Brief regering : Beleidsreactie op evaluatie Eenduidige Landelijke Afspraken
28 684 Naar een veiliger samenleving
Nr. 778
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 april 2025
Geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak is onacceptabel.
Helaas gebeurt het te vaak dat mensen met een publieke taak, waaronder medewerkers
van politie, gemeenten, openbaar vervoerbedrijven, zorg- en onderwijsinstellingen,
het COA of het gevangeniswezen, geconfronteerd worden met geweld en agressie. Een
adequate aanpak van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak is van groot
belang, zowel preventief als repressief. De repressieve aanpak is onder andere vormgegeven
door middel van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA).
De ELA is een set afspraken tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) om te
komen tot een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie- en geweldszaken
tegen mensen met een publieke taak. Sinds de invoering van de ELA in 2010 is de set
afspraken meerdere keren geëvalueerd, voor het laatst in 2019. Vervolgens is aan uw
Kamer toegezegd om de Eenduidige Landelijke Afspraken na vijf jaar – dus in 2024 –
opnieuw te evalueren.1 Voor deze evaluatie is ervoor gekozen meer praktijkgericht in te zoomen op de ELA,
en te bezien of er knelpunten zijn en of de ELA doorontwikkeling behoeven.
Hierbij stuur ik uw Kamer de evaluatie van de ELA toe: «Sterke afspraken tegen agressie
en geweld in de publieke sector. Suggesties voor doorontwikkeling van de eenduidige
landelijke afspraken (ELA) voor opsporing en vervolging van VPT-delicten.» De evaluatie
is in opdracht van het WODC uitgevoerd door de DSP groep.
In deze brief licht ik eerst de bevindingen uit het rapport toe en geef ik aan hoe
ik opvolging ga geven aan de suggesties voor verbetering en oplossingsrichtingen genoemd
in de evaluatie. Daarnaast geef ik een terugkoppeling van mijn gesprekken met het
OM over het onderzoek naar de straftoemeting bij Veilige Publieke Taak (VPT)-delicten
en ga ik in op de motie van de leden Van den Hil en Agema2 die de regering verzoekt om een gedragsinterventie in de vorm van een verplicht anti-agressieprogramma
voor mensen die agressief gedrag tegen zorgmedewerkers vertonen, verder uit te werken.
1. Bevindingen en reactie op het rapport
Bevindingen
In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de ELA een belangrijke meerwaarde hebben voor
de aanpak van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. De onderzoekers
schrijven dat dankzij de ELA de opsporing en vervolging van VPT-incidenten met meer
prioriteit en kwaliteit wordt uitgevoerd door de politie en het OM. Door de afspraken
wordt een grotere focus en urgentie gevoeld voor de aanpak van agressie en geweld
in het complexe en drukke werkveld van de strafrechtketen. Dat zorgt voor een snellere
en gerichtere strafrechtelijke afhandeling van zaken.
In het onderzoek wordt echter ook een aantal knelpunten gesignaleerd, die de meerwaarde
van de ELA beperkt. Het gaat om de volgende punten:
• Beperkte informatievoorziening aan slachtoffers: slachtoffers hebben vaak onvoldoende
inzicht in het verloop van hun zaak. Slachtoffers weten vaak niet waar zij terecht
kunnen voor informatie over hun zaak. De communicatie vanuit het OM is te algemeen
en mist een persoonlijke benadering.
• Te vrijblijvende betrokkenheid van werkgevers: werkgevers hebben soms onvolledige
informatie over het doen van aangiftes en de opvolging daarvan. Daarbij zijn er soms
onrealistische verwachtingen ten aanzien van het proces. Duidelijke afspraken over
de rol van werkgevers in het aangifteproces ontbreken.
• Variabele kwaliteit en snelheid van het aangifteproces: de aangifteprocedure bij de
politie verschilt per locatie en functionaris. Sommige slachtoffers ervaren daardoor
hoge drempels bij het doen van aangifte.
• Daarnaast schrijven de onderzoekers dat sommige aangiften worden gedaan door de werkgever
zonder instemming van het slachtoffer, bijvoorbeeld als signaal vanuit de werkgever.
Het knelpunt dat zij hier beschrijven is dat de mogelijkheid om bij de politie te
melden in plaats van aangifte te doen bij werkgevers nog relatief onbekend is.
• Onduidelijkheid over anonieme aangifte en domicilie: slachtoffers en werkgevers beschikken
over onvoldoende informatie over juridische mogelijkheden en beperkingen, wat kan
leiden tot terughoudendheid bij het doen van aangifte van incidenten en verkeerde
verwachtingen ten aanzien van anonimiteit in het verdere proces.
• Prioriteitstelling binnen politie en OM is beperkt meetbaar: hoewel VPT-zaken voorrang
zouden moeten krijgen, ontbreekt een eenduidige meetbare standaard. Andere prioriteiten
binnen politie en OM kunnen ten koste gaan van deze zaken. De registratie en monitoring
bij politie op VPT-zaken blijft achter mede omdat VPT-aangiften niet eenduidig worden
geregistreerd.
• Daarnaast wijzen de onderzoekers erop dat de lange doorlooptijden, onder andere door
het gebrek aan capaciteit en zittingsruimtes, slachtoffers en werkgevers niet het
gevoel geven dat de zaken met urgentie worden opgepakt.
DSP groep geeft in haar rapport ook een aantal oplossingsrichtingen en suggesties
voor verbetering. Deze hangen grotendeels samen met de geconstateerde knelpunten,
namelijk:
• Versterking van de informatievoorziening: ontwikkel een gestandaardiseerd informatieblad
voor slachtoffers en werkgevers met duidelijke richtlijnen over aangifte en melding,
vervolgstappen en juridische rechten en mogelijkheden.
• Duidelijker informatie over het doen van (deels) anonieme aangifte: publiceer een
overzicht van de juridische mogelijkheden en beperkingen, zodat slachtoffers beter
geïnformeerd zijn over hun opties. Zoek hierbij aansluiting bij de bredere ontwikkeling
op het gebied van de bescherming van slachtoffergegevens.
• Betere inbedding van de rol van werkgevers in de ELA: introduceer een protocol waarin
de verantwoordelijkheden van werkgevers worden vastgelegd, met specifieke aandacht
voor ondersteuning bij aangifte en nazorg.
• Standaardisering en optimalisatie van het aangifteproces: vereenvoudig het aangifteproces.
Besteed periodiek aandacht aan de training van politiemedewerkers om consistentie
in behandeling en opvolging te waarborgen. Vergroot bewustwording bij werkgevers over
de mogelijkheid van melding in plaats van aangifte.
• Bezie het strafrechtelijke antwoord op agressie en geweld ook vanuit een breder perspectief:
zet in op meer alternatieve maatregelen. Overweeg de uitbreiding van buitengerechtelijke
oplossingen zoals stopgesprekken en herstelrecht-procedures om sneller en effectiever
te kunnen reageren.
• Betere communicatie over ELA en VPT-aanpak: bundel en stroomlijn de verschillende
initiatieven die zich rondom VPT ontplooien. Zorg voor eenduidige en goed vindbare
informatie over de VPT aanpak, bijvoorbeeld op een landelijk platform.
Opvolging
Ik neem de geconstateerde knelpunten serieus en hecht veel waarde aan het spoedig
in gang zetten van de suggesties voor verbetering.
De geconstateerde knelpunten en de suggesties voor verbetering richten zich voor een
deel op de reeds bestaande afspraken uit de ELA, bijvoorbeeld als het gaat om het
informeren van slachtoffers over (hun positie in) het strafproces en het monitoren
van de afspraken (waaronder de prioriteitsstelling). Het rapport zorgt voor een concreet
kader om opnieuw stil te staan bij de invulling die wordt gegeven aan deze bestaande
afspraken, en deze afspraken te verscherpen en te concretiseren waar nodig. Daarnaast
ziet een aantal suggesties voor verbetering op het vastleggen van nieuwe afspraken
in de ELA, bijvoorbeeld als het gaat om de inbedding van de rol van werkgevers. Ten
slotte gaat een aantal suggesties voor verbetering over de bredere aanpak van geweld
en agressie tegen mensen met een publieke taak (het VPT-beleid), namelijk om het strafrechtelijke
antwoord op agressie en geweld ook vanuit breder perspectief te bezien, en om te zorgen
voor betere communicatie over de ELA en de VPT-aanpak.
Ik hecht aan een zorgvuldige en gedegen opvolging van de hierboven geschetste oplossingsrichtingen
en suggesties voor verbetering. Ik zal samen met de politie en het Openbaar Ministerie
een traject starten om de ELA te herzien. Daarbij zoeken we nauwe samenwerking met
de andere betrokken ministeries die zich vanuit hun rol inzetten op het tegengaan
van geweld en agressie tegen (specifieke) beroepsgroepen met een publieke taak en
de bredere VPT-aanpak. Ik streef ernaar dit traject in het voorjaar van 2026 af te
ronden, en dan ook uw Kamer te informeren over de herziene ELA.
Vooruitlopend op dat traject maak ik van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren
over de relevante ontwikkelingen die reeds in gang zijn gezet en die aansluiten bij
een aantal knelpunten en oplossingsrichtingen uit de ELA evaluatie.
Verbeteringen aangifteproces politie
Binnen de VPT-aanpak is het aangifteproces bij de politie een belangrijk aandachtspunt.
Samen met de politie, mijn departement en bijvoorbeeld de Taskforce Onze Hulpverleners
Veilig en het Programma Weerbaar Bestuur wordt gewerkt aan de versterking en verbetering
van het aangifteproces bij agressie en geweld. Zo wordt bekeken hoe dit proces waar
mogelijk vereenvoudigd en geüniformeerd kan worden, bijvoorbeeld met behulp van digitalisering.
De politie haalt ook regelmatig concrete verbeterpunten op bij vertegenwoordigers
van diverse beroepsgroepen die vaker te maken hebben met agressie en geweld bij de
uitoefening van hun functie. Daarbij deelt de politie haar netwerk van VPT-coördinatoren
met verschillende partners om waar nodig individuele knelpunten bij het doen van aangifte
te elimineren. Tevens wordt er regelmatig aandacht gevraagd voor dit thema bij de
medewerkers van de Intake en Service bij de politie. In het vervolgproces van de herziening
van de ELA zal de versterking van het aangifteproces ook een plek krijgen.
Duidelijk kader voor de werkgeversrol
Een van de suggesties voor verbetering van de onderzoekers is een betere inbedding
van de rol van werkgevers in de ELA. Ik onderschrijf deze suggestie. Op basis van
de Arbowet hebben alle werkgevers een inspanningsverplichting om te zorgen voor de
veiligheid van hun medewerkers.3 Ik wil het belang benadrukken dat werkgevers een duidelijke rol pakken als hun medewerkers
te maken krijgen met geweld en agressie, inclusief preventie, weerbaarheid en nazorg.
Als de werkgever deze rol pakt, kan dit ook het proces naar het strafrecht versnellen
of vergemakkelijken.
Binnen mijn eigen ministerie heb ik het programma «Voorbereid op agressie en geweld»
opgericht. Dat programma richt zich op het versterken van de werkgeversrol bij agressie
en geweld van de organisaties die onder mijn verantwoordelijkheid vallen.4 Binnen dit programma is de «Baseline preventie, aanpak en zorg bij agressie en geweld»
ontwikkeld. Deze Baseline bevat een groot aantal basisnormen en maatregelen op het
gebied van preventie, incidentmanagement, zorg en nazorg voor de medewerkers en hun
thuisfront. Voor dat laatste thema heb ik overigens, met betrokkenheid van meerdere
organisaties, ook de Richtlijn Psychosociale ondersteuning binnen hoog risico-beroepen
laten opstellen. De Baseline en de richtlijn zijn ook beschikbaar voor andere werkgevers
(buiten het Justitie en Veiligheid- en Asiel en Migratie-domein), met de aanbeveling
deze toe te passen binnen de specifieke context van hun organisaties of sector.5
Daarnaast worden werkgevers binnen verschillende beroepsgroepen vanuit de Taskforce
Onze Hulpverleners Veilig ondersteund op diverse onderdelen die te maken hebben met
het voorkomen, handelen in geval van agressie en geweldsincidenten en organiseren
van nazorg aan hun personeel. Deze Taskforce valt onder mijn ministerie en richt zich
primair op de politie, brandweer en boa’s.
Ten behoeve van een duurzame borging van het thema geweld en agressie tegen hulpverleners
zal ik uw Kamer voor de zomer een voorstel sturen. Dit gelet op het einde van de voor
een periode van vijf jaar ingestelde Taskforce begin volgend jaar.
Een mogelijkheid om de verbinding tussen een organisatie en de politie en het OM te
versterken, is om binnen een organisatie een Veilige Publieke Taak-coördinator of
een adviseur Veilige Publieke Dienstverlening aan te stellen. Met deze adviseur wordt
vanuit één plek binnen de organisatie kennis en kunde verzameld over bijvoorbeeld
het strafproces, en wordt de betrokken medewerker ontlast. Hierdoor worden organisaties
minder afhankelijk van de kennis die al dan niet bij de politie aanwezig is en kan
er makkelijk contact worden gezocht met de relevante Veilige publieke taak-coördinatoren
binnen de politie. Op een aantal plekken zijn dergelijke functionarissen aangesteld
en de ervaring is dat dat zijn vruchten afwerpt.6 Om een dergelijke functie bij decentrale overheden onder de aandacht te brengen,
hebben mijn ministerie en het Ministerie van BZK een handreiking gemaakt.7 Meerdere partners, waaronder gemeenten, hebben geholpen bij de totstandkoming van
deze handreiking. Hoewel de handreiking is gespecificeerd voor decentrale overheden,
kunnen andere overheden en werkgevers er ook hun voordeel mee doen.
In het traject waarin de Eenduidige Landelijke Afspraken worden herzien, neem ik ook
de vraag mee hoe de trajecten die zien op de werkgeversrol hierin terug kunnen komen.
Daarbij wordt ook rekening gehouden met groepen met een publieke taak die niet altijd
een duidelijke werkgever hebben, zoals zzp’ers en volksvertegenwoordigers.
Informatievoorziening aan slachtoffers vanuit het Openbaar Ministerie
Een ander knelpunt dat de onderzoekers in de evaluatie benoemen, is de beperkte informatievoorziening
aan slachtoffers. Daarbij wordt bijvoorbeeld aangegeven dat de communicatie vanuit
het OM te algemeen is en een persoonlijke benadering mist.
Het OM heeft mij laten weten zich ervan bewust te zijn dat er in het algemeen verbeteringen
mogelijk zijn waar het gaat om de bejegening van en de informatieverstrekking richting
een slachtoffer. Binnen het OM is hier voortdurend aandacht voor. Zoals ook in de
evaluatie benoemd, zijn recent bijvoorbeeld alle slachtofferbrieven bekeken en waar
nodig aangepast. Er is tevens een slachtofferinformatiepunt ingericht op elk parket.
Daarnaast kunnen slachtoffers inloggen op MijnSlachtofferzaak.nl, waar zij berichten
vinden over de voortgang van de strafzaak, informatie over slachtofferrechten en contactgegevens
van de betrokken organisaties.
Voor wat betreft sepot afdoeningen geldt dat het OM op dit moment bezig is met het
herzien van de toelichtingen die gegeven worden na een sepot, mede ten behoeve van
het begrip bij een slachtoffer.
Bescherming slachtoffergegevens in strafproces en duidelijke communicatie
In aansluiting op bovengenoemd punt over slachtoffers, komt in de evaluatie ook naar
voren dat er onduidelijkheid bestaat over het doen van (beperkt) anonieme aangifte
en aangifte onder domicilie.8 Aangegeven wordt dat slachtoffers en werkgevers over onvoldoende informatie beschikken
over juridische mogelijkheden en beperkingen. Ik onderschrijf dit knelpunt. Ik zie
het belang van deze duidelijkheid niet alleen voor slachtoffers met een publieke taak,
maar voor slachtoffers in zijn algemeenheid.
Een grote stap wordt gezet in de verbetering van de privacybescherming van slachtoffers,
met de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur «Bescherming slachtoffergegevens
in processtukken» per 1 juli 2025.9 Deze AMvB heeft tot doel de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers in het strafproces
te beschermen door de daarin bepaalde persoonsgegevens10 niet in processtukken op te nemen, tenzij deze noodzakelijk zijn voor door de rechter
te nemen beslissingen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen type delicten
of slachtoffers. Met deze AMvB geldt dus ook in VPT-zaken het uitgangspunt dat slachtoffergegevens
zoveel mogelijk worden weggelaten. Voor stukken die door het slachtoffer zelf worden
ingediend, zoals een vordering benadeelde partij, geldt ook dat het diens eigen verantwoordelijkheid
is om te beslissen of en welke gegevens onvermeld blijven. Daarvoor is wel vereist
dat slachtoffers adequaat worden voorgelicht en hierop steeds worden gewezen. Indien
Slachtofferhulp Nederland betrokken is, wordt daarbij ook ondersteuning geboden.
Uit de evaluatie van de ELA bleek met name dat behoefte is aan duidelijke informatie
over de bescherming van slachtoffergegevens en de mogelijkheden voor slachtoffers
binnen het strafproces. In het vervolgproces van de herziening van de ELA zal ik daarom
parallel de factsheet «Veilige Publieke Taak en (gedeeltelijke) anonimiteit in het
strafproces» herzien en de recente ontwikkelingen hierin meenemen. De herziene factsheet
zal bestemd zijn voor werkgevers en werknemers met een publieke taak, en onder andere
inzicht geven in het bestaande beleid ten aanzien van de bescherming van slachtoffergegevens
binnen het strafproces.
2. Overige moties en toezeggingen
Toezegging onderzoek straftoemeting
Op 23 oktober jl. heb ik het onderzoek naar uw Kamer gestuurd over de wijze waarop
strafeisen en straffen door officieren van justitie en rechters worden bepaald voor
Veilige Publieke Taak (VPT)-delicten.11
Uit dit onderzoek bleek onder andere dat agressie en geweld tegen medewerkers met
een publieke taak de verdachte wordt aangerekend, dat verschillende soorten zaken
vragen om verschillende soorten (betekenisvolle) straffen, maar ook dat de politieke
en maatschappelijke roep om strenger straffen niet blind wordt gevolgd door het Openbaar
Ministerie (OM) en de rechter.
Op basis van de resultaten van het onderzoek lijkt er een discrepantie te bestaan
tussen het strafverhogingspercentage dat als uitgangspunt wordt genomen in de OM-richtlijnen
(+200%) en het strafverhogingspercentage dat als uitgangspunt wordt genomen in de
praktijk.
Zoals aangegeven in de beleidsreactie op dat onderzoek, ben ik hierover met het OM
in gesprek gegaan en heb ik het OM gevraagd te reflecteren op het onderzoek en hoe
de praktijk aansluit bij het bestaande beleid. In deze brief informeer ik uw Kamer
hierover.
Het OM heeft aan mij aangegeven het belangrijk te vinden om ook vanuit de vervolging
het signaal af te geven dat geweld tegen mensen met een publieke taak onacceptabel
is. Het OM herkent de constatering van de onderzoekers dat er evenwel ruimte lijkt
te bestaan tussen de strafvorderingsrichtlijn en de verwachtingen bij het publiek.
Het beleid van het OM bij geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak
is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen.12 Voor een landelijk uniform strafvorderingsbeleid zijn voor de meest voorkomende delicten
tevens richtlijnen opgesteld. Bij de totstandkoming van deze richtlijnen worden invloeden
vanuit de politiek en vanuit de samenleving betrokken. De richtlijnen bevatten dwingende,
normatieve regels inzake de strafvordering. In VPT-zaken dient altijd als uitgangspunt
of vertrekpunt de genoemde 200% verhoging te worden toegepast. Het OM heeft mij laten
weten dat dit inmiddels opnieuw bij de officieren van justitie met het taakaccent
veilige publieke taak (VPT) onder de aandacht is gebracht. Daarnaast zal het OM blijvend
aandacht schenken aan de vraag of de strafvorderingsrichtlijn voldoende bekend is
binnen het OM en of het genoemde strafeisverhogingspercentage als uitgangspunt wordt
gebruikt.
Het OM benadrukte echter ook dat het altijd toepassen van 200% verhoging als uitgangspunt, niet wil zeggen dat de uiteindelijke straf(eis) ook altijd 200% hoger uitvalt. Per geval komen officieren van justitie op basis van
een gewogen oordeel van alle relevante factoren tot een op maat gesneden (betekenisvolle)
sanctie of strafeis. In het individuele geval kan bij het wegen van de strafverhogende,
de strafverminderende factoren en de bijzondere omstandigheden van de zaak tot hogere,
lagere of andere straffen worden gekomen. Zoals ik ook in mijn beleidsreactie op dit
onderzoek heb aangegeven,13 onderschrijf ik het belang van de discretionaire ruimte van de officier van justitie
en de magistratelijke vrijheid van de rechter.
Het OM heeft in hun interne reflectie ook gekeken naar de bredere afdoening van VPT-zaken,
de mate waarin deze worden geseponeerd en in hoeveel gevallen deze strafrechtelijk
worden afgedaan.
Hieruit blijkt ook – net als dat in het onderzoek naar de straftoemeting werd geconcludeerd
– dat in VPT-zaken in minder gevallen wordt geseponeerd en in meer gevallen een strafrechtelijke
reactie volgt dan in niet-VPT zaken. De voornaamste reden voor dit relatief lage sepot
percentage en het relatief hoge percentage VPT-zaken dat strafrechtelijk wordt afgedaan
is volgens het OM zeer waarschijnlijk het bestaan van de Eenduidige Landelijke Afspraken
(ELA).
Door middel van de ELA committeert het Openbaar Ministerie zich immers (samen met
de politie) er onder andere aan om hoge prioriteit te geven aan de opsporing en vervolging
van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak.
Ik vind het belangrijk dat het OM een zorgvuldige interne reflectie heeft uitgevoerd
op het straftoemetingsonderzoek. Met het OM (en de politie) blijf ik in gesprek over
dit belangrijke onderwerp, onder andere in het traject waarin we de Eenduidige Landelijke
Afspraken gaan herzien.
Motie Van den Hil en Agema – agressie tegen zorgmedewerkers
De motie van de leden Van den Hil en Agema14 verzoekt de regering om een gedragsinterventie in de vorm van een verplicht anti-agressieprogramma
voor mensen die agressief gedrag tegen zorgmedewerkers vertonen verder uit te werken.
In lijn met de motie onderstreep ik het belang om niet alleen te kijken naar repressie
en straffen, maar ook aandacht te hebben voor interventies die kunnen bijdragen aan
bewustwording van gedrag en het voorkomen van herhaling.
De motie sluit aan bij het bestaande wettelijk kader en twee bestaande gedragsinterventies
die de reclassering nu aanbiedt. De reclassering biedt verschillende gedragsinterventies
aan die verplicht opgelegd kunnen worden. Gedragsinterventies zijn trainingen die zich richten op de
gedachten en het gedrag van iemand; het doel daarvan is het voorkomen of verminderen
van crimineel gedrag. Op dit moment worden de gedragsinterventies bij de reclassering
geëvalueerd. Daarbij wordt ook gekeken in hoeverre de gedragsinterventies aansluiten
bij delictsvormen en bepaald gedrag van een specifieke doelgroep. In het kader van
agressiebeheersing biedt de reclassering de interventies i-Respect en Alcohol en Geweld
aan. i-Respect is gericht op het terugdringen van de kans op geweldsrecidive. De interventie
focust zich enerzijds op bewustwording en anderzijds op (gedrags)verandering bij de
doelgroep waarbij sprake is van agressieproblematiek. De interventie Alcohol en Geweld
richt zich op (jong)volwassenen die zijn veroordeeld voor een geweldsdelict dat is
gepleegd onder invloed van alcohol. Alle gedragsinterventies, waaronder de twee bovengenoemde,
kunnen ook ingezet worden bij agressie tegen zorgmedewerkers.
Het OM en – uiteindelijk – de rechter beslissen in concrete gevallen, geadviseerd
door de reclassering, over het opleggen van gedragsinterventies. De gedragsinterventie
is dan onderdeel van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. Als de
veroordeelde de gedragsinterventie niet volgt meldt de reclassering dit bij het OM,
dat vervolgens de tenuitvoerlegging van (een deel van) de voorwaardelijke straf kan
vragen.
Tot slot
De evaluatie van de Eenduidige Landelijke Afspraken geeft een duidelijk kader om met
alle betrokken partijen met de knelpunten binnen de VPT-aanpak aan de slag te gaan
en daarbij ook de ELA te herzien.
Ik streef ernaar uw Kamer de herziene versie van de ELA in het voorjaar van 2026 te
doen toekomen. Ik hecht eraan dit proces zorgvuldig in te richten en hiervoor de tijd
te nemen die nodig is.
In de tussentijd gaan de inspanningen van de verschillende ministeries, lokale overheden
en werkgevers om geweld en agressie tegen te gaan onverminderd door. Een concreet
voorbeeld is het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod dat momenteel wordt voorbereid,
en waarvan het streven is deze in de zomer van dit jaar in consultatie te brengen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
Indieners
-
Indiener
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid