Brief regering : Artikel 100-bijdrage aan EUFOR Althea
29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies
Nr. 494
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2025
In overeenstemming met artikel 100 van de Grondwet en met verwijzing naar de Kamerbrief
«Voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina»
(Kamerstuk 29 521, nr. 484, d.d. 15 mei 2024) en de Kamerbrief «Toekomst en samenhang Nederlandse inzet missies
en operaties» (Kamerstuk 29 521, nr. 493, d.d. 4 april 2025) informeert het kabinet u hierbij over de Nederlandse inzet in
operatie EUFOR Althea van 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2027.
Het kabinet heeft besloten tot inzet van een infanteriecompagnie van de Koninklijke
Landmacht ten behoeve van het multinationaal bataljon van EUFOR Althea. Dit is een
inzet van maximaal 175 militairen voor de duur van één jaar, van oktober 2025 tot
en met 1 oktober 2026. Het kabinet verlengt daarnaast de huidige artikel 100-inzet
van een Human Intelligence (HUMINT) team (maximaal tien personen) en Nederlandse staffunctionarissen (van de
huidige zeven naar maximaal tien) op het hoofdkwartier van EUFOR Althea te Sarajevo
tot en met 31 december 2027.
Met deze bijdrage aan EUFOR Althea bouwt Nederland voort op behaalde resultaten en
investeringen in de operatie. In absolute termen levert Nederland hiermee een bescheiden
doch betekenisvolle bijdrage aan het behoud van stabiliteit in Bosnië en Herzegovina.
Dergelijke stabiliteit geldt tevens als een noodzakelijke randvoorwaarde voor de aanpak
van het kabinet van georganiseerde criminaliteit en asiel en migratie uit de Westelijke
Balkan.
Met inachtneming van het toetsingskader volgt hieronder een contextanalyse, waarna
wordt ingegaan op de strategie van de Nederlandse geïntegreerde inzet in Bosnië en
Herzegovina. Vervolgens worden de operatie EUFOR Althea en de Nederlandse bijdrage
toegelicht. Daaropvolgend wordt ingegaan op de militaire aspecten zoals de operationele
haalbaarheid, de geschiktheid en beschikbaarheid van de krijgsmacht en de onderkende
risico’s, waaronder het risico op burgerslachtoffers. Ten slotte wordt stilgestaan
bij de monitoring van de voortgang van de bijdrage aan EUFOR Althea en de financiële
aspecten van de inzet.
Contextanalyse
Bosnië en Herzegovina is verdeeld in twee entiteiten, namelijk de Federatie Bosnië
en Herzegovina die overwegend door Bosniakken en Bosnische Kroaten wordt bewoond,
en Republika Srpska, met overwegend Bosnisch-Servische inwoners. Ten opzichte van
de centrale regering op staatsniveau hebben beide entiteiten aanzienlijke bevoegdheden.
Daarnaast is er het zelfstandig bestuurde district Brčko. Het land kent een driekoppig
presidentschap, met een vaste zetel voor een Bosniaks lid, een Bosnisch-Kroatisch
lid en een Bosnisch-Servisch lid. Aan de basis van het politieke systeem van Bosnië
en Herzegovina ligt het in 1995 tot stand gekomen Verdrag van Dayton, waarmee een
einde kwam aan de in 1992 ontstane oorlog. Het Kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger
ziet toe op de civiele implementatie van het Verdrag van Dayton. De Hoge Vertegenwoordiger
beschikt over de zogeheten Bonn Powers, die hem in staat stellen eenzijdig voor Bosnische autoriteiten bindende besluiten
te nemen en Bosnische functionarissen te ontslaan die het Dayton Verdrag schenden.
De politieke situatie in Bosnië en Herzegovina wordt gekenmerkt door disfunctionele
staatsinstellingen, corruptie en etno-nationalistische retoriek van politieke leiders,
waarbij haatzaaien, genocide-ontkenning en historisch revisionisme met regelmaat voorkomen.
Verzoening heeft onvoldoende plaatsgevonden.
De president van Republika Srpska, Milorad Dodik, houdt de Republika Srpska in een
ijzeren greep. Onafhankelijke media en het maatschappelijk middenveld kunnen er nauwelijks
opereren. Dodik zinspeelt met grote regelmaat op afscheiding en ondermijnt het Bosnische
overheidsgezag, de Bosnische overheidsstructuren en de internationale aanwezigheid,
inclusief het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger. Het Staatshof veroordeelde Dodik
op 26 februari jl. tot een jaar gevangenisstraf en een zesjarig verbod op het uitvoeren
van publieke functies voor ondermijning van het gezag van de Hoge Vertegenwoordiger.
Dodik kan nog tegen deze uitspraak in beroep.
In reactie op de uitspraak nam het parlement van Republika Srpska op 27 februari jl.
een aantal wetten aan die de legitimiteit en het functioneren van Bosnische staatsinstituties
verder aantasten. Daarnaast presenteerde de regering van Republika Srpska op 11 maart
een nieuwe Grondwet waarin Republika Srpska tot soevereine entiteit wordt verklaard.
Deze bevat vergaande bepalingen die de autonomie van Republika Srpska zouden vergroten.
Deze Grondwet moet nog in twee lezingen door een twee-derde meerderheid van het parlement
van Republika Srpska worden aangenomen.
Voor deze aanval op de constitutionele orde van Bosnië en Herzegovina werd op 17 maart
een nationaal arrestatiebevel uitgevaardigd voor president Dodik, alsmede voor Minister-President
van Republika Srpska, Višković, en de voorzitter van het parlement van Republika Srpska,
Stevandic. Op 27 maart werd een internationaal verzoek tot aanhouding van president
Dodik en voorzitter Stevandic door de rechtbank van Bosnië en Herzegovina ingediend
bij Interpol. Het verdere verloop hiervan kan mogelijk leiden tot een verslechtering
van de veiligheidssituatie.
Veiligheidssituatie
Etnische spanningen en nationalistische sentimenten onder met name de Bosnisch-Servische
bevolking vormen een bedreiging voor de veiligheidssituatie. De intentie van het leiderschap
in Republika Srpska om af te scheiden van de rest van Bosnië en Herzegovina én de
daadwerkelijke capaciteit om dit te verwezenlijken, vormen de belangrijkste graadmeters.
Ondanks de sterke retoriek zijn er op dit moment geen signalen die wijzen op een groot
draagvlak onder de Bosnisch-Servische bevolking voor afscheiding. Evenmin zijn er
op dit moment tekenen van een op handen zijnde gewapende escalatie. Desalniettemin
kan de politieke impasse een bedreiging vormen voor de stabiliteit van het land.
De afgelopen jaren heeft Bosnië en Herzegovina de uitgaven aan de krijgsmacht aanzienlijk
vergroot. In 2023 is het land met Duitsland en de VS overeenkomsten aangegaan voor
ondersteuning in de organisatie, planning en budgettering ten behoeve van de krijgsmacht.
Vooralsnog is de krijgsmacht maar beperkt in staat om zich zelfstandig tegen buitenlandse
agressie te verdedigen of de binnenlandse stabiliteit te bewaren. De krijgsmacht wordt
nog steeds geplaagd door financiële en materiële tekorten, verouderde wapensystemen,
gebrekkige voorzieningen en personele leegloop. Modernisering wordt bemoeilijkt door
ineffectieve allocatie van financiële middelen, de verlamming van de politiek op het
niveau van de centrale staat en de politieke weerstand van voornamelijk Republika
Srpska, die binnen de eigen entiteit de paramilitaire capaciteiten aanzienlijk heeft
uitgebreid.
Voor veiligheidsgaranties leunt Bosnië en Herzegovina sterk op EUFOR Althea. Gezien
de huidige politieke context in Bosnië en Herzegovina acht het kabinet het waarschijnlijk
dat ook na het einde van de periode van de voorgenomen Nederlandse inzet, EUFOR Althea
nog een noodzakelijke bijdrage zal blijven leveren aan de veiligheid in Bosnië en
Herzegovina.
Verschillende buitenlandse actoren hebben invloed op de veiligheidssituatie in Bosnië
en Herzegovina. Kroatië speelt een significante rol, mede gezien de nauwe politieke
banden tussen een belangrijk deel van het leiderschap van de Kroatische gemeenschap
in Bosnië en Herzegovina en de regering in Zagreb. Daarnaast pleit Kroatië in internationaal
verband voor de versterking van de Bosnisch-Kroatische positie in het staatsbestel
van Bosnië en Herzegovina.
Dodik voelt zich in zijn streven naar verregaande autonomie of zelfs afscheiding van
Republika Srpska gesteund door Servië. President Vučić spreekt zich geregeld kritisch
uit over het westen en stelt dat Serviërs in Kosovo en Bosnië en Herzegovina stelselmatig
onderdrukt worden. President Vučić heeft Dodik na zijn veroordeling symbolisch steun
betuigd door het strafproces publiekelijk sterk te bekritiseren. Er zijn momenteel
echter geen aanwijzingen dat president Vučić bereid zou zijn daadwerkelijke afscheiding,
bijvoorbeeld middels militair ingrijpen, te steunen. Servië investeert aanzienlijk
in modernisering van zijn defensie. De nadruk ligt daarbij op luchtafweer, cyber en
elektronische oorlogsvoering. Enkele voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van
een rapid reaction special operations force, de opbouw van een modern luchtafweersysteem van Russische en Chinese makelij en
de aanschaf van Franse gevechtsvliegtuigen en Israëlische raketartillerie.
Rusland probeert in Bosnië en Herzegovina op uiteenlopende wijzen zijn invloed te
vergroten en vormt daarmee mogelijk ook een dreiging voor de stabiliteit. Rusland
heeft baat bij controleerbare onrust in Bosnië en Herzegovina om verdere toenadering
tot de EU en de NAVO te voorkomen en zijn eigen invloed op de Balkan te vergroten.
Rusland probeert zijn greep op Republika Srpska te verstevigen door zich op te werpen
als verdediger van Bosnisch-Servische belangen, onder meer in multilaterale fora.
Tevens probeert het via desinformatie de geloofwaardigheid van de NAVO en de EU als
veiligheidsactoren in twijfel te trekken. De politieke en diplomatieke banden tussen
Rusland en Republika Srpska zijn innig. President Dodik onderhoudt al langere tijd
nauwe banden met president Poetin.
China ziet de Westelijke Balkan als een toegangspoort tot Europa en is vooral op economisch
vlak actief in de regio. China kan economische macht gebruiken om druk op landen als
Bosnië en Herzegovina uit te oefenen om een gunstiger klimaat te scheppen voor het
realiseren van zijn strategische doelstellingen. China heeft een groeiende invloed
in de veiligheidssector van met name de Republika Srpska.
Strategie Nederlandse geïntegreerde inzet in Bosnië en Herzegovina
Nederland steunt in bilateraal en in Europees verband landen in de nabuurregio, waaronder
Bosnië en Herzegovina. Het recente oorlogsverleden en voortdurende dreiging vanuit
onder andere Rusland, maakt Bosnië en Herzegovina kwetsbaar. Het belang van stabiliteit
op de Westelijke Balkan is met de Russische oorlog in Oekraïne alleen maar verder
toegenomen. De inzet in EUFOR Althea heeft als doel in multinationaal verband een
bijdrage te leveren aan de stabiliteit van Bosnië en Herzegovina om de kans op een
nieuw (gewapend) conflict in Bosnië en Herzegovina te verminderen en – idealiter –
te minimaliseren. Dit biedt tevens een constructief kader voor Bosnische politici
en de internationale gemeenschap om oplossingen te identificeren voor het sluimerende
conflict.
Gegeven de geografische nabijheid hebben Nederland en de EU belang bij stabiliteit
op de Westelijke Balkan. Deze stabiliteit is een noodzakelijke randvoorwaarde voor
de aanpak van het kabinet van georganiseerde criminaliteit en asiel en migratie. Nederland
geeft in Bosnië en Herzegovina invulling aan deze beleidsprioriteit door onder andere
het steunen van regionale projecten op het gebied van terugkeer van migranten en bestrijding
van mensensmokkel en -handel.
De Nederlandse inzet vindt daarnaast plaats via diplomatieke contacten (in bilateraal
en EU-verband) en het Programma Maatschappelijke Transformatie (MATRA), met programma’s
gericht op het bevorderen van mediavrijheid, corruptiebestrijding en onafhankelijke
rechtspraak. Tevens wordt via het Stabiliteitsfonds een bijdrage geleverd aan het
versterken van het toezicht op de veiligheidssector in Bosnië en Herzegovina.
Complementair aan de bijdrage aan EUFOR Althea draagt Nederland tot en met 31 juni
2028 maximaal vijf civiele experts bij aan de EU Special Representative en het Kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië en Herzegovina. Met deze functies
heeft Nederland een kans invloed uit te oefenen en draagt het bij aan de coördinatie
met lokale rechtshandhavingsinstanties en met EUFOR Althea.
Nederland erkent het EU-perspectief van landen in de Westelijke Balkan. Daarbij houdt
Nederland streng vast aan de eisen voor EU-lidmaatschap, inclusief de Kopenhagen-criteria,
waar geen concessies aan worden gedaan. Bij de Nederlandse inzet in Bosnië en Herzegovina
dienen de door de Europese Commissie geïdentificeerde veertien hervormingsprioriteiten
uit 2019 als uitgangspunt. Voor het aannemen van het onderhandelingsraamwerk moet
Bosnië en Herzegovina voldoen aan alle stappen uit de Commissie-aanbeveling uit 2022.
EUFOR Althea
Operatiemandaat
De operatie EUFOR Althea werd op 25 november 2004 gemandateerd voor toezicht op naleving
van de militaire aspecten van het Verdrag van Dayton. De VNVR-resolutie 1575 geldt
als rechtsbasis voor de operatie en wordt jaarlijks door de VNVR verlengd, laatstelijk
op 2 november 2024.
Operatiedoelstellingen
De primaire doelstellingen van de operatie zijn het behoud van een safe and secure environment en het afschrikken van actoren die de vrede in gevaar kunnen brengen. Hierin treedt
de operatie gezamenlijk op met de internationale gemeenschap.
EUFOR Althea beschikt over een multinationaal bataljon bestemd om te reageren op incidenten.
Daarnaast beschikt de operatie over andere middelen waaronder een Explosives and Ordnance Disposal-eenheid, een netwerk van twintig Liaison and Observation Teams en enkele HUMINT-teams. De Liaison and Observation Teams en HUMINT-teams dienen als informatie- en waarschuwingssysteem. Op basis van deze
inlichtingen kan de operatie de veiligheidssituatie in Bosnië en Herzegovina permanent
monitoren en hierop inspelen.
Bij een verslechterende veiligheidssituatie kan EUFOR Althea snel beschikken over
reserve-eenheden. Het kabinet is alert op de beschikbaarheid en vulling van de reserve-eenheden
in geval van escalatie, omdat een deel van deze eenheden gedeeld wordt met de Kosovo
Force. Indien deze worden ingezet voor KFOR, zijn ze tijdelijk niet inzetbaar voor
EUFOR Althea. Nederland heeft bij het operationele commando van EUFOR Althea bij SHAPE
aangedrongen op een vermindering van dubbele toebedeling van reserve-eenheden. Er
zijn op dit moment geen signalen van een gelijktijdige escalatie in Kosovo en Bosnië
en Herzegovina. Wel acht het kabinet het van belang dat EUFOR Althea zich voldoende
blijft voorbereiden op diverse scenario’s. De moeilijk te voorspellen politieke- en
veiligheidscontext vraagt om continue waakzaamheid.
De operatieleiding van EUFOR Althea monitort de veiligheidssituatie continu en past
de omvang van de operatie daarop aan. Zo is EUFOR Althea na de Russische inval in
Oekraïne met vierhonderd militairen versterkt. Daarnaast heeft de commandant op 13 maart
jl. reserve-eenheden ingeroepen in anticipatie op mogelijk toenemende spanningen rondom
het proces tegen Dodik. De operatieleiding acht verdere uitbreiding onwenselijk en
onnodig: de veiligheidssituatie geeft hier vooralsnog geen aanleiding toe en de operatie
wordt, met de mogelijkheid om snel reserve-eenheden te kunnen activeren, voldoende
robuust geacht om aan de operatiedoelstellingen te kunnen voldoen. Daarnaast kan te
grote zichtbare militaire aanwezigheid leiden tot onrust onder de bevolking. Het kabinet
sluit zich aan bij het oordeel van de operatieleiding.
Nederland pleit, samen met Duitsland, in EU-verband voor de mogelijkheid om de EU
Rapid Deployment Capacity (RDC) in te zetten in EUFOR Althea in geval van ernstige escalatie. Zoals aan uw
Kamer gemeld in de Geannoteerde Agenda van de RBZ Defensie van 2 en 3 april (Kamerstuk
21 501-28, nr. 275 d.d. 24 maart 2025), zijn sinds 1 januari jl. circa honderdvijftig Nederlandse militairen
onderdeel van de EU-Battlegroup, die Duitsland als Framework Nation leidt binnen de RDC. De RDC is een snel inzetbare capaciteit die bestaat uit maximaal
vijfduizend militairen.
Deelnemende landen
In totaal nemen vierentwintig landen deel aan EUFOR Althea, waarvan achttien EU-lidstaten:
België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië,
Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië
en Zweden. Naast de EU-lidstaten leveren ook Albanië, Chili, Noord-Macedonië, Moldavië,
Turkije en Zwitserland een bijdrage aan EUFOR Althea. De huidige omvang van de missie
bedraagt 1.600 militairen. Daarnaast zijn twee reserve-infanteriecompagnieën van in
totaal circa vierhonderdvijftig militairen op 13 maart jl. tijdelijk toegevoegd aan
het multinationaal bataljon. De Roemeense generaal-majoor Florin-Marian Barbu is sinds
21 januari 2025 Force Commander van EUFOR Althea.
Invloed van Nederland op de operatie
Het Politiek en Veiligheidscomité (Political and Security Committee – PSC) voert de politieke controle en de strategische leiding over EUFOR Althea.
Nederland kan via het PSC meebeslissen over de operatie. Door de bijdrage aan EUFOR
Althea wordt de invloed van Nederland op de operatie verder vergroot. Door middel
van periodieke evaluaties beziet het PSC de noodzaak voor heroriënteren, voortzetten
of beëindigen van de operatie. De eerstvolgende strategische herziening zal medio
2025 plaatsvinden. PSC of de RBZ spreekt daarnaast over de operatie als er veranderingen
in de politieke of veiligheidscontext plaatsvinden. Ook in NAVO-verband wordt geregeld
over ontwikkelingen omtrent EUFOR Althea gesproken omdat de operatie gebruik maakt
van de Berlijn Plus-overeenkomst. Tevens vinden elk half jaar gezamenlijke bijeenkomsten
van het Militair Comité van EU en NAVO over deze operatie plaats.
Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea
Gronden voor deelname
De voornaamste reden voor Nederland om bij te dragen aan EUFOR Althea is het bevorderen
van de stabiliteit op de Westelijke Balkan. De spanningen in Bosnië en Herzegovina
hebben een regionale dimensie vanwege het etnische karakter van het conflict. Het
belang van het voorkomen van verdere instabiliteit aan de buitengrenzen van de EU
is door de inval van Rusland in Oekraïne verder toegenomen. Door met relatief beperkte
militaire middelen bij te dragen aan het behoud van de stabiliteit in Bosnië en Herzegovina
en de bredere Westelijke Balkan, beogen de EU en de NAVO een tweede conflict in Europa,
en de noodzaak om grootschalige middelen in te moeten zetten om stabiliteit te herstellen,
te voorkomen. Een sterke Nederlandse inzet in de Westelijke Balkan past in het streven
om de groeiende invloed van Rusland in de regio tegen te gaan. Stabiliteit geldt tevens
als randvoorwaarde voor het tegengaan van irreguliere migratie en georganiseerde misdaad.
De stabiele maar fragiele situatie vraagt om een structurele presentie van EUFOR Althea
in Bosnië en Herzegovina.
Met een bijdrage aan EUFOR Althea geeft Nederland invulling aan de ambitie zoals verwoord
in het regeerprogramma om bij te dragen aan internationale missies buiten het NAVO-
en EU-grondgebied met geografische prioriteit voor landen in de bredere nabuurregio. Het kabinet legt met deze
bijdrage het zwaartepunt op de veiligheid van Europa en als betrouwbare partner hier
verantwoordelijkheid voor te nemen in het kader van burden sharing.
Nationale kaders van de Nederlandse bijdrage
Nederland draagt reeds met zeven staffunctionarissen en een HUMINT-team bij aan EUFOR
Althea tot en met juli 2025. De additionele Nederlandse militaire bijdrage aan EUFOR
Althea betreft de inzet van een infanteriecompagnie van de Koninklijke Landmacht (maximaal
175 militairen) voor de periode oktober 2025 tot en met 1 oktober 2026, en de verlenging
van de inzet van een HUMINT-team (maximaal tien personen) en tien staffunctionarissen
van 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2027. Nederland kan gebruik maken van bestaande
legering.
De infanteriecompagnie is onderdeel van het multinationaal bataljon. Om de operationele
doelen te bereiken heeft het multinationaal bataljon verschillende taken: zorgdragen
voor force protection van EUFOR Althea, optreden als Quick Reaction Force, ondersteunen van gecombineerde trainingen met de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina,
uitvoeren van Peace Support Operations, waaronder patrouilles door geheel Bosnië en Herzegovina om zichtbaarheid te tonen
en af te schrikken, en Crowd & Riot Control. Momenteel leveren Griekenland, Oostenrijk, Hongarije, Turkije en Roemenië een compagnie
aan het multinationaal bataljon.
De infanteriecompagnie zal tijdens patrouilles gebruik maken van een (lokaal geworven)
tolk om beter contact te kunnen leggen met de lokale bevolking. Tevens worden enkele
informatiespecialisten toegevoegd om de commandant van de infanteriecompagnie te adviseren
op het gebied van Presence, Profile and Posture, een belangrijk element in StratCom. Beide toevoegingen komen voort uit geleerde
monitoringslessen van de meest recente uitzending van de infanteriecompagnie van het
Korps Mariniers, zoals gerapporteerd in de voortgangsrapportage van de Nederlandse
bijdrage aan EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina (Kamerstuk 29 521, nr. 484, d.d. 15 mei 2024).
Het HUMINT-team wordt aangestuurd door de inlichtingensectie in het hoofdkwartier
en heeft als taak het verzamelen van inlichtingen voor EUFOR Althea. Het HUMINT-team
wordt met een door Nederland geworven tolk ingezet in heel Bosnië en Herzegovina.
De maximaal tien staffunctionarissen zullen werkzaam zijn op het hoofdkwartier van
EUFOR Althea. Zij houden zich bezig met de plannen van de operatie, StratCom en inlichtingen.
Hiermee levert Nederland een bijdrage aan het dagelijks functioneren van de operatie.
Operationele haalbaarheid
De bevelstructuur
Het operationele commando van EUFOR Althea bevindt zich bij SHAPE (NAVO) op basis
van de Berlijn Plus-overeenkomst. De operatie wordt in Bosnië en Herzegovina aangestuurd
door de Force Commander vanuit het hoofdkwartier op Camp Butmir in Sarajevo. De Nederlandse militairen worden
onder operationele controle geplaatst van de Force Commander van EUFOR Althea. De eindverantwoordelijkheid (Full Command) is te allen tijde een nationale verantwoordelijkheid en berust bij de Commandant
der Strijdkrachten (CDS), onder politieke verantwoordelijkheid van de Minister van
Defensie.
Het vereiste militaire vermogen en wijze van optreden
De infanteriecompagnie is uitgerust met het benodigde materieel en bewapening om invulling
te geven aan de opdrachten en doelstellingen van de operatie en het multinationaal
bataljon. Het materiaal wordt door Nederland opgeslagen conform de hiervoor geldende
standaarden. Om conform de taakstelling voor langere duur zelfvoorzienend te zijn,
wordt de compagnie aangevuld met medische en transportcapaciteit. De EU heeft voor
deze operatie een voldoende robuuste geweldsinstructie opgesteld.
Genderperspectief
Bij de voorbereiding en uitvoering van de Nederlandse bijdrage wordt expliciet aandacht
besteed aan het EU Gender Action Plan III, hetgeen in lijn is met het Defensie Actieplan 1325 dat op 10 december 2020 met
uw Kamer is gedeeld. Meer letten op gender bij de planning en uitvoering van militaire
operaties, bijvoorbeeld bij de patrouilles die de infanteriecompagnie uitvoert, helpt
de missie effectiever te worden. Door beter contact met de gehele bevolking wordt
meer informatie verkregen en wordt beter bijgedragen aan sociale stabiliteit.
Geschiktheid en beschikbaarheid krijgsmacht
Personele en materiële gereedheid
Doordat de infanteriecompagnie van de Koninklijke Landmacht als organieke eenheid1 wordt ingezet, worden negatieve gevolgen voor de operationele gereedheid (personele
gereedheid, materiële gereedheid en geoefendheid) geminimaliseerd. 13 Infanteriebataljon,
dat de infanteriecompagnie levert, kan tot januari 2027 niet in zijn geheel elders
worden ingezet. Anderzijds heeft deze bijdrage een positieve impact op de personele
gereedheid. Een internationale inzet is van belang voor het personeel, omdat het bijdraagt
aan zingeving van het werk en relevante ervaring. Voor het kunnen leveren van Crowd & Riot Control wordt een aanvullende opleiding gevolgd.
De HUMINT-bijdrage levert geen beperkingen op voor zowel de generieke als de operationele
gereedstelling of toegezegde stand-by-verplichtingen. In plaats daarvan verbetert
de gereedheid van het HUMINT-team, omdat relevante ervaring wordt opgedaan tijdens
de militaire operatie. De inzet draagt daardoor positief bij aan de geoefendheid.
De positieve impact op de operationele gereedheid neemt toe tijdens deze meerjarige
bijdrage met meerdere teams. Het HUMINT-team wordt met organieke middelen ingezet
en werkt daarnaast met door EUFOR Althea verstrekt materieel. Er zijn derhalve geen
materiële verdringingseffecten.
Het is mogelijk dat Nederland gedurende de inzetperiode in Bosnië en Herzegovina om
een bijdrage zal worden gevraagd voor veiligheidsgaranties in Oekraïne. Een dergelijke
bijdrage zou aanleiding kunnen zijn tot tussentijdse herprioritering van militaire
capaciteiten, waaronder de bijdrage aan EUFOR Althea. In dit stadium kan het kabinet
een dergelijke herprioritering niet uitsluiten. Desondanks verwacht het kabinet dat
de bijdrage EUFOR Althea uitgevoerd kan worden, ook naast een eventuele inzet ten
behoeve van veiligheidsgaranties in Oekraïne.
Risico’s
Veiligheidsrisico’s
De fysieke dreiging van (para)militaire actoren, Improvised Explosive Devices, terroristische actoren, en civiele onrust jegens Nederlandse militairen in Bosnië
en Herzegovina is momenteel laag. In het geval van escalatie van latente onrust onder
de bevolking vormt civiele onrust waarschijnlijk de grootste fysieke dreiging voor
een Nederlandse presentie in Bosnië en Herzegovina. De dreiging van statelijke actoren
tegen de Nederlandse veiligheidsbelangen gaat momenteel vooral uit van staten als
Rusland en China op het gebied van inlichtingenvergaring. Daarbij werkt vooral Rusland
nauw samen met Servië op het gebied van (contra-)inlichtingenoperaties in de Westelijke
Balkan, waarbij zowel cyber- als klassieke inlichtingenmiddelen worden ingezet. Daarnaast
geldt dat de spionagemogelijkheden van Rusland groter zijn in Bosnië en Herzegovina
dan in de meeste andere Europese landen.
Medische risico’s
Gezondheidszorg naar internationale maatstaven is voornamelijk aanwezig rondom Sarajevo.
Bij optreden buiten deze regio wordt gepland op medische ondersteuning. De Nederlandse
bijdrage beschikt daarom naast de capaciteiten van EUFOR over eigen organieke militaire
medische capaciteiten.
Arbeidsomstandigheden
De luchtkwaliteit in Bosnië en Herzegovina wordt met name tijdens de wintermaanden
negatief beïnvloed door de verhoogde emissie van verbranding van bruinkool en hout.
De luchtmeetapparatuur wordt dagelijks uitgelezen, en waar nodig worden mitigerende
maatregelen getroffen.
Risico op burgerslachtoffers
Binnen het mandaat van EUFOR Althea past de gewapende Nederlandse infanteriecompagnie
enkel geweld toe ter zelfverdediging en indien de infanteriecompagnie Crowd & Riot Control moet uitvoeren. Het risico op burgerslachtoffers door geweldsaanwending is binnen
dit mandaat zeer laag. Defensie minimaliseert de risico’s door de compagnie te trainen
op de juiste toepassing van ethiek en de geweldsinstructie, waarbij de-escalatie en
het voorkomen van burgerslachtoffers centraal staan. Desondanks bestaat in geval van
zelfverdediging of bij inzet van Crowd & Riot Control het restrisico dat burgers betrokken raken in situaties waar de infanteriecompagnie
geweld moet gebruiken. De Senior National Representative, tevens de Red Card Holder, is een van de maximaal tien Nederlandse staffunctionarissen in het EUFOR Althea-hoofdkwartier.
Voor deze inzet volstaat communicatie van algemene inzetinformatie voor attributie
van burgerslachtoffers door derden via de online «weekoverzichten Defensieoperaties»
en de reguliere voortgangsrapportage.
(Na)zorg
Op alle uitgezonden Nederlandse militairen zijn de geldende regelingen van toepassing.
Indien noodzakelijk of gewenst, kunnen leden van een sociaal medisch team in het operatiegebied
toezien op het welzijn van de militairen. De inzet leidt niet tot een inbreuk op de
uitzendbescherming van militairen.
Overige risico’s
Het kabinet is alert op de beschikbaarheid en vulling van de reserve-eenheden in geval
van escalatie, omdat een deel van deze eenheden gedeeld wordt met de Kosovo Force (KFOR). Deze beschikbaarheid en vulling varieert van tijd tot tijd, en blijft hiermee
een continu aandachtspunt. EUFOR Althea oefent regelmatig met het inbrengen van reserve-eenheden.
Laatstelijk zijn deze succesvol geactiveerd ter versterking van de operatie.
De afgelopen twintig jaar is de veiligheidssituatie in Bosnië en Herzegovina relatief
stabiel geweest. EUFOR Althea is daarmee nooit op de proef gesteld om in een serieuze
verslechterende veiligheidssituatie de safe and secure environment te moeten herstellen. Het kabinet wijst de operatieleiding en de EU in Brussel regelmatig
op het belang om in haar logistieke- en besluitvormingsprocessen voldoende voorbereid
te zijn op dergelijke scenario’s.
Monitoring, evaluatie en leren van de inzet
Op basis van geleerde lessen van eerdere missiebijdragen is een raamwerk ontwikkeld
voor de monitoring en evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea. Bij
de monitoring wordt zowel aansluiting gezocht bij reeds bestaande (voortgangs)rapportages
en informatiebronnen van Nederland en EUFOR Althea, als een zelfstandig beeld gevormd
via een gezamenlijk monitoringsbezoek van de Ministeries van Defensie en Buitenlandse
Zaken aan de missie en het operatiegebied. Dit is in maart 2024 voor het eerst in
Bosnië en Herzegovina uitgevoerd. Hierbij werd specifiek aandacht besteed aan de mate
waarin de Nederlandse bijdrage aansluit bij en bijdraagt aan de operatiedoelstellingen
van EUFOR Althea, alsook de mate waarin EUFOR Althea als geheel goed functioneert
en de operatiedoelstellingen behaalt.
De monitoring en evaluatie wordt gebruikt om het «organisatieleren» te vergroten.
Dit organisatieleren betreft twee delen: het verzamelen van data die zorgen voor eventuele
aanpassing van de Nederlandse bijdrage en het toepassen van geleerde lessen bij toekomstige
bijdragen. Deze wijze van monitoring, evaluatie en leren gebeurt naast de parlementaire
verplichtingen gekoppeld aan de artikel 100-procedure, zoals de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Als de inzet wordt beëindigd volgt een onafhankelijk uitgevoerde eindevaluatie, conform
moties Bosman (d.d. 11 februari 2020, Kamerstuk 27 925, nr. 697) en Kerstens/Van Ojik (d.d. 11 februari 2020, Kamerstuk 27 925, nr. 699).
Financiën
De additionele uitgaven die gemoeid zijn met deze Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea
van 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2027 worden geraamd op EUR 28,3 miljoen.
Deze uitgaven komen ten laste van het Budget Internationale Veiligheid.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
De Minister van Defensie,
R.P. Brekelmans
Indieners
-
Indiener
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken -
Medeindiener
R.P. Brekelmans, minister van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.