een vertegenwoordiging
van gemeenten en corporaties aansluit. Hierin bespreken we of er voldoende plancapaciteit
is (gepland aantal woningen) en worden de voortgang, knelpunten en vervolgacties met
betrekking tot deze woningbouwplannen besproken. Voor wat betreft de plancapaciteit
geldt dat ik daarbij stuur op een overdimensionering van 130% ten opzichte van de
bouwopgave zodat voldoende rekening gehouden wordt met planuitval en planvertraging.
Daarbij is mijn inzet richting de provincies bovendien dat in regio’s die een substantieel
woningtekort hebben en die grenzen aan regio’s waar nog geen sprake is van 130% plancapaciteit
de mogelijkheid moet bestaan meer dan 130% plancapaciteit in te plannen. Hiermee geef
ik uitvoering aan de motie Mooijman die om deze mogelijkheid vraagt. Bovendien vinden
per woondealregio gemiddeld vier keer per jaar regionale bestuurlijke overleggen plaats
en indien nodig incidentele bestuurlijke overleggen. De conclusies die in de bestuurlijke
overleggen woondeals worden getrokken over de voortgang en de noodzakelijk acties
die nodig zijn om de voortgang te versnellen, rapporteer ik aan uw Kamer, zoals in
mijn brief van 18 oktober 20242.
Frequentie van de monitoring
Uw Kamer wordt met regelmaat geïnformeerd over de voortgang van de woningbouw. In
januari en juli ontvangt u de rapportage plancapaciteit van ABF Research over de voortgang
van de woningbouwplannen in de provincies en de woondealregio’s. Deze rapportage zal
ik uitbreiden met CBS data over verleende bouwvergunningen, het aantal woningen waarvan
de bouw gestart is en het aantal gerealiseerde woningen. In de begeleidende brief
zal ik deze rapportages voorzien van duiding.
Hiermee bied ik Uw Kamer zicht op de voortgang van de woningbouw en de trendmatige
ontwikkeling op basis waarvan ik het gesprek aan ga met mijn bestuurlijke partners.
De trend is belangrijk omdat cijfers per maand fluctueren en er sprake kan zijn van
seizoenseffecten. De frequentie van de informatievoorziening is hiermee dusdanig dat
tussentijds ontwikkelingen kunnen worden besproken met mijn bestuurlijke partners
aan de woondealtafels om te bezien of de rapportages aanleiding geven tot bijsturen.
Over de conclusies die ik trek uit de halfjaarlijkse bestuurlijke overleggen woondeals
informeer ik uw Kamer telkens zodra deze zijn afgerond.
Reactie op de moties op hoofdlijnen
In de bijlage ga ik uitbreid in op de wijze waarop ik de woningbouw monitor en op
de wijze waarop ik naast de zojuist al besproken moties ook nog een aantal andere
moties uitvoer. Samengevat is dit als volgt:
• Voor de motie Welzijn3 waarin gevraagd wordt om per kwartaal de Kamer van actuele informatie over de voortgang
in de woningbouw te voorzien, verwijs ik naar bovenstaande tekst.
• De motie Welzijn4 waarin gevraagd wordt naar cijfers over optoppen, splitsen en transformeren voer
ik binnen de mogelijkheden die de bestaande registraties bieden uit. De informatievoorziening
op dit punt vanuit het CBS wordt binnenkort ook aangevuld. Hiermee ontstaat een goed
beeld van de ontwikkelingen, zij het dat dit niet volledig het gedetailleerde niveau
heeft dat de motie beoogt omdat deze data simpelweg niet bij het CBS voorhanden is.
• De motie Grinwis5 waarin gevraagd wordt naar definities en 130% plancapaciteit en sturing daarop, is
uitgevoerd doordat zowel de interbestuurlijke landelijke monitor voortgang woningbouw
als de handreiking publieke private monitors uitgaan van heldere definities en doordat
ik binnen de woondeals op de gevraagde 130% plancapaciteit stuur.
• De motie Welzijn6 waarin gevraagd wordt om gerichte prioritering en versnelling van woningbouwprojecten
op basis van woningbouwlocaties met interbestuurlijke conflicten voer ik uit binnen
de inmiddels bestaande werkwijze. Hierin wordt geacteerd op rechtstreekse signalen
en escalatieverzoeken vanuit de versnellingstafels. Na weging van deze signalen wordt
bezien of en zo ja welke bestuurlijke interventie passend is. Bijvoorbeeld de inzet
van het Expertteam Woningbouw of de Landelijke Versnellingstafel Woningbouw. Door
u het jaarverslag van de landelijke versnellingstafel toe te zenden, voorzie ik op
dit punt ook in rapportage.
• De motie De Groot7 waarin gevraagd wordt een lijst met de Kamer te delen over genoemde knelpunten aan
de versnellingstafels, wordt uitgevoerd met behulp van de woondealtafels. Op die tafels
komen de vanuit de versnellingstafels aangegeven knelpunten aan bod die om bestuurlijke
of beleidsmatige oplossingen vragen. De knelpunten zullen uw Kamer worden gerapporteerd
na afloop van de aanstaande bestuurlijke overleggen woondeals waarvan de laatste eind
juni plaatsvindt.
• De motie Mooiman8 met het verzoek om ruimte voor meer dan 130% plancapaciteit in regio’s die grenzen
aan regio’s waar nog geen sprake is van deze 130% heb ik hierboven reeds besproken.
Dit stel ik aan de orde in mijn gesprekken met provincies in de bestuurlijke overleggen
woondeals.
Ten slotte
Het ontwikkelen van goede data met een juiste frequentie is onderdeel van een permanente
ontwikkeling. Hierin trekken we nauw op met gemeenten en provincies voor de juiste
mate van detail en frequentie. Informatie is een middel om te sturen, en geen doel
op zich. De tijd die lokaal besteed wordt om data te vergaren en te registreren kan
immers niet besteed worden aan de uitvoering van woningbouwplannen. Het grote belang
van het terugdringen van het woningtekort vraagt er om dat Rijk, lokale overheden,
maar ook de marktpartijen en corporaties goed samenwerken en tijd en capaciteit zo
effectief mogelijk besteden. De informatie die beschikbaar komt met onder meer de
uitvoering van de bestuurlijke afspraken over monitoring (de LMVW), de data van het
CBS, en de prognose informatie van ABF geven een goed beeld van de voortgang op de
woningbouw. Met deze brief heb ik u geïnformeerd hoe ik daarmee stuur, en hoe ik uw
Kamer daarover informeer.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
BIJLAGE
In deze bijlage wordt achtereenvolgens het volgende toegelicht:
1. Bepalen van de bouwopgave
2. Bouwprognose
3. De monitoring van de voortgang van de woningbouw
4. De monitoring van de gerealiseerde nieuwe woningen
5. Specifieke data
In de samenvattende tabel aan het einde van deze bijlage wordt tenslotte op hoofdlijnen
de inhoud van de beschikbare monitor en prognose informatie samengevat.
1. Bepalen van de bouwopgave
De basis voor het inzicht in de bouwopgave vormen twee periodieke publicaties. De
regionale bevolkings- en huishoudensprognose Primos en de Woningmarktverkenning (Socrates
scenariomodel). Op basis van deze publicaties treedt het Rijk met provincies en gemeenten
in overleg om de (regionale) woningbouwopgave vast te stellen.
Primos-prognose
De Primos prognose van ABF Research is een regionale bevolkings- en huishoudensprognose.
Voor de bepaling van de bouwopgave is een aantal uitkomsten van deze prognose relevant;
de verwachte groei van het aantal huishoudens, de verwachte sloop en de raming van
het huidige woningtekort. Deze drie componenten tezamen bepalen de bouwopgave. De
jaarlijkse nationale CBS-bevolkingsprognose vormt het vertrekpunt voor de Primos-prognose.
Uiteraard kent de Primos prognose zoals alle prognoses onzekerheden, vandaar dat Primos
altijd een bandbreedte presenteert.
Woningmarktverkenning (Socrates)
Primos biedt inzicht in het aantal te bouwen woningen. De Woningmarktverkenning van
ABF (met het Socrates model) biedt vervolgens inzichten in de kwalitatieve opgave:
welke woningen zouden gebouwd moeten worden? Het gaat daarbij niet om een prognose,
maar om een scenario uitwerking met een kwalitatief optimaal bouwprogramma. Op basis
van verwachte ontwikkelingen binnen in de bestaande woningvoorraad (mutaties in de
woningvoorraad zoals huizenprijzen en sloop), de verhuisdynamiek, de woonvoorkeuren
(afgeleid op basis van het Woononderzoek Nederland9) en de inkomensontwikkeling, biedt ABF inzicht in een optimaal consumentgericht bouwprogramma.
Een belangrijk aspect hiervan is de eigendomsvorm en prijsklasse van de te bouwen
woningen. Om met de nieuw toe te voegen woningen zo goed mogelijk aan te sluiten bij
de woningbehoefte dient circa tweederde van de nieuw te bouwen woningen in de categorie
betaalbaar te vallen, zoals de uitkomst van de Woningmarktverkenning de laatste jaren
laat zien. Daarom wordt er vanuit het Rijk ingezet op tweederde betaalbaarheid.
Het optimale bouwprogramma moet niet gezien worden als een berekening van een woningtekort
per type woning en per prijssegment. Een woningzoekende zoekt een woning die zo goed
mogelijk voldoet aan de woonwensen tegen een acceptabel prijsniveau. Daarbij kunnen
verschillende typen woningen substituten zijn voor elkaar. Bovendien geldt dat het
overgrote deel van het aanbod van woningen beschikbaar komt uit de bestaande voorraad
door bijvoorbeeld verhuizingen.
2. De bouwprognose
De Primos prognose bevat ook een prognose van de te verwachten woningbouw, zowel op
nationaal als op regionaal niveau. In combinatie met het woningtekort in het startjaar,
de prognose van de huishoudgroei en de sloopverwachting geeft het daarmee inzicht
in de te verwachten ontwikkeling van het woningtekort nationaal en per woningmarktregio.
Ook dit alles binnen een bandbreedte van onzekerheid.
Het is mijn inzet om de bouwprognoses voor de kortere termijn meer dan nu nog bij
Primos het geval is, ook te baseren op actuele economische ontwikkelingen die relevant
zijn voor de woningbouw. Ik verleen binnenkort opdracht aan een aantal partijen die
gaan bezien of en zo ja hoe een model ontwikkeld kan worden waarmee een dergelijke
prognose opgesteld kan worden. Behalve de economische ontwikkelingen zijn uiteraard
ook de ontwikkelingen in de omvang en voortgang in de planvoorraad, daarbij van belang.
De monitoring daarvan bespreek ik in de volgende paragraaf.
3. Monitoring voortgang woningbouw
Voor de monitoring van de voortgang van de woningbouw is er een aantal belangrijke
bronnen.
3a. Landelijke monitor voortgang woningbouw
De belangrijkste bron is de Landelijke Monitor Voortgang Woningbouw (LMVW). Tussen
het Rijk, het IPO en de VNG is afgesproken dat de LMVW hét verantwoordings- en sturingsinstrument
is voor de monitoring van de woondeals en de nationale bouwdoelstelling. De LMVW bevat
alle gemeentelijke woningbouwplannen. De belangrijkste gegevens in de LMVW data zijn
de aantallen woningen per plan uitgesplitst in gepland opleverjaar, de betaalbaarheidsklasses
van deze woningen en de locatie van de plannen. Afgesproken is dat de data voor de
LMVW tweemaal per jaar wordt uitgevraagd bij de gemeenten. ABF Research rapporteert
hierover in de rapportage plancapaciteit en dit rapport stuur ik aan uw Kamer.
In de motie Grinwis wordt gevraagd om een overprogrammering van 130% voor elke provincie.
Deze 130% is reeds als streven vastgelegd in de woondeals en is als verplichting opgenomen
in het voorstel voor de wet versterking regie volkshuisvesting. Met de LMVW wordt
gemonitord of inderdaad sprake is van 130% plancapaciteit ten opzichte van de resterende
bouwopgave. Indien dit niet het geval is, zal de regio in kwestie extra plannen moeten
toevoegen aan de planvoorraad. Hiermee acht ik de motie Grinwis voor zover betrekking
hebbend op de gevraagde overprogrammering uitgevoerd.
De LMVW is een relatief nieuwe informatiebron. Tot enkele jaren geleden bestond er
geen landelijke inventarisatie van de plancapaciteit. Inmiddels vindt deze uitvraag
tweemaal per jaar plaats op basis van afspraken tussen Rijk, IPO en VNG. Deze inventarisatie
is volop in ontwikkeling. De kwaliteit van de data wordt steeds beter en vollediger,
maar er moeten nog wel de nodige stappen worden gezet door de lokale overheden. Daarmee
is doorontwikkeling van de datakwaliteit een permanente exercitie waar hard aan gewerkt
wordt. Een systeem als de LMVW is wat dat betreft te vergelijken met de Basisadministratie
Adressen en Gebouwen. De BAG wordt net als de LMVW door gemeenten gevuld en had eveneens
na de initiële invoering tijd nodig om uit te groeien tot de adequate registratie
die het nu inmiddels is.
3b. Kadaster, mijlpaalinformatie
We ontwikkelen de LMVW door zodat er meer zicht komt op de voortgang van de projecten.
De LMVW laat op dit moment zien of een woningbouwplan nog «zacht» is – dat wil zeggen
dat het plan nog niet in de gemeenteraad is vastgesteld – of dat dit inmiddels wel
het geval is (dan is het plan bestuurlijk hard) en of het plan gerealiseerd is. Dit geeft een beperkt beeld, en daarom laten
we het Kadaster onderzoeken hoe de LMVW plandata gekoppeld kan worden aan informatie
uit andere bronnen zoals de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), de Basisregistratie
Kadaster (BRK), de landelijke voorziening bekendmakingen en beschikbaar stellen (LVBB)
en het DSO. Uit de eerste tussenresultaten blijkt dat deze databronnen koppelbaar
lijken aan de LMVW data, en inzicht kunnen geven in het moment waarop belangrijke
mijlpalen zijn gepasseerd (zoals het sluiten van een anterieure overeenkomst, de aanvraag
en vervolgens de verlening van de vergunning en de start van de bouw). Voor het overgroot
deel van de plannen komt daarmee tot op planniveau, maar ook geaggregeerd naar gemeenten,
regio’s, provincies en nationaal, zicht op de totale planvoorraad, de status daarvan
(hoever is het plan- en bouwproces gevorderd) en op de snelheid waarin de plannen
het plan- en bouwproces doorlopen. Door deze informatie te ontlenen aan reeds beschikbare
bronnen is het niet nodig de LMVW uitvraag aan de gemeenten uit te breiden waarmee
zwaardere administratieve lasten worden voorkomen. Dat is van belang omdat gemeenten
hun beschikbare capaciteit vooral moeten inzetten op het planproces zelf in plaats
van op de rapportage daarvan. De mogelijkheid tot deze datakoppelingen worden momenteel
nog verder onderzocht door het Kadaster. De mijlpaalinformatie zal wanneer de data
koppeling inderdaad mogelijk blijkt, ook verwerkt worden in de halfjaarlijkse rapportage
plancapaciteit van ABF Research over de LMVW data zodat deze plancapaciteitsrapportage
richting uw Kamer informatiever wordt.
3.c. Publieke ontsluiting LMVW data
Momenteel wordt ook bezien hoe de LMVW data publiek ontsloten kunnen worden. Dit voor
zover de data conform de bestuurlijke afspraken hierover niet als vertrouwelijk zijn
bestempeld (die vertrouwelijkheid heeft met name betrekking op hele «vroege» plannen
die nog niet geheel zijn uitgekristalliseerd en dus ook nog niet (volledig) met bijvoorbeeld
omwonenden zijn gecommuniceerd.) Deze ontsluiting zou dan idealiter gecombineerd worden
met de «mijlpaalinformatie» zoals zojuist is beschreven. Beoogd is om nog dit jaar
een eerste versie van een publiek dashboard online te hebben staan. Dit geeft elke
belangstellende, en iedere betrokkene bij de woningbouw (overheden, marktpartijen
en corporaties maar ook indirect betrokkenen zoals netbeheerders of OV bedrijven en
onderzoek- en adviesbureaus) de gelegenheid inzicht te verkrijgen in de geplande woningbouw
in Nederland.
Een voorbeeld van analyses die daarmee mogelijk worden is een recent onderzoek van
de Radbouduniversiteit naar doorlooptijden en projectuitval van 20 jaar woningbouwplannen in Nederland. Dit onderzoek is vooral gebaseerd
op data uit de periode voordat de LMVW werd opgezet. Niettemin blijkt dat uit deze
(daarom) onvolledige data dat veel inzicht verkregen kan worden in de voortgang van
verschillende type bouwplannen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat ruwweg geldt dat een overdimensionering van 130%
plancapaciteit inderdaad verstandig is, dat de bouw van een woning gemiddeld inderdaad
10 jaar duurt en dat anders dan vaak gedacht wordt stedelijke projecten niet sneller
gerealiseerd worden dan projecten op uitleglocaties.10
3.d. Informatie over projecten met subsidie en projecten in grootschalige gebieden
Door mijn ministerie wordt regulier informatie over de projecten die subsidie ontvangen
ingewonnen. Dit stelt mijn ministerie in staat in te spelen op de stand van zaken
in de regio bij deze projecten en zo kan gemonitord worden of voldaan wordt aan de
voorwaarden die bij de subsidieverlening gesteld zijn. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld
aan het moment waarop de bouw conform de subsidiebeschikking dient te starten. Over
de stand van zaken van de voortgang van de door mij gesubsidieerde projecten informeer
ik uw Kamer jaarlijks rond de maand december.
Daarnaast monitoren we de woningbouwprojecten in de grootschalige gebieden. Deze informatie
richt zich op de voortgang van de gebiedsontwikkeling en de woningbouwplannen daarbinnen
en op ontwikkelingen met betrekking tot de randvoorwaarden voor de ontwikkeling zoals
bijvoorbeeld de financiële haalbaarheid of netcongestie. Over de stand van zaken van
de grootschalige gebiedsontwikkeling informeer ik uw Kamer jaarlijks rond de maand
juni.
3.e. Publieke Private Monitors (PPM’s)
De hierboven genoemde landelijke monitor voortgang woningbouw (LMVW) is hét landelijke
sturings- en verantwoordingsinstrument voor en door de overheden. Hiernaast werken
de lokale en regionale versnellingstafels, waar overheden samen met marktpartijen
en corporaties aan tafel zitten, met publiek private monitors (PPM’s) voor regionale
sturing. Op de Woontop is afgesproken dat iedere versnellingstafel uiterlijk deze
zomer met een PPM gaat werken. Inmiddels heeft de landelijke versnellingstafel woningbouw
een advies opgesteld (bestaande uit een handreiking en een handleiding)11 hoe deze PPM’s ingevuld kunnen worden en hoe er mee gewerkt kan worden. De PPM’s
bevatten de essentiële informatie over de projecten (zoals aantallen en betaalbaarheidscategorieën),
de planning van de mijlpalen en indien van toepassing de data waarop deze gerealiseerd
zijn en tenslotte de belangrijkste knelpunten. Daarmee is de PPM een belangrijk middel
om te werken aan voortgang op de versnellingstafels.
Een PPM is geen verantwoordingsinstrument. Dit zou zich niet verhouden met het (deels)
vertrouwelijke karakter van de versnellingstafels en daarmee de PPM’s. De inzet is
erop gericht dat aan de tafels met open boeken en dus vertrouwelijk met elkaar gesproken
kan worden om op deze manier knelpunten zo goed mogelijk in kaart te brengen. De PPM’s
worden niet geaggregeerd tot een landelijke monitor.
Knelpunten en conflicten
De PPM’s zijn bedoeld om met elkaar aan de versnellingstafels relevante projectinformatie
te delen op basis waarvan de partijen aan tafel het goede gesprek kunnen voeren over
planning, knelpunten en oplossingen daarvan. Daarbij kan het ook gaan om verschillen
van inzicht tussen partijen, ook tussen overheden. Knelpunten kunnen ook voorgelegd
worden aan het Expertteam Woningbouw die mee kan denken over een oplossing. Wordt
geen oplossing gevonden, dan kan dit aanleiding geven tot escalatie naar de provinciale
bestuurlijke overleggen woondeal (de woondealtafels) of naar de Landelijke Versnellingstafel
Woningbouw. Mogelijk dat hier wel oplossingen bereikt kunnen worden. Voorkomen moet
zien te worden dat knelpunten tot conflicten leiden.
Kunnen knelpunten of conflicten niet worden opgelost dan kan dat aanleiding geven
tot een herschikking van de planvoorraad (een ander plan voorrang geven waar het knelpunt
geen rol speelt).
Naast de escalatie vanuit de versnellingstafels zijn er uiteraard ook directe contacten
tussen mijn ministerie met de medeoverheden waardoor indien nodig rechtstreeks op
signalen over knelpunten of conflicten geacteerd kan worden.
De output van het gesprek aan de versnellingstafels die op basis van de PPM’s plaatsvindt
en de escalatie van knelpunten naar het landelijk niveau wordt zo gebruikt als instrument
voor versnelling en prioritering van woningbouwprojecten waar in de motie Welzijn12 om gevraagd wordt. De motie vraagt ook om periodieke rapportage. Deze vindt plaats
doordat ik het jaarverslag van de Landelijke Versnellingstafel Woningbouw toezend
aan de Kamer. Daarnaast informeer ik uw Kamer twee keer per jaar over de resultaten
van de bestuurlijke overleggen woondeals.
De knelpunten voor woningbouwprojecten die vanuit de versnellingstafels zijn aangedragen
aan de woondealtafels vanwege een vraag om een bestuurlijke of beleidsmatige oplossing
zal ik uw Kamer rapporteren in mijn aanstaande brief over de op de Woontop afgesproken
concretisering van de woondeals. Deze concretisering wordt besproken in de bestuurlijke
overleggen woondeals waarvan de laatste eind juni plaatsvindt. Met deze aanstaande
rapportage geef ik ook uitvoering aan de motie De Groot en Grinwis13.
In de voortgangsrapportage Woningbouw van juni 202414 is reeds een uitgebreid overzicht van knelpunten gegeven. Het gaat onder meer over
knelpunten op het gebied van netcongestie, mobiliteit, stikstof, capaciteit, betaalbaarheid
en processen en procedures. Deze lijst betreft uiteraard een momentopname en is in
permanente ontwikkeling doordat er door betrokken partijen hard gewerkt om tot doorbraken
te komen en omdat er nieuwe knelpunten kunnen ontstaan.
Heldere definities
In de motie Grinwis wordt niet alleen gevraagd om 130% overprogrammering (zie hiervoor
onder 3.a.) maar ook om heldere definities met betrekking tot de planvoorraad inclusief
over de vraag wanneer een plan hard is.
Ten behoeve van de landelijke monitor voortgang woningbouw (LMVW) zijn door Rijk,
IPO en VNG definities vastgelegd met betrekking tot de indicatoren die uitgevraagd
worden. Deze zijn omschreven in een zogenoemde basisset. Ook het advies over de vormgeving
van de publiek private monitors bevat duidelijke definities van de indicatoren. En
daar waar de indicatoren in de LMVW en de PPM’s dezelfde zijn (hetgeen grotendeels
het geval is), is in het advies over de PPM’s aangesloten bij de definities van de
LMVW.
In de basisset van de LMVW is vastgelegd wat onder harde plancapaciteit moet worden
verstaan: een woningbouwplan waarvan de wijziging van het omgevingsplan (voorheen
het bestemmingsplan) door de gemeenteraad is vastgesteld. Het voorstel voor het Besluit
wet regie gaat van dezelfde definitie uit.
Over de term hard bestaat soms spraakverwarring. Feitelijk is een hard plan in de
LMVW een bestuurlijk hard plan. Een bestuurlijk hard plan is geen garantie dat het plan ook daadwerkelijk
tot realisatie komt. Er is dan nog geen bouwvergunning en de (voor)verkoop van de
koopwoningen heeft ook nog niet plaatsgevonden. In zekere zin is een plan pas echt
spijkerhard als er van startbouw sprake is.
Met de definities in de LMVW en in het advies over de PPM acht ik de motie Grinwis
voor zover betrekking hebbend op de vraag om definities ook uitgevoerd.
3.g. CBS-informatie
Naast bovenstaande monitors publiceert het CBS statistieken over het aantal bouwvergunningen
en binnenkort ook van het aantal woningen waarvan de bouw is gestart. Momenteel worden
de bouwvergunningen gebaseerd op maandelijkse CBS enquêtes onder gemeenten. Binnenkort
gaat het CBS de bouwvergunningen ook baseren op de Basisregistratie Adressen en Gebouwen
(de BAG). De verwachting is dat deze nieuwe statistiek een completer beeld biedt.
Deze gegevens zullen ook worden opgenomen in de halfjaarlijkse rapportage plancapaciteit
en de jaarlijkse voortgangsrapportage Woningbouw en de Staat van de Volkshuisvesting.
Tenslotte heeft mijn ministerie – naast bovenstaande statistieken en monitors – frequent
contact met lokale partijen over specifieke projecten en knelpunten die daarbij spelen.
Daar waar via de genoemde monitors relevante informatie niet automatisch bekend wordt,
dan zal deze informatie mij via deze kanalen toch kunnen bereiken.
4. Realisaties
Het CBS publiceert maandelijks op basis van de BAG cijfers over de gerealiseerde woningen
in Nederland als geheel en per gemeente. Dit betreft zowel de nieuwbouw als het saldo
van de zogenoemde overige toevoegingen en onttrekkingen waar bijvoorbeeld de transformaties
deel van uitmaken. Deze cijfers zullen voortaan aan uw Kamer worden aangeboden via
de halfjaarlijkse rapportages plancapaciteit, de Staat van de Volkshuisvesting en
de voortgangsrapportage woningbouw.
Zicht op de verwachte betaalbaarheid van de woningen is er doordat in de LMVW de betaalbaarheid
van de geplande woningen wordt uitgevraagd. In het kader van de realisatiestimulans
waarmee ik gemeenten een financiële bijdrage zal geven per gerealiseerde betaalbare
woning, wordt momenteel uitgewerkt hoe de daadwerkelijke realisatie van betaalbare
woningen goed in beeld gebracht kan worden. Over de uitwerking van de realisatiestimulans
informeer ik u met een andere brief. Naast inzicht in de vraag of er voldoende betaalbare
woningen gebouwd worden, is er via de Woonbase (CBS) ook inzicht in de vraag welke
huishoudens (in het bijzonder met welke inkomens) deze woningen betrekken.
De Basisregistratie Adressen en Gebouwen, de BAG
Data over welke woningen er in Nederland staan en hoeveel woningen er nieuw gerealiseerd
worden, worden door het CBS ontleend aan de Basisregistratie Adressen en Gebouwen,
de BAG.
De BAG bevat gegevens van alle adressen en gebouwen in Nederland, zoals bouwjaar,
oppervlakte, gebruiksdoel en locatie op de kaart. De BAG is onderdeel van het overheidsstelsel
van basisregistraties, zoals bijvoorbeeld ook de basisregistratie Kadaster (waaruit
blijkt wie eigenaar is van de grond). Gemeenten zijn de bronhouders van de BAG. Zij
zijn verantwoordelijk voor het opnemen van de gegevens in de BAG en voor de kwaliteit
ervan. De BAG kent haar basis in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (BAG)
en het onderliggende Besluit. Het eventueel uitvragen van extra gegevens vergt wijzigingen
in dit Besluit inclusief de financiering van de mogelijke extra administratieve last
daarvan voor gemeenten. Daarbij moet bedacht worden dat in de BAG bewust is gekozen
voor een beperkt aantal gegevens die informatief zijn voor meerdere sectoren/beleidsopgaven
tegelijk (enkelvoudige inwinning, meervoudig gebruik). Gegevens die enkel van belang
zijn voor één specifiek doel, bijvoorbeeld woningbouw, passen naar hun aard niet goed bij deze basisregistratie.
5. Specifiek type woningbouw
Naast informatie over (de bouw van) woningen in het algemeen is er bij het CBS data
beschikbaar over welk specifiek type woningbouw dit kan betreffen. Gaat het bijvoorbeeld
om reguliere nieuwbouw of om transformatie van gebouwen zoals kantoren naar woningen?
Van sommige type woningbouw is niet altijd (meteen) bekend hoeveel nieuwe woningen
er gerealiseerd zijn. Het CBS heeft het totaal aantal nieuwe woningen goed in beeld.
Het is echter niet altijd bekend welk specifiek type woningbouw het betreft. Als een
specifiek type niet afzonderlijk uit de data af te leiden is, wil dat dus niet zeggen
dat het totaal aantal nieuwe woningen onbekend zou zijn. In de tabel hieronder is
weergegeven welke informatie na hoeveel weken of maanden beschikbaar is over het totaal
aantal nieuwe woningen, de woningen uit transformaties, woningen uit splitsingen en
woningen uit optoppingen.
Tabel 1. Informatie over specifieke type woningbouw
Planvorming in LMVW
Vergunningen CBS cijfers?
Startbouw CBS cijfers?
Realisaties CBS cijfers?1
Alle woningen
Data beschikbaar?
Ja
Ja
Ja2
Ja
Hoe snel?
Enkele weken3
< 4 weken4
< 4 weken4
<4 weken4
Transformaties
Data beschikbaar?
Ja
Per juli 2025 beschikbaar als onderdeel v.d. totale overige toevoegingen met vertraging
van 4 weken
Nee
Ja
Hoe snel
n.v.t.
n.v.t.
4 maanden
Splitsingen en samenvoegingen
Data beschikbaar?
Nee5
Nee
Ja
Hoe snel?
n.v.t.
n.v.t.
4 maanden
Optoppingen
Data beschikbaar?
Nee
Nee
Nee6
Hoe snel?
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
X Noot
1
CBS-cijfers zijn altijd eerst voorlopig. Het definitief worden van cijfers duurt meestal
iets meer dan een jaar, maar de verschillen tussen de voorlopige en de definitieve
zijn meestal beperkt.
X Noot
2
Vanaf juli 2025. Nu ook al bekend, maar dan alleen het totaal aantal woningen dat
reeds in startbouw is, maar niet het maandelijks aantal woningen dat in start bouw
gegaan is.
X Noot
3
De uitvraag bij de gemeenten vraagt om de planvoorraad van drie maanden eerder. De
actualiteit van de mijlpaalinformatie die beoogd wordt toe te voegen, zal slechts
enkele weken oud zijn.
X Noot
4
Vier weken vanaf juli 2025, nu nog zes weken.
X Noot
5
Meestal niet bekend bij de gemeente omdat dit vaak private initiatieven zijn die pas
bekend raken bij de gemeente bij de vergunningverlening.
X Noot
6
Data niet beschikbaar, maar via de CBS post «overig door verbouw» bestaat wel zicht
op de ontwikkeling.
Transformaties
Binnen de CBS-data over gerealiseerde woningen is het aantal nieuwe woningen door
transformaties separaat onderscheiden. Deze aparte cijfers zijn beschikbaar in een
tijdbestek van vier maanden ten opzichte van de verslagperiode. Dat is drie maanden
langer dan bij de totale realisatiecijfers. Dit komt omdat het CBS voor de woningtransformaties
BAG data moet combineren met data uit de basisregistratie personen. Verder wordt ieder
kwartaal de transformatiemonitor gepubliceerd door het CBS, waarmee het aantal woningtransformaties
van een recent kwartaal wordt getoond. De transformaties zijn geen onderdeel van de
data over de bouwvergunningen en de startbouwdata. Wanneer het CBS binnenkort (ver)bouwvergunningen
ook op BAG data gaat baseren kan het CBS ook het aantal vergunningen voor de overige
toevoegingen vermelden.15 Dit splitst het CBS echter niet uit naar transformaties, splitsingen en optopwoningen.
Splitsingen (en samenvoegingen)
Voor splitsingen geldt hetzelfde als voor transformaties, met de kanttekening dat
er behalve splitsingen ook samenvoegingen zijn. Als het gaat om de vraag hoeveel woningen
worden toegevoegd door splitsingen rapporteer ik daarom doorgaans het saldo van beide
omdat dat een evenwichtig beeld geeft van de bijdrage hiervan aan het aantal nieuwe
woningen.16
Optopwoningen
Hoeveel woningen er door optoppen aan de woningvoorraad worden toegevoegd is niet
precies bekend. Nieuwe woningen door optoppen zitten net als transformaties wel in
de realisatiecijfers, maar anders dan bij transformaties kan het CBS de optopwoningen
niet afzonderlijk onderscheiden. Het CBS heeft onderzocht of het aantal nieuw gerealiseerde
optopwoningen uit de bestaande registraties (met name de BAG) afgeleid zou kunnen
worden. Het blijkt niet mogelijk op basis van de bestaande dataregistraties te komen
tot betrouwbare cijfers over het aantal optopwoningen. Optopwoningen zitten wel in
de CBS data, maar dan als onderdeel van een ruimere categorie, namelijk de post «overig
door verbouw» tot stand gekomen woningen.17
In de motie Welzijn18 wordt gevraagd naar cijfers over transformaties, splitsingen en optoppingen. Binnenkort
zal door het CBS data gepubliceerd worden met betrekking tot het aantal verleende
bouwvergunningen voor de totale overige toevoegingen waarvan deze drie typen woningbouw
het overgrote deel uitmaken. Daarmee ontstaat ook een beter beeld van de te verwachten
woningbouw uit transformaties, splitsingen en optoppingen.
Voor wat betreft de realisaties zijn er voor transformaties en splitsingen wel afzonderlijke
cijfers beschikbaar, maar zoals zojuist is beschreven, is dat voor optopwoningen niet
mogelijk. Slechts wanneer gekozen zou worden voor een aparte (verplichte) uitvraag
onder gemeenten naar specifiekere cijfers, zou te achterhalen zijn wat de aantallen
bouwvergunningen en realisaties per genoemd type woningbouw zijn. Vanwege de administratieve
last voor gemeenten van een dergelijke uitvraag ligt dit echter niet voor de hand.
Met bovenstaande beschouw ik de moties Welzijn voor zover betrekking hebbend op vragen
naar cijfers over transformaties, splitsingen en optoppingen afgedaan binnen de mogelijkheden
die de bestaande databronnen bieden.
Studentenwoningen en ouderenwoningen
Of een extra woning ontstaat door optoppen, splitsen, transformatie of door reguliere
nieuwbouw doet voor het terugdringen van het woningtekort in feite niet ter zake.
Elke woning is er één. Voor ouderenwoningen en studentenwoningen ligt dit anders.
Wil een woning geschikt zijn voor ouderen dan stelt dat fysieke eisen aan die woning.
En voor studentenwoningen geldt dat het hier zowel om onzelfstandige (met gedeelde
voordeur en gedeelde voorzieningen) als zelfstandige woningen kan gaan. Wat de beide
type woningen bovendien gemeenschappelijk hebben is dat de doelstelling voor ouderenwoningen
en studentenwoningen gerealiseerd kan worden door zowel woningbouw als door aanpassing
van woningen in de bestaande voorraad.
Als het om het vaststellen van de opgave gaat, dan geldt dat voor beide type woningen
aparte prognoses gebruikt worden. Voor ouderen geldt dat de woonbehoefte vastgesteld
wordt op basis van de Primosprognose «Wonen met zorg» (Fortuna). In de aanstaande
herijking van de woondeals zullen de nieuwe inzichten uit Fortuna worden meegenomen.
Voor studentenwoningen wordt gebruik gemaakt van de Primosprognose «Studentenhuisvesting»
(Apollo). Hierin wordt de nationale studentenprognose van het Ministerie van OCW lokaal
naar diverse studiesteden gespecifieerd om uitspraken te kunnen doen over het verwacht
aantal thuis- en uitwonende studenten per stad. Dit wordt opgenomen in de in de Landelijke
monitor studentenhuisvesting (LAS). De LAS wordt ieder najaar gepubliceerd en aangeboden
aan uw Kamer.
De monitoring van de ouderenwoning vindt onder andere plaats doordat in de LMVW sinds
kort ook het geplande aantal ouderenwoningen wordt uitgevraagd. Daarnaast heeft het
CBS recent een intern onderzoek afgerond naar de vraag of het mogelijk is uit de bestaande
registraties af te leiden welk deel van de woningvoorraad als ouderenwoning te typeren
valt. Het gaat bij ouderenwoningen om nultredenwoningen die al dan niet bovendien
geclusterde woonvormen betreffen die al dan niet bovendien zorggeschikt zijn. Het
CBS is positief over de mogelijkheid vast te gaan stellen of een woning een nultredenwoningen
is en of de woning zorggeschikt is. Dit geldt echter niet voor geclusterde woningen.
Deze blijken niet uit de beschikbare data af te leiden. Op termijn, bij een succesvolle
doorontwikkeling van de CBS methodiek zou dit betekenen dat het CBS in staat zal zijn
om aan te geven in welke mate de woningvoorraad en de woningbouw bestaat uit nultredenwoningen
en zorgschikte woningen.
Hiernaast wordt jaarlijks de Monitor Ouderenhuisvesting huisvesting gepubliceerd en
gedeeld met uw Kamer. Deze monitor geeft inzicht in het aantal ouderenhuishoudens
vanaf 55 jaar en hun woonsituatie in termen als eigendom, prijsklasse en geschiktheid.
De jaarlijkse Landelijke monitor studentenhuisvesting bevat naast prognose ook informatie
over het aanbod van studentenhuisvesting. Dit bestaat uit informatie over de bouwplannen
voor studentenhuisvesting en het actuele aanbod van studentenhuisvesting. Op basis
hiervan kan een actueel tekort aan studentenhuisvesting worden berekend per studentenstad.
6. Overzichtstabel
Tenslotte, in de tabel op de volgende pagina is een samenvatting gegeven van de beschikbare
monitor en prognose informatie.
Tabel 2. Samenvatting monitor en prognose informatie
Wat
Inhoud
Frequentie
Gebruik van de informatie
Prognoses, wat is er nodig qua woningbouw?
1. ABF Primos-prognose
Kwantitatieve bouwopgave, nationaal en per regio &
Jaarlijks in juli
Geeft input voor de driejaarlijkse herijking van de bestuurlijke afspraken woondeals
2. ABF Woningmarkt-verkenning
Kwalitatief inzicht in de bouwopgave
Jaarlijks in november
Prognoses, wat is de woningbouwverwachting?
3. ABF Primos prognose
Woningbouwprognose voor komende 15 jaar en verder, nationaal en per regio
Jaarlijks in juli
Geeft inzicht op de vraag of het beleid voldoende op koers ligt en geeft mogelijk
inzicht in aangrijpingspunten beleid kan betrokken worden bij bestuurlijke overleggen
woondeals
4. kortere termijn prognoses
(in ontwikkeling)
Woningbouwprognose komende vijf jaar met meer (dan Primos) inzicht in factoren oorzaken
die het bouwtempo bepalen
Minimaal jaarlijks, moment nog te bepalen
Monitoring woningbouwplannen, wat is er aan planvoorraad en wat is de voortgang daarvan?
5. interbestuurlijke Landelijke Monitor Voortgang Woningbouw (LMVW)
Aantal woningen per plan met gepland opleverjaar, status (zacht, hard of gerealiseerd),
kenmerken woning zoals eengezinswoningen of appartement, prijssegment en eigendom
(betaalbaarheid) en locatie.
Gaat gecombineerd worden met mijlpalen uit openbare bronnen:
Principeakkoord B&W (zacht plan), anterieure overeenkomst, plan door gemeenteraad
(hard plan), vergunning verleend, 1e woning startbouw, 1e woning gerealiseerd.
Voorjaar en najaar
Geeft inzicht op de vraag of het beleid voldoende op koers ligt en geeft input voor
de bestuurlijk overleggen woondeals (halfjaarlijks provinciaal en minimaal halfjaarlijks
regionaal)
6. publiek private monitors (PPM’s)
Projectkenmerken zoals aantal en betaalbaarheid, geplande en gerealiseerde mijlpalen
en knelpunten
Precieze frequentie kan per tafel verschillen
Wordt gebruikt aan lokale en regionale versnellingstafels voor het goede gesprek over
de versnelling van de lokale en regionale woningbouw
Monitoring op woningniveau, wat is er gerealiseerd qua aantallen woningen?
7. bouwvergunningen
Tot op gemeenteniveau het aantal verleende bouwvergunningen
Maandelijkse CBS statistiek
Geeft inzicht op de vraag of het beleid voldoende op koers ligt wordt betrokken bij
bestuurlijke overleggen woondeals
8. startbouw
Tot op gemeenteniveau het aantal bouwgestarte woningen
9. realisaties
Tot op gemeenteniveau het aantal gerealiseerde woningen
Indieners
-
Indiener
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening