Brief regering : Verzamelbrief Natuur
33 576 Natuurbeleid
Nr. 443
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 2025
We investeren samen in een sterke, gezonde natuur in Nederland. Van schone lucht,
voedsel en drinkwater tot plekken voor rust, verwondering en plezier. De natuur houdt
ons hoofd koel, onze koelkast gevuld en ons lichaam gezond. De uitdagingen op het
gebied van natuur, landbouw en visserij en zijn met elkaar verbonden en kunnen niet
los van elkaar worden benaderd. Daarom streven we naar een toekomstbestendige natuur
waar het goed werken, wonen en recreëren is.
Daarin houden we nadrukkelijk rekening met (inter)nationale wet- en regelgeving rondom
natuur, biodiversiteit, klimaat, water- en luchtkwaliteit. Om de natuur te behouden
en te versterken, ligt de focus op de wettelijke vereisten van natuurherstel, waarbij
de werkelijke staat van de natuur centraal staat. Er ligt nog een opgave voor ons,
maar we doen ook al veel voor de natuur. Zo zien we een toename van veel beschermde
soorten en habitats. Met het uitwerken van de natuurherstelverordening door middel
van maatregelen en monitoring krijgen we een steeds beter beeld waar onze focus op
moet liggen.
Daarnaast vormt de landbouw een belangrijk onderdeel van onze nationale identiteit
en heeft grote waarde voor ons land. Overheden, natuurorganisaties en bedrijfsleven
kunnen samen het verschil maken. Voor het waarborgen van economisch perspectief is
het essentieel om achteruitgang van de natuur te voorkomen en in te zetten op natuurherstel,
met speciale aandacht voor de specifieke nationale vraagstukken. Onze natuur is en
moet landbouwinclusief blijven.
Voorafgaand aan het Commissiedebat Stikstof en Natuur van 2 april 2025 informeer ik
de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur, over een aantal onderwerpen in mijn portefeuilles natuur en grote wateren,
waaronder over de stand van zaken van door de Kamer aangenomen moties en aan de Kamer
gedane toezeggingen. Deze brief volgt nauw op het informeren van uw Kamer over de
ontwikkelingen rondom de Europese Natuurherstelverordening van 25 maart jl.
De volgende onderwerpen komen in deze brief aan bod:
• Beschermde natuur
• Voorgenomen vergunningverlening garnalenvisserij
• Natuurvriendelijk isoleren
• Agrarisch natuurbeheer
• Wolven
• Uitkomsten voortgezette VN Biodiversiteitstop COP16.2
• Uitheemse rivierkeeften
• Overige onderwerpen
Beschermde natuur
Landelijke doelen; Toezegging T03005 over bij de evaluatie van de natuurdoelensystematiek
duidelijker definiëren wat de instandhoudingsdoelen, behouddoelen en uitbreidingsdoelen
zijn
Het kabinet wil dat de daadwerkelijk gemeten staat van de natuur meer leidend wordt
in het natuurbeleid. Daarmee wil het kabinet zich houden aan internationale afspraken.
Daarom ben ik voornemens de landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en soorten
dit jaar te vernieuwen. De huidige doelen stammen uit 2006 en sluiten niet meer aan
bij de actuele staat van instandhouding en recentere wetenschappelijke kennis. Hieruit
blijkt dat sommige van deze doelen ook met maximale inspanning niet voor 2050 haalbaar
zijn in Nederland. Bovendien zijn ze niet concreet genoeg om te voldoen aan de vereisten
van de Omgevingswet en zijn er duidelijke doelen nodig om maatregelen in het nationaal
herstelplan op te kunnen baseren.
De vernieuwde doelen zijn zo concreet mogelijk, getoetst op technisch-ecologische
haalbaarheid in 2050 en afgebakend tot het minimum dat nodig is om te voldoen aan
de Europese verplichtingen. Deze actualisatie draagt zo bij aan het beter hanteerbaar
maken van Natura 2000 in Nederland, aan meer flexibiliteit voor de herijking van Natura
2000-gebieden en aan het lostrekken van vergunningen-problematiek. Dit voorjaar start
ik de publieke internetconsultatie waarmee eenieder kan inspreken op de vernieuwde
landelijke doelen. In het najaar van 2025 zal ik de vernieuwde doelen vaststellen.
Hiermee geef ik direct invulling aan de toezegging om duidelijker te definiëren wat
de landelijke doelen zijn1.
Motie van der Plas en Eppink over onderzoek naar in welke Natura 2000-gebieden onherstelbare
schade is veroorzaakt door bijvoorbeeld droogte of wateroverlast.
Mede naar aanleiding van de motie-Van der Plas/Eppink2 is de afgelopen jaren extra aandacht gegeven aan (mogelijke) onherstelbare verslechtering
van Natura 2000-gebieden. In de rechtszaak die Greenpeace tegen de staat had aangespannen,
speelde de vraag of er sprake is van een «point of no return» voor stikstofgevoelige habitats op de Urgente Lijst. De rechter heeft, op basis
van een door de staat opgestelde analyse van de beschikbare wetenschappelijke literatuur,
geoordeeld dat er weliswaar in veel natuurdoelanalyses verslechtering is geconstateerd,
maar dat van onherstelbare schade door stikstofdepositie geen sprake is. In de genoemde
motie wordt overwogen dat natuurschade kan worden veroorzaakt door andere factoren
dan alleen stikstof, waarna de regering vervolgens is verzocht te onderzoeken in welke
Natura 2000-gebieden en op welke plekken in die gebieden onherstelbare schade is veroorzaakt
door bijvoorbeeld droogte of wateroverlast.
In het vervolg zal bij deze categorie duidelijk worden aangegeven dat de effecten
van droogte dan wel wateroverlast zo groot zijn, dat te weinig of te veel water de
leidende drukfactor is en niet stikstof (ook al kan er sprake zijn van gevoeligheid
voor zowel watertekort/-overlast als stikstof).
Aan de voortouwnemers van de Natura 2000-gebieden is gevraagd na te gaan of er in
de gebieden sprake is van schade die is voortgekomen uit verdroging dan wel wateroverlast/overstroming.
Die schade is er inderdaad, zoals uit meerdere natuurdoelanalyses blijkt. Vervolgens
is gevraagd of dat ertoe heeft geleid dat de schade onherstelbaar is op het niveau
van het hele Natura 2000-gebied. De instandhoudingsdoelstelling per gebied geldt namelijk
voor het gebiedsniveau, waarbij lokaal verdwijnen mag worden opgevangen door het habitat
elders in het gebied te herstellen of nieuw te ontwikkelen. Volgens de voortouwnemers
zijn er (vooralsnog) mogelijkheden om de schade te herstellen. Er is dus momenteel
nog geen aanleiding om te denken dat er sprake is van onherstelbare schade. De vraag
over het «verminderen» of «verplaatsen» van Nederlandse Natura 2000-gebieden, zoals
in de overwegingen van de motie staat, zal betrokken worden in de herijking Natura
2000. Gezien de in het regeerprogramma genoemde herijking Natura 2000, zal die vraag
wel op een later moment beantwoord moeten worden. Het ontnemen van de status van Natura
2000-gebied is mogelijk indien deze gebieden onherstelbaar zijn beschadigd, waarbij
dit niet is veroorzaakt door nalatigheid van de overheid om het gebied te beschermen
(aldus het Europese Hof van Justitie en verwoord in de overwegingen van de motie).
Ik beschouw de motie hiermee als uitgevoerd.
Toezegging 202303-022 over het behalen van natuurdoelen binnen kleinere Natura 2000-gebieden
Ik maak van de gelegenheid gebruik om terug te komen op een toezegging (TZ 202303-022)
die door de toenmalige Minister voor Natuur en Stikstof is gedaan aan het lid Omtzigt
in het debat over NPLG en stikstof van 23 februari 2023, namelijk om een reflectie
te geven op het behalen van de natuurdoelen binnen kleinere Natura 2000-gebieden.
De gedachte hierachter was dat het wellicht moeilijker is om verslechtering tegen
te gaan in kleinere gebieden, terwijl de gevolgen voor de omgeving van het nemen van
noodzakelijke maatregelen groot kunnen zijn. Er is in de afgelopen jaren veel gezegd
en geschreven over het halen van de natuurdoelen, ook door de Ecologische Autoriteit.
Of verslechtering meer voorkomt in kleinere gebieden dan in grotere, was echter nog
niet nagegaan. Aanleiding voor de toezegging was het Wierdense Veld. Dit gebied is
bijna 500 ha groot, daarom is voor deze analyse de grens tussen relatief grote en
relatief kleine gebieden op 500 ha gesteld. Daarmee is overigens niet gezegd dat een
gebied van 500 ha klein is, maar voor de analyse was het nodig om een onderscheid
te maken dat recht zou doen aan het verzoek. De analyse kon worden uitgevoerd voor
126 van de 162 gebieden, namelijk op basis van de natuurdoelanalyses voor gebieden
met stikstofgevoelige habitats en de daarin gebruikte standaard-indeling voor instandhoudingsdoelstellingen.
De resultaten zijn als volgt:
Gebiedsgrootte:
kleiner dan 500 ha
groter dan 500 ha
Conclusie per habitattype:
verslechtering geconstateerd of niet uitgesloten
65%
65%
verslechtering is uitgesloten
35%
35%
Gebiedsgrootte:
kleiner dan 500 ha
groter dan 500 ha
Conclusie per gebied:
verslechtering geconstateerd of niet uitgesloten
82%
86%
verslechtering is uitgesloten
18%
14%
Het blijkt dus dat op het niveau van afzonderlijke habitattypen (en dat is waar het in de gebiedsbescherming om gaat) de percentages gelijk zijn.
Op het niveau van de gebieden (minimaal één habitattype behoort tot de categorie «verslechtering geconstateerd
of niet uitgesloten») is er een klein verschil dat statistisch niet significant is.
Op basis van deze statistische analyse kan dus niet geconcludeerd worden dat er een
verschil is in (kans op) verslechtering in gebieden dan 500 ha ten opzichte van gebieden
groter dan 500 ha. Dat neemt niet weg dat ook versnippering een oorzaak kan zijn van
verslechtering; het robuuster maken van natuur kan in voorkomende gevallen dus wel
degelijk helpen. Met deze specifieke aanvulling op de natuurdoelanalyses en de beoordeling
daarvan door de Ecologische Autoriteit, beschouw ik de toezegging als afgedaan.
Voorgenomen vergunningverlening garnalenvisserij
Op 17 maart jl. zijn ontwerpvergunningen voor de garnalenvisserij in diverse Natura
2000-gebieden naar buiten gebracht. Deze vergunningen zijn nog niet definitief. Gedurende
zes weken kan hierop nu ingesproken worden. De voorgenomen vergunningen geven de Nederlandse
en Belgische garnalenvissers tot en met 2045 toestemming om, onder strikte voorwaarden,
verder te vissen. Belangrijke overwegingen hierbij: de sector heeft in haar aanvraag
aangegeven 10% te reduceren in haar zogenoemde «ecologische visuren»; dit wordt ook
vastgelegd in de vergunning. Daarnaast hebben 50 Nederlandse garnalenvissers aangegeven
gebruik te willen maken van de aanstaande vrijwillige saneringsregeling, waardoor
de druk op de natuur naar verwachting vermindert.
Gedurende de looptijd van deze vergunning zijn drie formele herijkmomenten (om de
6 jaar) ingebouwd. Op die momenten wordt, op basis van actuele wetenschappelijke inzichten
en bevindingen uit de beheerplanprocessen in de N2000 gebieden, beschouwd of en hoe
er bijgestuurd moet worden. Daarmee wordt geborgd dat de vergunde garnalenvisserij
ook verderop in tijd geen significant negatieve effecten heeft. Belanghebbende partijen
worden daarbij betrokken en mogen daar ook formeel op inspreken.
Ook buiten deze ijkmomenten kan de vergunning waar nodig worden aangescherpt. Daarnaast
kan te allen tijde beleidsmatig de afweging gemaakt worden om gerichte beheermaatregelen
(zoals het instellen van een Toegangbeperkend Besluit) voor de visserij (maar ook
voor andere gebruikers) te nemen. Dit kan onder meer voortkomen vanuit de aanstaande
Toekomstvisie Garnalenvisserij en de nieuwe Natura 2000-beheerplannen. In het kader
van de Toekomstvisie Garnalenvisserij lopen nog gesprekken met de sector en de natuurorganisaties
om tot verdere afspraken te komen ten aanzien van een toekomstbestendige garnalenvisserij
in Natura 2000 gebieden. Het in 2023 uitgebrachte rapport (Beoordeling van ecologische
effecten van garnalenvisserij op bodem en biota) van de commissie Eijsackers over
de ecologische impact van garnalenvisserij vormt hiervoor de basis. Het uitgangspunt
van deze visie is dat er een meerjarig toekomstperspectief is voor de garnalenvissers
binnen de draagkracht van de natuur. Het streven is om de Toekomstvisie Garnalenvisserij
in het derde kwartaal naar de Tweede Kamer te sturen.
In de vergunningen worden de vissers verplicht om binnen afzienbare termijn over te
stappen op een verbeterd volgsysteem (het blackbox-systeem); hiermee kan extra geborgd
worden dat de visserij volgens de spelregels uitgevoerd wordt. Ook de nieuw ontwikkelde
«Visserijmonitor» (een digitaal toezichtsplatform) gaat het toezicht verder verbeteren.
Met de beoogde vergunningverlening komt een einde aan een relatief lange periode waarin
deze visserij onder voorwaarden gedoogd is. Met de ontwerpvergunningen wordt ook een
intensief proces afgesloten waarin de sector heeft gezocht naar een zo robuust mogelijke
invulling van de nieuwe verplichte «stikstoftoets». De definitieve besluitvorming
zal voor 1 juli a.s. afgerond worden.
Natuurvriendelijk isoleren
In de Kamerbrief van 2 oktober 20243 is door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en mij aangekondigd
dat we onderzoeken of de eDNA-methode als erkende maatregel kan worden opgenomen in
de Omgevingsregeling. Hiermee krijgen isolatiebedrijven de zekerheid dat ze bij gebruik
van de eDNA-methode kunnen voldoen aan de specifieke zorgplicht voor flora- en fauna-activiteiten.
De wijziging van de Omgevingsregeling en de toelichting zijn op 7 maart 2025 gepubliceerd
in de Staatscourant. De regeling maakt het mogelijk dat isolatiebedrijven bij het
isoleren van een spouwmuur van een grondgebonden woning de eDNA-methode kunnen gebruiken
om te onderzoeken of er vleermuizen aanwezig zijn in de spouwmuur. Hierover is deKamer
door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geïnformeerd bij brief
van
7 maart jl. EDNA is een innovatieve methode, waarmee tevens veel informatie over beschermde
vleermuizen beschikbaar komt. Bijvoorbeeld over waar ze zich bevinden.
Agrarisch natuurbeheer
Afronding Regio Deal Natuurinclusieve Landbouw Noord-Nederland
Op 31 december 2024 is de Regio Deal Natuurinclusieve Landbouw Noord-Nederland afgerond.
De afgelopen vijf jaar hebben de provincies Drenthe, Groningen en Friesland en het
Rijk gebiedsgericht gewerkt aan een landbouw die zowel voedsel produceert als een
extra bijdrage levert aan het behalen van maatschappelijke doelstellingen. Het doel
was om kennis, ervaring en instrumenten te ontwikkelen en deze ook toe te passen.
De werkwijze om dat te doen in acht gebieden die wat betreft grondsoort, landbouw
en cultuur verschillen, heeft verschillende aanpakken opgeleverd. Zo is een proeftuin
in Noord-Nederland ontstaan. Dit heeft ook geleid tot een sterker netwerk, waarop
verder gebouwd kan worden in de toekomst.
Conform de afspraken die gemaakt zijn in het kader van deze Regio Deal4 is een eindverslag opgesteld van de resultaten van de periode 2019 tot en met 2024.
In meer dan 90 projecten en experimenten hebben boeren, landbouw- en natuurorganisaties,
onderwijs- en kennisinstellingen, terrein beherende organisaties en overheden gewerkt
aan de implementatie en doorontwikkeling van een landbouw die naast de primaire taak
van voedselproductie een extra bijdrage levert aan het behalen van maatschappelijke
wensen. De projecten waren divers van aard: van bodemprojecten tot bedrijfsmodellen
voor melkveehouderij, van kleinschalige, praktische experimenten door boeren tot grotere
gebiedsprojecten. Op de website van de Regio Deal5 zijn de eindrapportage en de resultaten van de afzonderlijke projecten beschikbaar.
Tijdens de slotbijeenkomst op 11 oktober 2024 is de oogst door de deelnemende partijen
opgehaald. Ruim 150 boeren, studenten, bestuurders en vertegenwoordigers van natuurorganisaties,
collectieven, onderwijs en overheid bespraken de resultaten van de Regio Deal en verkenden
vervolgstappen. De bestuurders van de drie provincies lieten weten dat natuurinclusieve
landbouw een blijvende plek verdient in het beleid van de provincies en dat het onderwerp
op de agenda blijft staan van de noordelijke samenwerking. Het Rijk neemt de inzichten
van de afgelopen jaren mee in beleidsontwikkeling en verkent hoe de resultaten breder
gedeeld kunnen worden.
Motie Nijhof-Leeuw over het inzetten van boeren voor natuurbeheer in Natura-2000 gebieden
De motie Nijhof-Leeuw6 vraagt om te onderzoeken hoe boeren kunnen worden ingezet voor natuurbeheer in Natura-2000
gebieden. Het verdienvermogen van boeren heeft de volle aandacht van de Minister van
LVVN en mijzelf. De gedachte om boeren die dat willen in te zetten voor natuurbeheer
in Natura 2000-gebieden en daarmee tegelijkertijd een bijdrage te leveren aan hun
inkomen spreekt ons zeer aan. Landbouw en natuur zijn met elkaar verbonden. Veel boeren
hebben hart voor natuur en het is juist rondom kwetsbare natuurgebieden van belang
dat boeren goed rekening houden met en inspelen op natuur in hun omgeving. Hiervoor
is vanuit de Kamer ook in het verleden al veelvuldig aandacht gevraagd.
Ik wil u daarom verwijzen naar de uitvoering van twee moties van lid Boswijk. In de
reactie van mijn voorganger op de eerste motie7 wordt geschetst welke mogelijkheden er voor boeren zijn om rendabel aan natuurbeheer
te doen8. Zo kunnen boeren bijdragen aan beheer van natuurterreinen als pachter, of zich organiseren
in voor natuurbeheer gecertificeerde natuurcollectieven en zo tegen vergoeding natuurbeheer
in natuurgebieden uitvoeren. In de beantwoording van de tweede motie9 komt aan bod welke kansen en belemmeringen boeren ervaren in het vervullen van de
rol als natuurbeheerder10. Daarbij komt naar voren dat natuur- en landschapsbeheer door boeren pas succesvol
is als zij ook de overstap weten te maken naar een rendabele extensieve of natuurinclusieve
bedrijfsvoering. Het knelpunt zit niet in het ontbreken van instrumentarium voor natuurbeheer.
In en rond Natura-2000 gebieden is al sprake van veel samenwerken van boeren met terreinbeherende
organisaties die voor beide partijen voordeel biedt. De pacht van met name natuurgraslanden
onder beperkende voorwaarden is daar een voorbeeld van. Deze stelt boeren die daar
belangstelling voor hebben in staat om met extra grond hun bedrijfsvoering te extensiveren
en daarin zo meer ruimte te bieden aan natuur, wat goed past bij de doelstellingen
voor de natuurgrond. De pachtprijs is daar gereduceerd, gerelateerd aan de opbrengst
en de beheers inspanningen van de pachter. Daarbij wordt gestreefd naar langjarige
samenwerking. Staatsbosbeheer sluit in dat verband bijvoorbeeld 12-jarige pachtcontracten
af met natuurinclusieve boeren, waarbij het in opdracht uitvoeren van bijvoorbeeld
landschapsbeheer een extra inkomenscomponent kan zijn. Bij deze beschouw ik de motie
Nijhof-Leeuw als afgedaan.
Tweede openstelling van de regeling Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden
N2000 uitgesteld naar voorjaar 2026
De eerste openstelling van de GLB-NSP regeling Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden
N2000 was in de maanden mei en juni 2024. Voor uitrol van maatregelen in veenweidegebieden
gericht op verminderen broeikasgasemissies uit veengrond zijn 13 aanvragen van samenwerkingsverbanden
gehonoreerd (ruim 7.000 hectare van ruim 180 agrarische bedrijven). Voor stimuleren
extensivering van melkveehouderijbedrijven in en rond stikstofgevoelige Natura 2000
gebieden vanwege reductie van ammoniakemissies zijn 26 aanvragen gehonoreerd (ruim
17.000 hectare van bijna 170 melkveehouderijbedrijven).
Het is een nieuwe en complexe regeling. Het is de eerste keer dat er sprake is van
een verwevenheid tussen grond- en diergebonden beleid- en uitvoeringsterreinen. Voor
de tweede openstelling van bovenstaande categorieën is het noodzakelijk dat de ICT
beter past bij de huidige grondgebonden en diergebonden systemen bij RVO, zodat de
uitvoering eenvoudiger kan worden. Dat lukt helaas niet voor het voorjaar van 2025.
De regeling was overschreven, waardoor het ophogen van het openstellingsbudget en
het toekennen van de aanvragen meer tijd heeft gekost en een openstelling voorjaar
2025 niet meer lukt. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
heeft daarom besloten om deze openstelling uit te stellen tot voorjaar 2026.
Wolven
Voortgang landelijke aanpak wolven
Op 17 december heb ik met uw Kamer de Landelijke Aanpak Wolven11 gedeeld. In deze landelijke aanpak hebben Rijk en provincies gezamenlijk veertien
activiteiten geformuleerd om de urgente situatie met betrekking tot de wolven in Nederland
het hoofd te bieden en de toenemende maatschappelijke onrust terug te dringen. De
landelijke aanpak heeft tot doel om wolvenaanvallen op mensen, huisdieren en vee beter
te voorkomen en om in die gevallen dat desondanks toch aanvallen plaatsvinden, effectief
te kunnen optreden. De aanpak heeft ook tot doel om toe te werken naar kaders die
passend zijn voor Nederland als klein en dichtbevolkt land.
De afgelopen periode heb ik de activiteiten uit de aanpak samen met provincies nader
uitgewerkt. Met de gedeputeerden van provincies heb ik overeenstemming bereikt over
de invulling en onderlinge rolverdeling voor de gezamenlijke onderdelen van de Landelijke
Aanpak.
Ook hebben we overeenstemming over financiering. Provincies hebben al lange tijd een
intensieve financiële) inzet op het dossier wolf. Met de Landelijke Aanpak Wolven
vergroten we de inzet op het hele dossier en versterken we de gezamenlijke betrokkenheid.
Mijn inzet is steeds geweest dat Rijk en provincies ieder de helft zouden bijdragen
aan het dossier wolf: 50–50. We zijn immers gezamenlijk verantwoordelijk. De provincies
hebben mij inzicht gegeven in wat zij financieel bijdragen aan het dossier wolf vanuit
de provinciale bevoegdheid. Ik ben bereid daar de andere 50% bij te leggen in de vorm
van het financieren van de kosten van de LAW. Ik moet nog wel een voorbehoud maken
omdat het vrijkomen van de middelen voor deze 50% van rijkszijde nog onderwerp is
van de voorjaarsbesluitvorming. Ik zet me er volop voor in dat deze middelen vanuit
het Rijk vrijgemaakt worden.
Tegelijkertijd heb ik een groot deel van de activiteiten, waar mijn ministerie trekker
voor is, al in gang gezet en de eerste resultaten zijn behaald.
Op vrijdag 7 maart is de beschermde status van de wolf officieel verlaagd onder het
verdrag van Bern. Daar heb ik mij actief voor ingezet en ik ben blij dat mijn acties
resultaat hebben gehad. Daarnaast is de Europese Commissie ook direct met een soortgelijk
voorstel gekomen voor het verlagen van de beschermde status onder de Europese Habitatrichtlijn.
Hier heb ik Uw Kamer op 7 maart over geïnformeerd12. Ik hoop op de korte termijn de eerste gesprekken over het voorstel te kunnen voeren
met mijn Europese collega’s. Tevens bereid ik de benodigde aanpassing van de nationale
regelgeving voor, zodat Nederland op termijn meer kan doen om incidenten met wolven
te voorkomen. Daarnaast blijf ik in gesprek met de Europese Commissie pleiten voor
mogelijkheden tot maatwerk in de omgang met wolven in Nederland.
In mijn Kamerbrief over de Landelijke Aanpak Wolven heb ik reeds mijn eerste gedachten
over de definities van een probleemwolf en probleemsituatie gedeeld. Op dit moment
ben ik met provincies in gesprek over deze definitie en hoe we deze willen vastleggen.
Om deze definities te kunnen gebruiken zijn deskundigen nodig die provincies snel
van onafhankelijk advies kunnen voorzien bij acute situaties. Hiervoor willen we een
Landelijk Deskundigenteam Wolf opzetten. Er wordt op dit moment ook hard gewerkt aan
het bepalen van de Staat van Instandhouding van wolven om inzicht te creëren in hoe
het gaat met wolven in Nederland. Deze informatie geeft ook meer duidelijkheid ten
aanzien van de ruimte voor maatregelen tegen wolven die incidenten veroorzaken. Hier
verwacht ik voor de zomer meer over te kunnen delen met uw Kamer.
Uitkomsten voortgezette VN Biodiversiteittop COP16.2
Tussen 25–27 februari vond de voorgezette 16e Conferentie van Partijen van het VN-Biodiversiteitsverdrag
(Convention on Biological Diversity, CBD COP16) plaats in Rome bij de Voedsel- en
Landbouworganisatie (FAO) om de nog openstaande agendapunten af te ronden. De COP
kon in oktober 2024 in Cali, Colombia door gebrek aan tijd en overeenstemming niet
worden afgerond. De uitkomsten van de eerdere COP in Cali zijn reeds met de Kamer
gedeeld13. Deze keer hebben landen wel overeenstemming gevonden. Dit acht het kabinet als een
positief signaal, ook in de context van huidige geopolitieke spanningen. Het kabinet
onderstreept het belang dat landen met elkaar om tafel blijven om gezamenlijk tot
oplossingen te komen voor de uitdagingen van deze tijd. Het kabinet is tevreden over
de uitkomsten van deze top, waarbij belangrijke afspraken zijn gemaakt over monitoring
en rapportage en waarbij een uitkomst is gevonden op gebied van financiering, zonder
daarbij een fonds op te richten of nieuwe verplichtingen aan te gaan. Nederland was
op deze top ambtelijk vertegenwoordigd.
De top in Rome stond voornamelijk in het teken van financiering voor biodiversiteit.
Een uitkomst is dat er een routekaart is afgesproken om op COP18, die naar verwachting
in 2028 plaatsvindt, het permanente financiële mechanisme van het VN-Biodiversiteitsverdrag
aan te wijzen. Het Global Environment Facility (GEF) fungeert momenteel naar de letter
van het verdrag als interim mechanisme, waarbij het in 2022 opgezette Global Biodiversity
Framework Fund tot 2030 de implementatie van het GBF ondersteunt. In Rome is conform
Nederlandse inzet geen nieuw fonds opgezet en er zijn geen nieuwe financieringsdoelen
gesteld.
Een ander resultaat is de vaststelling van een hernieuwde strategie om aan bestaande
financiële doelen uit het mondiale biodiversiteitraamwerk «Global Biodiversity Framework»
(GBF) van COP15 uit 2022 opvolging en invulling te geven. Deze strategie bevat opties
om financiering te mobiliseren uit zowel publieke alsook uit private bronnen. Het
is aan landen en andere actoren zelf om te bepalen welke elementen bruikbaar zijn
om op te pakken. Relevante acties voor Nederland komen terug in het Nationale Biodiversiteit
Strategie en Actieplan (NBSAP), dat op 25 maart met uw Kamer is gedeeld.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het versterken van de monitoring en rapportage
van de voortgang bij de implementatie van het GBF. Er is overeenstemming bereikt over
een set indicatoren die door alle partijen zal worden gebruikt om de voortgang te
meten, wat zorgt voor een uniforme en transparante evaluatie op zowel nationaal als
mondiaal niveau. Deze verbeterde monitoring is belangrijk voor het behalen van de
doelen van het GBF. In 2026 zal tijdens COP17 in Armenië de eerste mondiale evaluatie,
ofwel «Global Review», plaatsvinden, waar wordt bezien of de doelen van het GBF voor
2030 binnen bereik zijn.
Uitheemse rivierkreeften
Uitheemse rivierkreeften komen in sommige gebieden in grote getale voor en vormen
een bedreiging voor onder andere biodiversiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid.
Dat vind ik zorgelijk. Binnen het programma Ontwikkeling Beheersingsaanpak Uitheemse
Rivierkreeften (OBUR) werken de betrokken overheden en stakeholders samen aan de beheersing
van uitheemse rivierkreeften.
Binnen het OBUR hebben het Ministerie van LVVN, het Ministerie van IenW, de Unie van
Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg een juridische rapportage2 laten opstellen over de verantwoordelijkheden voor het nemen van beheersmaatregelen.
Hierin staat beschreven dat de negatieve effecten van uitheemse rivierkreeften doelstellingen
van verschillende regelgeving raken, waaronder in ieder geval de Vogel- en Habitatrichtlijnen,
Natuurherstelverordening, Exotenverordening, Visserijwet, Kaderrichtlijn Water en
regelgeving voor het regionale waterbeheer. Voor deze regelgeving zijn verschillende
overheden eerstverantwoordelijk.
De Europese Exotenverordening is opgesteld ter bescherming van de biodiversiteit.
Ik ben op grond van de Exotenverordening eerstverantwoordelijk voor beheersmaatregelen
tegen uitheemse rivierkreeften. Echter, de Exotenverordening biedt lidstaten een grondslag
voor prioriteren op basis van een kosten-batenafweging bij het treffen van beheersmaatregelen
tegen wijdverspreide invasieve exoten, zoals uitheemse rivierkreeften. Ik geef bij
de aanpak van alle invasieve exoten, dus ook van uitheemse rivierkreeften, prioriteit
aan maatregelen die bijdragen aan de biodiversiteitsdoelstellingen van de Vogel- en
Habitatrichtlijnen en de Natuurherstelverordening. In de praktijk worden die maatregelen
vooral in beschermde natuurgebieden genomen. Ik span me in om middelen vrij te maken
middels de voorjaarsnotabesluitvorming 2025, gericht op biodiversiteit en beschermde
natuurgebieden. De inzet is gebaseerd op wat in het Ambitiedocument Invasieve Exoten
van de gezamenlijke provincies is opgenomen ten aanzien van uitheemse rivierkreeften.
Dit betekent dat mijn inzet zich niet richt op rijkswateren en regionale wateren en
de uitheemse rivierkreeften die daar voorkomen.
De waterschappen hebben aangegeven dat zij, wanneer zij zich richten op de bestrijding
van uitheemse rivierkreeften in regionale wateren, beperkingen ervaren met betrekking
tot te gebruiken vangtuigen en toegang tot wateren. Daarom onderzoek ik met het Ministerie
van IenW, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg onder meer de
mogelijkheden voor overheden om aangepaste, selectieve beroepsvangtuigen te gebruiken
en wat de problemen zijn die waterschappen zeggen te ervaren met visrecht en eigendomsrecht.
Overige onderwerpen
Appreciatie RDA-zienswijze «Op gespannen poot»
De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) heeft zich op verzoek van het Ministerie
van LVVN gebogen over de vraag hoe kan worden omgegaan met de verantwoordelijkheden
voor het welzijn en de gezondheid van gehouden dieren enerzijds en het welzijn, de
gezondheid en het belang van dieren in de natuur én de natuur als geheel anderzijds.
Ganzen worden bijvoorbeeld beschermd. Verschillende soorten ganzen verblijven op grote
schaal op de Nederlandse graslanden en eten daarbij het gras dat bestemd is voor het
vee. De directe schade als gevolg van ganzen is de afgelopen jaren flink toegenomen.
Concurrentie om gras raakt de gehouden dieren doordat er een minder lange weidegang
mogelijk is.
In de zienswijze Op gespannen poot14 concludeert de RDA dat voor iedere situatie maatwerk nodig is, net als een brede
blik op het vraagstuk en heldere besluitvorming. De RDA heeft hiertoe handvatten opgesteld
waarmee bij besluitvorming een degelijke afweging kan worden gemaakt tussen belangen
van gehouden dieren en wilde dieren.
Ik waardeer de zienswijze van de RDA en deel de mening dat besluitvorming is gebaat
bij een tijdige, zorgvuldige en gestructureerde afweging van belangen en een inzichtelijke,
op de situatie toegesneden werkwijze. Per geval moet een afweging worden gemaakt.
Het is noodzakelijk, voordat een besluit wordt genomen over al dan niet ingrijpen
in een situatie en de manier waarop, om de directe en indirecte gevolgen inzichtelijk
te maken en af te wegen. Ik onderken dat er geregeld sprake is van tegenstrijdige
belangen van gehouden dieren en niet-gehouden dieren. De zienswijze van de RDA zie
ik als een goede ondersteuning bij de verdere beleidsvorming.
Beëindiging Programma IPM Knaagdierbeheersing en voortzetting met de focus op overlastgevende
soorten
Sinds juli 2021 liep het programma Integrated Pest Management (IPM)-knaagdierbeheersing. Het doel van het programma was om gezondheidsproblemen,
economische schade en andere overlast door ratten en muizen te voorkomen én daarbij
rekening te houden met dierenwelzijn en milieu, nu en in de toekomst. Centraal daarbij
stond de IPM-aanpak om een verschuiving te bewerkstelligen van chemisch bestrijden
naar allereerst preventie en vervolgens niet-chemische bestrijding om het gebruik
van biociden zoveel mogelijk te beperken bij het beheersen van overlastgevende diersoorten.
Er waren vier ministeries betrokken bij het programma: Infrastructuur en Waterstaat
(IenW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
(VRO) en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN). Met representanten
vanuit de diverse koepels, universiteiten, kennisinstellingen en ministeries werd
in zes werkgroepen ingezet op diverse thema’s en zijn stappen gezet op het terrein
van opleiding (certificering), voorlichting, monitoring en verkenning van niet-chemische
bestrijdingsmethoden15.
Het programma is eind 2024 afgelopen, en uit de evaluatie door KWINK Groep16 komt het beeld naar voren dat knaagdierbeheersers IPM breed hebben opgepakt en dat
IPM bij deze groep inmiddels goed bekend is. Tegelijkertijd is er ook nog werk aan
de winkel voor verder draagvlak voor IPM en om te zorgen dat de IPM-werkwijze in de
praktijk ook steeds wordt toegepast.
Vanaf 2025 willen de vier betrokken departementen hun inzet verbreden naar nieuwe
overlastgevende soorten, zowel dieren als planten. Hiervoor wordt er een coördinatiestructuur
opgezet vanuit de vier ministeries. De inzet op IPM-knaagdieren wordt binnen die structuur
voortgezet. In de nieuwe coördinatiestructuur kunnen signalen over nieuwe potentiële
overlastgevende soorten die een aanpak op rijksniveau vragen actief worden opgepakt
door de vier betrokken ministeries door middel van bijvoorbeeld aanvullend beleid
of onderzoek.
Toezegging «Verbind Klimaat en Biodiversiteit»
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft tijdens het Commissiedebat
Landbouw, Klimaat en Voedsel op 6 maart een toezegging gedaan om reactie te geven
op het rapport «Verbind Klimaat en Biodiversiteit» van de universiteit Leiden, de
TU Delft en de Erasmus University Rotterdam (TZ202503-016). Het rapport van de universiteiten
is een oproep tot actie voor zowel beleidsmakers als wetenschappers. Het rapport benadrukt
de onderlinge relatie tussen klimaatverandering en biodiversiteitsverlies en maakt
duidelijk dat klimaat- en biodiversiteitsmaatregelen elkaar kunnen versterken. Het
kabinet integreert deze oproep in zowel haar nationale als internationale beleid,
bijvoorbeeld in de uitvoering van het klimaatakkoord, het klimaatplan en de internationale
klimaatstrategie, alsook in haar inzet ten aanzien van internationale verdragen. Op
het raakvlak van klimaatmitigatie en biodiversiteitsdoelen zijn onder andere de Bossenstrategie,
en het Programma Veenweide van belang, vanwege hun expliciete doelstellingen om beide
vraagstukken aan te pakken. In het Klimaatplan is er aandacht voor de samenhang tussen
opgaven; waar dat van meerwaarde is streeft het kabinet ernaar om vanuit mitigatiebeleid
in te zetten op synergiën en koppelkansen met natuurherstel. Zo moet er actief gezocht
worden naar natuurinclusieve oplossingen (Nature Based Solutions). Met betrekking
tot koolstofverwijderingsbeleid zal Nederland zich in Europa en wereldwijd inzetten
voor robuuste, natuurinclusieve kaders zodat koolstofverwijdering biodiversiteitsherstel
niet in de weg zit. Tevens werkt het kabinet, via de Nationale Adaptatiestrategie
aan het bevorderen van een veerkrachtige en klimaatbestendige natuur, en aan het inzetten
van natuur voor klimaatadaptatie. Hiermee beschouw ik de toezegging van de Minister
als afgedaan.
Uitvoering motie-Boswijk – Wildtellingenproject
De motie Boswijk c.s.17 verzoekt de regering om samen met de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging, de
Zoogdierenvereniging en andere relevante maatschappelijke organisaties gezamenlijk
tot een wetenschappelijk gedragen wildsoortentelprotocol te komen. Ter uitvoering
van deze motie heeft de Hogeschool van Hall Larenstein de opdracht gekregen om samen
met betrokken partijen te komen tot een wetenschappelijk gedragen wildsoortentelprotocol
en analyse- en beoordelingssystematiek. Daarbij vind ik het belangrijk dat alle partijen
vertrouwen hebben in de telsystematiek en dat de tellingen door het CBS gevalideerd
kunnen worden.
Het afgelopen jaar is er onder leiding van Hogeschool van Hall Larenstein gewerkt
aan het verbeteren van het telprotocol, het scheppen van draagvlak, het verifiëren
van de telgegevens van de wildbeheereenheden (WBE’s) en het bepalen van (mogelijke)
vervolgstappen. Het CBS heeft de tellingen van de WBE’s geëvalueerd en verbeteringen
voor het telprotocol voorgesteld18. Uit de evaluatie blijkt dat voor een aantal provincies de beschikbare data voor
de haas (Gelderland, Friesland, Noord-Brabant, Zeeland, Noord-Holland, Overijssel,
Limburg) en konijn (zelfde provincies als bij haas, behalve Friesland) perspectief
biedt voor het vaststellen van provinciale trends. Echter, de trends die zijn vastgesteld
in het kader van deze evaluatie, zijn nog geen vastgestelde officiële trends maar
een rekenproef. Om dit wel mogelijk te maken heeft Hogeschool van Hall Larenstein
een aantal vervolgstappen voorgesteld (zie bijlage).
Om officiële trends door het CBS te laten maken is het allereerst gewenst om de representativiteit
van de huidige tellingen te duiden, waarbij gekeken wordt of de tellingen zijn uitgevoerd
in (voldoende) leefgebieden die statistisch en ecologisch representatief zijn voor
de soort. De duiding van de representativiteit van de tellingen zou vervolgens kunnen
worden uitgevoerd door een commissie van experts, die kan worden samengesteld vanuit
het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de Jagersvereniging. Ten slotte kunnen
de trends door het CBS worden samengevoegd tot één landelijke trend en opgenomen worden
in de onlangs opengestelde Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
Tellingen vormen, samen met gegevens over faunaschade en afschotgegevens, de basis
voor het opstellen van faunabeerplannen, faunabeleid en besluitvorming daaromtrent.
Het is daarom belangrijk dat die gegevens volledig zijn en op betrouwbare en verifieerbare
wijze tot stand komen. Ik ben daarom voornemens om, in samenspraak met alle betrokken
partijen, de door Van Hall Larenstein geadviseerde vervolgstappen nog dit jaar zoveel
mogelijk uit te voeren. Ik zal uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2026 verder
informeren.
Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Biodiversiteit
In september 2023 heeft mijn voorganger uw Kamer het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) Biodiversiteit toegestuurd19. Op 3 december 2024 heb ik u per Kamerbrief20 gemeld dat er een kabinetsreactie zal worden opgesteld. Omdat dit niet meer aansluit
bij het huidige kabinetsbeleid heb ik besloten hier vanaf te zien.
Stelselwijziging Faunabeheer (inclusief jacht)
Zoals in de verzamelbrief Natuur van 29 november 202421 aangekondigd zal ik u voor het zomerreces informeren over de door mijn voorganger
aangekondigde stelselwijziging voor het jacht en faunabeheer. Vanuit het Ministerie
van LVVN zijn wij in nauw overleg met medeoverheden en stakeholders (waaronder faunabeheereenheden,
terrein beherende organisaties, boeren, jagers, en natuur- en dierenbeschermingsorganisaties).
Samen werken we hierbij toe naar een voorstel op hoofdlijnen voor een langdurig houdbare
stelselwijziging voor jacht en faunabeheer.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur