Brief regering : Moties en toezeggingen op het gebied van palliatieve zorg
29 509 Palliatieve zorg
Nr. 94
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 maart 2025
Tijdens het debat op 27 november 2024 heb ik uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan.
Daarnaast is er een aantal moties1 aangenomen. Met deze brief ga ik in op deze toezeggingen en de moties.
De toezeggingen die ik gedaan heb tijdens het debat op 27 november jl. betreffen de
volgende onderwerpen:
– Terugkoppeling van de gesprekken met zorgverzekeraars over de vraag of omzetplafonds
en doelmatigheidseisen ertoe zouden leiden dat mensen die palliatieve zorg nodig hebben,
geen zorg kunnen krijgen.
– Het persbericht van Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg (VPTZ)2 dat de tarieven voor thuiszorgorganisaties in hospices naar verluidt deels naar beneden
worden aangepast, waardoor minder thuiszorg kan worden ingezet.
– Het signaal dat een aantal zorgverzekeraars zou hebben aangegeven volgend jaar minder
geld voor palliatieve zorg beschikbaar te hebben.
– Of en zo ja, hoe vaak het voorkomt dat wanneer bij iemand in een palliatieve zorgfase
het zorgplafond is bereikt het als acceptabele oplossing wordt gezien dat die persoon
overgaat naar een andere zorgaanbieder en daarmee dus zijn vertrouwde zorgverleners
verliest.
Voordat ik inga op de toezeggingen, ga ik kort in op de belangrijke opgave waarvoor
we staan bij het garanderen van goede palliatieve en terminale zorg en de nadere afspraken
die ik wil maken in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord.
Net als uw Kamer hecht ik aan goede toegankelijke palliatieve zorg. Palliatieve zorg
richt zich op de kwaliteit van leven van mensen die niet meer beter worden, en op
de betrokkenheid van hun naasten. De palliatieve fase kan maanden of zelfs jaren duren.
Terminale zorg en stervensbegeleiding zijn onderdeel van palliatieve zorg en vinden
plaats in de allerlaatste weken, soms maanden. In deze kwetsbare fase van het leven
is het belangrijk dat mensen goede zorg krijgen die bij hen past. Daarom heeft dit
kabinet in het regeerprogramma opgenomen dat palliatieve en terminale zorg een vanzelfsprekend
onderdeel moet zijn van reguliere zorg.
Ik vind het noodzakelijk dat palliatieve zorg in elke regio goed geregeld is. Met
behulp van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) – waarover ik u onlangs
een uitgebreide brief3 – stuurde wordt hieraan gewerkt.
In dit programma wordt gewerkt aan transformaties in de regio door het Kwaliteitskader
palliatieve zorg te implementeren. Hiervoor is de Strategische agenda Transformatie
palliatieve zorg opgesteld4. Deze transformatie betekent dat partijen (ziekenhuizen, hospices, huisartsen, wijkverpleging,
zorgverzekeraars, etc.) per regio afspraken maken over hoe ze gaan zorgen dat zorgverleners
tijdig de palliatieve fase markeren, dat zorgverleners tijdig en regelmatig gesprekken
voeren met patiënten over hun wensen en grenzen in de palliatieve fase, dat zorgverleners
met elkaar gaan samenwerken, over de «muren» heen en dat zij zorgen dat bij complexe
palliatieve zorg voldoende specialisten palliatieve zorg beschikbaar zijn. Het NPPZ
II adviseert (de partijen in de) regio’s over de transformatie en ondersteunt hen
met informatie en instrumenten.
Terminale zorg en stervensbegeleiding zijn ook een belangrijk onderdeel van palliatieve
zorg. Mensen moeten op deze zorg kunnen rekenen en het moet passen bij hun situatie.
Het regelen en vergoeden van stervenszorg gaat in heel veel gevallen goed. Tegelijkertijd
weten we ook dat het niet altijd goed gaat. Dit betreur ik en kan absoluut niet. Er
kunnen diverse partijen betrokken zijn in de terminale fase van een stervende. Dat
kan het lastig maken om tijdig stervenszorg te regelen. Als er tijdig over de wensen
en mogelijkheden gesproken wordt met de (terminale) palliatieve cliënt (proactieve
zorgplanning) wordt men minder overvallen door de zorg die nodig is en is er meer
gelegenheid om intensieve zorg te regelen. Hieraan wordt gewerkt binnen het NPPZ II.
Om stervenszorg goed te regelen kan ook de afdeling zorgbemiddeling van de verschillende
zorgverzekeraars een belangrijke rol spelen. Iedere zorgverzekeraar heeft een afdeling
zorgbemiddeling, die altijd in overleg met een patiënt of familielid op zoek kan gaan
naar een beschikbare zorgverlener. Over de vergoeding van stervenszorg worden goede
(contractuele) afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraars en aanbieders, die in onderlinge
afstemming kunnen worden aangepast als dat nodig blijkt.
Toezegging over omzetplafonds en doelmatigheidseisen
Uw Kamer en ik hebben op 27 november jl. gedebatteerd over palliatieve zorg. Tijdens
dat debat heb ik toezeggingen gedaan in het kader van de door uw Kamer aangegeven
signalen. Deze signalen betroffen de door zorgverzekeraars en zorgaanbieders in hun
contracten afgesproken omzetplafonds en mogelijke doelmatigheidseisen die zouden worden
gesteld aan de levering van palliatieve zorg. Met uw Kamer ben ik van mening dat het
niet zo kan zijn dat patiënten in deze cruciale en kwetsbare fase in hun leven niet
de palliatieve zorg krijgen die zij nodig hebben.
Naar aanleiding van het debat en de ontvangen signalen zijn er gesprekken gevoerd
met alle zorgverzekeraars over omzetplafonds. Die gesprekken hebben het volgende beeld
opgeleverd.
Zorgaanbieders van wijkverpleging en zorgverzekeraars maken in hun contract onderling
afspraken over omzetplafonds, die gelden voor de gehele wijkverpleging of het eerstelijnsverblijf.
Zorg aan palliatief terminale patiënten maakt daar onderdeel van uit, want palliatieve
zorg betreft een specifieke vorm van wijkverpleging. Hoewel er dus omzetplafonds zijn
voor het geheel dat aan zorg wordt geleverd, worden deze omzetplafonds in de praktijk
niet toegepast voor palliatief terminale zorg. De zorgverzekeraars geven aan dat omzetplafonds
nooit een belemmering mogen zijn om juist in palliatief terminale fase patiënten de
zorg te geven die nodig is. Om te voorkomen dat hierover onduidelijkheden bestaan
tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars, vind ik het belangrijk dat hierover in
het AZWA aanvullende afspraken worden gemaakt. Daarbij is mijn inzet dat mensen in
de stervensfase te allen tijde de palliatieve zorg ontvangen die zij nodig hebben
en dat afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars over omzetplafonds hier
op geen enkele wijze een belemmering in vormen.
Met de zorgverzekeraars is ook gesproken over de vraag in hoeverre zij doelmatigheidseisen
stellen. Ook heb ik de vraag van de motie Bushoff6 aan de orde gesteld of doelmatigheidstoetsing een rol speelt bij de palliatieve zorg
en of deze kan worden afgeschaft. Zorgverzekeraars zijn vanuit hun zorgplicht verantwoordelijk
voor goede en tijdige toegang tot zorg voor hun verzekerden.
Zoals aangegeven maken zorgverzekeraars en zorgaanbieders van wijkverpleging onderling
afspraken met als uitgangspunt dat op basis van de principes van passende zorg alle
patiënten die palliatieve zorg nodig hebben goed kunnen worden geholpen. Wel zien
zorgverzekeraars in de praktijk veel variatie in het aantal uren dat wordt geleverd,
bij een vergelijkbare zorgvraag. Het is namelijk ook de taak van de zorgverzekeraar
om de beschikbare personele capaciteit zo goed mogelijk over alle patiënten te verdelen,
zodat iedereen die dat nodig heeft palliatief terminale zorg kan ontvangen.
De in de motie Bushoff7 weergegeven werkwijze van Zilveren Kruis klopt deels. Zorgverzekeraars hebben de
wettelijke taak om doelmatige zorg in te kopen, hiervoor hebben zij enkele sturingselementen
tot hun beschikking. Eén daarvan kan een doelmatigheidsmodel of benchmarksystematiek
zijn. Dit is een instrument dat voor de contractering kan worden ingezet, en dat kan
worden gebruikt om bijvoorbeeld zorgaanbieders te belonen als zij zorg efficiënt organiseren.
Dit betreft dus nadrukkelijk geen instrument voor toetsing op individueel niveau.
Om een goede vergelijking in doelmatigheid te maken kan palliatieve terminale zorg
een onderdeel van het doelmatigheidsmodel voor de zorginkoop zijn. Dit is een individuele
keuze van de zorgverzekeraar. Zilveren Kruis heeft met ingang van dit jaar palliatieve
terminale zorg uit het doelmatigheidsmodel voor de contractering wijkverpleging gehaald.
Het is bekend dat de zorg in de palliatief terminale fase vaak een hoger aantal uren
meebrengt dan reguliere wijkverpleging. Dit had invloed op de uitkomst van het doelmatigheidsmodel
van de gecontracteerde zorgaanbieders. Doordat palliatieve terminale zorg uit het
doelmatigheidsmodel gehaald is, heeft dit geen invloed meer op de doelmatigheidsscore.
Alle zorgverzekeraars hebben mij de verzekering gegeven dat de gemaakte keuze voor
welk type inkoopafspraken met aanbieders wordt gemaakt, deze de individuele en tijdige
levering van palliatieve terminale zorg niet in de weg staat. Met inachtneming van
het bovenstaande ga ik ervan uit de motie Bushoff voldoende te hebben beantwoord.
Er zijn zorgaanbieders die goede afspraken maken met de sociale omgeving van de patiënt
en de zorg leveren die de naasten niet kunnen leveren, maar er zijn ook zorgaanbieders
die de zorg 24 uur per dag leveren. Als gevolg van de personele krapte kan dit er
toe leiden dat de zorg op dat moment voor andere mensen niet of niet tijdig beschikbaar
is. Zorgverzekeraars ervaren dit als een dilemma. Waar zorgverzekeraars op basis van
de verschillen in praktijk hier zelf keuzes in hebben gemaakt, vind ik dat dit niet
een verantwoordelijkheid is die alleen bij de zorgverzekeraars ligt. Het is ook aan
de zorgprofessionals en de zorgaanbieders om met elkaar afspraken te maken welke professionele
zorg en begeleiding er in de thuissituatie geleverd kan worden tegen het licht van
de vergrijzing en een krappe arbeidsmarkt. Dit betekent ook dat het belangrijk is
dat iedereen zich hier dan ook aan committeert ongeacht of de zorg gecontracteerd
is. Ik merk overigens in mijn gesprekken met aanbieders en professionals dat zij dat
ook belangrijk vinden. Zorgverzekeraars hanteren bij het maken van afspraken met zorgaanbieders
verschillende werkwijzen, maar zij hebben mij ervan verzekerd dat de afspraken er
geen belemmering voor vormen dat patiënten te allen tijde de palliatieve zorg kunnen
ontvangen die zij nodig hebben.
Zoals ik al eerder aangegeven heb is het dan wel noodzakelijk dat er in de regio ook
voldoende volwaardige alternatieven voor de zorg zijn die anders in de thuissituatie
geleverd zouden worden, zoals Bijna Thuis Huizen en hospices. Het ziekenhuis vind
ik geen volwaardig alternatief, omdat dit in het algemeen geen omgeving is waar mensen
willen sterven. Daarom is mijn inzet voor het AZWA ook dat de beroepsgroep, zorgaanbieders
en zorgverzekeraars goede afspraken maken over de vraag wanneer palliatief terminale
zorg niet meer verantwoord thuis kan worden georganiseerd. Waarbij het van belang
is dat er volwaardige alternatieven beschikbaar moeten zijn. Hierbij is uitgangspunt
dat de tarieven hiervoor geen belemmering zijn.
Toezegging naar aanleiding van het persbericht van VPTZ
Tijdens het debat van 27 november jl. vroeg uw Kamer aandacht voor het persbericht
van VPTZ waarin staat vermeld de tarieven voor thuiszorgorganisaties in hospices deels
naar beneden worden aangepast, waardoor minder thuiszorg kan worden ingezet. Ik neem
dit signaal serieus en heb ervoor gezorgd dat zorgprofessionals, zorgverzekeraars
en zorgaanbieders met elkaar in gesprek zijn om te bezien wat hier nu precies aan
de hand is en in hoeverre dit een gerichte oplossing vraagt.
De zorg die in hospices en Bijna Thuis Huizen geleverd wordt, draagt bij aan de bovengenoemde
transformatie die we in de zorg moeten realiseren om de zorg voor iedereen toegankelijk
te houden. Dat maakt mij extra bewust van de urgentie van de door VPTZ aangedragen
problemen.
Ook in de brief van de Vaste Commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d.
12 februari 2025 vraagt u aandacht voor een bericht van een verpleegkundige over deze
situatie namelijk «Bijna alle zorgverzekeraars in ons land bezuinigen per 1 januari
2025 op het aantal uren dat een thuiszorgorganisatie kan inzetten in een bijna-thuis-huis.»
Ik spreek mijn waardering uit voor het feit dat een verpleegkundige dit met uw Kamer
heeft gedeeld en dat uw Kamer dit signaal heeft doorgegeven. Zoals gezegd wordt er
overleg gevoerd tussen betrokken partijen over de kwestie in de brief. Ik zal uw Kamer
zo spoedig mogelijk inlichten over de uitkomst van dit overleg. Daarmee beschouw ik
uw brief van 12 februari jl. als beantwoord.
Aangenomen moties tijdens het debat van 27 november 2024
Er zijn naar aanleiding van het debat d.d. 27 november 2024 de hierboven genoemde
moties aangenomen: motie Van der Plas c.s. en motie Joseph. Motie Van der Plas roept
de regering op de NZa een analyse te laten maken van de toegankelijkheid van palliatieve
zorg in relatie tot budgetplafonds en indicatiestelling, en indien daar aanleiding
voor blijkt, deze waar mogelijk op te heffen. Motie Joseph verzoekt de regering via
de NZa zorgverzekeraars te verplichten om structureel de knelpunten in de beschikbaarheid
en kwaliteit van palliatieve zorg en nazorg in beeld te brengen, hierop gerichte acties
te formuleren, deze acties periodiek te evalueren en waar nodig bij te stellen, en
hierover jaarlijks transparant te rapporteren.
Ik voer momenteel gesprekken met de NZa hierover. De uitkomsten van de gesprekken
met de zorgverzekeraars over omzetplafonds neem ik daarin mee.
Regeling van Werkzaamheden van uw Kamer d.d. 4 februari jl.
Tijdens deze regeling van werkzaamheden is door verschillende fracties een reactie
gevraagd van mijn kant op het artikel in Trouw van 29 januari jl. «Niet alle patiënten
mogen thuis sterven, omdat verzekeraars dat te duur vinden.»
Uiteraard betreur ik het zeer dat de patiënt waarover in het artikel geschreven werd,
in het ziekenhuis is overleden en niet thuis zoals zijn uitdrukkelijke wens was. De
betrokken zorgverzekeraar, VGZ, heeft door middel van een persbericht op het artikel
gereageerd.8 In het persbericht geeft VGZ aan dat het niet klopt dat VGZ een verzoek heeft geweigerd
om palliatieve zorg in de thuissituatie te bieden aan deze patiënt, die bij VGZ verzekerd
was. VGZ geeft ook aan dat de betreffende aanbieder dat heeft bevestigd. Ook heb ik
hierover een gesprek gevoerd met VGZ. VGZ gaf daarin aan dat er door de betrokken
zorgaanbieder het beeld werd geschetst dat er een beroep moest worden gedaan op het
omzetplafond. Alleen al vanwege het feit dat zo vroeg in het jaar, januari, een zorgplafond
helemaal niet in zicht kan zijn, gaf volgens VGZ aan dat het beroep daarop onterecht
was. Hieruit leid ik af dat het in Trouw geschetste beeld niet lijkt te kloppen. Dit
neemt niet weg dat ik, zoals hierboven aangegeven, in het AZWA erop inzet om communicatie
tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te versterken zodat dit soort misverstanden
worden voorkomen.
Tot slot
Ik hecht groot belang aan goede palliatieve zorg, juist ook in de stervensfase. In
verschillende regio’s wordt al samengewerkt tussen verpleeghuizen, huisartsen, wijkverpleging,
hospices, ziekenhuizen en netwerken palliatieve zorg om afspraken te maken wat in
een bepaalde regio nodig is om goede palliatieve zorg te leveren. Daar zet ik mij
de komende tijd verder voor in.
Daarnaast ben ik met partijen in gesprek over afspraken over palliatieve zorg in het
AZWA. Daarbij is mijn inzet dat patiënten in de stervensfase te allen tijde de palliatieve
zorg ontvangen die zij nodig hebben. Waarbij afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars
over omzetplafonds hiervoor op geen enkele wijze een belemmering kunnen vormen. Hoewel
dit gesprek nog loopt, zijn partijen het er unaniem over eens dat het belangrijk is
dat palliatieve zorg een vanzelfsprekend onderdeel is van reguliere zorg, goed georganiseerd
is en toegankelijk is voor iedereen die dat nodig heeft. Daarbij vind ik het ook belangrijk
dat in ieder geval afspraken worden gemaakt over de communicatie tussen aanbieders
en verzekeraars over omzetplafonds. Onduidelijkheid over de rol en benutting van de
omzetplafonds mogen zoals gezegd nooit een belemmering vormen voor het leveren van
palliatieve zorg. Daarbij is het ook belangrijk dat goede afspraken worden gemaakt
over de vraag wanneer palliatief terminale zorg niet meer thuis kan worden georganiseerd
en er de beschikking moet zijn over volwaardige alternatieven. Ook kijk ik welke aanscherpingen
op het NPPZ II nog nodig zijn om ons gezamenlijke doel ook echt te realiseren.
En daarnaast wil ik afspraken maken over het verder stimuleren van de inzet van proactieve
zorgplanning. Want het is van belang dat zorgverleners vroegtijdig het gesprek aangaan
met de patiënt over zijn/haar wensen en voorkeuren om te weten wat een patiënt belangrijk
vindt in de laatste fase van het leven.
De toezeggingen gedaan in het debat van 27 november jl. beschouw ik hiermee als afgedaan.
Op de gesprekken die gevoerd worden naar aanleiding van het persbericht van VPTZ kom
ik zo spoedig mogelijk terug evenals op de afdoening van de moties waarin de regering
gevraagd wordt de NZa onderzoek te laten doen. Ook heb ik hiermee een reactie gegeven
op het artikel in Trouw van 29 januari jl. zoals verzocht tijdens uw procedurevergadering
Regeling van Werkzaamheden d.d. 4 februari jl. en op uw verzoek gedaan in uw brief
van 12 februari jl.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V. Maeijer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport