Brief regering : Stages in het mbo, hbo en wo
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 638
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 maart 2025
Stages zijn een cruciaal onderdeel van mbo-, hbo- en vaak ook van wo-opleidingen.
Studenten doen op die manier kennis en ervaring op in de beroepspraktijk, ontwikkelen
zich en leren potentiële werkgevers kennen. Zowel studenten, onderwijsinstellingen
als werkgevers zijn daarom gebaat bij goede stages. Vorig jaar is uw Kamer aan de
hand van onderzoeken geïnformeerd1 over de stand van zaken rondom stages in het mbo, hbo en wo.
Voor alle studenten die stage lopen geldt dat zij een goede praktijkervaring verdienen
op een passende en veilige stageplek, waarbij er sprake is van goede begeleiding.
Daarbij hoort een passende stagevergoeding en onkostenvergoeding, wat de verantwoordelijkheid
is van de sociale partners.
Ik begin deze brief met het delen van de context en inzet op stages. Vervolgens ga
ik in op de motie Ergin c.s.2, met het verzoek te verkennen welke elementen uit het Stagepact mbo3 toegepast zouden kunnen worden op het hbo en wo en een voorstel te doen voor de implementatie.
In dat kader ga ik tevens in op de toezegging4 te verkennen hoe studenten in het hbo en wo (beter) geholpen kunnen worden bij het
zoeken naar stageplekken. Daarna licht ik de ontwikkelingen rondom stagevergoedingen
toe aan de hand van bevindingen uit recente onderzoeken5:
• CBS-onderzoek naar inkomsten uit stages en banen6
• SZW-onderzoek naar afspraken over stages in cao’s7
• Dialogic onderzoek naar de invoering van een minimumstagevergoeding, naar aanleiding
van de motie van de leden Ergin en Stultiens8.
Ik sluit af met mijn reactie op deze onderzoeken en verkenningen en ga in op het vervolg.
Gelet op de verantwoordelijkheid van deze partijen en de voorzichtig positieve beweging
die zichtbaar is, kom ik tot de conclusie dat het nu niet gepast is om via een wettelijke
minimumstagevergoeding passende stagevergoedingen af te dwingen.
Context stages in het mbo en het hbo en wo
De context rondom stages verschilt sterk tussen het mbo, hbo en wo. Dat komt met name
door de mate waarin stages verplicht zijn. In het mbo geldt dat stages voor elke student
een verplicht onderdeel zijn van de opleiding. Dat is in de Wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB) vastgelegd. De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
heeft als zelfstandig bestuursorgaan de wettelijke taak voor het mbo om leerbedrijven
te erkennen en te begeleiden voor stages en leerbanen. In het hbo en wo is de situatie
anders. Hoewel veel hbo- en wo-studenten stage lopen, bijvoorbeeld omdat ze door de
opleiding zijn verplicht, zijn stages binnen deze sectoren niet wettelijk verplicht
en is er dus ook niets over opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW). Ook is er geen overkoepelende organisatie met wettelijke taken rondom
stages in het hbo en wo.
Stagepact mbo en verkenning elementen voor hbo en wo
In 2023 maakte mijn voorganger in het Stagepact mbo9 afspraken met vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen
en studenten om er samen voor te zorgen dat alle studenten een stage of leerbaan krijgen
met de juiste begeleiding en goede randvoorwaarden. Het Stagepact heeft vier doelen:
(1) Verbeteren van stagebegeleiding
(2) Uitbannen van stagediscriminatie
(3) Zorgen voor voldoende stages
(4) Een passende stagevergoeding.
In het mbo is er al een flinke slag gemaakt naar aanleiding van het Stagepact. Zo
heeft de MBO-Raad het kennispunt BPV (Beroepspraktijkvorming) opgericht en investeert
de SBB in het versterken van de leerbedrijven. VNO-NCW/MKB-Nederland maakt werkgevers
bewust van de afspraken uit het Stagepact middels de website checkjestageplek.nl.
Jaarlijks informeer ik uw Kamer over de voortgang van het Stagepact mbo.
Uw Kamer heeft mij middels de motie Ergin c.s.10 verzocht om te verkennen welke elementen van het Stagepact mbo toepasbaar kunnen
zijn op het hbo en wo en te komen met een voorstel voor de implementatie daarvan.
Ik zal op deze motie ingaan aan de hand van de vier doelstellingen (elementen) die
zijn gesteld binnen het Stagepact mbo. Deze kennen grote gelijkenissen met de doelstellingen
binnen het hbo en wo. Waar mogelijk wordt er samengewerkt tussen de sectoren mbo,
hbo en wo en wordt er onderling kennis gedeeld tussen de aanpakken. Tegelijkertijd
verschillen de sectoren en hun aanpak ook wezenlijk op een aantal punten, bijvoorbeeld
in het gebruik van stagematching en de wettelijke rol die SBB heeft in het mbo. Met
betrekking tot stagevergoedingen licht ik verderop in deze brief de huidige stand
van zaken en ontwikkelingen toe. Voor de overige elementen uit het Stagepact mbo zet
ik hieronder uiteen hoe deze in de aanpak van het hbo en wo terugkomen.
Verbeteren van de begeleiding en zorgen voor voldoende stages
Wanneer een student stage loopt als onderdeel van de opleiding is de onderwijsinstelling
verantwoordelijk voor het bieden van adequate begeleiding. Toch laat onderzoek zien
dat studenten in het hbo en wo nog lang niet altijd tevreden zijn over de ontvangen
begeleiding.11 De Vereniging Hogescholen (VH) en VNO-NCW pakken deze verantwoordelijkheid samen
op door afspraken te maken over het verbeteren van stagebegeleiding voor hbo-studenten.
We zien dat sommige studenten in het hbo en wo moeite ervaren bij het vinden van een
geschikte stageplek, ondanks dat het stage-aanbod toereikend genoeg is en er geen
significante tekorten zijn.12 Hierbij kunnen ook identiteitsbepalende kenmerken een rol spelen, zoals bijvoorbeeld
migratieachtergrond, seksuele oriëntatie, religie of met een functiebeperking13. Ik zie het als een taak van het veld om hierover samen met studenten in gesprek
te blijven en te werken aan de verbetering hiervan, bijvoorbeeld door middel van afspraken
tussen VH en VNO-NCW en binnen de aanpak stagediscriminatie, welke hieronder verder
wordt toegelicht.
Tegengaan van stagediscriminatie
In het hbo en wo hebben onderwijsinstellingen, studenten en werkgevers in 2022 de
handen ineengeslagen in het Manifest tegengaan stagediscriminatie.14 Met deze gezamenlijke aanpak is ingezet op een aantal belangrijke zaken, namelijk
het vergroten van het bewustzijn van de impact van stagediscriminatie, het herkennen
van stagediscriminatie, het ontwikkelen van interventies om stagediscriminatie aan
te pakken en de resultaten hiervan te monitoren. ECHO voert het bijbehorend werkprogramma
uit, waarin onder meer via een regionale aanpak nauw samengewerkt wordt met het Lectoraat
Diversiteitsvraagstukken van de Hogeschool Inholland. Binnen de regionale aanpak werken
mbo-, hbo- en wo-instellingen, studenten, gemeenten en werkgevers samen in het tegengaan
van stagediscriminatie. Na de succesvolle Haagse Aanpak, zijn de regio’s Arnhem/Nijmegen,
Eindhoven en Rotterdam gestart en hebben andere regio’s interesse getoond. Deze inzet
komt overeen met de inzet vanuit het Stagepact mbo, terwijl de concrete uitwerking
past bij de sectorspecifieke eigenschappen van het hbo en wo.
Naar aanleiding van de motie Ergin c.s. is de aanpak van het mbo besproken in de Landelijke
werkgroep van het hbo en wo, waarin alle ondertekenaars van het manifest zitten (hogescholen,
universiteiten, studentenorganisaties, werkgevers en de Ministeries van SZW en OCW).
De uitkomst was dat het belangrijk is de verbinding met het mbo te houden, samen te
werken waar mogelijk en te leren van elkaars aanpak. Ook is stilgestaan bij de verschillen
in governance met het mbo en het gebruik van stagematching. Gegeven het ervaren succes
van de partijen in de samenwerking binnen het hbo en wo en de voortgang van het werkprogramma,
werd er nu geen noodzaak gezien om op deze punten aanpassingen te doen naar voorbeeld
van het mbo. Ik sluit mij hierbij aan en zie de afloop van het Manifest eind 2026
als ijkpunt om te kijken hoe we de aanpak in het tegengaan van stagediscriminatie
het beste kunnen borgen in het hbo en wo. Daarin zal ik de lessen uit beide aanpakken
meenemen.
Ontwikkelingen rondom stagevergoedingen
De voortgang van stagevergoedingen monitor ik jaarlijks via onderzoek van het CBS
naar de inkomsten uit stagevergoedingen en onderzoek van SZW naar afspraken over stagevergoedingen
in cao’s. De resultaten van deze onderzoeken zet ik hier uiteen.
CBS-onderzoek naar inkomsten uit stages en banen
Om inzicht te krijgen in de feitelijke inkomsten uit stages, monitort het CBS vanaf
2024 jaarlijks de inkomsten van studenten, inclusief inkomsten uit bijbanen en stages.15 In februari jl. is het tweede onderzoek gepubliceerd, met als peildatum maart 2024.
Ondanks het feit dat deze cijfers niet geheel actueel zijn, is er wel een ontwikkeling
te zien tussen maart 2023 en maart 2024. Er is een voorzichtig positieve trend zichtbaar.
Het aandeel mbo-stagiairs Beroeps Opleidende Leerweg (bol)16 met een stageovereenkomst die een stagevergoeding ontvingen, is van 40,5% naar 42%
toegenomen. Er zijn verschillen tussen sectoren zichtbaar. Zo geeft de sector voedsel,
groen en gastvrijheid het minst vaak een stagevergoeding aan mbo-studenten (25,2%).
In de sector techniek en gebouwde omgeving gebeurt dit juist het vaakst (60,4%). De
hoogte van de stagevergoeding is gestegen. De helft van de mbo-studenten had in 2024
een stagevergoeding boven de € 250 ten opzichte van € 230 in 2023.
De CBS-cijfers geven voor het hbo en wo geen inzicht in wie wel of niet stage loopt
op het peilmoment, waardoor niet te stellen valt hoe vaak hbo- of wo-stagiaires een
stagevergoeding ontvingen. Onderzoek van ResearchNed17 toont echter aan dat de meerderheid van de hbo-studenten (75%) een stagevergoeding
ontving in 2023. Voor de wo-studenten bleek dat 65% te zijn voor de studenten die
een verplichte stage liep en 91% voor de studenten die een facultatieve stage liepen.
Het CBS-onderzoek geeft wel zicht in de hoogte van de vergoeding. De helft van de
hbo-studenten had in 2024 een stagevergoeding boven de € 380 ten opzichte van € 370
in 2023. Voor wo-studenten was dit € 440 in 2024 ten opzichte van € 400 in 2023. De
hoogte van stagevergoedingen voor het mbo is dus het laagst.
SZW-onderzoek naar afspraken over stages in cao’s
In het Stagepact mbo is afgesproken dat studenten een passende stagevergoeding zouden
moeten ontvangen, waarbij minimaal de onkosten worden vergoed. Daarbovenop stimuleert
de overheid de sociale partners afspraken te maken over stagevergoedingen in cao’s.
Deze afspraken moeten gelijk zijn voor mbo-, hbo-, en wo-studenten. Om hierin inzicht
te krijgen, voert het Ministerie van SZW vanaf 2024 jaarlijks onderzoek naar cao’s
uit.18 Het tweede onderzoek, over het jaar 2024, stuur ik met deze brief mee. In cao’s worden
afspraken gemaakt tussen werkgevers en vakbonden over de arbeidsvoorwaarden voor werknemers.
De belangrijkste opbrengsten uit het onderzoek zijn:
• Werkgevers en werknemers maken steeds vaker afspraken over stagevergoedingen in cao’s.
Ten opzichte van 2023 is er in 2024 een toename te zien van 60 cao’s (10%) naar 103
cao’s (17%) met afspraken over stagevergoedingen. Dit betreffen voornamelijk grote
cao’s, circa 48% van de werknemers met een cao valt onder deze afspraken. In 2023
was dit 32%.
• Er zijn grote verschillen tussen sectoren. Zo hebben de sectoren zorg (65%) en horeca
(68%) ruim bovengemiddeld vaak afspraken opgenomen in cao’s, terwijl er in de sectoren
Landbouw, bosbouw, en visserij (8%) en vervoer en opslag (8%) relatief weinig afspraken
zijn gemaakt.
• In 2024 wordt bijna dubbel zo vaak (81 keer) als in 2023 (48 keer) een bedrag voor
stagevergoedingen genoemd in cao’s. De bedragen variëren tussen de € 150 en € 750
waarbij € 400 net als in 2023 het meest voorkomend is.
• In 2024 is er in bijna vier keer zoveel cao’s (39 ten opzichte van 11 in 2023) afgesproken
dat de bedragen gelijk worden getrokken voor alle studenten, ongeacht opleidingsniveau.
• Het aantal afspraken over een onkostenvergoeding is iets toegenomen, maar blijft erg
laag (8%). Een onkostenvergoeding is iets anders dan een stagevergoeding en gaat om
de kosten die een student moet maken om stage te kunnen lopen, zoals reiskosten en
een VOG. In het Stagepact mbo is afgesproken dat deze onkosten vergoed dienen te worden.
Dialogic onderzoek invoering minimumstagevergoeding
Begin 2024 heeft de voormalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer
toegezegd een onderzoek uit te laten voeren naar de invoering van een wettelijke minimumstagevergoeding.
Onderzoeksbureau Dialogic heeft een onderzoek uitgevoerd naar de voor- en nadelen
van de invoering van een minimumstagevergoeding, op welke manier het ingevoerd kan
worden en met welke kosten en uitvoeringsconsequenties dit gepaard gaat. Het onderzoek
is gedaan door middel van een deskstudie, internationale vergelijking en interviews
met sociale partners, onderwijsinstellingen, studenten en uitvoerende partijen. Dit
onderzoek is eind 2024 opgeleverd en stuur ik uw Kamer met deze brief mee. Overkoepelend
geeft het onderzoek inzicht in de verschillende perspectieven en mogelijke effecten
van een wettelijk minimumstagevergoeding. De onderzoekers laten daarbij zien dat er
geen sluitende conclusies kunnen worden getrokken als het gaat om een wettelijke minimumstagevergoeding,
omdat de waarschijnlijkheid en omvang van de verwachte effecten niet of moeilijk te
kwantificeren zijn. Ik licht de resultaten van het onderzoek verder toe aan de hand
van de drie belangrijkste onderwerpen.
Voor- en nadelen van een minimumstagevergoeding
In het onderzoek worden mogelijke positieve en negatieve effecten van een minimumstagevergoeding
getoetst. In interviews wordt genoemd dat de financiële positie, motivatie en schoolresultaten
van stagiairs kunnen verbeteren door een stagevergoeding. Ook zouden stagiairs meer
rust en energie kunnen krijgen, omdat zij minder zouden hoeven te werken naast de
stage. De onderzoekers zeggen hierover dat een positief effect op de inkomenspositie
van studenten aannemelijk is, omdat een deel van de stagiairs nu geen stagevergoeding
ontvangt. Ze hebben echter niet kunnen vaststellen of de inkomenspositie van stagiairs
nu een probleem is en in hoeverre een stagevergoeding dit zou verbeteren. Onderzoek
van het Nibud19 laat weliswaar zien dat 90% van de studenten (goed) rond kan komen, maar laat niet
apart de mogelijke verschillen zien tussen zij die wel en niet stage lopen. Ook is
volgens het onderzoek niet vast te stellen of een stagevergoeding leidt tot minder
kansenongelijkheid en of een stagevergoeding daadwerkelijk leidt tot hoger studiesucces
of hogere motivatie van stagiairs.
Uit het onderzoek komt tevens naar voren dat het risico bestaat dat de invoering van
een wettelijke minimumstagevergoeding zou kunnen leiden tot minder stageplekken, omdat
sommige stagebedrijven hogere kosten zouden maken. Naar verwachting zal dit vooral
effect hebben op het stage-aanbod vanuit kleine bedrijven, zelfstandigen en bedrijven
in sectoren waar nu weinig stagevergoedingen worden gegeven. Ook is de verwachting
dat eerstejaars studenten en mbo-studenten, in het bijzonder entree en niveau 2, moeilijker
een stageplek kunnen krijgen. De grootte van het mogelijke effect op het aantal stageplekken
is niet goed vast te stellen. Internationale vergelijking laat ook wisselende beelden
zien. Waar in Duitsland het aantal stageplekken verminderde na invoering van een minimumstagevergoeding,
nam deze in Frankrijk juist toe. Deze groei hing voornamelijk samen met het brede
gebruik van stages in het voortgezet onderwijs en hbo/wo.
Hoogte passende stagevergoeding
Het vaststellen van de hoogte van een passende stagevergoeding kan op verschillende
manieren. In het onderzoek worden meerdere mogelijkheden voor een invulling van een
passende vergoeding genoemd. De onderzoekers noemen als optie om een vergoeding te
hanteren die hoog genoeg zou zijn om in de vaste lasten te voorzien, wat voor mbo-studenten
gemiddeld € 601 en voor hbo- en wo-studenten gemiddeld € 1.020 per maand is.20 Oudere studenten en uitwonende studenten geven gemiddeld meer uit per maand. Daarnaast
wordt genoemd dat de hoogte van de vergoeding gebaseerd zou kunnen worden op de uitgevoerde
werkzaamheden. In stages staat echter het leren voorop, en niet de productieve bijdrage.
Het huidige mediaanbedrag van uitgekeerde stagevergoedingen is € 350–€ 400. Dit is
vergelijkbaar met de regelgeving in Frankrijk, waar 15% van het minimumloon wordt
gehanteerd.
Invoering minimum stagevergoeding
Er zijn verschillende manieren onderzocht om een passende stagevergoeding te realiseren.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat een wettelijke minimumstagevergoeding het
meest effectief is ten opzichte van afspraken vastleggen in cao’s of in het erkenningsreglement
van SBB. De verantwoordelijkheid van de inhoud van een cao ligt bij de cao-partijen.
Het maken van stageafspraken via cao’s is daarmee afhankelijk van de bereidheid van
cao-partijen om dergelijke afspraken te maken. Daarnaast valt 71,8%21 van de werknemers onder een cao. Bij afspraken in cao’s is er daardoor geen algehele
dekking mogelijk. Er is echter wel te zien dat er afspraken over stagevergoedingen
gemaakt worden in cao’s en dat werkgevers deze toepassen in de praktijk. Afspraken
vastleggen in het erkenningsreglement van SBB kan effectief zijn, omdat SBB erkenningen
van leerbedrijven kan intrekken, maar dat geldt alleen voor het mbo. Een verplichting
hierin zou dus niet gelden voor het hbo en wo. In het onderzoek wordt verder aangegeven
dat een wettelijke invoering het meest logisch zou passen in onderwijswetgeving (in
plaats van in arbeidswetgeving), omdat er bij stages geen sprake is van een arbeidsovereenkomst
en stages een onderdeel zijn van de opleiding.
Verdere verkenning uitvoering
Het onderzoek geeft door het verkennende karakter beperkt zicht op de haalbaarheid,
uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en gevolgen van een wettelijk minimumstagevergoeding.
Om uw Kamer goed te kunnen informeren over de mogelijkheden van een wettelijk minimumstagevergoeding
heb ik, aanvullend op het onderzoek, de mogelijkheden daartoe verder verkend. Dit
geeft een scherper beeld van de mogelijkheden en uitdagingen.
Onderwijswetgeving
De Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) bepaalt dat een stage (beroepspraktijkvorming)
voor iedere beroepsleiding een vast onderdeel is. Dit brengt met zich mee dat een
mogelijke grondslag voor een wettelijke minimumstagevergoeding in de WEB zou kunnen
worden ingeregeld. In tegenstelling tot de WEB worden stages voor het hbo en wo niet
in de WHW bepaald. Een eventuele nieuwe bepaling in de WHW zou dan alleen toepasbaar
zijn op stages die vanuit de opleiding als verplicht worden aangemerkt. Deze gelden
dan niet voor het grote aandeel facultatieve stages in het hbo en wo en daarmee is
de wetgeving niet van toepassing op alle stages.
Daarnaast richt onderwijswetgeving zich op onderwijsinstellingen en niet op leerbedrijven,
terwijl leerbedrijven, en niet onderwijsinstellingen, gaan over het vaststellen van
de hoogte van een stagevergoeding. Het ligt daarom niet voor de hand om een wettelijke
minimumstagevergoeding in de onderwijswetgeving te regelen. De Inspectie van het Onderwijs
(IvhO) voert zowel in het mbo als in het hbo en wo toezicht uit op de naleving van
onderwijswetgeving (WEB en WHW). In het mbo voert de IvhO ook toezicht uit op de kwaliteit
van het onderwijs op de instellingen, waaronder de kwaliteit van stages. In beide
situaties (mbo, hbo en wo) gaat het om toezicht op de onderwijsinstellingen. De IvhO
heeft geen bevoegdheid om toezicht uit te oefenen op leerbedrijven. Bij een wettelijke
minimumstagevergoeding geldt dat de IvhO enkel bevoegd is toezicht te houden op naleving
van het betreffende wettelijke voorschrift als dit de onderwijsinstelling verantwoordelijk
zou maken voor het toekennen van de vergoedingen. Niet als het gaat om een verplichting
voor de leerbedrijven. Leerbedrijven staan vanuit de arbeidswetgeving onder het toezicht
van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA). De NLA voert toezicht uit op arbeidswetgeving
en kan toezicht uitoefenen op bedrijven voor de naleving van arbeidswetten (zoals
de wetten minimumloon en minimumvakantiebijslag). Zij kijkt naar het onderscheid tussen
arbeid en stages in verband met verkapte dienstverbanden en het recht op minimumloon
indien sprake is van een arbeidsovereenkomst. Er zijn op dit moment geen bepalingen
met betrekking tot stages in arbeidswetgeving. Stages vallen niet onder arbeidswetgeving,
omdat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar een stageovereenkomst. Het
ligt daarom niet voor de hand om wetgeving rondom stages onder te brengen bij arbeidswetgeving.
Erkenningsregeling SBB
De voorwaarde voor een minimumstagevergoeding zou ook in de Regeling erkenning leerbedrijven
SBB opgenomen kunnen worden. Deze regeling heeft echter alleen betrekking op het mbo
(en vmbo/pro-vso) en niet op de stages in het hbo en wo. SBB hanteert de regeling
bij het erkennen van bedrijven. De regeling bevat onder andere de criteria waar een
bedrijf aan moet voldoen om erkend te kunnen worden als leerbedrijf. Het gaat hierbij
om de kwaliteit van de leeromgeving en niet over de rechten en verplichtingen tussen
student en leerbedrijf. Dat wordt in een aparte overeenkomst vastgelegd. SBB houdt
toezicht op naleving van de erkenningsvoorwaarden en kan de erkenning van leerbedrijven
intrekken als deze niet meer aan de voorwaarden voldoen. SBB heeft geen rol om na
te gaan of bedrijven een stagevergoeding geven aan studenten. Als de verplichting
tot het geven van een stagevergoeding opgenomen wordt in de erkenningsregeling heeft
dit verstrekkende gevolgen voor de taken en bevoegdheden van SBB en voor de leerbedrijven
in het mbo.
Financiële gevolgen
Het risico bestaat dat werkgevers bij een wettelijke verplichting een financiële compensatie
wensen van de Rijksoverheid voor de toenemende kosten. Het uitgangspunt is echter
dat de werkgever zelf verantwoordelijk is en daarom uit eigen middelen voorziet in
de financiële kosten van stagevergoedingen. De werkgevers die nu al stagevergoedingen
betalen, ontvangen daarvoor geen aanvullende bijdrage van het Rijk. Bij invoering
van een wettelijke verplichting kunnen wel financiële gevolgen optreden in de uitvoeringskosten
bij de uitvoering van de wetgeving en toezicht en handhaving.
Vervolg: inzet op stages en stagevergoedingen
De ambitie rondom stages is helder: elke student verdient een passende en veilige
stageplek, waarbij er sprake is van goede begeleiding en een passende stagevergoeding.
De ontwikkelingen op het gebied van stages laten een wisselend beeld zien. Ik zie
dat met het Stagepact mbo vertegenwoordigers van bedrijfsleven, onderwijs, studenten
en overheid zich inzetten voor goede stages. Ook in het hbo en wo ondernemen veel
partijen, zoals onderwijsinstellingen en jongerenorganisaties, actie om stages te
verbeteren. Zo trekken VH en VNO-NCW samen op om hierover afspraken te maken en zijn
er de afspraken in het Manifest tegengaan stagediscriminatie. De verantwoordelijkheid
op thema’s zoals stage-aanbod, begeleiding en stagediscriminatie wordt dus opgepakt.
Het is belangrijk dat we van elkaar blijven leren rondom deze thema’s en daarom monitor
en evalueer ik de voortgang en ontwikkelingen van het Stagepact mbo en het Manifest
tegengaan stagediscriminatie in het hbo en wo.
Ik vind de voortgang met betrekking tot stagevergoedingen echter niet genoeg. Sociale
partners maken vaker afspraken over stagevergoedingen in cao’s en trekken deze vaker
gelijk voor het mbo, hbo en wo. Maar er is nog geen sterke stijging zichtbaar in het
aandeel ontvangen stagevergoedingen en de verschillen tussen vergoedingen voor mbo-,
hbo- en wo-studenten zijn te groot. We zijn er dus nog niet en er moet een flinke
stap bij om tot een passende stagevergoeding voor iedere student te komen. Met name
in het mbo, waar stages verplicht onderdeel zijn van de opleiding, kan het niet zo
zijn dat studenten geen stagevergoeding ontvangen. Zeker omdat juist deze studenten
zo vitaal zijn voor onze maatschappij. Daarnaast kunnen sommige studenten het zich
minder permitteren om onbetaald stage te lopen. Een stage mag geen belemmering vormen
voor de opleiding, door financiële stress of minder tijd voor een bijbaan. Een passende
stagevergoeding voor elke student kan bijdragen aan kansengelijkheid tussen studenten.
Alle studenten verdienen een goede start op de arbeidsmarkt.
Ik roep de sociale partners op om afspraken over stagevergoedingen te maken in cao’s,
waar dit nog niet in is opgenomen, en ik roep werkgevers op om passende en gelijke
stagevergoedingen te geven aan hun stagiairs. Ik verwacht dat werkgevers en werknemers
hun verantwoordelijkheid nemen. Ik houd partijen aan de afspraken uit het Stagepact
mbo en zal hen hier ook blijvend op aanspreken. Daarbij kunnen onderwijsinstellingen
hun verantwoordelijkheid nemen door studenten te helpen in de gesprekken met hun stageplekken
en door afspraken met leerbedrijven te maken over stagevergoedingen. Enkele onderwijsinstellingen
doen dit al en zijn een goed voorbeeld voor andere onderwijsinstellingen. Ze kunnen
daarbij gebruikmaken van de voorbeeldstagecontracten opgesteld door Universiteiten
van Nederland (UNL)22 of studentenorganisatie ISO en CNV Jongeren23. Daarnaast zal ik met VH en VNO-NCW in gesprek gaan over hun verantwoordelijkheid
rondom passende stagevergoedingen voor hbo-studenten en de mogelijkheid om deze mee
te nemen in hun afspraken.
Gelet op de verantwoordelijkheid van deze partijen en de extra stappen die nog door
hen genomen moeten worden, kom ik tot de conclusie dat het nu niet gepast is om via
een wettelijke minimumstagevergoeding passende stagevergoedingen af te dwingen. Ik
blijf mij actief inzetten voor een passende stagevergoeding voor alle studenten en
houd de voortgang hiervan in de gaten middels de jaarlijkse monitoring van het cao-onderzoek
van SZW en het CBS-onderzoek. Daarnaast informeer ik uw Kamer jaarlijks over de voortgang
van het Stagepact mbo, tegelijk met de werkagenda mbo. Bij achterblijvende ontwikkelingen,
maak ik deze afweging opnieuw aan het einde van het Stagepact mbo in 2027.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap