Brief regering : Verzamelbrief circulaire economie april 2025
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 357
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2025
Met deze brief ontvangt de Tweede Kamer informatie ten behoeve van het commissiedebat
circulaire economie op 16 april aanstaande. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan
een aantal toezeggingen en verzoeken. Deze brief behandelt de volgende onderwerpen:
1. Eindrapport subjectieve monitoring zwerfafval 2024;
2. Zwerfafval monitoring drankverpakkingen;
3. Tariefdifferentiatie op zwerfafvalrisico;
4. Opvolging aangenomen moties omtrent regelgeving kunststofproducten voor eenmalig gebruik;
5. Juridische verkenning reclameverbod wegwerpproducten;
6. Twee toezeggingen over einde-afval;
7. Handreiking afvalstof of niet-afvalstof voor (afgedankte) elektrische en elektronische
apparatuur;
8. Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie;
9. Vervolgonderzoek isolatiematerialen na verkenning «Plastics in de bouw»;
10. Plastic recyclaat in voertuigen;
11. Uitstel reactie op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie met
uitgebreide producentenverantwoordelijkheid».
12. Manifest MVO Nederland
Eindrapport subjectieve monitoring zwerfafval 2024
Sinds 2008 laat Rijkswaterstaat, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW), jaarlijks een onderzoek uitvoeren naar de vraag of Nederland
wat betreft zwerfafval schoner is geworden naar de mening van het algemeen Nederlands
publiek. Een groep van ongeveer 2.000 respondenten wordt op twee momenten in het jaar,
gevraagd naar hun mening over zwerfafval in Nederland. Deze subjectieve monitoring
wordt uitgevoerd naast de objectieve metingen, waarbij wordt gekeken naar de hoeveelheid
en samenstelling van het zwerfafval.
Volgens de onderzoekers is de belangrijkste conclusie dat het aandeel Nederlanders
dat Nederland schoon vindt – ongeveer één op de vijf – gelijk is gebleven ten opzichte
van vorig jaar. De frequentie waarmee men zegt wel eens zwerfafval te zien, is daarentegen
significant gedaald. Het volledige onderzoeksrapport vindt u als bijlage bij deze
brief.
Zwerfafval monitoring drankverpakkingen
Bij deze brief treft u de rapportage aan over de monitoring van drankverpakkingen
in het zwerfafval uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Uit de zwerfafvalmonitoring blijkt
dat blikjes (5%), plastic flessen (1,4%) en drankenkartons (1%) samen 7,4% van het
totale verpakkingenzwerfafval waren in 2024.
De monitoring van de drankverpakkingen focust zich specifiek op plastic flessen, blikjes
en drankenkartons. Uit deze monitoring blijkt dat er veel minder plastic flessen en
blikjes in het zwerfafval gevonden worden. Er zijn 69% minder plastic flessen gevonden
in het zwerfafval ten opzichte van 2020 (het laatste jaar voor statiegeld op plastic
flesjes). Daarnaast zijn er 70% minder blikjes gevonden ten opzichte van 2022 (het
laatste jaar voor statiegeld op blik). Tot slot blijft het aantal gevonden drankenkartons
stabiel.
Op basis van deze monitoring wordt geconcludeerd dat statiegeld tot een sterke afname
van het aantal blikjes en plastic flessen leidt in het zwerfafval.
Tariefdifferentiatie op zwerfafvalrisico
Tijdens het commissiedebat Circulaire Economie van 19 december jl. is de toezegging1 aan dhr. Gabriëls gedaan om de Kamer te informeren over de mogelijkheden om tariefdifferentiatie
op basis van zwerfafvalrisico voor te schrijven in de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
(hierna: UPV).
In het kader van de doorontwikkeling van het instrument UPV wordt op dit moment onderzoek
gedaan naar hoe het instrument, inclusief het aspect van tariefdifferentiatie, het
beste aangepast kan worden zodat het maximaal bijdraagt aan circulariteit. Het onderzoek
kijkt naar het instrument als geheel, niet naar specifieke productgroepen. Het doel
is het verder vullen van de UPV-gereedschapskist, zodat het daarna toegepast kan worden
op de verschillende specifieke productgroepen, zodat per productgroep gekeken kan
worden wat werkt en proportioneel is. Dit onderzoek zal dus antwoord geven op de vraag
of het mogelijk is om tariefdifferentiatie op basis van zwerfafvalrisico toe te passen.Vervolgens
kan bezien worden of en hoe dit voor verpakkingen onderdeel kan zijn van de optimale
mix aan UPV verplichtingen. Op dit moment wordt al uitvoering gegeven aan de UPV zwerfafval,
op basis waarvan producenten van bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik
moeten bijdragen aan de kosten van het opruimen van het zwerfafval dat daarvan afkomstig
is.
De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de bevindingen en de voortgang van het
doorontwikkeltraject, evenals de verdere planning. Hierin zullen ook de bevindingen
van het genoemde onderzoek worden meegenomen.
Opvolging aangenomen moties omtrent regelgeving kunststofproducten voor eenmalig gebruik
Op 11 maart heeft de Kamer drie moties aangenomen omtrent de regelgeving die geldt
voor eenmalige bekers en bakjes die plastic bevatten, in het kader van de Europese
Single-Use Plastics Richtlijn. Op 18 maart is nog een motie aangenomen over vochtige
doekjes, die ook samenhangt met deze Europese Richtlijn. Hieronder ga ik op verzoek
van de vaste Kamercommissie van IenW in op de opvolging van deze moties.
Om uitvoering te geven aan de motie Boutkan over onderzoek naar de daadwerkelijke
duurzaamheid van bekers met een plastic coating2 zal het kabinet onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren waarin vanuit milieuoogpunt
een vergelijking gemaakt wordt tussen eenmalige bekers met een plastic coating en
herbruikbare bekers. Het kabinet verwacht het rapport voor het einde van het jaar
naar de Kamer te sturen. De uitvoerders van het onderzoek zullen worden verzocht voort
te bouwen op het onderzoek dat al is gedaan. Zo heeft onderzoeksbureau CE Delft in
maart 2023 in opdracht van het Ministerie van IenW onderzoek gedaan, wat heeft geresulteerd
in het rapport «LCA voor beleidsmakers met casestudie over bekers»3.
Om de motie Buijsse c.s. over de meerprijs voor plastic bakjes en bekers4 uit te voeren, zal het kabinet bij de wijziging van de Regeling kunststofproducten
voor eenmalig gebruik, de verplichte meerprijs voor eenmalige bekers en bakjes die
plastic bevatten bij consumptie onderweg uit de regelgeving verwijderen. Deze wijziging
van de Regeling is bij de Kamer aangekondigd in de Kamerbrief over de evaluatie en
moties Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik d.d. 13 december 2024. Het
streven is dat de wijzigingen per 1 januari 2026 van kracht zijn. Zoals aangegeven
in deze brief, is de handhaving door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
al eerder aangepast, waardoor de huidige handhaving al overeenkomt met het verzoek
in de motie Buijsse c.s. Op dit moment wordt er dus niet gehandhaafd op de verplichte
meerprijs.
Met betrekking tot de motie Buijsse over papieren bekers en bakjes met plastic coating
toestaan5, is tijdens het tweeminutendebat Circulaire Economie op 6 maart jl. aangegeven dat
het kabinet deze motie in de praktijk niet uitvoerbaar acht. Het verzoek in de motie
is niet handhaafbaar voor de ILT en brengt het realiseren van de Europese verplichting
om minder plastic wegwerpbekers en -bakjes te gebruiken serieus in gevaar, terwijl
Nederland die verplichting wel na moet komen. Om die reden heeft het kabinet de motie
ontraden. Het kabinet zal zich komende tijd beraden op opvolging van deze motie en
de Kamer hier op een later moment, maar niet vóór het commissiedebat Circulaire Economie
op 16 april, over informeren.
Aanvullend heeft de Kamer op 18 maart een motie aangenomen die het kabinet oproept
om bij de herziening van de Europese Richtlijn inzake bepaalde kunststofproducten
voor eenmalig gebruik (de Single-Use Plastics Richtlijn), niet te pleiten voor een
verbod op plastic in vochtige doekjes6.
Deze motie is bij het tweeminutendebat Circulaire Economie van 6 maart door het kabinet
ontraden, omdat het rapport dat ten grondslag ligt aan de petitie van Stichting RIONED
helder onderbouwt dat de maatschappelijke kosten als gevolg van kunststof bevattende
vochtige doekjes die in het rioolsysteem belanden en daar verstoppingen veroorzaken,
jaarlijks 22 tot 26 miljoen euro bedragen. Ook is het technisch goed mogelijk om vochtige
doekjes zonder plastic te produceren. Verder is tijdens het tweeminutendebat aangegeven
dat er geen intentie is om een nationaal verbod in te stellen, ook niet in het geval
een Europees verbod niet haalbaar zou blijken. Er is dan ook geen sprake van een mogelijke
nationale kop.
Hoewel de overwegingen van de motie dus niet herkend worden door het kabinet, zal
uitvoering worden geven aan de motie. Bij de herziening van de Europese Single-Use
Plastics Richtlijn zal het kabinet daarom niet pleiten voor een verbod, maar wel aangeven
dat aanvullende maatregelen nodig zijn.
Juridische verkenning reclameverbod wegwerpproducten
Tijdens het commissiedebat Circulaire Economie van 19 december jl. is de toezegging7 aan lid Kostić gedaan om te verkennen via welke juridische route een verbod op reclame
voor wegwerpproducten eventueel mogelijk is. Hierbij wordt invulling gegeven aan die
toezegging.
Uitgaande van de Kamerbrief8 van Minister Hermans (KGG) over fossiele reclames is een reclameverbod juridisch
niet uitgesloten, maar stuit dit wel op substantiële uitdagingen. Net als bij fossiele
producten is de begripsafbakening van «wegwerpproducten»9 niet eenduidig, waardoor die onvoldoende afbakening biedt voor een eventueel reclameverbod.
Daarnaast vereist een verbod een overtuigende onderbouwing van effectiviteit en proportionaliteit
in relatie tot de inperking van het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van
meningsuiting.
Onderzoek naar andere reclameverboden suggereert dat een dergelijk verbod consumptie
kan beïnvloeden.10 Een fossiel reclameverbod kan, volgens wetenschappelijk advies en in samenhang met
een breder maatregelenpakket, ingezet worden om overconsumptie tegen te gaan11. Dit is echter cijfermatig nog onvoldoende onderbouwd. Gemeentelijke pilots (die
dit jaar worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat) kunnen hier meer inzicht in geven.
Daarnaast zijn de vorm en inhoud van flankerend beleid niet voldoende in kaart gebracht.
Ook alternatieve beleidsroutes, zoals positief stimuleringsbeleid, zijn nog niet voldoende
duidelijk. Het Ministerie van KGG zal in het kader van het Klimaatplan onderzoeken
wat nodig is om via flankerend beleid duurzame keuzes voor de consument goedkoper,
makkelijker en comfortabeler te maken. Hier is het Ministerie van IenW bij betrokken.
Uit het bovenstaande volgt dat de juridische en praktische uitdagingen rond een reclameverbod
voor wegwerpproducten aanzienlijk zijn. Zowel de afbakening als de effectiviteit zijn
onvoldoende onderbouwd om een dergelijk verbod te rechtvaardigen.
Opvolging twee toezeggingen over afvalstof of niet-afvalstof
Kennisplatform Afval of niet van Omgevingsdienst-NL
In de brief12 van 11 april 2023 is de Kamer geïnformeerd over het voornemen voor het Kennisplatform
«Afval of niet» voor omgevingsdiensten. Daarnaast is de toezegging13 gedaan aan de heer Haverkort om de Kamer te informeren zodra het Kennisplatform operationeel
is en daarbij in te gaan op de vraag hoe uniformiteit met betrekking tot de einde-afvalstatus
wordt gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan deze toezegging.
Er is in de tussenliggende periode door Omgevingsdienst-NL in samenwerking met Rijkswaterstaat
hard gewerkt aan alle voorbereidingen om het Kennisplatform «Afval of niet» operationeel
te krijgen. Op 27 maart jl. was de feestelijke lancering. Het platform is dus nu officieel
operationeel. Omgevingsdiensten worden door de specialisten van het platform geadviseerd
en hun beoordelingen van de afvalstatus worden gevalideerd. Het doel van het Kennisplatform
is om te zorgen voor meer kennisopbouw en -deling en meer samenwerking tussen omgevingsdiensten,
om zo de omgevingsdiensten op eenzelfde kennisniveau te krijgen. Door middel van het
valideren van bestuurlijke rechtsoordelen en door omgevingsdiensten van advies te
voorzien, wordt bijgedragen aan eenduidigheid in afvalstatusbeoordelingen. Het Kennisplatform
heeft hulpmiddelen uitgewerkt over de einde-afvalstatusbeoordeling die omgevingsdiensten
ondersteunen om op een uniforme manier te komen tot een goede beoordeling van de einde-afvalstatus.
Het Kennisplatform is voor en door omgevingsdiensten. Vanuit verschillende omgevingsdiensten
nemen werknemers zitting in het kennisplatform om, samen met experts van Rijkswaterstaat,
de vragen te behandelen. Daarnaast zijn ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) en
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), als koepelorganisaties van de opdrachtgevers
van de omgevingsdiensten, betrokken bij het Kennisplatform. Het ministerie stelt de
expertise van Rijkswaterstaat beschikbaar en verleent een subsidie voor de eerste
twee jaar om de start van het Kennisplatform te financieren. Uiteraard blijft het
ministerie kijken naar verdere mogelijkheden voor verbetering in de uitvoering van
de afvalstatusbeoordeling. De ervaringen opgedaan in het Kennisplatform kunnen hier
een nuttige bijdrage aan leveren.
Interpretatie andere lidstaten artikel 6 Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra)
Met betrekking tot het onderwerp einde-afval is tevens de toezegging14 gedaan om bij andere lidstaten na te vragen hoe de voorwaarden uit artikel 6 van
de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de einde-afvalfase in hun respectievelijke landen
worden geïnterpreteerd en toegepast bij de beoordeling van de einde-afvalstatus. Hierbij
is aangegeven dat zodra het overzicht van deze informatie er is, dit in zou worden
gebracht bij de Europese Commissie ten behoeve van de eerstvolgende herziening van
de Kaderrichtlijn en deze tevens te delen met de Kamer.
Op de herhaalde verzoeken aan lidstaten om aan te geven hoe de vier voorwaarden uit
artikel 6 van de Kaderrichtlijn worden geïnterpreteerd en toegepast, is helaas weinig
respons gekomen. Om die reden is besloten om aan te sluiten bij een initiatief van
de Vlaamse autoriteiten (OVAM, Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij) om een overzicht
te maken van de actuele situatie van de einde-afvalwetgeving en conformiteitsprocedures
in de lidstaten. Dit overzicht van de huidige wet- en regelgeving is bijgevoegd. Het
maakt ruimte voor harmonisatie inzichtelijk en geeft lidstaten de mogelijkheid om
te leren van de criteria die al in andere lidstaten zijn opgesteld. De OVAM is in
contact met IMPEL (een netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving
van milieurecht) om te bezien of dit overzicht op hun website geplaatst kan worden.
Daarnaast wil ik wijzen op een belangrijke nieuwe ontwikkeling. In het kader van de
Clean Industrial Deal heeft de Europese Commissie voor 2026 een Circular Economy Act aangekondigd. Deze wet zal onder meer gericht zijn op de harmonisatie van einde-afvalcriteria.
Harmonisatie op Europees niveau zal de meest directe bijdrage leveren aan de eenduidige
toepassing van de einde-afvalcriteria en het stimuleren van een Europese interne markt
voor secundaire grondstoffen. De Kamer zal te zijner tijd via het gebruikelijke BNC-fiche
worden geïnformeerd over de kabinetspositie ten aanzien van de Circular Economy Act.
Handreiking afvalstof of niet-afvalstof voor (afgedankte) elektrische en elektronische
apparatuur
In de brief van 12 december 202415 is de Kamer geïnformeerd over de opvolging van de motie van het lid Stoffer c.s.
over reparatie en hergebruik van elektrische en elektronische apparaten. In de Kamerbrief
wordt onder meer een specifieke handreiking aangekondigd voor het bepalen wanneer
een apparaat een afvalstof is of niet. Bij deze brief treft u de handreiking «hergebruik
en voorbereiden voor hergebruik van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur»
aan. De handreiking dient om de uitvoeringspraktijk te begeleiden in het vaststellen
van de afvalstatus van een apparaat. Na deze vaststelling beschrijft de handreiking
twee routes die kunnen worden doorlopen voor hergebruik van apparaten. Dit zijn de
route voor hergebruik wanneer een apparaat géén afvalstof is en de route voor voorbereiding
voor hergebruik wanneer een apparaat wél een afvalstof is. Op deze manier wordt het
makkelijker voor bedrijven om de juiste route te volgen, waarmee hergebruik van apparaten
wordt gestimuleerd. De handreiking zal onderdeel worden van het Circulair Materialenplan.
Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie
De Rijksoverheid, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse
Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) ondertekenden donderdag 20 maart
2025 de overeenkomst «Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie»16. Met deze nieuwe afspraken wordt de samenwerking tussen overheden versterkt, waardoor
beleidsmaatregelen beter op elkaar kunnen worden afgestemd, dubbel werk wordt voorkomen
en onze collectieve impact wordt vergroot. Tot 2027 wordt gewerkt aan implementatie
van de afspraken. Uitgangspunt van de afspraken is dat alle betrokken partijen eigen
instrumenten en projecten nadrukkelijker (in)richten op interbestuurlijke samenwerking,
daarmee krachten worden gebundeld en elkaars inzet wordt versterkt om circulaire economie
dichterbij te brengen.
De samenwerking wordt vormgegeven langs zes inhoudelijke lijnen. Voor het thema ruimte
onderzoeken de gezamenlijke partijen welke ruimte nodig is voor de circulaire economie,
en welke rollen de verschillende overheden kunnen spelen bij hun inzet van het ruimtelijk
instrumentarium voor circulaire doelen. Daarnaast wordt ingezet op samenwerking rondom
het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-instrumentarium dat overheden tot
hun beschikking hebben voor het aanjagen van de circulaire economie. De betrokken
partijen maken zich sterk voor het maximaliseren van de gezamenlijke impact van circulair
opdrachtgeven en inkopen, en voor het thema MKB wordt vanuit de «Actieagenda MKB-dienstverlening»
aan de slag gegaan met circulariteit. Voor het thema ketens wordt verkend welke mogelijkheden
de overheden met elkaar zien om gezamenlijke routekaarten te ontwikkelen voor prioritaire
productgroepen uit de maakindustrie, en worden overheden gestimuleerd aansluiting
te zoeken bij de programma’s Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuur (KCI) en
de Nationale Aanpak Biobased Bouwen (NABB). Tot slot investeren de partijen in een
gezamenlijke aanpak om kennisdeling tussen overheden en overheidslagen beter en efficiënter
te organiseren. In de actualisatie van het NPCE zal na de zomer de stand van zaken
worden weergegeven.
Vervolgonderzoek isolatiematerialen na verkenning «Plastics in de bouw»
De Kamer is in december geïnformeerd over het rapport «Plastics in de bouw»17 waarbij is aangegeven met een appreciatie van de aanbevelingen te komen.
Op basis van de aanbevelingen uit het onderzoek en overleg met het Ministerie van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening concludeert IenW dat invoering van uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid voor alle plastic in de bouwsector op dit moment niet
haalbaar lijkt.
Het gaat om een heterogene markt met diverse productgroepen en materialen die in aparte
ketens zijn georganiseerd. Het is daarom logischer om in te zoomen op een productcategorie
binnen plastic in de bouw waar veel potentie zit.
Uit het onderzoek blijkt dat de urgentie voor ingrijpen het hoogst is voor plastic
met hoge kosten voor inzameling en recycling, zoals bij zacht plastic voor isolatie.
Hier vallen materialen zoals piepschuim (EPS/polystyreen), PUR, en PUR/PIR isolatieplaten
onder. De samenstelling van deze producten zorgt er bovendien voor dat ze een buitenproportioneel
hoge impact hebben op het milieu. Daarom is het interessant om met name deze categorie
verder te bekijken.
Als eerste stap wordt nu vervolgonderzoek gedaan naar de inzet van het instrument
uitgebreide producentenverantwoordelijkheid bij het stimuleren van hergebruik en hoogwaardige
verwerking van isolatiematerialen uit de bouw. De Kamer wordt eind van dit jaar per
brief over de uitkomsten geïnformeerd.
Plasticrecyclaat in voertuigen
Om de Europese markt voor recyclaat en de positie van plastic recyclers te versterken
pleit Nederland op Europees niveau voor het toepassen van een verplicht aandeel plasticrecyclaat
in producten. Zo ook nu tijdens de onderhandelingen over de Circulaire Voertuigen
Verordening. Tijdens het commissiedebat Milieuraad van 13 maart jl. is toegezegd terug
te komen op de haalbaarheid van de verplichting om 25% gerecycled plastic toe te passen
in voertuigen, naar aanleiding van een vraag van het lid Boutkan. Deze verplichting
zou volgens het voorstel van de Europese Commissie zes jaar na inwerkingtreding van
de Verordening van kracht worden. Het gaat hierbij om een Europese wettelijke verplichting
die voor alle betreffende voertuigen op de Europese markt geldt. Daarmee is dus geen
sprake van een nationale kop.
Bij het opstellen van een wetsvoorstel voert de Commissie altijd een «impact assessment»
uit. Hierin wordt onder andere de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen beoordeeld.
Uit het impact assessment bij het voorstel voor de Circulaire Voertuigen Verordening
blijkt dat een verplichte toepassing van 25% plastic recyclaat zes jaar na inwerkingtreding
van de regelgeving, haalbaar en realistisch is. Momenteel wordt er in voertuigen ongeveer
8% gerecycled plastic toegepast18 en de sector bereidt zich al voor op de voorgenomen doelstelling. Het kabinet is
van mening dat, gelet op de impact assessment en de tijdslijn, een verplichte toepassing
van 25% plasticrecyclaat in voertuigen haalbaar is en bovendien een belangrijke steun
en stimulans is voor onze recyclers.
Uitstel reactie op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie met
uitgebreide producentenverantwoordelijkheid»
Ten slotte heeft de vaste Kamercommissie voor IenW op 20 februari 2025 verzocht om
een reactie te geven op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie
met uitgebreide producentenverantwoordelijkheid». Vanwege goede interdepartementale
afstemming lukt het niet om dit verzoek binnen de gestelde termijn in te willigen.
Daarnaast is het van belang het rapport de aandacht te geven die het verdient. De
Kamer ontvangt voorafgaand aan het zomerreces een reactie op het rapport.
Manifest MVO Nederland
Op 1 april publiceerde MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen) Nederland samen
met een aantal grote bedrijven een manifest waarin zij oproepen tot actie om de circulaire
economie op schaal te brengen. Het lid Kostić heeft in het ordedebat van 2 april jl.
verzocht om een kabinetsreactie voor het commissiedebat van 16 april 2025. Het kabinet
werkt aan een reactie die ingaat op de zes voorstellen uit het manifest. Een aparte
brief daarover ontvangt de kamer uiterlijk in mei.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
Indieners
-
Indiener
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat