Brief regering : Beantwoording resterende vragen gesteld tijdens het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving van 9 april 2025
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
32 813
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1324
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2025
In het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving van 9 april jl. ben ik niet
in de gelegenheid geweest alle vragen van uw Kamer in eerste termijn te beantwoorden.
Zoals toegezegd in het commissiedebat beantwoord ik deze vragen met deze brief schriftelijk.
Het gaat om de beantwoording van vragen over de volgende thema’s:
1. Duurzaamheidseisen in de bouw
2. Klimaatadaptatie
3. Overig
1. Duurzaamheidseisen in de bouw
Vraag:
Mevrouw Kostić (PvdD) stelde de vraag of aanscherping van de Milieuprestatie gebouwen
(MPG)-eis niet juist belangrijk is met het oog op de inzet van circulaire materialen.
Daarnaast vroeg zij of het voornemen om de eis niet aan te scherpen niet haaks staat
op deze ambities ten aanzien van materiaalgebruik. Ten slotte vroeg zij waarom de
Minister ingaat tegen de wens van sectorpartijen die ook al hebben voorgesorteerd
op de voorgenomen aanscherping.
Antwoord:
Ik zie het belang dat wordt geschetst, zowel het belang van beschikbaarheid van bouwmaterialen
en als voor het milieu. Op dit moment voer ik echter niet de aanscherping van de milieuprestatie-eis
voor woningen door. Die is dan ook niet opgenomen in de voorliggende wijziging van
het Besluit bouwwerken leefomgeving Bbl).
Besluitvorming hierover zal plaatsvinden in de loop van 2025 in het kader van het
programma «Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving» – kortweg
STOER. Dit doe ik omdat ik meer duidelijkheid wil over de effecten op de meerkosten
daarvan en mogelijke belemmering voor de woningbouwopgave. Hiernaar loopt nog vervolgonderzoek.
Ik streef ernaar om mijn inhoudelijke reactie op dat punt in het kader van STOER nog
vóór deze zomer aan uw Kamer te sturen.
Wat ik al wel heb voorgesteld aan uw Kamer, is een aanscherping van de milieuprestatie-eis
voor kantoren. Ook de eisen voor andere gebruiksfuncties in het Bbl en het aanwijzen
van een herziene versie van de bepalingsmethode maken onderdeel uit van het voorstel.
Ik realiseer mij dat er koplopende partijen zijn die hebben geanticipeerd op een voorgenomen
scherpere eis, die oorspronkelijk was gepland voor 2025. In algemene zin juich ik
steeds verdergaande verduurzaming van de bouw toe, zolang de business cases geen belemmering
vormen, waarbij de vraag goed is goed genoeg ook mag worden gesteld.
Vraag:
De heer Grinwis (CU) vroeg wat het uitstel van de wijziging van de MPG betekent voor
het halen van de klimaatdoelen en hoe de Minister aankijkt tegen het sturen op CO2.
Antwoord:
Het uitstel van de wijziging van de milieuprestatie gebouwen voor woningen heeft geen
direct effect op het bereiken van de klimaatdoelen. Hoewel in een bouwwerk opgeteld
de klimaateffecten samenkomen, die in klimaatsectoren industrie, landbouw en mobiliteit
zijn veroorzaakt, waarvoor wel klimaatdoelen zijn gesteld, is voor bouwwerken geen
klimaatdoel gesteld. De klimaatsector gebouwde omgeving ziet op de CO2-emissies van het operationele energiegebruik van bouwwerken (veelal aardgas voor
verwarming).
De sturing op CO2-emissies (inclusief de CO2-equivalenten) in de bouwsector verloopt via Europees en nationale wetgeving. Gelijktijdig
is het beleidsmatige onderscheid tussen sturing op CO2-emissies van bouwproducten en bouwwerken van belang.
Op Europees niveau speelt de herziene Bouwproductenverordening (CPR), die thans wordt
geïmplementeerd. Deze verordening geldt voor de meeste bouwproducten die in de interne
markt worden verhandeld. Vooralsnog leidt deze verordening tot de verplichting aan
leveranciers van bouwproducten om een milieuverklaring op te stellen, waaruit ook
blijkt hoeveel CO2-emissies gepaard gaan met hun bouwproduct. Deze verplichting gaat materieel in op
het moment dat voor de eerste bouwproductgroep de bepalingsmethode is geharmoniseerd.
Daarnaast is vorig jaar op Europees niveau de EPBDIV vastgesteld, waarin de opdracht
is opgenomen om op gebouwniveau voor alle nieuwe bouwwerken de zogenaamde Whole Life
Cycle Global Warming Potential te berekenen. Hieruit volgt het aantal kilogrammen
CO2(equivalenten), die tijdens de levensduur van een bouwwerk worden uitgestoten. Hierbij
gaat het allereerst om de CO2-emissies vanaf de winning van de grondstoffen tot aan de CO2-emissies bij eindelevensduur van een bouwwerk en eventueel hergebruik van de grondstoffen.
Daarnaast wordt in die WLC GWP ook meegenomen hoeveel CO2-emissies zich voordoen vanwege energiegebruik in een bouwwerk in 50 jaar. De wijze
waarop ik dit wil vormgegeven in Nederland, is thans onderwerp van onderzoek. Hierbij
zal te doen gebruikelijk de bouwsector worden betrokken.
Bovendien zijn in de Europese regelgeving ondersteunende prikkels van kracht om te
verduurzamen. Dit raakt grote CO2-emiterende leveranciers van bouwproducten. Daarbij valt te denken aan Emission Trade
System (ETS) en Carbon Border Adjustment Mechanisme (CBAM).
Op nationaal niveau is daarnaast sinds 2018 de milieuprestatie gebouwen van kracht.
Met dit wettelijke instrument wordt gestuurd op de brede milieueffecten die gepaard
gaan met de toepassing van materialen in een nieuwe woning of kantoor. Het belangrijkste
milieueffect hierin is CO2-emissie. Met het wijzigingsvoorstel van het BBL, zoals ik dat aan uw Kamer heb gestuurd,
wil ik de milieuprestatie-eis gebouwen verbreden naar de meeste andere type gebouwen
(i.c. utiliteitsgebouwen).
Vraag:
De heer Mooiman (PVV) vroeg wat de Minister vindt van het voorstel van de adviescommissie
STOER om de MPG-eis niet aan te scherpen.
Antwoord:
Ik heb besloten om de aanscherping van de milieuprestatie-eis voor woningen een plek
te geven in STOER zoals ik in voorgaande vragen heb aangegeven. Dit doe ik omdat ik
meer duidelijkheid wil over de effecten op de meerkosten en de woningbouwopgave. Hiernaar
loopt nog vervolgonderzoek.
Ik kan nog niet ingaan op het onlangs gepubliceerde concept-advies van STOER. Zodra
het definitieve advies van STOER aan mij is aangeboden, zal ik de adviezen wegen en
daar inhoudelijk op reageren. Ik streef ernaar om mijn inhoudelijke reactie betreffende
de milieuprestatie-eis voor woningen nog vóór deze zomer aan uw Kamer sturen.
Vraag:
De heer Mooiman (PVV) vroeg naar de gevolgen voor de bouwsector van voorstellen van
de Europese Commissie (EC) voor de Whole Live Carbon eisen (WLC). Mevrouw Kröger (GL/PvdA)
vroeg of een systeem waar we sturen op CO2 niet versneld kan worden ingevoerd.
Antwoord:
Zoals ik hiervoor aangaf, werk ik aan de implementatie van de WLC-GWP. Ik volg hierbij
het tijdpad dat in de EPBD-IV is gegeven en zie weinig mogelijkheden daarin te versnellen.
In het kort komt dat op het volgende neer. Voor de zomer wil ik uw Kamer informeren
over de wijze waarop we de EPBD-IV, inclusief de WLC-GWP zullen implementeren. In
2025 maken we de opzet van de bepalingsmethode en werken we de grenswaarden (eis)
uit. Uiterlijk in januari 2027 moet een zogeheten routekaart bij de Europese Commissie
worden ingediend waarin wordt aangegeven welke grenswaarden WLC-GWP bij nieuwbouw
vanaf 2030 per gebouwtype gaan gelden. Die grenswaarden die in 2030 gaan gelden worden
dan dus openbaar. Vanaf 1 januari 2028 volgt de verplichting bij nieuwe gebouwen met
een gebruiksoppervlakte groter dan 1.000m2 een WLC-GWP berekening te maken en de score daarvan te vermelden op het energielabel.
Er geldt dan nog geen grenswaarde voor die gebouwen. Vanaf 1 januari 2030 volgt de
verplichting om voor alle nieuwe gebouwen een WLC-GWP berekening te maken, het resultaat
hiervan te vermelden op het energielabel, en vanaf die datum geldt ook de verplichting
voor alle nieuwe gebouwen om aan een grenswaarde te voldoen. Wat de introductie van
een nieuwe duurzaamheidseis in de bouw betekent voor de bouwpraktijk zal zoals gebruikelijk
onderdeel zijn van dit implementatieproces.
Vraag:
De heer Mooiman (PVV) vroeg of de Minister een toelichting kan geven op de CSRD-regelgeving
die verplichte duurzaamheidsrapportages en extra kosten met zich meebrengen. Hoe verhoudt
zich dat tot het voornemen de regeldruk vanuit Europa te verlagen?
Antwoord:
De Europese Commissie is bezig met een aantal voorstellen om de concurrentiekracht
van het Europees bedrijfsleven te verbeteren. Onderdeel hiervan is het versimpelen
van regelgeving via de Omnibus voorstellen. Er wordt in het eerste Omnibus voorstel,
dat op 25 februari is gepresenteerd, onder andere gekeken naar de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), de richtlijn waarin is vastgelegd welke bedrijven verplicht moeten rapporteren
over de impact van hun bedrijfsactiviteiten. De Commissie wil de lidstaten twee jaar
uitstel bieden voor het implementeren van de CSRD.
De Commissie stelt voor de reikwijdte van de rapporteringsverplichting in de CSRD
te beperken tot alle grote ondernemingen en grote groepen van ondernemingen met meer
dan 1.000 werknemers, die hetzij een netto omzet van meer dan EUR 50 miljoen, hetzij
een balanstotaal van meer dan EUR 25 miljoen hebben. Die grens van 1.000 werknemers
is nieuw ten opzichte van de eerdere CSRD en geldt ook voor onder meer beursvennootschappen.
De CSRD zal aldus niet langer van toepassing zijn op grote ondernemingen met minder
dan 1.000 werknemers en beursgenoteerde MKB-ondernemingen. Verder zal de Commissie
op het gebied van de standaarden afzien van het opstellen van sectorspecifieke standaarden.
Zij heeft ook toegezegd de eerste set European Sustainability Reporting Standards (ESRS) te zullen herzien door deze te vereenvoudigen en te stroomlijnen om ook daar
de lasten te verminderen.
Over dit voorstel is een BNC-fiche opgesteld. Minister Veldkamp heeft dit fiche op
24 maart aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 22 112, nr. 4012). Minister Klever heeft uw Kamer op 7 april verder geïnformeerd. Het kabinet staat
positief tegenover het voorstel uitstel tot uitstel van CSRD. Dit biedt zo snel mogelijk
duidelijkheid en voorkomt dat bedrijven voorbereidingen moeten treffen en daardoor
kosten moeten maken, die achteraf mogelijk overbodig zijn, omdat zij buiten de gewijzigde
reikwijdte van de CSRD komen te vallen of omdat de verplichtingen worden verminderd.
Het kabinet staat ook positief tegenover het doel van het voorstel tot aanpassing
van de CSRD. Het doel om investeerders te laten beschikken over de informatie die
zij nodig hebben om de klimaatrisico’s en de risico’s ten aanzien van de andere duurzaamheidsfactoren
in te schatten van de bedrijven waarin zij willen investeren, blijft volgens de Commissie
gehandhaafd voor de bedrijven waarop de CSRD van toepassing is. Het kabinet hecht
eraan dat die doelstellingen niet uit het oog worden verloren en dat er tegelijkertijd
een ambitieus voorstel ligt dat rekening houdt met de concurrentiekracht van het Europese
bedrijfsleven. Het voorstel doet recht aan de oproep uit het rapport van Mario Draghi
«The Future of European Competitiveness» om het concurrentievermogen van de EU te versterken, waarbij hij aandacht vraagt
voor de administratieve lasten en nalevingskosten van de CSRD. Het kabinet zal het
door de Commissie gevonden evenwicht tussen het handhaven van de uitgangspunten van
de CSRD en het verlichten van de lasten in de onderhandelingen nauwlettend in de gaten
houden en bewaken, waarbij zij streeft naar een significante reductie van de administratieve
lasten voor ondernemingen.
Vraag:
De heer Grinwis (CU) vroeg hoe de Minister boeren gaat uitleggen dat ze nog moeten
wachten op een aantrekkende markt voor biobased bouwen.
Antwoord:
Laat ik vooropstellen dat het grootste deel van de normering doorgaat: een scherpere
milieuprestatie-eis voor kantoren en een verbreding van de eis naar andere gebruiksfuncties.
Ook ben ik de implementatie van de WLC-GWP vanuit de EPBD-IV gestart zoals hierboven
beschreven. Dit bevordert ook de vraag naar biobased bouwproducten.
Daarnaast blijf ik via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen (NABB) inzetten op stimulering.
Zo zetten we overal in het land ketens van boeren, verwerkers en bouwers op, zodat
boeren ook afzet hebben voor hun geteelde gewassen.
Verder stimuleer ik de toepassing van biobased bouwproducten op de volgende manieren:
• sinds vorig jaar geldt een hogere subsidie voor milieuvriendelijk biobased isolatiemateriaal
in de subsidieregelingen voor woningeigenaren (ISDE/SVVE);
• via de regeling milieu-investeringsaftrek (MIA) is er een fiscale stimulans voor bouwen
met een lage milieu-impact met onder meer biobased bouwproducten.
Vraag:
De heer De Groot (VVD) geeft aan dat gemeenten geen extra eisen mogen stellen boven
op het Bbl maar geeft aan dat er nog steeds gemeenten zijn die extra eisen hebben.
De heer De Groot vraagt hoe de Minister hier mee omgaat.
Antwoord
Het Bbl regelt landelijk en uniform dat bouwwerken veilig, gezond, bruikbaar en duurzaam
zijn. Strengere lokale regels zijn inderdaad niet toegestaan. Dat is in de Woontop-afspraken
nog eens bevestigd. Ontwikkelaars en bouwers hoeven dus geen zwaardere eisen dan landelijk
geldende regelgeving te accepteren van gemeenten als het gaat om gebouwen. Zij zijn
uitgenodigd om dit aan de orde te stellen aan de lokale/regionale versnellingstafels
Woningbouw. Er kan vervolgens worden geëscaleerd naar de landelijke versnellingstafel
als de extra eisen een belemmering vormen voor onder andere sluitende business cases
op woningbouwprojectniveau. Op basis van die escalatie kan ik zo nodig passende maatregelen
nemen.
Vraag
De heer Van Houwelingen (FvD) vroeg of de Minister de kostenstijging van € 100.000,–
voor nieuwe woningen herkent door verduurzamingsmaatregelen zoals een warmtepomp.
Antwoord:
Kostenstijging van nieuwbouw door extra verduurzamingsmaatregelen is een feit. Echter,
€ 100.000,– herken ik niet. De kern bij alle verduurzamingsmaatregelen is de mogelijkheid
deze terug te verdienen in de tijd. In de regelgeving voor nieuwbouw volgend uit Europese
regelgeving wordt bij iedere aanscherping goed gekeken naar de kostenoptimaliteit
daarvan. Betere isolatie en of een warmtepomp in de nieuwbouw leidt uiteindelijk tot
een lagere energierekening en dus lagere woonlasten.
2. Klimaatadaptatie
Vraag:
Mevrouw Kostić (PvdD) gaven aan dat gemeenten en bouwende partijen een meer natuurinclusieve
gebouwde omgeving bepleiten. Mevrouw Kostić vroeg hoe de Minister groen gaat omarmen.
Mevrouw Welzijn (NSC) vroeg wat de Minister gaat doen voor de versteende wijken waar
hittestress een probleem is en hoe wordt voorkomen dat hittestress bij nieuwe wijken
ontstaat.
Antwoord
Groen is een goed middel om een prettige leefomgeving te realiseren. De groenopgave
in en om bebouwd gebied is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Vanuit het Rijk ondersteunen we hierin door het beschikbaar stellen van kennis via
onder andere de handreiking groen in en om de stad en via het platform KAN (Klimaatadaptief
bouwen met de natuur) van de bouwsector.
Daarnaast werk ik aan de implementatie van de EU-natuurherstelverordening waar het gaat over stedelijke ecosysteemgebieden. Ik zal in de hitte-aanpak
nader toelichten wat het Rijk en andere partijen al doen. Ik ben voornemens om de
hitte-aanpak samen met de Minister van I en W en de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie
en Sport vóór deze zomer naar uw Kamer te sturen. Daarnaast is voor nieuwbouw in de
bouwregelgeving opgenomen dat alle nieuwe woningen en appartementen rekening moeten
houden met het risico op oververhitting (de «TO-juli» eis).
Vraag:
Mevrouw Kostić (PvdD) vroeg of de Minister kan toezeggen dat er een Kamerbrief komt
met een uitleg over de Agenda Natuurinclusief.
Antwoord
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), is
primair verantwoordelijk vanuit het Rijk voor de Agenda Natuurinclusief en kan u daarover
informeren. Uitvoering van de Agenda vindt plaats in een Publiek-private samenwerking
(PPS)-constructie van overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven verdeeld
over tien domeinen, waaronder domein bouw. Natuurinclusieve bouw en gebiedsinrichting
stimuleer ik via bijvoorbeeld «Groen in en om de stad», de ondersteuning van het platform
KAN (Klimaatadaptief bouwen met de Natuur) van de bouwsector en via de inzet op natuurinclusief
isoleren en eDNA.
Vraag:
Mevrouw Welzijn (NSC) vroeg hoe de Minister aankijkt tegen een landelijke instructieregel
voor gemeenten om te verplichten dat zij het aanbrengen van gevelgroen vergunningsvrij
maken.
Antwoord:
Gevelgroen kan bijdragen aan vermindering van hittestress, een groen straatbeeld en
zorgen voor gelijk blijven of toename van stedelijk groen. Ik laat het aan gemeenten
om hier zelf een afweging in te maken.
3. Overig
Vraag:
Mevrouw Wijen-Nass (BBB) en de heer Grinwis (CU) vroegen hoe de Minister aankijkt
tegen gemeenten die zelf nog geen energielabel C gebouw hebben maar vervolgens wel
de taak hebben om te handhaven.
Antwoord:
Op dit moment voldoet gemiddeld 81% van het kantooroppervlak aan de energielabel C
verplichting. Het gaat goed met de naleving van de energielabel C verplichting. Uiteraard
is het belangrijk dat ook het vastgoed van gemeenten wordt verduurzaamd. Het college
van Burgemeester en Wethouders (B&W) is bevoegd gezag voor het handhaven van de label
C verplichting voor kantoren. In sommige gevallen hebben zij dit gemandateerd aan
Omgevingsdiensten. Alle gemeenten hebben bij de invoering van de verplichting extra
middelen gekregen voor handhaving op label C. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten
zichzelf ook kritisch bekijken en dat zij hun uiterste best doen om hun vastgoed te
verduurzamen. Bij een handhavingsverzoek heeft het college van B&W een beginselplicht
tot handhaving. De tweedelijnstoezichthouder (Gedeputeerde Staten van de Provincie)
kan bij taakverwaarlozing optreden. Ook hebben we vanuit VRO via een brief gemeenten
aangespoord om aandacht te geven aan de voorbeeldrol die zij hebben.
Vraag
Mevrouw Kröger (GL/PvdA) vroeg of er extra geld komt voor de verduurzaming van schoolgebouwen.
Antwoord:
Het dossier van onderwijshuisvesting valt onder de Staatssecretaris voor Funderend
Onderwijs. Het verduurzamen van de gebouwenportefeuille van de gebouwen voor primair,
voortgezet en gespecialiseerd onderwijs hoort hierbij.
VRO ondersteunt het maatschappelijk vastgoed bij het realiseren van verduurzaming
met de DUMAVA-subsidie. Schoolbesturen en gemeenten kunnen gebruik maken van de DUMAVA
voor het verduurzamen van bestaande schoolgebouwen. We zien een toename in het gebruik
door primair onderwijs. Van 2 juni tot en met 31 oktober 2025 wordt de DUMAVA opengesteld
voor nieuwe aanvragen. Daarnaast werk ik aan voordelige en toegankelijke leningen
voor het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed, waaronder ook scholen.
Vraag:
Mevrouw Beckerman (SP) en mevrouw Kröger (GL/PVDA) vroegen wanneer er een oplossing
komt voor huurders als gevolg van het afschaffen van de salderingsregeling.
Antwoord
Ik begrijp de zorgen van mevrouw Beckerman over de gevolgen voor huurders van de afschaffing
van de salderingsregeling. De salderingsregeling valt binnen het beleidsterrein van
KGG. Mijn beleid richt zich op de huursector in het algemeen. Met de Nationale Prestatieafspraken
is onder andere afgesproken dat isolatie niet leidt tot een hogere huur. Daarnaast
worden de energielabels EFG uitgefaseerd en is de huurtoeslag verhoogd. In Q3 van
2025 laat ik wel de EPV-bedragen herijken, die gebaseerd zullen zijn op geactualiseerde
gegevens, zoals de terugleverkosten en energieprijzen. Over eventuele andere vervolgstappen
wordt u geïnformeerd bij het publiceren van het onderzoek naar de gevolgen van de
afschaffing voor huurders. Dat zal ik binnenkort, mede namens de Minister van KGG,
naar uw Kamer zal sturen.
Vraag
Mevrouw Rooderkerk (D66) vroeg de Minister of ze het beeld deelt dat het eigen gebruik
van zonnepanelen van belang is. Ze vroeg of er in de ISDE niet een «flex» bonus kan
worden opgenomen om het zelfgebruik te stimuleren.
Antwoord:
Bevorderen van eigen gebruik van stroom van zonnepanelen is zeker van belang.
De overheid zet in op algemene bewustwording van efficiënt gebruik via de overheidscampagne
«Zet ook de knop om». Verder heeft de Minister van KGG toegezegd om met Milieu Centraal
in gesprek te gaan om hun voorlichting op dit specifieke onderwerp uit te breiden.
De toename van terugleverkosten en aflopen van de salderingsregeling bieden ook financiële
prikkels voor eigen verbruik.
De ISDE is niet een logisch instrument om dit (verder) te stimuleren. In de ISDE past
het niet om financiële prikkels te geven voor het gebruik van de soort energie (wat
de ISDE wel doet is stimuleren van het plaatsen van duurzame warmteapparaten en isolatie).
Om een warmtepomp af te stemmen op de beschikbaarheid van eigen zonnestroom is slimme
aansturing nodig. Op dit moment is er geen adequate norm voor slimme warmtepompen
die binnen de ISDE gehanteerd kan worden. Dit onderzoeken we wel.
Vraag:
Mevrouw Rooderkerk (D66) vroeg of er iets gedaan kan worden aan de agressieve marketingaanpak
bij de verkoop van thuisbatterijen.
Antwoord
De ACM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder of handelspraktijken onrechtmatig
zijn. Wanneer hier sprake van blijkt te zijn, dan kan de ACM optreden. Bij het bepalen
van vervolgstappen staat het effect van optreden centraal: naast het bestraffen van
eventuele overtredingen wordt daarbij meegewogen hoe de onderliggende oorzaken kunnen
worden aangepakt en herhaling kan worden voorkomen. De Minister KGG gaat in gesprek
met de ACM om te vragen naar deze praktijken en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Vraag:
Mevrouw Rooderkerk (D66) gaf aan dat met houtbouw makkelijk woonlagen kunnen worden
toegevoegd. Aedes heeft de noodklok geluid over de kosten die hiermee gepaard gaan
en de regelgeving. Mevrouw Rooderkerk vroeg welke acties de Minister hierop onderneemt.
Antwoord:
Het toevoegen van woonlagen aan bestaande gebouwen begint bij inzicht in de potentie
die deze gebouwen hebben om beter benut te worden. Ik werk nu een financiële ondersteuning
uit waarmee ik gemeenten help om samen met corporaties en marktpartijen potentiescans
uit te voeren. Deze scans geven gemeenten gedetailleerd inzicht in de «Beter Benutten»-potentie
in hun gebied.
Daarnaast geldt voor optoppen dat ik vijf gemeenten volg en ondersteun met het maken
van een gebiedsgerichte aanpak. Deze groep wordt uitgebreid met meerdere gemeenten
zodat ik ook kan leren hoe andere toevoegingen zoals splitsen, aanplakken en uitplinten
ook meegenomen kunnen worden in een gebiedsgerichte aanpak. De gemeenten worden ondersteund
bij de realisatie van de eerste locaties met financiële middelen, expertise en een
kennisnetwerk De leringen die worden getrokken uit hun ervaringen worden landelijk
toegepast. De eerste resultaten deel ik eind Q2 dit jaar met de Kamer.
Vraag:
De heer Flach (SGP) vroeg naar de mogelijkheden voor de inzet van baatbelasting om
woningen te verduurzamen
Antwoord
Zoals ik in het debat al kort aangaf heb ik in het debat over de Klimaat- en Energieverkenning
van 11 maart 2025 en ook eerder per Kamerbrief aangegeven waarom het gebruik van de
baatbelasting juridisch kwetsbaar is1. De uitoefening van harde bevoegdheden, zoals het heffen van belastingen, is naar
zijn aard beperkt tot de gemeentelijke huishouding of moet terug te leiden zijn tot
expliciete wettelijke bevoegdheden. Die ontbreken hier. De heer Flach vroeg of ik
in gesprek wil gaan met de twee gemeenten die deze constructie gebruiken. Vorig jaar
hebben hierover gesprekken plaatsgevonden met deze gemeenten.
Vraag:
De heer de Groot (VVD) vroeg of de (complexe) vergunningverlening voor monumenten
ook meegenomen kan worden in STOER.
Antwoord:
In STOER wordt verkend of vergunningverlening kan worden versneld. Het is aan de adviesgroep
om monumenten hierin mee te nemen.
Vraag:
De heer Flach (SGP) vroeg naar een aanpassing van de waardering van warmtenetten in
het energielabel.
Antwoord
Er wordt nu gerekend met vastgestelde (forfaitaire) waarde voor het warmtenet in het
energielabel. Het energielabel dient namelijk om de energieprestatie van woningen
met elkaar te kunnen vergelijken en niet om de energieprestatie van het (warmte)net
te duiden. Een overstap op een warmtenet levert vaak geen lagere energierekening op
voor de bewoner. Bij een aanpassing van deze waardering zoals door u voorgesteld wordt
er een beter energielabel gehaald zonder dat er maatregelen zijn getroffen in of aan
de woning zelf, zoals isolatie. De maximale huurprijs die gevraagd mag worden onder
het woningwaarderingsstelsel zal stijgen, terwijl dat geen lagere energierekening
oplevert. Een wijziging hiervan moet dus zorgvuldig gebeuren. Ik zal overwegen om
de waardering van warmtenetten aan te passen bij de modernisering van de bepalingsmethode
van het energielabel naar aanleiding van de EPBD IV. Voor de nieuwbouwnormen (BENG-normen)
wordt overigens al reeds gerekend met de specifieke waarden voor het warmtenet.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening