Brief regering : Fiche: Verordening niet-financiële statistieken over zakelijk onroerend goed
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4030
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening niet-financiële statistieken over zakelijk onroerend goed
Fiche: Voorstel Terugkeerverordening (Kamerstuk 22 112-4031)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Fiche: Verordening niet-financiële statistieken over zakelijk onroerend goed
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende niet-financiële
statistieken over zakelijk onroerend goed
b) Datum ontvangst Commissiedocument
11 maart 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 100
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52025PC0100 – EN – EUR-Lex
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken
h) Rechtsbasis
Artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De ontwikkelingen op de vastgoedmarkt zijn van grote invloed gebleken op de stabiliteit
van het financiële stelsel en de economie als geheel. Naar aanleiding van aanbevelingen
van het Europees Comité voor systeemrisico’s / European Systemic Risk Board (ESRB)
wil de Europese Commissie (hierna: Commissie) met dit voorstel de tekorten in de beschikbaarheid
van vergelijkbare informatie over prijzen, huur en de aanvang van bouwprojecten in
de sector zakelijk onroerend goed opvullen. Door het opvullen van deze tekorten wordt
naar verwachting voldaan aan de vraag van beleidsmakers om potentiële risico’s voor
de financiële stabiliteit te kunnen beoordelen.
Op dit moment zijn er weinig officiële bronnen met betrekking tot niet-financiële
statistieken over zakelijk onroerend goed. De financiële statistieken over de blootstelling
van het financiële stelsel aan zakelijk onroerend goed vallen onder de bevoegdheid
van de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB),
terwijl de niet-financiële statistieken met betrekking tot de fysieke markt voor zakelijk
onroerend goed vallen onder de verantwoordelijkheid van de Commissie (Eurostat) en
het Europees statistisch systeem. Daarom is dit voorstel gericht op niet-financiële
statistieken over zakelijk onroerend goed. Het voorstel zorgt ervoor dat deze statistieken
in alle EU-lidstaten vergelijkbaar en consistent zijn. Teneinde de responslast te
verminderen stelt de Commissie voor dat de lidstaten zullen trachten zoveel mogelijk
gebruik te maken van administratieve bronnen van overheden voor het verkrijgen van
de gegevens.
Het doel van het voorstel is om een gemeenschappelijk rechtskader vast te stellen
voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese niet-financiële statistieken
over zakelijk onroerend goed. Het betreft een vijftal variabelen te weten de verleende
bouwvergunningen (aantal woningen, bruikbare vloeroppervlakte), de aanvang van de
bouw en voltooiing van de werkzaamheden (bruikbare vloeroppervlakte), prijsindexcijfers
voor zakelijk onroerend goed, de huurindexcijfers voor zakelijk onroerend goed en
de waarde van transacties met zakelijk onroerend goed. Deze zijn opgenomen in de bijlage
bij het voorstel.
Daarnaast beoogt het voorstel wijziging van bijlage I en II van de bestaande verordening1 met betrekking tot het onderwerp onroerend goed, gewijzigd. Het desbetreffende onderwerp
in deze verordening heeft betrekking op de productie van statistieken over onroerend
goed. Deze worden geschrapt en geïntegreerd in het onderhavige voorstel. Door het
stroomlijnen en integreren van reeds bestaande informatie over onroerend goed zoals
genoemd in die bestaande bijlagen met nieuwe informatie (prijsindexcijfers, huurindexcijfers,
waardetransacties, aanvang en voltooiing bouw zakelijk onroerend goed) in één nieuwe
kaderverordening kan in de huidige en toekomstige behoefte aan kwalitatief hoogwaardige
vergelijkbare Europese niet-financiële statistieken over zakelijk onroerend goed worden
voorzien.
Tevens bevat het voorstel voorschriften met betrekking tot de gegevensbronnen en de
methoden waarop de lidstaten de gegevens kunnen verzamelen, alsmede de toegang tot
gegevens, de kwaliteitsvereisten en de kwaliteitsrapportage. Het voorstel regelt eveneens
de mogelijkheid voor de lidstaten om voor maximaal drie jaar in aanmerking te komen
voor derogaties, indien voor de toepassing van de verordening grote aanpassingen van
het nationaal statistisch systeem van een lidstaat nodig zijn.
Het voorstel bevat vervolgens bepalingen ten aanzien van de uitvoering van proefstudies.
De Commissie kan een financiële bijdrage uit de algemene begroting van de Unie verstrekken
aan de nationale bureaus voor de statistiek en andere nationale autoriteiten ten behoeve
van de uitvoering van het voorstel. Het verrichten van deze proefstudies is op vrijwillige
basis, waarbij het doel is om statistieken van hogere kwaliteit te kunnen produceren
of de administratieve en financiële lasten te verlagen.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft geen impact assessment opgesteld. De Commissie geeft aan het opstellen
van een volledige effectbeoordeling overbodig te achten omdat zij geen beleidskeuze
had, aangezien het ESRB in zijn aanbeveling van 2019 de Commissie specifiek de opdracht
heeft gegeven wetgeving voor te stellen om de bestaande tekorten in de gegevens op
het terrein van niet-financiële statistieken over vastgoed op te vullen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De vraag naar niet-financiële statistieken over zakelijk onroerend goed bestaat zowel
op nationaal als regionaal niveau, bijvoorbeeld bij De Nederlandsche Bank (DNB), banken
en ondernemingen in de vastgoedmarkt. Deze statistieken zijn nodig om beleid te kunnen
maken en te evalueren met betrekking tot ontwikkelingen op de Nederlandse onroerend
goed markt en een stabiel financieel stelsel. Daarnaast worden de statistieken gebruikt
om macro-economische ontwikkelingen te volgen en hebben daarmee een toegevoegde waarde
op de al bestaande macro-economische indicatoren zoals de prijsindex van bestaande
en nieuwbouw koopwoningen, het consumentenvertrouwen en de inflatie. Op dit moment
publiceert het CBS reeds een transactieprijsindex voor commercieel vastgoed naar aanleiding
van de ontwikkelingen in voorbereiding op het voorstel.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet beoordeelt het voorstel positief, mits een aantal waarborgen worden opgenomen
ten aanzien van de bevoegdheidsdelegatie. Belangrijke voorwaarde van het kabinet voor
steun van het voorstel is dat er voldoende waarborgen komen om te verzekeren dat voor
de productie van de statistieken slechts gebruik hoeft te worden gemaakt van bestaande
gegevensbronnen. Voor het kabinet is het namelijk van groot belang dat extra regeldruk
bij bedrijven en instellingen wordt voorkomen. Inhoudelijk onderschrijft het kabinet
de doelen van het voorstel en velt daarom een positief oordeel. Het kabinet is echter
kritisch op de vorm van het voorstel, waarin de Commissie zich veel ruimte toekent
om in gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op een later moment verplichtingen aan
lidstaten op te leggen. Bovendien betreurt het kabinet dat de Commissie het niet nodig
heeft geacht een impact assessment uit te voeren.
Het kabinet erkent het belang van het verzamelen van geharmoniseerde statistieken
over niet-financieel zakelijk onroerend goed op EU-niveau ten behoeve van beleidsafwegingen
en herkent de tekorten in huidige in statistiekproductie over zakelijk onroerend goed.
Daarom onderschrijft het kabinet het doel van het voorstel. Geharmoniseerde statistieken
zijn van belang voor de beleidsvorming en het evalueren van de voortgang van het beleid
voor de taken van de Unie, zoals het tijdig inspelen op macro-economische ontwikkelingen.
Het kabinet staat positief tegenover het voorstel om één nieuwe kaderverordening op
te stellen omdat het de relevante variabelen bij elkaar brengt om niet-financiële
statistieken over zakelijk onroerend goed te ontwikkelen en te produceren in een geharmoniseerd
kader. Dat stelt de Unie en haar lidstaten in staat betere kwalitatief hoogwaardige
en vergelijkbare statistieken samen te stellen. Het kabinet staat eveneens positief
tegenover het voorstel om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande administratieve
gegevens om bij productie van deze statistiek de responslast te beperken. De basisgegevens
om de statistieken te kunnen produceren worden namelijk reeds ingewonnen uit de bestaande
basisregistraties van overheden, zoals de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG),
Basisregistratie WOZ, de Basisregistratie Kadaster (BRK) Eveneens maakt het CBS gebruik
van de bestaande vrijwillige enquête verleende omgevingsvergunningen.2
Het kabinet is er echter kritisch op dat het niet bekend is hoe de Commissie concrete
invulling wil geven aan het voorstel voor wat betreft het vaststellen van de toekomstige
verplichtingen, met name omdat dit primair gebeurt via de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
De concrete invulling van de variabelen die zijn opgenomen in de bijlage bij het voorstel
is daarmee op dit moment onbekend. Omdat het voorstel nog te veel onduidelijkheden
en open einden bevat bieden de voorgestelde gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden
volgens het kabinet onvoldoende waarborg aan zowel bedrijven als aan de nationale
statistische instituten van de lidstaten, die te maken zouden kunnen krijgen met verplichtingen
om gegevens aan te leveren.
Bovendien laat het voorstel naar het oordeel van het kabinet te veel ruimte aan de
Commissie bij het vaststellen van de toekomstige verplichtingen. De reikwijdte van
de toekomstige verplichtingen, zoals de beschrijving van variabelen alsmede de mate
van detaillering voor de lidstaten, is niet bekend en niet duidelijk afgebakend. Dit
is het gevolg van de onvoldoende geclausuleerde bevoegdheidsdelegatie die de Commissie
zichzelf toekent bij het vaststellen van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. In
het voorstel geeft de Commissie aan door middel van uitvoeringshandelingen de technische
definities en vereenvoudigingen van de volgende elementen te kunnen aanpassen, namelijk
de meeteenheid, de statistische populatie, de indelingen en uitsplitsingen, de samenstelling
van het indexcijfer, het gebruik van benaderingen en kwaliteitseisen, de referentieperiode,
de termijn voor de toezending van gegevens en de eerste referentieperiode. Het kabinet
is van mening dat deze bevoegdheid wat de inhoud betreft moet worden afgebakend, dit
is voorwaardelijk voor de steun van het kabinet. Zonder duidelijke afbakening kan
de Commissie onbeperkt tot nieuwe gegevensverzamelingen besluiten, indien de Commissie
deze noodzakelijk acht.
Zonder duidelijkheid over toekomstige verplichtingen leidt dit tot onzekerheid bij
de lidstaten in termen van administratieve lasten voor bedrijven en financiële gevolgen
voor de Rijksoverheid. Deze kunnen voor Nederland, alsook voor andere lidstaten, substantieel
hoger uitvallen in het geval dat de door de Commissie gevraagde toekomstige informatie
niet uit de bestaande basisregistraties gehaald kan worden, maar moet worden ingewonnen
op basis van extra enquêtes bij bedrijven en instellingen. Het kabinet is tegen extra
enquêtes en andere mogelijke nieuwe verplichtingen voor bedrijven en instellingen
om informatie aan te leveren en is van mening dat het doel van het voorstel moet kunnen
worden bereikt door gebruik te maken van informatie in bestaande registraties. Het
kabinet zal daarom in de onderhandelingen kritisch zijn ten aanzien van de reikwijdte
van de toekenning van bevoegdheden om nadere regelgeving vast te stellen.
Zo zal het kabinet zich ervoor inzetten dat er in de verordening duidelijke verwijzingen
naar de noodzaak om extra administratieve lasten en uitvoeringskosten te vermijden
en naar de noodzaak dat eerst proefstudies moeten worden uitgevoerd voordat er gedelegeerde-
en uitvoeringshandelingen worden voorgesteld alsmede dat er in een bandbreedte wordt
voorzien waarbinnen de Commissie de toegekende bevoegdheden moet uitoefenen. Op deze
manier kan bijvoorbeeld beter worden gewaarborgd dat de Commissie bij de concretisering
van de informatieverplichtingen eveneens rekening houdt met de noodzaak van de verplichtingen
voor adequate beleidsvorming en -evaluatie, de administratieve lasten en de uitvoeringskosten.
Het kabinet zal bij de behandeling van het voorstel hierbij per geval een afweging
maken en rekening houden met het gegeven juridisch kader, de administratieve lasten,
de financiële consequenties, beleidsmatige standpunten, het voorziene krachtenveld
en haalbaarheid.
Het kabinet gaat, mede op basis van een recente mededeling van de Commissie over uitvoering
en vereenvoudiging3 er vanuit dat elke invulling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen wel van een
impact assessment zal worden voorzien, waarin de effecten van de voorgenomen gedelegeerde
en uitvoeringshandelingen op het bedrijfsleven worden getoetst. Het kabinet zal er
in de onderhandelingen op aandringen dat een dergelijke impact assessment daadwerkelijk
wordt gemaakt.
Het kabinet constateert dat het rijksvastgoed, zoals het onroerend goed van Defensie,
onder het toepassingsgebied van dit voorstel valt. Gelet op het doel van het voorstel
en de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 696/934 van de Raad, lijkt deze niet te wijzen op de Staat als «onderneming», maar juist
op ondernemingen in klassieke zin. Het kabinet zal in de onderhandelingen de Commissie
om uitsluitsel vragen of de Staat onder de definitie te scharen is.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De inschatting is dat een meerderheid van de lidstaten, evenals Nederland, het belang
van het verzamelen van geharmoniseerde niet-financiële statistieken over zakelijk
onroerend goed op EU-niveau ten behoeve van beleidsvorming onderschrijft maar wel
zorgen kenbaar zal maken tegenover het voorstel in zijn huidige vorm. Daarnaast zullen
naar verwachting meerdere lidstaten de bevoegdheidstoekenning voor de vaststelling
van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen als te ruim beschouwen en dit tijdens de
onderhandelingen zullen aankaarten. De Commissie economische en monetaire zaken (ECON)
van het Europees Parlement zal het voorstel gaan behandelen. Er is op dit moment door
het Europees Parlement nog geen formeel standpunt ingenomen en de rapporteur is thans
nog niet bekend. De inschatting is dat het Europees Parlement positief zal staan tegenover
het initiatief van de Commissie.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 338,
lid 1 VWEU.
Artikel 338, lid 1, VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het aannemen van maatregelen
voor de opstelling van statistieken, voor zover dat nodig is voor de vervulling van
de taken van de Unie.
Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de productie
van statistieken van de Unie is er sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU
en de lidstaten betreffende artikel 4, lid 1, VWEU.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwegen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft
tot doel het vaststellen van gemeenschappelijke voorschriften over de ontwikkeling,
productie en verspreiding van niet-financiële statistieken over zakelijk onroerend
goed. Gezien dit niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal
niveau kan worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Het voorstel regelt
de productie van geharmoniseerde en vergelijkbare statistieken over de ontwikkelingen
op de vastgoedmarkten op EU-niveau. Deze zijn nodig voor de economische en monetaire
beleidsvorming, voor het evalueren en monitoren van systeemrisico’s en voor het sturen
van macroprudentiële beleidsvorming van de Unie en haar lidstaten. Om die redenen
is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet is deels positief en deels negatief.
Het voorstel heeft tot doel een gemeenschappelijk rechtskader vast te stellen voor
de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese niet-financiële statistieken
over zakelijk onroerend goed. Het voorgestelde optreden is wel geschikt om deze doelstelling
te bereiken, omdat het stroomlijnen en integreren van bestaande statistieken in één
juridisch kader bijdraagt aan de productie van kwalitatief hoogwaardige en vergelijkbare
statistieken, teneinde in de huidige en toekomstige behoeften aan deze statistieken
te kunnen voorzien. Het kabinet steunt het voorstel als dit doel kan worden bereikt
zonder dat het CBS extra gegevens hoeft op te vragen bij bedrijven en instellingen.
Het kabinet is positief over de proportionaliteit zolang het doel bereikt kan worden
met gebruik van bestaande gegevensbronnen.
Tevens is het kabinet het eens met de Commissie dat een verordening het juiste instrument
is, aangezien hierdoor in de gehele EU hetzelfde kader kan gelden, zodat de productie
van kwalitatief hoogwaardige en vergelijkbare statistieken op EU-niveau kan worden
gegarandeerd. Deze statistieken leveren in algemene zin een nuttige bijdrage aan de
beleidsvorming en het evalueren van de voortgang beleid voor de taken van de Unie,
zoals bijvoorbeeld het tijdig inspelen op macro-economische ontwikkelingen en financiële
stabiliteit in de lidstaten en de Unie.
Bovendien gaat het voorgestelde optreden deels verder dan noodzakelijk, omdat de Commissie
zichzelf via gedelegeerde en uitvoeringshandelingen een te ruime en onvoldoende afgebakende
bevoegdheid toekent. Het is op dit moment onvoldoende duidelijk hoe de toekomstige
gegevensvereisten, zoals opgenomen in artikel 5, lid 4 onder de punten a) tot en met
h), door lidstaten moeten worden ingevuld. Het ontbreken van duidelijke grenzen voor
deze bevoegdheden biedt onvoldoende waarborgen voor bedrijven, instellingen en nationale
statistiekbureaus, waaronder het CBS. Het kabinet acht het van belang dat nieuwe informatieverplichtingen
niet leiden tot aanvullende enquêtes bij bedrijven, maar gebaseerd worden op reeds
beschikbare gegevens uit bestaande basisregistraties. Indien deze informatie niet
uit bestaande bronnen kan worden gehaald, leidt dit mogelijk tot extra administratieve
lasten en hogere uitvoeringskosten. Daarmee gaat het voorgestelde optreden wat het
kabinet betreft verder dan noodzakelijk. Het kabinet vindt het belangrijk dat de informatieverplichtingen
als gevolg van de toekomstige gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen niet zullen
leiden tot nieuwe enquêtes bij het bedrijfsleven, maar deze kunnen worden uitgevoerd
op basis van informatie die reeds beschikbaar is in bestaande basisregistraties van
(semi) overheden. De voorgestelde bevoegdheidsdelegatie gaat volgens het kabinet dus
verder dan noodzakelijk om de productie van statistieken te borgen en is wat het kabinet
betreft onwenselijk.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie geeft aan dat de financiële gevolgen van het voorstel voor de EU-begroting
van onbepaalde duur zijn met een aanloop periode van drie jaar, van 2026 tot 2028.
Voor de periode 2026–2027 heeft de Commissie een bedrag van 2,5 miljoen euro gereserveerd
onder rubriek 1 «eengemaakte markt, onderzoek en innovatie» binnen het EU- programma
voor de interne markt en 1,1 miljoen euro in rubriek 7 «Europees Openbaar Bestuur»
van het meerjarig financieel kader 2021–2027 (MFK) voor personele middelen en andere
administratieve uitgaven. De Commissie geeft aan dat de financiering na 2027 afhankelijk
zal zijn van de afspraken die voor het volgende MFK worden gemaakt.
Het voorstel omvat bepalingen dat de Commissie aan de lidstaten een financiële bijdrage
kan verlenen in de vorm van een subsidie, volgens de vigerende EU-regels, zoals bijvoorbeeld
voor de ontwikkeling van methoden voor het verlichten van de administratieve en financiële
lasten, de ontwikkeling of verbetering van processen, software en vergelijkbare ondersteunende
functies met als doel statistieken van hogere kwaliteit te produceren of de administratieve
en financiële lasten te verlagen alsmede de deelname van de lidstaten aan representatieve
proefstudies. De bedragen voor subsidies die de lidstaten van de Unie kunnen ontvangen
zijn thans onbekend omdat de Commissie hiervoor nog geen middelen in haar begroting
voor heeft opgenomen. Daarnaast is het percentage dat de lidstaten aan subsidies uit
de EU-begroting kunnen ontvangen niet in het voorstel opgenomen.
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen na 2027. Het
kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Voor de benodigde
personele middelen (4 fte) zal een beroep worden gedaan op het personeel van het Directoraat
Generaal van de Commissie (DG ESTAT) dat reeds voor het beheer van dit initiatief
is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen
die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire
beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. De ontwikkeling van de
administratieve uitgaven moet in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over
het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het aantal werknemers.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
Dit voorstel leidt als zodanig niet tot additionele uitvoeringskosten. Het voorstel
is een kaderverordening en beschrijft op hoofdlijnen de doelstellingen. De inhoudelijke
elementen van de gegevensvereisten, zoals bepaald in artikel 5, lid 4 en in de bijlage,
is in deze kaderverordening slechts zeer summier opgenomen. Deze vereisten kunnen
pas na de vaststelling van de kaderverordening worden geformaliseerd in toekomstig
door de Commissie vast te stellen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Het kabinet
is echter wel bezorgd over de financiële consequenties als gevolg van nieuwe gegevensverzamelingen
voortkomend uit de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.
De financiële gevolgen voor de Rijksoverheid kunnen op basis van dit onderhavige voorstel
niet worden geraamd, maar pas later op basis van toekomstige vastgestelde gedelegeerde
en uitvoeringshandelingen. Daarom is de uiteindelijke omvang (inclusief ordegrootte)
van de additionele uitvoeringskosten geheel afhankelijk van de resultaten van de EU-besluitvorming,
in onderlinge samenhang met de toekomstige voorstellen van de Commissie voor gedelegeerde
en uitvoeringshandelingen. De budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast
op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van
de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Dit voorstel leidt als zodanig niet extra tot een verzwaring van de regeldruk voor
bedrijven, instellingen en burgers omdat de brongegevens voor de productie van de
statistieken kunnen worden ingewonnen uit bestaande basisregistraties van overheden
zoals de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), de Basisregistratie WOZ, de
Basisregistratie Kadaster (BRK) en de bestaande enquête verleende omgevingsvergunningen.
Indien de gevraagde informatie voortkomend uit de toekomstige gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen
niet uit de genoemde bestaande basisregistraties kan worden ingewonnen, maar moet
worden ingewonnen op basis van enquêtes kan het bedrijfsleven daarentegen als gevolg
van hiervan wel een verzwaring van de administratieve lastendruk ervaren. Het kabinet
is tegen extra enquêtes en andere mogelijke nieuwe verplichtingen voor bedrijven en
instellingen om informatie aan te leveren en is van mening dat het doel van het voorstel
moet kunnen worden bereikt door gebruik te maken van informatie in bestaande registraties.
Het kabinet zal zodra de voorstellen van de Commissie voor de gedelegeerde handelingen
en uitvoeringshandelingen beschikbaar zijn op basis daarvan de effecten voor het bedrijfsleven
van deze gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen toetsen.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Niet van toepassing.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Dit voorstel heeft geen consequenties voor nationale en decentrale regelgeving. Het
is echter niet uit te sluiten dat toekomstige nog door de Commissie vast te stellen
gedelegeerde- en uitvoeringsverordeningen aanpassing van regelgeving noodzakelijk
zouden maken.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De Commissie stelt voor dat zij voor de duur van vijf jaar de bevoegdheid krijgt gedelegeerde
handelingen vast te stellen en op basis van de onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen
vast te stellen.
Op grond van artikel 5, lid 3, krijgt de Commissie de bevoegdheid om een termijn van
vijf jaar gedelegeerde handelingen vast te stellen. Op grond van artikel 5, lid 3,
is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de bijlage
opgenomen lijst van gedetailleerde onderwerpen te wijzigen. Het toekennen van deze
bevoegdheden is volgens het kabinet mogelijk, omdat deze ertoe strekt niet-essentiële
onderdelen, zoals de inhoud van de bijlage en de daarin vermelde variabelen/lijst
van gedetailleerde onderwerpen te wijzigen en aan te vullen met nieuwe variabelen/gedetailleerde
onderwerpen. Een bevoegdheid voor de Commissie tot wijziging van het basisinstrument,
waartoe ook de bijlage behoort, kan alleen via delegatie worden verleend. De keuze
voor delegatie ligt daardoor voor de hand.
Het kabinet is echter van mening dat deze bevoegdheid qua reikwijdte op dit moment
onvoldoende afgebakend is. De bevoegdheid heeft voor wat betreft de reikwijdte geen
inhoudelijke afbakening, wat tot zorgen leidt over de mogelijke uitvoeringslasten
zoals toegelicht onder 4c. Het kabinet is van mening dat de bevoegdheidsdelegatie, zoals voor het wijzigen van
de inhoud van de verordening, zonder inhoudelijke afbakening te veel open einden bevat
omdat het voor de nationale statistische instituten van de lidstaten onvoldoende waarborgen
biedt ten aanzien van de toekomstige te verzamelen gegevens. Hierdoor is bevoegdheidsdelegatie
volgens het kabinet in de huidige vorm niet inhoudelijk afgebakend. Het kabinet acht
de toekenning van deze delegatiebevoegdheid aan de Commissie in beginsel wel wenselijk,
vanwege de mogelijkheid voor de Commissie om flexibel te opereren en het niet belasten
van het wetgevingsproces, maar het kabinet zal ervoor pleiten dat er in de basisverordening
een duidelijke afbakening van de reikwijdte van deze bevoegdheid komt.
Daarnaast krijgt de Commissie op grond van artikel 5, lid 4, de bevoegdheid om conform
de onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast te stellen. Op grond van artikel 5,
lid 4, is de Commissie bevoegd om de inhoud5 de technische definities de referentieperiode, de termijn voor de toezending van
de gegevens en de eerste referentieperiode van de te verzamelen gegevens aan Eurostat
te verstrekken gegevens vast te stellen. Tevens is de Commissie op grond van artikel 5,
lid 4 bevoegd om uitvoeringshandelingen voor vereenvoudigingen van de in te dienen
gegevens en de technische definities vast te stellen. Hierbij zal de Commissie rekening
zal houden met de omvang van de markten voor zakelijk onroerend goed, conform het
evenredigheidsbeginsel. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het
niet-essentiële onderdelen van het voorstel betreft. Het kabinet vraagt zich wel af
of gedelegeerde handelingen niet meer voor de hand zouden liggen, omdat het lijkt
te gaan over de vaststelling van nadere, aanvullende regels die voortbouwen op de
inhoud van de basisverordening en niet zozeer op de uitvoering volgens eenvormige
voorwaarden. Het kabinet zal de Commissie om opheldering vragen.
Verder geldt ook voor deze voorgestelde uitvoeringshandelingen dat de reikwijdte van
de bevoegdheden onvoldoende is afgebakend. De beschrijving en de mate van detaillering
van de toekomstige informatieverplichtingen die via uitvoeringshandelingen worden
vastgesteld, zijn daarmee nog onbekend. Hierdoor bestaat er een risico op hoge uitvoeringskosten
en administratieve lasten. De bevoegdheden zijn op dit moment zo ruim geformuleerd
dat de daadwerkelijke uitvoering van het basisinstrument, onbekend zijn. Het kabinet
zet daarom tijdens de onderhandelingen erop in dat er in een bandbreedte wordt voorzien
waarbinnen de Commissie de toegekende uitvoeringsbevoegdheden moet uitoefenen. Indien
de bevoegdheden om uitvoeringshandelingen vast te stellen er toch in huidige vorm
zouden komen, dan kan het kabinet zich vinden in de voorgestelde onderzoeksprocedure.
Tevens bevat het voorstel bevoegdheden voor de Commissie om op grond van artikel 6,
lid 5 uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin praktische regelingen voor de
kwaliteitsrapportages en de inhoud ervan worden bepaald. Op grond van artikel 11,
lid 4 is de Commissie, indien nodig, bevoegd uitvoeringshandelingen voor afwijkingsbepalingen
van individuele lidstaten vast te stellen. Het kabinet kan instemmen met de keuze
voor deze uitvoeringsbevoegdheden omdat deze erop gericht zijn uniforme voorwaarden
te waarborgen voor de uitvoering van de verordening. Eveneens is het mogelijk om deze
bevoegdheden toe te kennen, omdat het gaat om de vaststelling van niet-essentiële
onderdelen.
De keuze voor de onderzoeksprocedure bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen
acht het kabinet geschikt omdat het hier gaat om handelingen van algemene strekking
(zie art. 2, lid 2, onder a, van Verordening 182/2011). Toekenning van deze bevoegdheid
acht het kabinet wenselijk, omdat de juiste specifieke statistische expertise kan
worden ingezet voor uitvoeren van de bovengenoemde technische en methodologische onderwerpen.
Voor de vaststelling van de uitvoeringshandelingen onder artikel 11, lid 4 gaat het
om afwijkingen voor individuele lidstaten. Hiervoor ligt de onderzoeksprocedure eveneens
voor de hand, omdat afwijkingsbepalingen voor individuele lidstaten of een groep van
individuele lidstaten mogelijk gevolgen kan hebben voor de uitvoering van de verordening
volgens eenvormige voorwaarden. Gelet op die eventuele gevolgen van afwijkingen voor
individuele lidstaten, is het voor de uniformiteit van de verordening wenselijk dat
het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten daarover kan stemmen in het kader
van de onderzoeksprocedure.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking
in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari
2026.
Het kabinet is echter van mening dat de door de Commissie voorgestelde toepassingsdatum
van 1 januari 2026 vanwege de doorlooptijd van het wetgevingsproces niet realistisch
lijkt. Naar verwachting ligt de toepassingsdatum van de verordening per 1 januari
2027 eerder voor de hand. Voor Nederland is dat haalbaar. Op basis van het onderhavige
voorstel lijkt er geen wijziging van regelgeving nodig, omdat de CBS wet (artikel 33
lid 1 en 2) voldoende grondslag bieden om de benodigde gegevens te verwerven.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen evaluatiebepaling. Het kabinet acht het wenselijk dat deze
wel wordt opgenomen.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
In artikel 4 van de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek is bepaald dat het
CBS op nationaal niveau belast is met de productie van statistieken ter uitvoering
van bindende rechtshandelingen van de Europese Unie. Het CBS dient de statistische
resultaten in bij de Commissie (Eurostat).
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken