Brief regering : Verzamelbrief circulaire economie april 2025
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 357
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2025
Met deze brief ontvangt de Tweede Kamer informatie ten behoeve van het commissiedebat
                  circulaire economie op 16 april aanstaande. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan
                  een aantal toezeggingen en verzoeken. Deze brief behandelt de volgende onderwerpen:
               
1. Eindrapport subjectieve monitoring zwerfafval 2024;
2. Zwerfafval monitoring drankverpakkingen;
3. Tariefdifferentiatie op zwerfafvalrisico;
4. Opvolging aangenomen moties omtrent regelgeving kunststofproducten voor eenmalig gebruik;
5. Juridische verkenning reclameverbod wegwerpproducten;
6. Twee toezeggingen over einde-afval;
7. Handreiking afvalstof of niet-afvalstof voor (afgedankte) elektrische en elektronische
                        apparatuur;
                     
8. Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie;
9. Vervolgonderzoek isolatiematerialen na verkenning «Plastics in de bouw»;
10. Plastic recyclaat in voertuigen;
11. Uitstel reactie op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie met
                        uitgebreide producentenverantwoordelijkheid».
                     
12. Manifest MVO Nederland
Eindrapport subjectieve monitoring zwerfafval 2024
Sinds 2008 laat Rijkswaterstaat, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur
                  en Waterstaat (IenW), jaarlijks een onderzoek uitvoeren naar de vraag of Nederland
                  wat betreft zwerfafval schoner is geworden naar de mening van het algemeen Nederlands
                  publiek. Een groep van ongeveer 2.000 respondenten wordt op twee momenten in het jaar,
                  gevraagd naar hun mening over zwerfafval in Nederland. Deze subjectieve monitoring
                  wordt uitgevoerd naast de objectieve metingen, waarbij wordt gekeken naar de hoeveelheid
                  en samenstelling van het zwerfafval.
               
Volgens de onderzoekers is de belangrijkste conclusie dat het aandeel Nederlanders
                  dat Nederland schoon vindt – ongeveer één op de vijf – gelijk is gebleven ten opzichte
                  van vorig jaar. De frequentie waarmee men zegt wel eens zwerfafval te zien, is daarentegen
                  significant gedaald. Het volledige onderzoeksrapport vindt u als bijlage bij deze
                  brief.
               
Zwerfafval monitoring drankverpakkingen
Bij deze brief treft u de rapportage aan over de monitoring van drankverpakkingen
                  in het zwerfafval uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Uit de zwerfafvalmonitoring blijkt
                  dat blikjes (5%), plastic flessen (1,4%) en drankenkartons (1%) samen 7,4% van het
                  totale verpakkingenzwerfafval waren in 2024.
               
De monitoring van de drankverpakkingen focust zich specifiek op plastic flessen, blikjes
                  en drankenkartons. Uit deze monitoring blijkt dat er veel minder plastic flessen en
                  blikjes in het zwerfafval gevonden worden. Er zijn 69% minder plastic flessen gevonden
                  in het zwerfafval ten opzichte van 2020 (het laatste jaar voor statiegeld op plastic
                  flesjes). Daarnaast zijn er 70% minder blikjes gevonden ten opzichte van 2022 (het
                  laatste jaar voor statiegeld op blik). Tot slot blijft het aantal gevonden drankenkartons
                  stabiel.
               
Op basis van deze monitoring wordt geconcludeerd dat statiegeld tot een sterke afname
                  van het aantal blikjes en plastic flessen leidt in het zwerfafval.
               
Tariefdifferentiatie op zwerfafvalrisico
Tijdens het commissiedebat Circulaire Economie van 19 december jl. is de toezegging1 aan dhr. Gabriëls gedaan om de Kamer te informeren over de mogelijkheden om tariefdifferentiatie
                  op basis van zwerfafvalrisico voor te schrijven in de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
                  (hierna: UPV).
               
In het kader van de doorontwikkeling van het instrument UPV wordt op dit moment onderzoek
                  gedaan naar hoe het instrument, inclusief het aspect van tariefdifferentiatie, het
                  beste aangepast kan worden zodat het maximaal bijdraagt aan circulariteit. Het onderzoek
                  kijkt naar het instrument als geheel, niet naar specifieke productgroepen. Het doel
                  is het verder vullen van de UPV-gereedschapskist, zodat het daarna toegepast kan worden
                  op de verschillende specifieke productgroepen, zodat per productgroep gekeken kan
                  worden wat werkt en proportioneel is. Dit onderzoek zal dus antwoord geven op de vraag
                  of het mogelijk is om tariefdifferentiatie op basis van zwerfafvalrisico toe te passen.Vervolgens
                  kan bezien worden of en hoe dit voor verpakkingen onderdeel kan zijn van de optimale
                  mix aan UPV verplichtingen. Op dit moment wordt al uitvoering gegeven aan de UPV zwerfafval,
                  op basis waarvan producenten van bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik
                  moeten bijdragen aan de kosten van het opruimen van het zwerfafval dat daarvan afkomstig
                  is.
               
De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de bevindingen en de voortgang van het
                  doorontwikkeltraject, evenals de verdere planning. Hierin zullen ook de bevindingen
                  van het genoemde onderzoek worden meegenomen.
               
Opvolging aangenomen moties omtrent regelgeving kunststofproducten voor eenmalig gebruik
Op 11 maart heeft de Kamer drie moties aangenomen omtrent de regelgeving die geldt
                  voor eenmalige bekers en bakjes die plastic bevatten, in het kader van de Europese
                  Single-Use Plastics Richtlijn. Op 18 maart is nog een motie aangenomen over vochtige
                  doekjes, die ook samenhangt met deze Europese Richtlijn. Hieronder ga ik op verzoek
                  van de vaste Kamercommissie van IenW in op de opvolging van deze moties.
               
Om uitvoering te geven aan de motie Boutkan over onderzoek naar de daadwerkelijke
                  duurzaamheid van bekers met een plastic coating2 zal het kabinet onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren waarin vanuit milieuoogpunt
                  een vergelijking gemaakt wordt tussen eenmalige bekers met een plastic coating en
                  herbruikbare bekers. Het kabinet verwacht het rapport voor het einde van het jaar
                  naar de Kamer te sturen. De uitvoerders van het onderzoek zullen worden verzocht voort
                  te bouwen op het onderzoek dat al is gedaan. Zo heeft onderzoeksbureau CE Delft in
                  maart 2023 in opdracht van het Ministerie van IenW onderzoek gedaan, wat heeft geresulteerd
                  in het rapport «LCA voor beleidsmakers met casestudie over bekers»3.
               
Om de motie Buijsse c.s. over de meerprijs voor plastic bakjes en bekers4 uit te voeren, zal het kabinet bij de wijziging van de Regeling kunststofproducten
                  voor eenmalig gebruik, de verplichte meerprijs voor eenmalige bekers en bakjes die
                  plastic bevatten bij consumptie onderweg uit de regelgeving verwijderen. Deze wijziging
                  van de Regeling is bij de Kamer aangekondigd in de Kamerbrief over de evaluatie en
                  moties Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik d.d. 13 december 2024. Het
                  streven is dat de wijzigingen per 1 januari 2026 van kracht zijn. Zoals aangegeven
                  in deze brief, is de handhaving door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
                  al eerder aangepast, waardoor de huidige handhaving al overeenkomt met het verzoek
                  in de motie Buijsse c.s. Op dit moment wordt er dus niet gehandhaafd op de verplichte
                  meerprijs.
               
Met betrekking tot de motie Buijsse over papieren bekers en bakjes met plastic coating
                  toestaan5, is tijdens het tweeminutendebat Circulaire Economie op 6 maart jl. aangegeven dat
                  het kabinet deze motie in de praktijk niet uitvoerbaar acht. Het verzoek in de motie
                  is niet handhaafbaar voor de ILT en brengt het realiseren van de Europese verplichting
                  om minder plastic wegwerpbekers en -bakjes te gebruiken serieus in gevaar, terwijl
                  Nederland die verplichting wel na moet komen. Om die reden heeft het kabinet de motie
                  ontraden. Het kabinet zal zich komende tijd beraden op opvolging van deze motie en
                  de Kamer hier op een later moment, maar niet vóór het commissiedebat Circulaire Economie
                  op 16 april, over informeren.
               
Aanvullend heeft de Kamer op 18 maart een motie aangenomen die het kabinet oproept
                  om bij de herziening van de Europese Richtlijn inzake bepaalde kunststofproducten
                  voor eenmalig gebruik (de Single-Use Plastics Richtlijn), niet te pleiten voor een
                  verbod op plastic in vochtige doekjes6.
               
Deze motie is bij het tweeminutendebat Circulaire Economie van 6 maart door het kabinet
                  ontraden, omdat het rapport dat ten grondslag ligt aan de petitie van Stichting RIONED
                  helder onderbouwt dat de maatschappelijke kosten als gevolg van kunststof bevattende
                  vochtige doekjes die in het rioolsysteem belanden en daar verstoppingen veroorzaken,
                  jaarlijks 22 tot 26 miljoen euro bedragen. Ook is het technisch goed mogelijk om vochtige
                  doekjes zonder plastic te produceren. Verder is tijdens het tweeminutendebat aangegeven
                  dat er geen intentie is om een nationaal verbod in te stellen, ook niet in het geval
                  een Europees verbod niet haalbaar zou blijken. Er is dan ook geen sprake van een mogelijke
                  nationale kop.
               
Hoewel de overwegingen van de motie dus niet herkend worden door het kabinet, zal
                  uitvoering worden geven aan de motie. Bij de herziening van de Europese Single-Use
                  Plastics Richtlijn zal het kabinet daarom niet pleiten voor een verbod, maar wel aangeven
                  dat aanvullende maatregelen nodig zijn.
               
Juridische verkenning reclameverbod wegwerpproducten
Tijdens het commissiedebat Circulaire Economie van 19 december jl. is de toezegging7 aan lid Kostić gedaan om te verkennen via welke juridische route een verbod op reclame
                  voor wegwerpproducten eventueel mogelijk is. Hierbij wordt invulling gegeven aan die
                  toezegging.
               
Uitgaande van de Kamerbrief8 van Minister Hermans (KGG) over fossiele reclames is een reclameverbod juridisch
                  niet uitgesloten, maar stuit dit wel op substantiële uitdagingen. Net als bij fossiele
                  producten is de begripsafbakening van «wegwerpproducten»9 niet eenduidig, waardoor die onvoldoende afbakening biedt voor een eventueel reclameverbod.
                  Daarnaast vereist een verbod een overtuigende onderbouwing van effectiviteit en proportionaliteit
                  in relatie tot de inperking van het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van
                  meningsuiting.
               
Onderzoek naar andere reclameverboden suggereert dat een dergelijk verbod consumptie
                  kan beïnvloeden.10 Een fossiel reclameverbod kan, volgens wetenschappelijk advies en in samenhang met
                  een breder maatregelenpakket, ingezet worden om overconsumptie tegen te gaan11. Dit is echter cijfermatig nog onvoldoende onderbouwd. Gemeentelijke pilots (die
                  dit jaar worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat) kunnen hier meer inzicht in geven.
                  Daarnaast zijn de vorm en inhoud van flankerend beleid niet voldoende in kaart gebracht.
                  Ook alternatieve beleidsroutes, zoals positief stimuleringsbeleid, zijn nog niet voldoende
                  duidelijk. Het Ministerie van KGG zal in het kader van het Klimaatplan onderzoeken
                  wat nodig is om via flankerend beleid duurzame keuzes voor de consument goedkoper,
                  makkelijker en comfortabeler te maken. Hier is het Ministerie van IenW bij betrokken.
               
Uit het bovenstaande volgt dat de juridische en praktische uitdagingen rond een reclameverbod
                  voor wegwerpproducten aanzienlijk zijn. Zowel de afbakening als de effectiviteit zijn
                  onvoldoende onderbouwd om een dergelijk verbod te rechtvaardigen.
               
Opvolging twee toezeggingen over afvalstof of niet-afvalstof
Kennisplatform Afval of niet van Omgevingsdienst-NL
In de brief12 van 11 april 2023 is de Kamer geïnformeerd over het voornemen voor het Kennisplatform
                  «Afval of niet» voor omgevingsdiensten. Daarnaast is de toezegging13 gedaan aan de heer Haverkort om de Kamer te informeren zodra het Kennisplatform operationeel
                  is en daarbij in te gaan op de vraag hoe uniformiteit met betrekking tot de einde-afvalstatus
                  wordt gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan deze toezegging.
               
Er is in de tussenliggende periode door Omgevingsdienst-NL in samenwerking met Rijkswaterstaat
                  hard gewerkt aan alle voorbereidingen om het Kennisplatform «Afval of niet» operationeel
                  te krijgen. Op 27 maart jl. was de feestelijke lancering. Het platform is dus nu officieel
                  operationeel. Omgevingsdiensten worden door de specialisten van het platform geadviseerd
                  en hun beoordelingen van de afvalstatus worden gevalideerd. Het doel van het Kennisplatform
                  is om te zorgen voor meer kennisopbouw en -deling en meer samenwerking tussen omgevingsdiensten,
                  om zo de omgevingsdiensten op eenzelfde kennisniveau te krijgen. Door middel van het
                  valideren van bestuurlijke rechtsoordelen en door omgevingsdiensten van advies te
                  voorzien, wordt bijgedragen aan eenduidigheid in afvalstatusbeoordelingen. Het Kennisplatform
                  heeft hulpmiddelen uitgewerkt over de einde-afvalstatusbeoordeling die omgevingsdiensten
                  ondersteunen om op een uniforme manier te komen tot een goede beoordeling van de einde-afvalstatus.
               
Het Kennisplatform is voor en door omgevingsdiensten. Vanuit verschillende omgevingsdiensten
                  nemen werknemers zitting in het kennisplatform om, samen met experts van Rijkswaterstaat,
                  de vragen te behandelen. Daarnaast zijn ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) en
                  de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), als koepelorganisaties van de opdrachtgevers
                  van de omgevingsdiensten, betrokken bij het Kennisplatform. Het ministerie stelt de
                  expertise van Rijkswaterstaat beschikbaar en verleent een subsidie voor de eerste
                  twee jaar om de start van het Kennisplatform te financieren. Uiteraard blijft het
                  ministerie kijken naar verdere mogelijkheden voor verbetering in de uitvoering van
                  de afvalstatusbeoordeling. De ervaringen opgedaan in het Kennisplatform kunnen hier
                  een nuttige bijdrage aan leveren.
               
Interpretatie andere lidstaten artikel 6 Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra)
Met betrekking tot het onderwerp einde-afval is tevens de toezegging14 gedaan om bij andere lidstaten na te vragen hoe de voorwaarden uit artikel 6 van
                  de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de einde-afvalfase in hun respectievelijke landen
                  worden geïnterpreteerd en toegepast bij de beoordeling van de einde-afvalstatus. Hierbij
                  is aangegeven dat zodra het overzicht van deze informatie er is, dit in zou worden
                  gebracht bij de Europese Commissie ten behoeve van de eerstvolgende herziening van
                  de Kaderrichtlijn en deze tevens te delen met de Kamer.
               
Op de herhaalde verzoeken aan lidstaten om aan te geven hoe de vier voorwaarden uit
                  artikel 6 van de Kaderrichtlijn worden geïnterpreteerd en toegepast, is helaas weinig
                  respons gekomen. Om die reden is besloten om aan te sluiten bij een initiatief van
                  de Vlaamse autoriteiten (OVAM, Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij) om een overzicht
                  te maken van de actuele situatie van de einde-afvalwetgeving en conformiteitsprocedures
                  in de lidstaten. Dit overzicht van de huidige wet- en regelgeving is bijgevoegd. Het
                  maakt ruimte voor harmonisatie inzichtelijk en geeft lidstaten de mogelijkheid om
                  te leren van de criteria die al in andere lidstaten zijn opgesteld. De OVAM is in
                  contact met IMPEL (een netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving
                  van milieurecht) om te bezien of dit overzicht op hun website geplaatst kan worden.
               
Daarnaast wil ik wijzen op een belangrijke nieuwe ontwikkeling. In het kader van de
                  Clean Industrial Deal heeft de Europese Commissie voor 2026 een Circular Economy Act aangekondigd. Deze wet zal onder meer gericht zijn op de harmonisatie van einde-afvalcriteria.
                  Harmonisatie op Europees niveau zal de meest directe bijdrage leveren aan de eenduidige
                  toepassing van de einde-afvalcriteria en het stimuleren van een Europese interne markt
                  voor secundaire grondstoffen. De Kamer zal te zijner tijd via het gebruikelijke BNC-fiche
                  worden geïnformeerd over de kabinetspositie ten aanzien van de Circular Economy Act.
Handreiking afvalstof of niet-afvalstof voor (afgedankte) elektrische en elektronische
                     apparatuur
In de brief van 12 december 202415 is de Kamer geïnformeerd over de opvolging van de motie van het lid Stoffer c.s.
                  over reparatie en hergebruik van elektrische en elektronische apparaten. In de Kamerbrief
                  wordt onder meer een specifieke handreiking aangekondigd voor het bepalen wanneer
                  een apparaat een afvalstof is of niet. Bij deze brief treft u de handreiking «hergebruik
                  en voorbereiden voor hergebruik van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur»
                  aan. De handreiking dient om de uitvoeringspraktijk te begeleiden in het vaststellen
                  van de afvalstatus van een apparaat. Na deze vaststelling beschrijft de handreiking
                  twee routes die kunnen worden doorlopen voor hergebruik van apparaten. Dit zijn de
                  route voor hergebruik wanneer een apparaat géén afvalstof is en de route voor voorbereiding
                  voor hergebruik wanneer een apparaat wél een afvalstof is. Op deze manier wordt het
                  makkelijker voor bedrijven om de juiste route te volgen, waarmee hergebruik van apparaten
                  wordt gestimuleerd. De handreiking zal onderdeel worden van het Circulair Materialenplan.
               
Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie
De Rijksoverheid, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse
                  Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) ondertekenden donderdag 20 maart
                  2025 de overeenkomst «Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie»16. Met deze nieuwe afspraken wordt de samenwerking tussen overheden versterkt, waardoor
                  beleidsmaatregelen beter op elkaar kunnen worden afgestemd, dubbel werk wordt voorkomen
                  en onze collectieve impact wordt vergroot. Tot 2027 wordt gewerkt aan implementatie
                  van de afspraken. Uitgangspunt van de afspraken is dat alle betrokken partijen eigen
                  instrumenten en projecten nadrukkelijker (in)richten op interbestuurlijke samenwerking,
                  daarmee krachten worden gebundeld en elkaars inzet wordt versterkt om circulaire economie
                  dichterbij te brengen.
               
De samenwerking wordt vormgegeven langs zes inhoudelijke lijnen. Voor het thema ruimte
                  onderzoeken de gezamenlijke partijen welke ruimte nodig is voor de circulaire economie,
                  en welke rollen de verschillende overheden kunnen spelen bij hun inzet van het ruimtelijk
                  instrumentarium voor circulaire doelen. Daarnaast wordt ingezet op samenwerking rondom
                  het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-instrumentarium dat overheden tot
                  hun beschikking hebben voor het aanjagen van de circulaire economie. De betrokken
                  partijen maken zich sterk voor het maximaliseren van de gezamenlijke impact van circulair
                  opdrachtgeven en inkopen, en voor het thema MKB wordt vanuit de «Actieagenda MKB-dienstverlening»
                  aan de slag gegaan met circulariteit. Voor het thema ketens wordt verkend welke mogelijkheden
                  de overheden met elkaar zien om gezamenlijke routekaarten te ontwikkelen voor prioritaire
                  productgroepen uit de maakindustrie, en worden overheden gestimuleerd aansluiting
                  te zoeken bij de programma’s Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuur (KCI) en
                  de Nationale Aanpak Biobased Bouwen (NABB). Tot slot investeren de partijen in een
                  gezamenlijke aanpak om kennisdeling tussen overheden en overheidslagen beter en efficiënter
                  te organiseren. In de actualisatie van het NPCE zal na de zomer de stand van zaken
                  worden weergegeven.
               
Vervolgonderzoek isolatiematerialen na verkenning «Plastics in de bouw»
De Kamer is in december geïnformeerd over het rapport «Plastics in de bouw»17 waarbij is aangegeven met een appreciatie van de aanbevelingen te komen.
Op basis van de aanbevelingen uit het onderzoek en overleg met het Ministerie van
                  Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening concludeert IenW dat invoering van uitgebreide
                  producentenverantwoordelijkheid voor alle plastic in de bouwsector op dit moment niet
                  haalbaar lijkt.
               
Het gaat om een heterogene markt met diverse productgroepen en materialen die in aparte
                  ketens zijn georganiseerd. Het is daarom logischer om in te zoomen op een productcategorie
                  binnen plastic in de bouw waar veel potentie zit.
               
Uit het onderzoek blijkt dat de urgentie voor ingrijpen het hoogst is voor plastic
                  met hoge kosten voor inzameling en recycling, zoals bij zacht plastic voor isolatie.
                  Hier vallen materialen zoals piepschuim (EPS/polystyreen), PUR, en PUR/PIR isolatieplaten
                  onder. De samenstelling van deze producten zorgt er bovendien voor dat ze een buitenproportioneel
                  hoge impact hebben op het milieu. Daarom is het interessant om met name deze categorie
                  verder te bekijken.
               
Als eerste stap wordt nu vervolgonderzoek gedaan naar de inzet van het instrument
                  uitgebreide producentenverantwoordelijkheid bij het stimuleren van hergebruik en hoogwaardige
                  verwerking van isolatiematerialen uit de bouw. De Kamer wordt eind van dit jaar per
                  brief over de uitkomsten geïnformeerd.
               
Plasticrecyclaat in voertuigen
Om de Europese markt voor recyclaat en de positie van plastic recyclers te versterken
                  pleit Nederland op Europees niveau voor het toepassen van een verplicht aandeel plasticrecyclaat
                  in producten. Zo ook nu tijdens de onderhandelingen over de Circulaire Voertuigen
                  Verordening. Tijdens het commissiedebat Milieuraad van 13 maart jl. is toegezegd terug
                  te komen op de haalbaarheid van de verplichting om 25% gerecycled plastic toe te passen
                  in voertuigen, naar aanleiding van een vraag van het lid Boutkan. Deze verplichting
                  zou volgens het voorstel van de Europese Commissie zes jaar na inwerkingtreding van
                  de Verordening van kracht worden. Het gaat hierbij om een Europese wettelijke verplichting
                  die voor alle betreffende voertuigen op de Europese markt geldt. Daarmee is dus geen
                  sprake van een nationale kop.
               
Bij het opstellen van een wetsvoorstel voert de Commissie altijd een «impact assessment»
                  uit. Hierin wordt onder andere de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen beoordeeld.
                  Uit het impact assessment bij het voorstel voor de Circulaire Voertuigen Verordening
                  blijkt dat een verplichte toepassing van 25% plastic recyclaat zes jaar na inwerkingtreding
                  van de regelgeving, haalbaar en realistisch is. Momenteel wordt er in voertuigen ongeveer
                  8% gerecycled plastic toegepast18 en de sector bereidt zich al voor op de voorgenomen doelstelling. Het kabinet is
                  van mening dat, gelet op de impact assessment en de tijdslijn, een verplichte toepassing
                  van 25% plasticrecyclaat in voertuigen haalbaar is en bovendien een belangrijke steun
                  en stimulans is voor onze recyclers.
               
Uitstel reactie op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie met
                     uitgebreide producentenverantwoordelijkheid»
Ten slotte heeft de vaste Kamercommissie voor IenW op 20 februari 2025 verzocht om
                  een reactie te geven op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie
                  met uitgebreide producentenverantwoordelijkheid». Vanwege goede interdepartementale
                  afstemming lukt het niet om dit verzoek binnen de gestelde termijn in te willigen.
                  Daarnaast is het van belang het rapport de aandacht te geven die het verdient. De
                  Kamer ontvangt voorafgaand aan het zomerreces een reactie op het rapport.
               
Manifest MVO Nederland
Op 1 april publiceerde MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen) Nederland samen
                  met een aantal grote bedrijven een manifest waarin zij oproepen tot actie om de circulaire
                  economie op schaal te brengen. Het lid Kostić heeft in het ordedebat van 2 april jl.
                  verzocht om een kabinetsreactie voor het commissiedebat van 16 april 2025. Het kabinet
                  werkt aan een reactie die ingaat op de zes voorstellen uit het manifest. Een aparte
                  brief daarover ontvangt de kamer uiterlijk in mei.
               
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
                  Ch.A. Jansen
Indieners
- 
              
                  Indiener
 C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
