Brief regering : Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4023
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie
Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status Wolf Habitatrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 4024)
Fiche: Verordening programma voor onderzoek en opleiding Euratom 2026–2027 (Kamerstuk
22 112, nr. 4025)
Fiche: Verordening leningen-instrument voor defensie-uitgaven (Kamerstuk 22 112, nr. 4026)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Vaardigheidsunie
b) Datum ontvangst Commissiedocument
5 maart 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 90, COM (2025) 88, COM (2025) 89
d) dEUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52025DC00…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52025DC00…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52025DC00…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport of Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel
De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft op 5 maart jl. een mededeling over
een Vaardigheidsunie, een actieplan voor basisvaardigheden en een strategisch plan
voor STEM1 onderwijs gepresenteerd. De mededeling richt zich op vier doelen en gaat daarna in
op investeringen en financiering en de ondersteunende bestuurlijke inrichting. Per
doel kondigt de Commissie in de mededeling voor de komende jaren verschillende voorstellen
aan.
Het eerste doel betreft een strategisch plan voor het gecoördineerd opbouwen van vaardigheden
voor kwalitatief hoogwaardige banen dat vooral tekorten aan vaardigheden en mismatches
op de arbeidsmarkt moet tegengaan. Een nieuwe Europese strategie voor het mbo moet
de aantrekkelijkheid, excellentie, kwaliteit en arbeidsmarktrelevantie van het mbo
verbeteren.
De Commissie wil ook de basisvaardigheden van EU-burgers bevorderen, en stelt een
Actieplan Basisvaardigheden voor met onder andere een steunregeling voor basisvaardigheden
en een gewijzigd Europees streefdoel voor basisvaardigheden.2 De Commissie wil ook de deelname aan en kwaliteit en resultaten van STEM-onderwijs
stimuleren door een Strategisch Plan STEM Onderwijs en drie nieuwe Europese streefdoelen.3 Andere maatregelen zijn onder meer een EU-agenda voor leerkrachten en opleiders;
een competentiekader voor wetenschappelijke staf en een Routekaart digitaal onderwijs
en digitale vaardigheden.4
Met het tweede onderdeel van de Mededeling stelt de Commissie acties voor om vaardigheden
te ontwikkelen en te behouden gedurende het werkende leven. De Commissie kondigt aan
om de ontwikkeling van nationale individuele leerrekeningen te ondersteunen en het
gebruik van microcredentials (certificaten voor specifieke vaardigheden) te stimuleren.
Er wordt ook een vaardigheidsgarantie getest, bedoeld om werknemers die betrokken
zijn bij herstructureringsprocessen of werkloos dreigen te worden, de kans te geven
zich verder te ontwikkelen. Ook zal publiek-private samenwerking binnen strategische
sectoren worden gestimuleerd. Verdere aankondigingen betreffen een versterkt en gestroomlijnd
Pact voor Vaardigheden,5 een evaluatie en mogelijke uitbreiding van EU-academies voor vaardigheden, en de
uitbreiding van de Europese Alliantie voor Leerwerkplaatsen.6
Het derde onderdeel is gericht op mobiliteit en de uitwisseling van vaardigheden.
De Commissie kondigt voor 2026 een initiatief aan voor de erkenning van vaardigheden
in EU-lidstaten (Skills Portability Initiative), onder meer gebaseerd op het huidige wettelijk kader voor gereguleerde beroepen.7 Ook wordt een Europees kader voor de automatische erkenning van studiekwalificaties
en leerperioden in het buitenland aangekondigd en zal toetreding van de EU tot de
Lissabon Erkenningsconventie in de context van de Raad van Europa en UNESCO8 worden verkend. De Commissie wil de ontwikkeling van gezamenlijke Europese studieprogramma’s
stimuleren, zo mogelijk resulterend in een Europees diploma(-label) in het hoger onderwijs,9 en de haalbaarheid verkennen van een equivalent van dit diploma(-label) voor het
beroepsonderwijs. Ook zal de ontwikkeling van een Europese juridische status voor
allianties van instellingen uit hbo en wo en een investment pathway voor Europese Universiteiten Allianties worden onderzocht. De samenwerking tussen
Centra voor excellent beroepsonderwijs zal worden versterkt, en een proefproject voor
allianties tussen Europese scholen gestart. Ook overweegt de Europese Commissie acties
om de Richtlijn Beroepskwalificaties te moderniseren.
Het vierde onderdeel bevat maatregelen om de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels
aantrekkelijker te maken voor mensen van buiten de EU, met als doel talent aan te
trekken. In 2030 wil de Commissie tenminste 350.000 studenten aantrekken van buiten
de EU. Het bestaande Horizon Europe programma «Marie Skłodowska-Curie-acties» zal een «Choose Europe»-dimensie ontwikkelen en Erasmus Mundusbeurzen en de promotieactiviteiten voor «Study in Europe» zullen worden opgeschaald. Daarnaast zet de Commissie in op de uitrol van de toekomstige
EU-talentenpool.10 Blijkens de mededeling zal de in de Politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie 2024–2029 aangekondigde Visumstrategie ook voornemens uitwerken om de komst van studenten, onderzoekers
en gekwalificeerde professionals van buiten de EU te faciliteren op basis van bestaande
wetgeving. Voorts wil de Commissie in landen van herkomst arbeidskrachten opleiden
voor Europese markten enerzijds, en vaardigheden ontwikkelen in partnerlanden anderzijds.
Deze programma’s worden ontwikkeld onder de Talentpartnerschappen en zullen ook deel
uitmaken van de in 2026 te lanceren «Multipurpose Legal Gateway Offices».
Naast bovengenoemde onderdelen roept de mededeling op tot meer publieke en private
investeringen in onderwijs en vaardigheden. De Vaardigheidsunie krijgt daarnaast een
eigen governance, die wordt gekoppeld aan de bestaande, maar te vereenvoudigen governance
van de Europese onderwijsruimte.11 Een Europees observatorium zal strategische gegevens en prognoses verschaffen over
de beschikbaarheid, gebruik en behoeften aan vaardigheden in concrete sectoren en
regio's, alsook over de prestaties van onderwijs- en opleidingsstelsels. De Commissie
zal een Europese Raad voor vaardigheden op hoog niveau instellen met ondernemers,
onderwijsinstellingen en sociale partners. Deze raad zal EU-beleidsmakers ondersteunen
bij vaardighedenbeleid en input leveren voor aanbevelingen in het kader van het Europees
Semester. Tot slot kondigt de Commissie ook een EU-27 aanbeveling aan in het kader
van het Europees Semester gericht op menselijk kapitaal.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het Masterplan basisvaardigheden, dat in 2022 is gestart, en zich richt op het funderend
onderwijs, heeft als doel de leerprestaties van leerlingen duurzaam te verbeteren
op de kerngebieden lezen, schrijven, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid.12 In het mbo is er de Aanpak basisvaardigheden mbo.13 Basisvaardigheden in het mbo zijn onderdeel van de drievoudige kwalificatie, omdat
ze nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken mee te doen
in de samenleving en voor blijvende ontwikkeling. De lerarenstrategie van het kabinet
is gericht op het zorgen voor voldoende en (blijvend) goed opgeleid onderwijspersoneel.14 Wat betreft STEM-onderwijs zijn voor het Nederlandse funderend onderwijs de kerndoelen
(vooral die onder het leergebied Mens en Natuur) het uitgangspunt voor de kennis van
leerlingen aan het einde van het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet
onderwijs. Vanaf schooljaar 2027/2028 staan alle kerndoelen naar verwachting in wet-
en regelgeving. Daarnaast stimuleren twee programma’s techniek- en technologie onderwijs:
Sterk Techniek Onderwijs
15 (beroepsgericht vmbo) en Techkwadraat
16 (po en vo). Het beleid gericht op instroom in bèta technisch onderwijs is beschreven
in de kabinetsbrief Actieplan groene en digitale banen (2023).17 Het kabinet zet € 30 miljoen per jaar in voor de tekortsectoren in het hbo, waarvan
€ 14 miljoen beschikbaar is voor de sector techniek om de instroom te verhogen, aansluiting
met de arbeidsmarkt te verbeteren en uitval en switch te verminderen. De sectorplannen
gericht op taakverdeling en profilering tussen en van universiteiten bedragen in totaal
€ 140 miljoen voor bèta en techniek samen.18 Het nationaal versterkingsplan microchip-talent heeft veel potentie om STEM-onderwijs
in verschillende onderwijssectoren te stimuleren.19
Wat betreft de bij- en omscholing om te voorzien in toekomstbestendige vaardigheden
is het kabinetsbeleid gericht op leven lang ontwikkelen (hierna: LLO) relevant. Met
betrekking tot LLO zijn overheid, werkgevers, onderwijsinstellingen en individuelen
gezamenlijk verantwoordelijk. In Nederland wordt het grootste deel van de scholingsuitgaven
door werkgevers gedragen. Daarnaast zijn er andere private financieringsbronnen, zoals
Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). Het kabinet zorgt voor de noodzakelijke
randvoorwaarden en stimuleert verder leren en ontwikkelen daar waar aanvullend beleid
nodig is. Aanvullend kabinetsbeleid richt zich onder meer op het stimuleren van structurele
investeringen in (informele) scholing om arbeidsproductiviteit te vergroten en als
individu relevant te blijven op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil leren en ontwikkelen
in het MKB verbeteren met de SLIM-regeling. Ook richt het kabinet zich op het versterken
van mobiliteit in belangrijke sectoren via de Sectorale Ontwikkelpaden. LLO is belangrijk
voor onderwijs dat toekomstbestendig is. Daarnaast wil het kabinet de samenwerking
tussen onderwijs en de arbeidsmarkt verbeteren, om zo de aansluiting en match tussen
onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren.20 Nationaal werkt het kabinet ook aan de uitwerking van een gemeenschappelijke vaardighedentaal,
CompetentNL,21 voor een makkelijkere match tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod en tussen arbeidsmarkt
en onderwijs. Ook is er aandacht voor de toegankelijkheid van LLO voor mensen met
een kwetsbare arbeidsmarktpositie of mensen die minder zelfredzaam zijn.
Over de mobiliteit en circulatie van vaardigheden in de EU kan er op gewezen worden
dat Nederland zich in 2008 heeft gecommitteerd aan het Europees kwalificatieraamwerk
voor een leven lang leren (EQF), in 2012 is het Nederlands kwalificatieraamwerk (NLQF)
ontwikkeld en een Nationaal coördinatiepunt NLQF opgezet. Sinds 1 januari 2025 bestaat
hiervoor een wettelijke grondslag.22 Daarnaast zijn de Nederlandse inspanningen gericht op automatische erkenning van
hoger onderwijs kwalificaties, onder meer in het Bologna-proces. Het multilaterale
verdrag tussen de Benelux-landen en de Baltische staten is hier een voorbeeld van.23 Zowel Nuffic als SBB hebben een wettelijke taak in diplomawaardering van niet-Nederlandse
diploma’s op hbo, wo resp. (v)mbo niveau. Voor de toegang tot een gereglementeerd
beroep24 kunnen bevoegde autoriteiten derdelanders vragen om, naast het overleggen van de
benodigde kwalificaties, een beroepsinhoudelijke toets uit te voeren.25
Met betrekking tot het aantrekken en behouden van internationaal talent van buiten
de EU, ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU niet als structurele oplossing
voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt, met uitzondering van selectieve kennismigratie.
Het kabinet wil een gerichter maar ook uitnodigend beleid blijven voeren voor kennismigranten
die belangrijk zijn voor onze economie en samenleving. Het aantrekken, ontwikkelen
en behouden van onderzoekstalent blijft van belang om de toppositie van de Nederlandse
wetenschap te behouden en te versterken. Daarnaast zet het kabinet in op het in balans
brengen van in- en uitgaande studentenmobiliteit (Wet internationalisering in balans).
Nederland leidt relatief veel studenten op uit andere lidstaten, terwijl er veel minder
studenten uit Nederland in andere lidstaten een opleiding volgen. Bij het aangaan
van internationale samenwerkingen en het aantrekken van talent is kennisveiligheid
een randvoorwaarde. Nederland neemt vooralsnog niet deel aan de Talentpartnerschappen,
maar heeft de mogelijkheid als waarnemer aan te sluiten bij gesprekken die de Commissie
in dit kader voert met Marokko, Tunesië en Egypte.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de Vaardigheidsunie. Met de mededeling wordt aangesloten bij
de analyse in het Draghi-rapport en het Concurrentievermogen Kompas26 dat een goed opgeleide beroepsbevolking met de juiste vaardigheden essentieel is
voor het concurrentievermogen van de EU. Lidstaten staan op dit gebied voor gedeelde
uitdagingen. De voorgestelde maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan de kwaliteit
van onderwijs, gezamenlijke aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt, verhoging van
de arbeidsproductiviteit en verdienvermogen en het realiseren van ambities op het
gebied van de transities. De mededeling sluit hiermee ook aan bij recent kabinetsbeleid
om met onderwijs en onderzoek meer bij te dragen aan maatschappelijke opgaven, waarbij
ook gerichter opleiden voor specifieke sectoren op de arbeidsmarkt hoort.27 Het kabinet verliest hierbij niet uit het oog dat onderwijs(-beleid) naast de bijdrage
aan maatschappelijke opgaven en arbeidsmarkt ook belangrijke doelstellingen gericht
op individuele ontwikkeling, leermobiliteit, burgerschap en inclusie heeft. Onderwijsinstellingen
zijn ook een basis voor wetenschappelijke vooruitgang. Voor het kabinet is het daarom
van groot belang dat de in 2021 gestarte samenwerking tussen lidstaten gericht op
de Europese onderwijsruimte en de hiervoor richting 2030 geformuleerde streefdoelen
en governance28 worden voortgezet en waar nodig aangepast op basis van de evaluatie die de Commissie
later dit jaar zal presenteren. Het kabinet onderstreept daarnaast dat LLO en om-
en bijscholing een gedeelde verantwoordelijk is van overheid, onderwijsinstellingen,
sociale partners en individuen. De overheid vervult hierin een faciliterende rol aanvullend
op de eigen verantwoordelijkheid van werkenden, werkzoekenden en werkgevers die daarbij
ondersteund worden door sociale partners en hun organisaties.
Het kabinet zal aankomende aangekondigde voorstellen mede beoordelen in het licht
dat onderwijs en vaardigheden beleidsterreinen zijn waar de bevoegdheden van de Europese
Unie beperkt zijn. Op voorhand kan worden opgemerkt dat sommige voorstellen hiermee
op gespannen voet staan, zoals het idee van een Europees diploma(label) voor het beroepsonderwijs;
automatische erkenning van leerperioden in het buitenland in het funderend onderwijs
en mbo en de precieze reikwijdte van het aangekondigde Skills Portability Initiative
dat een wettelijke basis zou kunnen krijgen. Hoewel het kabinet de aandacht voor basisvaardigheden
en voor STEM onderwijs ondersteunt, plaats het kabinet kanttekeningen bij een aantal
concrete voorstellen, zoals streefdoelen en acties die raken aan de inhoud van het
nationale curriculum. Hierna geeft het kabinet een eerste, niet uitputtend oordeel
over de belangrijkste aangekondigde initiatieven.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor beroepsonderwijs en de aankondiging van een
strategie op dit gebied, als basis voor een innovatief, adaptief en krachtig mbo,
maar zal informeren hoe deze zich zal verhouden met de eerdere Raadsaanbeveling beroepsonderwijs29 en de voor najaar 2025 aangekondigde vernieuwing van de Osnabrück verklaring uit
2020. Het kabinet verwelkomt de aandacht voor het verbeteren van basisvaardigheden,
die aansluit bij de nationale analyse en aanpak. Beheersing van basisvaardigheden
is een voorwaarde voor LLO en een wendbare, zelfredzame bevolking. Het valt daarbij
echter op dat de Commissie aan het begrip basisvaardigheden een bredere invulling
dan Nederland zelf geeft.30 Nederland onderschrijft het belang van de verbetering van basisvaardigheden en uitwisseling
van best practices op dit gebied. Het aangekondigde ondersteuningsmechanisme kan hieraan
bijdragen. De in het EU-actieplan voorgestelde maatregelen voert Nederland zelf al
grotendeels uit met de inzet op basisvaardigheden in zowel het funderend als het beroepsonderwijs.
Het lijkt op dit moment niet voor de hand liggend om deze nationale aanpak aan te
vullen door deel te nemen aan een (pilot voor) het EU-ondersteuningsmechanisme. Wel
zal het kabinet de uitkomsten van de pilot bestuderen om te zien of hieruit lessen
kunnen worden getrokken voor onze nationale aanpak. Het EU-actieplan basisvaardigheden
bevat ook enkele acties die de competentie van de EU te buiten gaan, omdat de EU hiermee
zich rechtstreeks met onderwijsinhoud en -methoden zou mengen. Het kabinet is vooralsnog
terughoudend wat betreft nieuwe streefdoelen voor basisvaardigheden.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor het verbeteren van STEM-onderwijs, de aandacht
voor STEM-onderwijzers en het aantrekken van meer studenten op dit gebied, die goed
aansluit bij de nationale beleidsmaatregelen zoals de programma’s Techkwadraat en
STO. Het kabinet ondersteunt in het bijzonder ook de inzet gericht op een betere genderbalans
in STEM-onderwijs, waar Nederland zich ook voor inzet. Het STEM strategisch plan bevat
echter ook enkele acties die minder effectief op EU-niveau zijn en/of zich vanuit
de EU te direct richten op nationale onderwijsinhoud of -methoden, zoals bijvoorbeeld
het promoten van lesmateriaal. De drie bovengenoemde nieuwe kwantitatieve streefdoelen
voor de EU m.b.t. STEM dienen nog bestudeerd te worden, net als de daarbij te hanteren
definitie van STEM.31 Nederland zal pleiten voor meer aandacht voor de (regionale en sectorale) STEM-ecosystemen
waarin onderwijsinstellingen functioneren. Het kabinet verwelkomt de aandacht voor
de aantrekkelijkheid van leraren- en onderzoekersloopbanen en ziet de aangekondigde
EU Leraren- en Opleidersagenda met belangstelling tegemoet. Wat betreft het aangekondigde
Europees competentiekader voor academisch personeel, dat het al bestaande Europees
competentiekader voor onderzoekers aanvult, zal het kabinet de Commissie oproepen
de beide kaders te integreren, in lijn met het Nederlandse beleid gericht op «Erkennen
en Waarderen»32 en zal gevraagd worden naar de relatie met de Raadsaanbeveling over onderzoekersloopbanen.33 Het kabinet zal bij de Commissie pleiten voor een geïntegreerde benadering van hoger
onderwijs- en wetenschapsbeleid, mede gelet op de recente aankondiging in het Concurrentievermogen
Kompas van een «Verordening (Europese) onderzoeksruimte».34
Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Commissie en de ondersteuning
van initiatieven van lidstaten die bijdragen aan een toekomstbestendige «skills-infrastructuur»
die leren en ontwikkelen voor iedereen mogelijk maakt. Dit kan de nationale uitwerking
van de gezamenlijke LLO-agenda ondersteunen,35 bijvoorbeeld door de aangekondigde Europese initiatieven zoals het uitwisselen van
kennis en beste praktijken in het kader van de Raadsaanbeveling Individuele Leerrekeningen,36 de mogelijkheden van een Pilot voor Skills Garantie, en herziening van staatssteunregels
op het gebied van opleidingen. Het kabinet ondersteunt het verder stimuleren van flexibele
leertrajecten en het gebruik daarbij van micro-credentials, mits de Europese benadering37 voldoende ruimte biedt voor nationale praktijken met duidelijke meerwaarde voor werkvelden
en gebruikers. Het kabinet verwelkomt een grondige evaluatie van al bestaande EU-Vaardighedenacademies,
zoals de Net-Zero Industry Academy. Positieve evaluatieresultaten zijn voor Nederland
van belang voor de door de Commissie genoemde uitbreiding met academies voor 10 andere
terreinen.
Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Commissie bij de ontwikkeling
van instrumenten voor (h)erkenning van (beroeps-)vaardigheden. Deze instrumenten kunnen
individuen beter ondersteunen bij het benutten van kansen op de interne markt en het
vrij verkeer binnen de Unie en verdere ontwikkeling van hun loopbaan in de EU. Tegelijkertijd
is het kabinet van mening dat EU-maatregelen op dit gebied aanvullend en ondersteunend
moeten zijn aan nationaal onderwijs en arbeidsmarktbeleid. Het kabinet verwelkomt
instrumentarium voor werkenden, die het mogelijk maakt om werkervaring beter inzichtelijk
te maken voor werkgevers en onderwijsinstellingen. Uiteindelijk blijft erkenning van
werkervaring aan werkgevers en onderwijsinstellingen. Het kabinet kijkt dan ook met
interesse naar de resultaten van de verkenning tot een initiatief over Skills Portability. De verkenning moet ook verduidelijken wat «skills» in dit verband inhouden, welke
obstakels er nu bestaan voor niet gereguleerde beroepen en waar bestaande instrumenten
niet volstaan. Het kabinet staat terughoudend tegenover een gemeenschappelijk Europees
kader voor de automatische erkenning van studiekwalificaties en leerperioden in het
buitenland voor zowel hbo, wo, mbo als het funderend onderwijs38 en Europees diploma(-label) voor beroepsonderwijs en -opleiding. Het kabinet zal
voorstellen om eerst prioriteit te geven aan de verschillende bestaande erkennings-
en kwaliteitsborgingsinstrumenten in het mbo alvorens te werken aan een Europees diploma
voor beroepsonderwijs en -opleiding dat gezien de diversiteit aan onderwijsstelsels
en beroepen in de lidstaten moeilijk realiseerbaar zal zijn. Het kabinet verwelkomt
aandacht van de Europese Commissie voor modernisering van de richtlijn beroepskwalificaties,
omdat die ook bij kan dragen aan het opdoen van de juiste vaardigheden en daarmee
tekorten in maatschappelijk relevante sectoren kan helpen verlichten. Het kabinet
staat zeer positief tegenover de aangekondigde versterking van de Centra voor excellent
beroepsonderwijs, maar ziet vooralsnog niet de meerwaarde van Schoolallianties in
het funderend onderwijs.
Het kabinet ziet arbeidsmigratie niet als structurele oplossing voor tekorten op de
arbeidsmarkt, maar herkent wel de noodzaak om gericht en selectief talent aan te trekken
dat van belang is voor de Nederlandse kenniseconomie. Daarbij is het essentieel dat
lidstaten ruimte houden voor een eigen invulling van arbeidsmigratie- en arbeidsmarktbeleid.
De kabinetsinzet voor de EU Talentenpool is vastgelegd in het BNC-fiche.39 Het kabinet zal om nadere toelichting vragen over de aangekondigde Visumstrategie
en de Multipurpose Legal Gateway Offices, wacht concrete voorstellen van de Commissie
af en zal deze kritisch beoordelen.
Het kabinetsbeleid is tevens gericht op het krijgen van meer grip op de instroom van
internationale studenten naar Nederland en het realiseren van meer gebalanceerde studiemobiliteit
tussen EU-lidstaten. Nederland ontvangt al relatief veel niet-EER studenten in vergelijking
met de meeste EU-landen. In het mbo is het complex om studenten van buiten de EU aan
te trekken door gebrek aan volledige studies in het Engels. Ook geldt een restrictief
toelatingsbeleid. Het kabinet is daarom vooralsnog geen voorstander van het voorgestelde
streefdoel van 350.000 studenten van buiten de EU en zal ook aandringen op verheldering
van de eventueel beoogde verdeelsleutel van een dergelijk streefdoel en van de andere
maatregelen wat betreft de beoogde doelgroepen (mbo en/of hbo en wo; gediplomeerden
of volledige opleiding in de EU). Het kabinet onderschrijft het belang van de in de
mededeling benoemde programma’s voor talentvolle onderzoekers onder Horizon Europe,
zoals de European Research Council en de Marie- Skłodowska Curie acties, en wacht
met interesse op de resultaten van de pilot «Choose Europe» in aanloop naar het volgende kaderprogramma.
Wat betreft de onderdelen gericht op financiering en beheer overweegt het kabinet
het volgende. Het kabinet onderschrijft allereerst het belang van investeren in onderwijs
en in de vaardigheden van mensen. Het is voor de werkzekerheid en voor de noodzakelijke
productiviteitsgroei belangrijk dat iedereen zich een leven lang blijft ontwikkelen.
Dat vraagt een sterke benutting van bestaande publieke en private investeringen in
LLO. Zo worden in Nederland bijvoorbeeld tijdens de huidige EU-begroting 2021–2027
ESF+-, JTF- en Erasmus+ middelen ingezet op het bevorderen van vaardigheden en draagt
ook de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit bij aan ontwikkeling en scholing (bijvoorbeeld
via Nederland Leert Door). Conform de brief van 28 maart jl. is het kabinet van mening
dat vaardigheden, tezamen met onderzoek, technologie, innovatie, de sleutel zijn naar
een versterkte concurrentiepositie en is daarom voorstander om dit sterker te verankeren
in het volgend MFK.40 Dit initiatief mag niet vooruitlopen op de integrale afweging van de EU-begroting
na 2027.
Het kabinet is positief over een faciliterende rol voor de Commissie bij initiatieven
die bijdragen aan het in kaart brengen van de huidige en toekomstige vraag en aanbod
naar banen en daaraan verbonden vaardigheden. Dit is van belang om tot effectief beleid
te komen. Het kabinet kijkt dan ook uit naar de creatie van het aangekondigde Observatorium
en houdt daarbij oog voor overlap met lopende onderzoeken om aanvullende kosten te
beperken. Het kabinet kan het idee van het instellen van een (advies-)Raad op hoog
niveau over de vraagstukken en prioriteiten van de Vaardigheidsunie in principe ondersteunen.
Daarbij is het opvallend dat de Commissie hierin geen vertegenwoordiging vanuit de
lidstaten voorziet. Het kabinet zal aandringen op verduidelijking op dit punt, en
ook om toelichting vragen op de relatie met de bestaande governance van de Europese
onderwijsruimte en op de aankondiging om deze te vereenvoudigen. Voorkomen moet worden
dat de Vaardigheidsunie, en de daarvoor voorgestelde bestuurlijke inrichting, leidt
tot minder erkenning van en prioriteit voor de lange termijn doelstellingen van onderwijs
en tot aansturing op het onderwijsbeleid van de lidstaten door de Europese Commissie
samen met niet-overheidsactoren. Het kabinet is verder van mening dat het Europees
Semester primair gericht moet zijn op budgettaire, macro-economische en werkgelegenheidsvraagstukken.
Het Semester moet bestaande en nieuwe structurele beleidsuitdagingen van lidstaten
identificeren, waarbij de monitoring van de uitvoering van structurele hervormingen
een prioriteit blijft. Nederland zal om verheldering vragen van de aankondiging een
horizontale EU-27 aanbeveling over onderwijs en vaardigheden te introduceren in het
Europees Semester.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Eerste reacties van andere lidstaten op het voorstel zijn overwegend positief. Er
is breed draagvlak voor het bevorderen van basisvaardigheden en STEM-onderwijs, net
als het flexibeler maken van de arbeidsmarkt gericht op economische veranderingen.
Verschillende lidstaten hebben nog vraagtekens over de governance (met name op onderwijsgebied)
en financiering van de voorgestelde maatregelen. Omdat de mededeling zelf veel uiteenlopende
maatregelen en acties bevat, is het nog niet mogelijk om op de verschillende aangekondigde
initiatieven reeds het krachtenveld in kaart te brengen. De positie van het Europees
Parlement is nog niet bekend.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
De grondhouding van het kabinet is positief met aandachtspunt. Het betreft een mededeling,
waarin verschillende voorstellen worden aangekondigd die vooral betrekking hebben
op sociaal beleid, arbeidsmarkt, onderwijs en beroepsopleiding. Hoewel de concrete
voorstellen van de Commissie derhalve nog moeten worden afgewacht, is er op het terrein
van de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid sprake van een aanvullende bevoegdheid
van de EU op basis van artikel 5, lid 2, VWEU. Op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding
is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de Unie (artikel 6, onder e, VWEU),
op grond waarvan de Unie bevoegd is om m.b.t. de Europese dimensie van dit onderwerp
het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen met
volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud
van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel.
Het pakket kondigt echter ook voorstellen aan die zich vanuit de EU te direct zouden
kunnen gaan richten op nationale onderwijsinhoud of -methoden, zoals bijvoorbeeld
het promoten van lesmateriaal, ten aanzien waarvan de EU niet bevoegd is op om te
treden. Het kabinet staat ook terughoudend tegenover wetgeving gericht op de erkenning
van (beroeps-)vaardigheden op EU-niveau, omdat de EU bij de uitoefening van de bevoegdheid
op het gebied van beroepsonderwijs de inhoud en opzet van beroepsopleiding volledig
dient te respecteren. Uiteraard wacht het kabinet de concrete voorstellen van de Commissie
die volgen op deze mededeling af en zal deze te zijner tijd op hun merites beoordelen.
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief, met
aandachtspunt. Het pakket kondigt diverse acties aan, die tot doel hebben de kwaliteit
van het onderwijs en het beleid gericht op om- en bijscholing van beroepsbevolking
te verbeteren. Omdat de verbeterde kwaliteit en vergrote convergentie van de stelsels
voor het onderwijs en arbeidsmarkt en een betere (h)erkenning van vaardigheden en
meer gendergelijkheid kunnen bijdragen aan het adresseren van gemeenschappelijke uitdagingen
en concurrentievermogen van de EU als geheel, en ook het vrije verkeer van personen
ondersteunen, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal
niveau worden gerealiseerd, en is een EU-aanpak nodig. Door de kwaliteit van het onderwijs
en het beleid gericht op om- en bijscholing van de beroepsbevolking te verbeteren,
wordt een gelijk speelveld op het terrein van onderwijs, vaardigheden en arbeidsmarkt
gerealiseerd. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. Het
kabinet staat, in het verlengde van de beoordeling van de bevoegdheid, terughoudend
tegenover EU-optreden op het gebied van (wettelijke) erkenning van (beroeps-)vaardigheden
voor zover dit de inhoud en opzet van het beroepsonderwijs niet volledig respecteert
en omdat het kabinet van oordeel is dat de inhoud en opzet van het beroepsonderwijs
beter op lidstaatniveau kan worden bepaald.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet is positief, met aandachtspunten. Het pakket kondigt
diverse acties aan, die tot doel hebben de kwaliteit van het onderwijs en het beleid
gericht op om- en bijscholing van beroepsbevolking te verbeteren. De meeste van de
voorgestelde maatregelen gaan niet verder dan noodzakelijk en worden ook geschikt
geacht om deze doelstelling van het voorstel te bereiken, omdat het pakket een integrale
beleidsbenadering bevat die bij kan dragen aan de versterking van deze doelen. Het
kabinet staat daarentegen terughoudend tegenover een Europees kader voor automatische
erkenning van studiekwalificaties en leerperioden in het buitenland en het streven
naar een Europees diploma(-label) voor beroepsonderwijs. Voor beide initiatieven heeft
het kabinet het oordeel dat de maatregelen niet noodzakelijk zijn en dat er minder
ingrijpende optreden mogelijk is, omdat het potentieel van het al bestaande instrumentarium
nog onvoldoende is benut en dit eerst prioriteit zou moeten krijgen omdat daarmee
de doelstelling beter verwezenlijkt kan worden.
d) Financiële gevolgen
Uit de mededeling zelf blijken geen directe budgettaire gevolgen. Er worden diverse
acties aangekondigd en diverse fondsen genoemd die moeten bijdragen aan het behalen
van de doelen uit de mededeling, waaronder Erasmus+ en ESF+. Organisaties en onderwijsinstellingen
kunnen op eigen initiatief gebruik maken van de fondsen. Het kabinet zal de budgettaire
gevolgen van de aangekondigde initiatieven na publicatie beoordelen. Het kabinet is
van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de
Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten
passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Budgettaire gevolgen voor
de nationale begroting worden ingepast in de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De voorstellen kunnen positieve gevolgen hebben voor het Europese onderwijs, het vergroten
van vaardigheden en competenties. Een sterker Europees vaardighedenbeleid kan daarmee
leiden tot een sterkere Europese arbeidsmarkt en kenniseconomie en op die manier positieve
gevolgen hebben voor de concurrentiekracht van de Europese Unie.
De voorgestelde en aangekondigde voorstellen kunnen additionele uitvoeringslasten
en -kosten op nationaal niveau met zich meebrengen. Er is sprake van maatregelen en
initiatieven van uiteenlopende aard. Anderzijds bestaat er vaak al Nederlands beleid
en zijn er nationale uitvoeringskaders gerelateerd aan deze nieuwe maatregelen. Het
is daarom belangrijk dat de verschillende initiatieven zowel in de juiste afstemming
met de lidstaten als met oog voor praktische uitwerking en uitvoering worden ingevuld
en de Commissie daartoe vroegtijdig lidstaten en uitvoeringsorganisaties consulteert.
Dit geldt ook voor het zichtbaarder en beter overdraagbaar maken van vaardigheden
en kwalificaties, en meer specifiek wat betreft de aangekondigde interoperabele digitale
credentials. Daarbij is van belang welke interoperabiliteitsoplossingen worden gekozen
en hoe ook al bestaande oplossingen kunnen worden gebruikt om hoge nationale transitiekosten
te vermijden. De gevolgen voor regeldruk en uitvoeringslasten zullen bij de verdere
uitwerking en de eventuele publicatie van de concrete voorstellen pas preciezer beoordeeld
kunnen worden. Daarbij zal ook gelet worden op de gevolgen voor de al bestaande nationale
maatregelen. Voor de verdere uitwerking van voorstellen die een besluit van de Raad
en/of Europees Parlement gaan vergen zal het kabinet aan de Commissie vragen om een
grondige impact-assessment uit te voeren bij deze voorstellen.
Tot slot schat het kabinet in dat er geen geopolitieke gevolgen zijn naast de positieve
invloeden van opwaartse convergentie in de EU en de aandacht voor Europees leiderschap.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken