Brief regering : Voortgang verduurzaming industrie
29 826 Industriebeleid
32 813
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 234
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 maart 2025
Nederland heeft een industrie om trots op te zijn. Dat geldt zeker ook voor het energie-intensieve
deel van de industrie. De Nederlandse industrie staat internationaal hoog aangeschreven
in termen van efficiëntie en hoogwaardigheid van producten. Ook op het vlak van verduurzaming
ligt de lat hoog. Al sinds het Klimaatakkoord (2019) en het Energieakkoord (2013)
heeft de industrie inzet getoond om de koplopersrol, die Nederland in de verduurzaming
ambieert, waar te maken.
De inspanningen van afgelopen jaren hebben inmiddels geleid tot concrete en serieuze
plannen van Nederlandse bedrijven en industrieclusters om te bouwen aan een sterke,
duurzame industrie. Een deel van deze plannen is al omgezet in daadwerkelijke investeringen
en realisaties. Zo is de pyrolyse-upgrader van Shell in Moerdijk en de hybride glasoven
bij Saint Gobain recent opgeleverd. Daarnaast is de Holland Hydrogen I van Shell op
de Maasvlakte in aanbouw, evenals het CO2-opslagproject van Yara Sluiskil en de uitbreiding van Neste’s biobrandstoffenfabriek.
Ook zijn onlangs projecten zoals de elektrolyseprojecten van TotalEnergies en Air
Liquide, de Routekaart Chemelot Circulair, de e-kerosinefabriek van Power-2-X en de
verduurzamingsplannen van Nobian (maatwerkafspraak) aangekondigd. En dit is slechts
een selectie. Deze initiatieven én investeringen laten zien dat de industrie werk
maakt van de omschakeling naar een duurzame productie in Nederland, wat wordt bevestigd
door recente CBS-cijfers die aantonen dat de industrie in 2023 een CO2-eq emissiereductie van 46% ten opzichte van 1990 behaalde1.
Tegelijkertijd is het duidelijk dat de Nederlandse energie-intensieve industrie het
zwaar heeft en dat de verduurzaming zich in een uiterst moeilijke fase bevindt. Bedrijven
geven aan dat zij graag in Nederland (blijven) verduurzamen, maar dat dit niet lukt
onder de huidige omstandigheden, zoals ook is aangegeven op de industrietop bij VNO-NCW.
Dit wordt bevestigd in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van afgelopen najaar,
waarin het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) meldt dat het reductiedoel voor de
industrie (67% CO2-emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990) vrijwel zeker niet gehaald wordt,
maar naar verwachting uitkomt op 56% CO2-emissiereductie in 2030. Bekende belemmerende factoren in de randvoorwaardelijke
sfeer, zoals hoge energiekosten2, netcongestie, vertraagde aanleg van infrastructuur, beperkte marktvraag en onzekerheid
over vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek3, leiden tot het uitstellen of zelf uitblijven van investeringen.
Omdat de Nederlandse industrie op meerdere niveaus sterk geïntegreerd en verweven
is, waarbij productielocaties concurrentievoordeel halen door verbinding in en tussen
clusters, zijn de belangen groot. Het chloorcluster in de Rotterdamse haven is een
voorbeeld daarvan, maar ook in Chemelot is het cluster geïntegreerd. Het sluiten van
een kernspeler in een cluster kan daarom grote gevolgen hebben voor de bedrijven daaromheen.
Het is een reëel risico dat, wanneer verduurzaming niet voldoende rendabel is, (een
deel van) de basisindustrie uit Nederland vertrekt, met alle gevolgen van dien – voor
de industrieclusters zelf, maar ook voor onze werkgelegenheid en strategische autonomie.
Niet alleen de Nederlandse industrie staat onder druk, maar dit geldt breder in Europa.
Dat gegeven is des te zorgelijker gezien de huidige geopolitieke situatie en de recente
ontwikkelingen tussen Europa, de Verenigde Staten, Rusland en Azië. De toenemende
spanningen tussen handelsblokken onderstrepen het belang van invloed kunnen hebben
op waardeketens van industriële producten en het borgen van leveringszekerheid door
handel met betrouwbare partners. Het is de industrie die zorgt voor leveringszekerheid
van basisproducten zoals energie, voedsel en materiaal. Productie dichtbij, van bijvoorbeeld
staal, kunstmest (voor voedsel) en brand- en grondstoffen, is cruciaal voor de autonomie
van Europa en Nederland. Het is daarom logisch dat versterking van de concurrentiepositie,
onder meer via een voortvarende verduurzaming, hoog op de agenda staat van de nieuwe
Europese Commissie, en dat Europese initiatieven voor een sterke en duurzame industrie
elkaar in hoog tempo opvolgen.
In het Regeerprogramma heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om enerzijds te werken
aan het halen van de klimaatdoelstellingen en anderzijds te werken aan een beter investeringsklimaat.
De inzet van dit kabinet blijft dat bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een
toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn. Hiermee wordt voorkomen dat elders
op de wereld vanwege productieverplaatsing uit Nederland dezelfde of zelfs een grotere
vervuiling optreedt. Het kabinet heeft vertrouwen in de kracht van ondernemers en
vraagt de bedrijven bij hun plannen scherp aan te geven waar zij hulp van de overheid
bij nodig hebben. Het kabinet voelt de verantwoordelijkheid en de urgentie om werk
te (blijven) maken van verbetering van de randvoorwaarden, zodat de industrie sneller
investeringsbeslissingen neemt, verduurzamingsplannen realiseert en haar verduurzaming
op gang blijft. Nederland behoudt hierdoor een hoogstaande sector die bijdraagt aan
onze autonomie en weerbaarheid.
Leeswijzer
Op korte termijn zal de Kamer in debat gaan over de verduurzaming van de industrie.
Ten dienste van dit debat wordt in deze brief ingegaan op de Europese ontwikkelingen
(paragraaf 1), de maatwerkaanpak (paragraaf 2), de regionale clusteraanpak maatwerk
(paragraaf 3), de toekomstverkenningen van duurzame productieketens, (paragraaf 4),
de versterkte aanpak nieuwe industrie (paragraaf 5), Cluster 6 (paragraaf 6), elektrificatie
(paragraaf 7), energiebesparing (paragraaf 8) en instrumenten (paragraaf 9). Tenslotte
wordt er een vooruitblik gegeven op de ontwikkelingen in dit voorjaar, waarbij vanzelfsprekend
niet vooruit kan worden gelopen op de voorjaarsbesluitvorming. Ook heeft de Kamer
gevraagd een ambtelijk stuk over de verduurzaming van de industrie te delen, waarover
een bericht verscheen in NRC4. Dit stuk is als bijlage toegevoegd. Naar verwachting zal nog voor de zomer een volgende
brief aan de Kamer worden gestuurd, waarbij ook wordt ingegaan op de uitkomsten van
de Voorjaarsnota en op de maatwerkaanpak (zie paragraaf 2).
1. Investeringen in verduurzaming van de industrie vergen een nationale én Europese
aanpak
Om investeringsmogelijkheden te vergroten en de transitie te versnellen, is meer handelingsperspectief
voor Nederlandse bedrijven nodig. Uiteraard worden daarbij de aanbevelingen uit het
Draghi-rapport meegenomen, zoals in de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen met de
Kamer is gedeeld.5 Versterking van het Europese (industriële) concurrentievermogen is bovendien topprioriteit
voor de nieuwe Europese Commissie. Zo is kortgeleden het Competitiveness Compass gepubliceerd6, waarin de Commissie haar werkprogramma voor de komende jaren presenteert. Een van
de belangrijkste pijlers onder dit Competitiveness Compass is de Clean Industrial Deal (CID), die op 26 februari jl. is gepresenteerd door de voorzitter van de Europese
Commissie7 en die het Europese antwoord is op het Draghi-rapport.
De CID is bedoeld om de concurrentiepositie, weerbaarheid en verduurzaming van de
Europese (energie-intensieve) industrie te verbeteren. Daarnaast moet de CID het vestigingsklimaat
voor nieuwe, innovatieve en groene technologieën en bedrijven (cleantech) verbeteren, waarbij er bijvoorbeeld first mover kansen liggen. Verduurzaming en concurrentievermogen moeten zo hand in hand gaan.
De Kamer ontvangt in april een BNC-fiche met een eerste appreciatie van de reeds gepubliceerde
mededelingen.
Voor het beleid voor toekomstgerichte Europese industrie is het van belang dat inzet
gericht en onderbouwd gebeurt, alsook dat energie-intensieve industrie versneld verduurzaamt.
De inzet richt zich daarbij op het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden
binnen onderdelen van de Europese waardeketens8. Het kabinet zet zich volop in om de afhankelijkheid van olie, gas en kolen af te
bouwen, zowel in de industrie als voor de samenleving als geheel. In dit verband wordt
ingezet op het in Europees verband afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de
energievoorziening. Met het Belastingplan 2025 is de vrijstelling in de kolenbelasting
voor duaal en non-energetisch gebruik per 1 januari 2027 afgeschaft, conform de toezegging
aan het Lid Koekkoek9. Er zijn ook geen prijssubsidies voor het gebruik van kolen in de industrie.
2. Maatwerkaanpak
De grootste industriële uitstoters komen in aanmerking voor de maatwerkaanpak, omdat
de omvang, complexiteit en uniciteit van de verduurzamingsprojecten een gerichte aanpak
vergt en deze bedrijven de potentie hebben om veel CO2-emissiereductie te realiseren. Met de maatwerkaanpak wordt ingezet op verduurzamingsinvesteringen
die bovenwettelijke CO2-emissiereductie realiseren en zo mogelijk ook inzetten op stikstofreductie en andere
verbeteringen van de leefomgeving. Er wordt dus een extra bijdrage gevraagd van de
grootste uitstoters.
In de kern is de maatwerkaanpak op dit moment gericht op 2030, maar bij aanvang van
de maatwerkaanpak was er al rekening mee gehouden dat vergaande CO2-emissiereductie in 2030 mogelijk niet voor alle maatwerkbedrijven haalbaar zou kunnen
zijn10: «Indien een bedrijf fors bijdraagt aan de Nederlandse CO2-uitstoot maar tot 2030 aantoonbaar beperkte opties heeft om te verduurzamen, dient
het bedrijf een plan te hebben voor een ingrijpende aanpassing van het productieproces
richting CO2-neutraliteit in 2040/2050 om in aanmerking te komen voor maatwerk. Bedrijven die
een visie hebben op grootschalige reductie door toepassing van nieuwe, innovatieve,
circulaire en schonere technologieën die versneld kunnen worden of in een periode
net na 2030 toegepast kunnen worden, kunnen hierover ook afspraken maken.» Voor de eventuele financiële ondersteuning van de bedrijven in maatwerkaanpak, wordt
eerst gekeken naar generieke financieringsinstrumenten. Mochten deze niet passend
zijn, dan wordt gekeken naar maatwerkfinanciering.
Het kabinet ziet dat er inmiddels ook maatwerkbedrijven zijn die het moeilijk hebben
om eerder in een Expression of Principles (EoP) uitgesproken ambities op tijd te halen. Daarnaast gaat de verdere uitwerking
naar concrete verduurzamingprojecten (in een Joint Letter of Intent) in veel gevallen minder snel dan eerder gehoopt. Een vraag die zich daarmee opdringt,
is wat de aanpak moet zijn richting bedrijven die wel concrete verduurzamingsplannen
hebben, maar inmiddels niet langer voor 2030 additionele CO2-emissiereductie kunnen behalen. Onder meer dit punt is geadresseerd in de ambtelijke
notitie waar in het eerdergenoemde NRC-artikel aan gerefereerd werd. Dit stuk is bij
deze brief als bijlage gevoegd, conform het verzoek van de Kamer.
Veel maatwerkbedrijven worden aangestuurd door buitenlandse moederbedrijven. Hoewel
de Nederlandse bedrijven de noodzaak zien om te verduurzamen, is ook voor verduurzamingsprojecten
een sluitende businesscase een noodzakelijke voorwaarde om groen licht te krijgen.
Daar komt bij dat er binnen deze internationale concerns concurrentie is met (verduurzamings-)investeringen
in andere delen van de wereld, waar momenteel veelal een beter rendement is te behalen.
Hierdoor ontbreekt momenteel in veel gevallen de prikkel om een investeringsbeslissing
ten faveure van Nederland te nemen. Het kabinet betreurt dat, want de Nederlandse
productielocaties behoren veelal tot de meest concurrerende van Europa door een combinatie
van energie-efficiëntie, grootte en toegang tot grondstoffen. Er ligt dus een grote
potentie voor de Nederlandse industrie, ook omdat de basisindustrie een belangrijke
schakel is in de transitie naar een duurzame en circulaire economie.
De bindende maatwerkafspraak die het kabinet op 19 december jl. heeft gesloten met
chemiebedrijf Nobian heeft aangetoond dat de maatwerkaanpak werkt.11 Met deze bindende maatwerkafspraak worden de verduurzamingsplannen van Nobian met
10 jaar versneld en wordt er in 2030 ruim 0,5 Mton CO2 uitstoot gereduceerd ten opzichte van 2020, waarmee de CO2-emissies van Nobian afnemen tot nagenoeg nihil in 2030. De bindende maatwerkafspraak
met Nobian realiseert niet alleen CO2- en stikstofreductie, maar biedt ook het gehele Nederlandse chloorcluster een toekomstbestendig
vooruitzicht. Ook is Yara Sluiskil in het kader van de maatwerkaanpak ondersteund
bij het nemen van versnelde CO2-reducerende maatregelen12. Door verlening van een subsidie van € 30 miljoen heeft Yara Sluiskil een investeringsbeslissing
ten bedrage van € 194 miljoen genomen waardoor een ambitieus CCS-project wordt gerealiseerd
(Northern Lights). Met dit project wordt vanaf 2026 jaarlijks 0,8 Mton CO2-emissiereductie gerealiseerd, middels het afvangen en ondergronds opslaan van CO2 uit ammoniakproductie. Ook op het terrein van stikstof zijn maatwerkafspraken gemaakt.
Zo heeft Yara Sluiskil eind 2024 € 18,7 miljoen euro subsidie ontvangen voor het realiseren
van project WESP bij de Granulatie-4 installatie. Eerder ontving Yara Sluiskil in
2023 € 11,5 miljoen euro voor de Granulatie-3 installatie, dat ook bijdraagt aan stikstofreductie
en verbetering van de leefomgeving.
In het commissiedebat Verduurzaming Industrie van 17 oktober jl. heeft het kabinet
toegezegd helderheid te geven over de maatwerktrajecten met de verschillende bedrijven
en of deze worden voortgezet13. Op dit moment vinden er nog bepalende gesprekken plaats over de concretisering van
enkele maatwerktrajecten. Daarbij komt dat de uitkomsten van de voorjaarsbesluitvorming
van invloed kunnen zijn op de verduurzamingsportfolio's en business cases van de bedrijven.
Om deze redenen informeert het kabinet de Kamer na de voorjaarsbesluitvorming en nog
voor de zomer over het vervolg van individuele maatwerktrajecten. Het is waarschijnlijk
dat met een aantal bedrijven de gesprekken niet zullen worden voortgezet en dat de
inzet gericht wordt op de bedrijven met voldoende basis voor een vervolg. Zo heeft
het kabinet eerder aangegeven dat het maatwerktraject met BP op hun verzoek is gepauzeerd.
Overigens betekent het pauzeren of stoppen met maatwerk niet dat deze bedrijven in
het geheel geen verduurzamingsprojecten realiseren; de maatwerkaanpak is slechts één
van de instrumenten hiertoe.
Maatwerkaanpak voor afvalverbrandingsinstallaties
In de brief van 17 januari jl. aangaande de beleidsvisie afvalverbranding en maatwerk
is de Kamer geïnformeerd over het opstarten van maatwerktrajecten met een tweetal
afvalverbrandingsinstallaties (AVI's)14. De maatwerkaanpak voor de AVI’s is een gezamenlijk traject van de Ministeries van
Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat en richt zich in eerste instantie
op Afval Energie Bedrijf Amsterdam (AEB) en Afvalverwerking Rijnmond (AVR), conform
het advies uit de verkenning van ABDTOPConsult, dat eerder met de Kamer is gedeeld.
In die verkenning is gesteld dat de verduurzamingsplannen van voornoemde AVI's geschikt
lijken om een maatwerktraject te starten. De eerste gesprekken met de twee AVI's in
het kader van de maatwerkaanpak zijn gevoerd.
De maatwerkaanpak bij de AVI's ziet toe op concrete verduurzamingsprojecten gericht
op additionele CO2-emissiereductie in 2030, verbeteringen ten behoeve van een gezonde en veilige leefomgeving
en de transitie naar een circulaire economie. Samen met de beide bedrijven wordt intensief
gezocht hoe hun verduurzamingsprojecten met de inzet van maatwerk extra kunnen worden
ondersteund. Naar verwachting is er voor de zomer zicht op de potentiële bijdrage
van het instrument maatwerkaanpak.
Het reduceren van CO₂-emissies bij de AVI’s kan substantieel bijdragen aan het bereiken
van de industrieopgave in 2030. De inzet om bindende maatwerkafspraken overeen te
komen met AVI’s is een uitbreiding van de lopende maatwerkaanpak. Voor het maken van
maatwerkafspraken met de AVI’s is in het Meerjarenprogramma Klimaatfonds € 222 miljoen
gereserveerd.
3. Regionale clusteraanpak maatwerk
In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet een regionale clusteraanpak voor
bedrijfsoverstijgende uitdagingen (voor bijvoorbeeld de Botlek en Chemelot) onderzoekt15. Met de betrokken bedrijven en het cluster wordt, zoals reeds gemeld in de Kamerbrief
voortgang verduurzaming industrie van 10 oktober jl.16, verkend welke concrete bedrijfsoverstijgende projecten kunnen bijdragen aan versnelling
van de verduurzaming bij de maatwerkbedrijven in aanvulling op gesprekken met de individuele
bedrijven.
Ook wordt verkend of de bestaande cluster-aanpak, waarin de clusterregisseurs een
belangrijke coördinerende rol spelen, verder versterkt kan worden gericht op versnelde
investeringen bij het brede bedrijfsleven in het cluster. Daarbij wordt gekeken naar
de samenwerking tussen de bedrijven en de rol die de overheid kan spelen in het dichterbij
brengen van (gezamenlijke) projecten.
Aan beide genoemde clusters is gevraagd om een voorstel te doen voor een regionale
aanpak. De gesprekken met de betrokken bedrijven, de clusterorganisatie, clusterregisseur
en de provincie Limburg hebben voor het industriecluster Chemelot inmiddels een paar
concrete projecten opgeleverd. De projecten dragen bij aan de verduurzaming bij de
maatwerkbedrijven in het cluster en leveren een belangrijke bijdrage aan de langere
termijn toekomst van Chemelot. Komende periode worden deze projecten verder uitgewerkt.
Met het industriecluster Rotterdam-Moerdijk en de clusterregisseur zijn gesprekken
gaande om op basis van verschillende voorgedragen projecten te identificeren waar
een regionale clusteraanpak meerwaarde kan hebben in het dichterbij brengen van bedrijfsinvesteringen
in het cluster. Over het vervolgproces van de regionale clusteraanpak maatwerk, zal
het kabinet de Kamer informeren in de eerdergenoemde brief over de maatwerkaanpak
die voor de zomer wordt verstuurd.
4. Toekomstverkenningen duurzame productieketens
TNO heeft in opdracht van het ministerie onderzoek gedaan naar de effecten die de
energie- en grondstoftransitie kan hebben op productieketens in de meest energie-intensieve
industrie. Ook biedt dit onderzoek inzicht naar het risico op verplaatsing van onderdelen
in deze ketens naar landen waar hernieuwbare elektriciteit en/of biogrondstoffen ruimer
beschikbaar zijn en/of minder kosten dan in Noordwest-Europa. TNO heeft twee rapporten
opgeleverd over staal en kunstmest en over chemie en raffinage. De studies zijn verkennend
van aard en geven inzicht in op welke wijze deze bedrijfstakken hun productieketens
op termijn kunnen veranderen, onder de aanname dat wereldwijde verduurzaming wordt
nagestreefd en relatieve prijzen van groene energie en biogrondstoffen deze routes
en locatiekeuzes in belangrijke mate gaan bepalen. De rapporten inclusief samenvatting
zijn bij deze brief gevoegd. De belangrijkste uitkomst is dat er weliswaar internationale
verschillen zijn in de productiekosten van elektriciteit en (daardoor) groene waterstof,
maar dat nog onzeker is hoe groot die verschillen op termijn zullen worden. Ook onzeker
is de omvang van de invloed die deze verschillen hebben op de locatiekeuze en in hoeverre
factoren als aanwezigheid van kennis en kunde, bestaande assets, infrastructuur en
clustersynergievoordelen hierin meewegen.
Deze bevindingen sluiten aan bij andere onderzoeken. PwC heeft recent een analyse
gedaan van de aantrekkelijkheid om in Noordwest-Europa te investeren in duurzame productiecapaciteit
in energie-intensieve waardeketens17. Ook deze studie onderschrijft dat toekomstige prijzen van hernieuwbare energie(dragers)
de concurrentiepositie van bedrijven in de energie-intensieve industrie negatief kunnen
beïnvloeden, maar nog onzeker zijn. Gunstige vestigingsfactoren in Noordwest Europa
zijn bovendien: technologische ontwikkelkracht, voordeel van gebruik bestaande infrastructuur,
beschikbaarheid hoogopgeleid, kundig personeel, lagere kapitaalkosten en institutionele
stabiliteit. Specifiek voor Nederland komt daar de ligging aan de Noordzee bij, met
voordelen voor logistiek (waaronder havens en buisleidingen) en een aanzienlijk potentieel
aan hernieuwbare energieproductie en CO2-opslag18. Met name multinationals die voor de keuze staan om te investeren in ombouw of nieuwbouw
kennen de verschillende opties goed en zullen zorgvuldig overwegen waar zij het beste
welke halffabricaten kunnen maken. PBL geeft in de Trajectverkenning Klimaatneutraal
2050 aan dat verplaatsingen van energie-intensieve stappen in industriële productieketens
op lange termijn niet ondenkbaar zijn, maar laat deze verder buiten beschouwing. PBL
acht het namelijk onwaarschijnlijk dat vóór 2050 elders al zoveel duurzame productiecapaciteit
is opgebouwd, dat niet alleen de lokale thuismarkt, maar ook in de Nederlandse vraag
kan worden voorzien19.
Deze studie is een nuttig inzicht waar het kabinet op voort kan bouwen; bij een blik
op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland zijn dit bruikbare
bouwstenen. Het kabinet wil graag dat de industrie zoveel mogelijk duurzame in vestigingen
in Nederland doet, omdat er verdienkansen liggen die economisch voordeel en strategische
autonomie koppelen aan lagere milieudruk, energie- en grondstoffengebruik: dit verstaat
het kabinet onder Groene Groei.
5. Versterkte Aanpak Nieuwe Industrie
In de afgelopen jaren is sterk en gecoördineerd ingezet op de verduurzaming van de
industrie door bestaande industrie te helpen met ombouw. Daarnaast is sinds de start
van het Klimaatakkoord ingezet op ontwikkeling en opbouw van nieuwe industrie via
bijvoorbeeld instrumenten als de DEI+ en NIKI en via het Nationaal Programma Verduurzaming
Industrie (NPVI). Immers, het kabinet erkent dat nieuwe industrie een hoeksteen van
groene groei vormt. Investeringen in Nederland door Nieuwe Industrie bedrijven komen
echter te weinig tot stand. Daarbij worden in Nederland ontwikkelde technieken steeds
vaker buiten de landsgrenzen tot commerciële bloei gebracht. Het kabinet zet met de
Versterkte Aanpak Nieuwe Industrie in op het vergroten van de hoeveelheid investeringen
in de nieuwe industrie in Nederland. Daarnaast ontwerpt het kabinet conform het Regeerprogramma
een vernieuwd topsectorenbeleid, in samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.
In het derde kwartaal van dit jaar zal de Minister van Economische Zaken komen met
een vernieuwde aanpak voor het industriebeleid20. Hierbij zal het Ministerie van Klimaat en Groene Groei actief samenwerken met het
Ministerie van Economische Zaken.
De Versterkte Aanpak Nieuwe Industrie is gericht op investeringen. Hierbij is de vertegenwoordiging
van de nieuwe industrie binnen de rijksoverheid, het stimuleren van kennisopbouw en
het verenigen en initiëren van beleidsinitiatieven essentieel. Met een publiek private
consultatiegroep zoekt het kabinet vanaf het tweede kwartaal van dit jaar de samenwerking
tussen overheid, bedrijfsleven, financiers, dienstverleners en kennisinstellingen.
Deze groep werkt onderling samen om knelpunten te adresseren, initiatieven voor te
stellen en is een klankbord voor de overheid, in aanvulling op bestaande samenwerkingsverbanden.
Voorts zijn vier programmalijnen opgezet:
1. Marktcreatie: stimuleren van groene eindmarkten in Nederland en Europa, en met name
vraagstimulering van producten die passen in de groene gedecarboniseerde circulaire
industrie waar binnen de EU naar gestreefd wordt.
2. Financiering: onderzoeken hoe het gat in het huidige instrumentarium bij het commercialiseren
van groene producten het beste aangepakt kan worden, inclusief het verbeteren van
het bestaande nationale en Europese instrumentarium.
3. Beleid: identificeren en waar wenselijk oplossen van beleidsmatige knelpunten in samenwerking
met relevante stakeholders.
4. Fysieke ruimte: met het NPVI identificeren en waar wenselijk aanpakken van knelpunten
in de fysieke ruimte, infrastructuur en vergunningen.
Tekstbox 1: «Wat is Nieuwe Industrie»
Nieuwe Industrie betreft groene innovatieve industriële bedrijvigheid gerelateerd
aan de energie-intensieve industrie. Het betreft scale-ups die doorgroeien naar commerciële
schaal, buitenlandse bedrijven die nog niet in Nederland zijn gevestigd alsook bestaande
industrie die zeer vergaand wil vergroenen met innovatieve technieken. Nieuwe Industrie
kenmerkt zich door:
1. Aanpassingen van de leveringsketens van de industrie en aanpassingen van type bedrijvigheid
in de waardeketens, waaronder inzet voor vervanging van fossiele grondstoffen en producten;
2. Fragmentatie over en cross-overs tussen locaties en sectoren. De focus van de versterkte
aanpak ligt op Nederlandse groeimarkten op het gebied van groene chemie, innovatieve
voedingsmiddelen binnen de chemie en energietechnologie;
3. Hoog technologisch;
4. Passend binnen en bijdragen aan de door het kabinet uitgezette beleidskaders en de
voorwaarden voor verduurzaming, zoals de transitie naar een circulaire economie, indirecte
en directe CO2 emissiereductie, valorisatie van innovatie en het behoud van het Nederlands verdienvermogen.
Daarnaast wordt er ingezet op de Europese strategische kaders. Zo is groene innovatieve
industriële bedrijvigheid een belangrijke pijler binnen de Clean Industrial Deal.
6. Cluster 6
Naast de industrie in de vijf geografische clusters, ondersteunt het kabinet ook de
ETS-plichtige cluster 6 bedrijven met verduurzamen. Deze bedrijven zijn erg belangrijk
voor de regionale werkgelegenheid en economie. Naast de knelpunten die in deze brief
benoemd worden, ziet het kabinet dat deze groep bedrijven ook specifieke knelpunten
heeft om bedrijfsprocessen te verduurzamen. De eerder genoemde casus van Saint Gobain
is hierin een goed voorbeeld. Door goed onderling overleg met RVO, stichting Cluster
6, de clusterregisseur, provincie Noord-Brabant en Enexis is het voor elkaar gekregen
om toch de benodigde capaciteit op tijd te krijgen zodat een hybride oven voor productie
van glaswol in gebruik genomen kan worden. In april zal er voorafgaand aan het commissiedebat
Actieplan Cluster 6 een brief specifiek over Cluster 6 aan de Kamer gestuurd worden.
Hierin komt het herziene Actieplan Cluster 6 aan bod, dat onder andere de aanpak bevat
die het kabinet voor Cluster 6 heeft. Daarnaast zal de brief ingaan op de specifieke
knelpunten die deze bedrijven hebben om te verduurzamen en de oplossingsrichtingen
die daarvoor zijn.
7. Elektrificatie
Elektrificatie is een belangrijke verduurzamingsroute voor de industrie. De elektrificatie
van industriële warmteprocessen is een efficiënte en duurzame route voor industriële
verduurzaming21, zeker voor het lage- en midden-temperatuursegment. Echter, de mate van elektrificatie
blijft achter bij de verwachtingen22. De business case voor elektrificatie is momenteel niet voldoende en hierdoor hapert
elektrificatie als verduurzamingsroute23.
Het kabinet onderzoekt hoe het bestaande instrumentarium industriële elektrificatie
kan bevorderden. Dit leidt onder andere tot de volgende acties:
1. Het kabinet werkt aan een update van de Routekaart elektrificatie24. Deze actieagenda verschijnt in het tweede kwartaal van 2025 en bevat beleidsacties
en instrumenten om industriële elektrificatie te versnellen.
2. Zoals in de Kamerbrief van 20 december jl.25 toegelicht, wordt bij de SDE++ onderzocht hoe elektrificatietechnieken optimaal kunnen
worden ondersteund.
3. Momenteel wordt hard gewerkt aan de realisatie van de Routekaart wind op zee (ca.
21 GW in 2032). Daarbij ziet het kabinet dat de business case voor windparkontwikkelaars
onder druk staat door toegenomen bouwkosten en achterblijvende elektrificatie ten
opzichte van eerdere verwachtingen. Het kabinet informeert de Kamer dit voorjaar over
de aanpak voor de aanstaande tenders conform motie Postma c.s.26. Het kabinet wil daarnaast onderzoeken welke instrumenten kunnen helpen om de behoeftes
van windparkontwikkelaars en industrie beter bij elkaar te brengen. De industrie is
namelijk ook geholpen met zekerheid in prijs en volume van groene elektriciteit. Hierbij
worden ook de mogelijkheden voor contracts for difference ten behoeve van elektrificatie in de industrie onderzocht, al dan niet in combinatie
met Power Purchase Agreements (PPAs).
4. Om vraag en aanbod beter bij elkaar te brengen zijn bij de vormgeving van tenders
voor windparken op dit moment criteria opgenomen die de inpassing in het energiesysteem
op land stimuleren. Voorbeelden hiervan zijn criteria rondom systeemintegratie en
criteria die zich richten op de inpassing van elektriciteit in het energiesysteem
op land. Hiervoor zijn extra punten te verdienen door ontwikkelaars.
5. Het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur is opgezet om te onderzoeken welke
beleidsopties er zijn om onder andere te bewerkstelligen dat de concurrentiepositie
van de industrie kan worden verbeterd om ook elektrificatie van de industrie te stimuleren.
De uitkomsten zijn op 7 maart jl. gepubliceerd27. De kabinetsreactie volgt in april.
Met deze acties wordt ook gekeken hoe, binnen het instrumentarium aan de aanbodzijde,
de ontwikkeling van aanbod op een verstandige wijze doorgezet kan worden en hoe de
koppeling met vraag kan worden gemaakt, conform de motie. Hiermee wordt invulling
gegeven aan motie Boswijk c.s.28.
Voorts zal worden gemonitord hoe de elektriciteitskosten in Nederland zich verhouden
tot de belangrijkste buurlanden. Zoals aangegeven tijdens het debat over de begrotingsbehandeling
van november jl. zal de Kamer hierover periodiek worden geïnformeerd. De eerstvolgende
keer zal uiterlijk in de energienota 2025 zijn.
Ook netcongestie belemmert de elektrificatie en dus verduurzaming van veel bedrijven
in Nederland. Het kabinet stuurt later deze maand de voortgangsrapportage van het
Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) naar de Kamer, waarin een stand van zaken
en toelichting wordt gegeven op de acties van het LAN, waaronder ook relevante acties
voor de industrie. Zo wordt er in deze brief onder andere ingegaan op de rol die gasgestookte
installaties kunnen spelen bij het mitigeren van netcongestie en hoe meer transparantie
kan worden geboden aan bedrijven die bij een netbeheerder op de wachtlijst staan voor
transportcapaciteit.
8. Energiebesparing
Energiebesparing zorgt niet alleen voor CO2-reductie, maar ook voor minder kosten en belasting van het elektriciteitsnetwerk.
In de uitwerking van het vervolg op project P6–25 zijn inmiddels de eerste contouren
zichtbaar. Het kabinet verwacht voor de zomer dit voorstel te concretiseren. Het doel
is om een meerjarig energiebesparingsprogramma op te zetten dat loopt tot en met 2030,
conform de aangenomen motie Flach c.s29. De dekking voor het voornoemde programma is voor 2025 gevonden in de begroting van
Klimaat en Groene Groei binnen het instrument voor Verduurzaming Industrie. Voor de
overige jaren (tot en met 2030) wordt dit ook gefinancierd vanuit dezelfde dekkingsbron
als in 2025.
Het programma is gericht op het ondersteunen van energie-intensieve bedrijven via
kennisdeling en hen actief te ondersteunen bij het nemen van energiebesparende maatregelen.
De ambitie is om uiteindelijk een 1000-tal energie-intensieve bedrijven te bereiken
en te helpen. Hierbij wordt op het gebied van standaardisatie en kennisdeling samengewerkt
met de brancheorganisaties, omgevingsdiensten en leveranciers van energiebesparende
technieken. Het kabinet verwacht voor het eind van dit jaar met een aantal pilots
te starten.
9. Instrumenten
Om bedrijven de mogelijkheid te geven om zelf de verduurzamingsslag te maken, biedt
het kabinet verschillende instrumenten. De subsidieregelingen Demonstratie Energie-
en Klimaatinnovatie (DEI+) en de Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI) zijn
succesvolle regelingen die voorzien in een investeringssubsidie voor innovatieve projecten
bij de DEI of investeringen met een lange terugverdientijd bij de VEKI. De DEI regeling
steunt veel projecten voor radicale ombouw van processen zoals bijvoorbeeld volledige
elektrificatie van steenwol productie en hoge temperatuur warmtepompen. De VEKI regeling
richt zich op bewezen technologie maar waarvan de terugverdientijd te lang is. De
VEKI wordt goed gebruikt door bedrijven in de voedingssector zoals bakkerijen die
warmte terugwinnen uit de schoorsteen en bedrijven die een warmtepomp inzetten voor
drogen en verwarmen van processen. Met de subsidie van beide regelingen worden investeringen
mogelijk die CO2 besparen, met name gas besparen en stikstof (NOx) emissie verminderen door minder gas verbranding. Indicatief heeft de VEKI regeling
afgelopen jaren gezorgd voor 1,5 Mton aan jaarlijkse CO2-emissie.
Ook is er aandacht voor de opschaling van waterstof via de jaarverplichting en vraagsubsidies
voor de industrie, de implementatie van de raffinageroute en breder de ontwikkelingen
rondom de NIKI. Voorts wordt conform de wens van de Kamer nader onderzoek gedaan naar
de inzet van groene waterstof middels de raffinage-route30. Over al deze onderwerpen is het kabinet momenteel in gesprek als onderdeel van de
voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten van deze trajecten wordt de Kamer later
in het voorjaar geïnformeerd. De NIKI bevindt zich momenteel in de formele notificatiefase.
Uit de reacties op de recente internetconsultatie, afkomstig van uiteenlopende partijen
zoals maatwerkbedrijven, bedrijven uit cluster-6 en start-ups, blijkt dat de regeling
positief wordt ontvangen. Het doel is om de regeling in augustus van dit jaar open
te stellen.
Specifiek met betrekking tot de SDE++ heeft het kabinet recent aan de Kamer gemeld
dat de door het PBL geraamde energie- en CO2-prijzen fors lager zijn dan vorig jaar, waardoor de SDE++ -uitgaven toenemen. Op
basis van de meest recente raming zijn voldoende middelen beschikbaar voor een openstellingsbudget
van € 8 miljard in 2025. Op basis van deze ramingen is met de resterende financiële
middelen onvoldoende ruimte voor een openstelling in 2026. Voor de zomer informeert
het kabinet de Kamer over de mogelijkheden voor een openstelling in 2026. Over de
precieze kenmerken van de openstellingsronde van 2026 wordt de Kamer begin volgend
jaar geïnformeerd, waarbij ook een nieuwe raming zal worden gehanteerd.
Vooruitblik
Het kabinet heeft aangegeven in het voorjaar met klimaatmaatregelen te komen. In dat
kader is aan de Uitvoeringsoverleggen van het Klimaatakkoord gevraagd om te adviseren
op alternatieve maatregelen die bijdragen aan de verduurzaming van de industrie en
de klimaatdoelstellingen. Inmiddels is het advies ontvangen van het Platform NPVI,
dat de rol vervult van het Uitvoeringsoverleg Industrie. Het Platform NPVI doet een
aantal voorstellen op het gebied van waterstof, CCS, elektrificatie en circulariteit31. Bij circulair beleid is er vanuit het kabinet aandacht voor verduurzamingmaatregelen
voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). Deze onderwerpen liggen dit voorjaar op
tafel. Daarbij zullen de effecten van de circulaire plastic norm en plastic heffing
integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden
genomen. Ook zal het kabinet op basis van het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur
kijken naar concrete beleidsopties die bijdragen aan ons concurrentievermogen en de
betaalbaarheid van energie met het oog op verduurzaming. Zoals eerder toegelicht,
informeert het kabinet de Kamer na de voorjaarsbesluitvorming over het vervolg van
individuele maatwerktrajecten. Verder wordt er ook ingezet op realisatie van belangrijke
randvoorwaarden, zoals CCS-infrastructuur en werkt het kabinet aan de stikstofopgave
voor de industrie. Deze onderwerpen komen aan bod in de eerder genoemde brief die
het kabinet voor de zomer stuurt over de verduurzaming van de industrie.
In het commissiedebat Waterstof, groen gas en andere energiedragers van 16 januari
jl. is toegezegd terug te komen op de uitkomsten van een onderzoek naar hernieuwbare
waterstof in eindproducten, zoals groen staal en groene kunstmest32. Het betreft hier een onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van Energie-Nederland
en Invest-NL33 dat op 11 februari jl. aan het kabinet is aangeboden. Op deze dag is ook de motie
Grinwis c.s. aangenomen die de regering verzoekt om in Europees verband en in de verdere
uitwerking van de Clean Industrial Deal te pleiten voor stimulering van de vraagkant,
onder meer met normen die het gebruik van hernieuwbare waterstof verderop in de keten
bevorderen34. Hierop komt het kabinet binnenkort terug in het BNC-fiche over de Clean Industrial
Deal aan de Kamer. Het aangeboden onderzoek biedt goede inzichten om met vraagcreatie
aan de slag te gaan, bijvoorbeeld op waar in waardeketens een normering kan worden
opgelegd met oog voor marktconcentratie, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van de
groene eindproducten. Het kabinet werkt graag samen met de industrie aan de verdere
uitwerking van vraagcreatie in Europees verband om de markt voor hernieuwbare waterstof
en die van andere duurzame grondstoffen en materialen verder te ontwikkelen. Hiermee
realiseren we groene groei in Europa en in Nederland.
Op 27 februari jl. heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op eigen initiatief
het rapport «Groene waterstof: de praktische uitdagingen tussen droom en werkelijkheid»
gepubliceerd35. Het kabinet acht het van belang dat PBL de noodzaak van hernieuwbare waterstof voor
de klimaatdoelen bevestigt en herkent de zorgen en aanbevelingen van PBL ten aanzien
de Europese lidstaatverplichting voor gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische
oorsprong in de industrie. De voorkeur van het kabinet is om aan deze zorgen tegemoet
door te werken aan een hanteerbare implementatie van deze Europese lidstaatverplichting,
daarbij de recent aangenomen motie Flach c.s. over het vrijstellen van de ammoniakproductie
van de verplichte inzet van hernieuwbare waterstof36 in acht nemend en voornoemde motie Grinwis c.s. Het kabinet houdt op deze manier
rekening met de draagkracht van de industrie. Na de voorjaarsbesluitvorming en voornoemde
BNC-fiche over de Clean Industrial Deal zal het kabinet de Kamer hierover nader informeren.
Tot slot
Om op de lange termijn concurrerend te blijven en de klimaatdoelstellingen te halen,
moet de industrie verduurzamen. De industrie is goed op weg, maar de transitie bevindt
zich momenteel in een lastige fase. Het verbeteren van de randvoorwaarden en marktcondities
voor een sluitende business case zijn hierin cruciaal. Het kabinet blijft zich daarom
onverminderd inzetten op zowel de versterking van het verdienvermogen als vergroting
van de verduurzamingsmogelijkheden voor bedrijven. Tegelijkertijd vraagt het kabinet
de bedrijven zelf de stap te nemen om de verduurzamingsplannen zo snel mogelijk om
te zetten in concrete projecten. Alleen zo kunnen de klimaatdoelstellingen worden
behaald en ontstaat er een toekomstbestendige, duurzame en concurrerende industrie.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Indieners
-
Indiener
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei