Brief regering : Eindrapport Evaluatie Rijkscofinanciering in EFRO 2014-2020
27 813 EU Structuurfondsen
Nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2025
Op 14 maart 2025 is de evaluatie van de Rijkscofinanciering aan de Nederlandse programma’s
onder het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) over de periode 2014–2020
afgerond. Hierbij bied ik u het eindrapport over deze evaluatie aan1.
De EFRO-programmaperiodes lopen gelijk met de periode van het Meerjarig Financieel
Kader (MFK) voor de begroting van de Europese Unie (EU). De werkelijke afsluiting
van de EFRO-programma’s over de periode 2014–2020 gebeurt echter pas enkele jaren
later vanwege de doorlooptijd van projecten en de vereiste financiële controles die
hier op volgen. De verwachting is dat de EFRO-programma’s in Nederland pas in 2026
definitief zijn beëindigd. Het merendeel van de projecten is wel al afgerond, wat
betekent dat de evaluatie van de Rijkscofinanciering al uitgevoerd kon worden. Op
dit moment worden in Nederland ook de EFRO-programma’s voor de huidige programmaperiode
(2021–2027) uitgevoerd, terwijl de discussie over de EFRO-programma’s na 2027 ook
gestart is. Om deze reden ga ik in deze brief zowel in op de evaluatie van de Rijkscofinanciering
in de EFRO-programmaperiode 2014–2020, alsook op de huidige EFRO-programma’s en de
periode na 2027.
De Minister van Economische Zaken,
D.S. Beljaarts
EFRO in Nederland
EFRO is één van de Europese fondsen waar Nederland voor in aanmerking komt om het
Cohesiebeleid tot uitvoering te brengen. Doel van het Cohesiebeleid is om economische
en sociale cohesie tussen Europese regio’s te versterken. Op Europees niveau is het
overgrote deel van de EFRO-middelen bestemd voor de minder ontwikkelde regio’s van
de EU. Nederland ontvangt relatief weinig EFRO-middelen, aangezien onze regio’s economisch
goed ontwikkeld zijn. Vanuit het MFK was voor de EFRO-programma’s 2014–2020 in Nederland
een budget van ruim € 820 mln. te besteden. In reactie op de Coronapandemie is via
het economische herstelprogramma REACT-EU nog € 269,5 mln. aanvullend budget beschikbaar
gesteld.
Een vereiste vanuit de EU is dat EFRO-middelen in ontwikkelde lidstaten voor ten minste
50% meegefinancierd worden via publieke of private cofinanciering. Het Ministerie
van EZ neemt met een bedrag van € 171 mln. een deel van deze publieke financiering
in de EFRO-programma’s op zich door Rijkscofinanciering te verlenen. Andere publieke financiers
zijn decentrale overheden. De private financiering komt vanuit de eigen bijdrage van
bedrijven.
De Minister van Economische Zaken (EZ) is coördinerend bewindspersoon voor de fondsen
onder het Cohesiebeleid en is specifiek verantwoordelijk voor de besteding van EFRO-middelen
in Nederland. EFRO kan worden onderverdeeld in landsdelige programma’s en grensoverschrijdende
programma’s (de zogeheten Interreg programma’s). Bij landsdelige programma’s (Noord,
Oost, Zuid en West) werken Nederlandse provincies samen met het Rijk om de programma’s
in de regio uit te voeren. Bij Interreg programma’s is er samenwerking tussen grensregio’s
(Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en de kustgebieden in
Twee Zeeën)2. De uitvoering van deze programma’s is per programmagebied in de regio belegd bij
zogenaamde managementautoriteiten.
EFRO
Rijkscofinanciering
Landsdelige EFRO-programma’s
510,3
91,9
REACT-EU
269,5
30,0
Interreg programma’s
309,7
49,0
Bevindingen evaluatie Rijkscofinanciering in EFRO 2014–2020
De Rijkscofinanciering in de EFRO-programma’s over de periode 2014–2020 is in opdracht
van het Ministerie van EZ door onderzoeksbureau Technopolis B.V. geëvalueerd. Doel
van de evaluatie was het nader onderzoeken van de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de Rijkscofinanciering. Hierbij is onderzocht of de inzet van Rijkscofinanciering
heeft bijgedragen aan nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en het bevorderen
van een koolstofarme economie.
De prioriteiten van EFRO in Nederland in de programmaperiode 2014–2020 zijn het stimuleren
van innovatie en het bevorderen van een koolstofarme economie, met het mkb als voornaamste
doelgroep. De inzet van Rijkscofinanciering is erop gericht om in lijn met de prioriteiten
van de EFRO-programma’s projecten te ondersteunen die bijdragen aan het realiseren
van nationale beleidsdoelen, specifiek het Topsectorenbeleid en later het Missiegedreven
Topsectoren- en Innovatiebeleid (MTIB)3. Dit betekent dat niet ieder EFRO-project in aanmerking komt voor Rijkscofinanciering.
De bevindingen uit de evaluatie tonen aan dat de Rijkscofinanciering via de EFRO-programma’s
een bijdrage levert aan nationale beleidsdoelen door het stimuleren van investeringen
in innovatie-infrastructuur, zoals fieldlabs, campussen en proeftuinen. Een belangrijke
focus van de gefinancierde projecten ter bevordering van een koolstofarme economie
is gericht op de ontwikkeling van duurzame technologieën die op termijn ook de CO2-uitstoot reduceren.
Er worden projecten gefinancierd die sterk gericht zijn op samenwerking, netwerken
en kennisdeling tussen mkb’ers, kennisinstellingen en soms ook grote bedrijven. Deze
ecosysteem-effecten zijn een grote meerwaarde voor het versterken van de innovatiecapaciteit
in Nederland. De Rijkscofinanciering maakt het mogelijk dat ook grootschalige samenwerkingsprojecten, test-
en demonstraties van prototypes en opschaling van technologieën plaats kunnen vinden.
Een aanzienlijk deel van de deelnemende consortia in EFRO-projecten blijft ook na
afloop van het project samenwerken. Veel consortia bouwen langdurige relaties op die
leiden tot vervolgprojecten of tot structurele deelname in (grensoverschrijdende)
netwerken.
De Rijkscofinanciering vergroot het totale EFRO-budget, waardoor meer projecten kunnen
worden gefinancierd. Bovendien helpt de Rijkscofinanciering mkb’ers om de benodigde
voorfinanciering te krijgen om projecten te starten, terwijl de Europese subsidie
pas na declaratie van kosten uitgekeerd wordt. Bij de Interreg programma’s is een
extra meerwaarde van de Rijkscofinanciering dat de financiering fungeert als hefboom
om publieke middelen aan te trekken uit de samenwerkende landen in deze programma’s.
De Rijkscofinanciering is ook van belang geweest om te voldoen aan de vereiste van
de EU om voldoende nationale cofinanciering te leveren om EFRO-subsidie te verkrijgen.
De met Rijkscofinanciering gesteunde projecten sloten in 2014–2020 goed aan op het
Topsectorenbeleid. Vrijwel alle projecten konden worden ondergebracht bij een van
de Topsectoren. Hierbij blijft het belangrijk om de inzet van de Rijkscofinanciering
waar mogelijk beleidsmatig aan te scherpen, met focus op nationale beleidsdoelen.
Zo is er in de huidige EFRO-programmaperiode ook aandacht voor het sturen van de inzet
van Rijkscofinanciering naar projecten op de sleuteltechnologieën uit de Nationale
Technologiestrategie (NTS)4.
Uit de bevindingen volgt dat de administratielast voor de uitvoering van Rijkscofinanciering
in de EFRO-programma’s laag is, omdat zowel op Rijksniveau als in de regio’s gebruik
wordt gemaakt van al bestaande structuren. Gevolg is dat de kosten voor het verlenen
van Rijkscofinanciering beperkt blijven. De samenwerking tussen het Ministerie van
EZ, de managementautoriteiten en andere financiers verliep efficiënt. Voor aanvragers
van subsidie zijn de administratielasten bij de EFRO-programma’s hoog, wat onder meer
komt door complexe eisen die de EU stelt en strikte procedures bij de verantwoording
van kosten. De Rijkscofinanciering leidt nauwelijks tot extra lasten: bij de landsdelige
EFRO-programma’s wordt de nationale cofinanciering toegekend na een positieve beoordeling
van de oorspronkelijke aanvraag, en bij de Interreg programma’s is slechts een korte
aanvullende aanvraag vereist.
Reactie op aanbevelingen uit de evaluatie
De aanbevelingen uit de evaluatie richten zich op hoe het Ministerie van EZ gerichter
kan sturen op de inzet van Rijkscofinanciering in de EFRO-programma’s om bij te dragen
aan zowel de Europese prioriteiten als nationale beleidsdoelen, zoals het Missiegedreven
Innovatie- en Topsectorenbeleid (MTIB) en de Nationale Technologiestrategie (NTS).
Er worden drie strategische opties voor de inzet van Rijkscofinanciering voorgesteld:
1. Investeringen in grootschalige innovatie infrastructuur
De Rijkscofinanciering kan nadrukkelijker worden ingezet voor kapitaalintensieve projecten,
zoals fieldlabs, campussen en proeftuinen, die regio’s zelfstandig moeilijker kunnen
realiseren. Deze infrastructuur legt een duurzame basis voor samenwerking, onderzoek,
innovatie en economische groei. Deze grootschalige projecten worden meestal daar gestart
waar een innovatiecluster al gevestigd is, dus is het belangrijk om waakzaam te blijven
dat regio’s zonder deze sterke randvoorwaarden niet achterblijven. Aandacht voor minder
ontwikkelde regio’s blijft relevant om dit risico tegen te gaan.
2. Implementatie- en opschalingsprojecten in het mkb
De Rijkscofinanciering kan ingezet worden voor de uitrol en opschaling van bijna marktrijpe
innovaties, zoals energiebesparende technologieën, circulaire oplossingen of digitaliseringsprojecten.
Dit helpt bedrijven om geteste innovaties breder toe te passen, vaak in samenwerking
met lokale betrokkenen. Deze optie biedt directe maatschappelijke impact en sluit
vooral aan bij de doelen voor het realiseren van een koolstofarme economie. Het risico
is dat de aandacht voor de vroege ontwikkelfase kan afnemen. Een mix tussen kennisontwikkeling
en uitrol en opschaling van innovaties blijft noodzakelijk.
3. Regionale autonomie op inzet middelen
De regio’s bepalen grotendeels zelf hoe de middelen worden ingezet, passend bij de
eigen regionale investeringsstrategieën. Deze optie gaat uit van de autonomie van
de regio’s en geeft de kans om regio specifieke maatschappelijke uitdagingen aan te
pakken. Het risico is dat deze benadering kan leiden tot minder sturing op het behalen
van nationale beleidsdoelen en een minder goede samenhang met nationale innovatie-instrumenten.
Een andere aanbeveling is gericht op het verminderen van de administratielast bij
de regionale managementautoriteiten door dataverzameling te standaardiseren en informatieverzoeken
strakker te bundelen. EZ heeft deze data nodig om de realisatie van nationale beleidsdoelen
via de Rijkscofinanciering te monitoren, maar dit mag niet ten koste gaan van de uitvoerbaarheid
van de EFRO-programma’s.
Tot slot is uit de evaluatie ook een aanbeveling voortgekomen om de aansluiting van
het Nederlandse innovatie-instrumentarium op de Rijkscofinanciering in de EFRO-programma’s
te optimaliseren. Dit kan mkb’ers helpen om logischer de stappen in het financieringsplan
te doorlopen dat past bij het innovatieproces; van kleinschalige R&D tot brede opschaling
van technologieën. In overleg met de regio’s wil ik onderzoeken of een integratie
van de nationale MIT-regeling met de EFRO-programma’s vanaf de start van de volgende
programmaperiode na 2027 kan bijdragen aan een efficiëntere ondersteuning van innovatieve
bedrijven, mede vanwege het feit dat het Ministerie van EZ cofinanciering beschikbaar
stelt voor beide regionaal geörienteerde instrumenten.
Toekomstige inzet Rijkscofinanciering in EFRO
De komende tijd zal ik mij nader beraden op welke wijze de Rijkscofinanciering in
de EFRO-programma’s na 2027 ingezet moet worden. De aanbevelingen uit deze evaluatie
bieden daarbij belangrijke inzichten. Bij de inzet van Rijkscofinanciering is het
nodig om de juiste balans te vinden tussen zowel de nationale beleidsdoelen als de
regionale uitdagingen en kansen. Dit betekent dat ik op de goede samenwerking met
decentrale overheden in de huidige EFRO-programma’s voort wil bouwen om tot besluitvorming
te komen. In het besluit zal ook rekening gehouden worden met de wijze waarop de EFRO-programma’s
passen binnen de context van het al bestaande nationaal en regionaal instrumentarium.
In oktober 2024 heb ik u geïnformeerd over de Nederlandse visie op het Cohesiebeleid
na 20275, welke in nauwe afstemming met de regio’s tot stand is gekomen. Het doel is om de
concurrentiekracht van de EU te vergroten door een digitale, sociale en groene transitie
te realiseren, met onderzoek en innovatie als dwarsdoorsnijder. Met een plaatsgebonden
benadering kan de Rijkscofinanciering in Nederland hier een bijdrage aan leveren,
waarbij de sterktes in de regio benut worden via innovatie, samenwerking en regionale
specialisaties.
In juli 2025 worden de voorstellen van de EC voor het nieuwe MFK verwacht. De maatschappelijke
uitdagingen zijn groot in de EU, met actuele vraagstukken op innovatie, energie, klimaat
en defensie. Eind maart van dit jaar bent u geïnformeerd over de inzet van het Kabinet
bij de aankomende onderhandelingen over het MFK6. De belangrijkste prioriteiten zijn het versterken van het Europees concurrentievermogen,
een rigide migratie- en asielbeleid, en veiligheid en defensie. Het is mede afhankelijk
van de uitkomsten van de onderhandelingen over het MFK wat de uiteindelijke inzet
van de Rijkscofinanciering in de EFRO-programma’s na 2027 zal zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken