Brief regering : Verzamelbrief pensioenonderwerpen voorjaar 2025
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 682
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 maart 2025
Met deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal pensioenonderwerpen. Aan de orde
komen het onderzoek pensioencriteria in aanbestedingen en de stand van zaken betreffende
diversiteit in pensioenfondsbesturen. Tevens maak ik hierbij van de gelegenheid gebruik
om u te informeren over de gevolgen van de vertraging van de behandeling wetsvoorstel
verlenging pensioentransitie.
1. Onderzoek pensioencriteria in aanbestedingen
In de motie van de leden Van Beukering-Huijbregts (D66) en Nijboer (PvdA) is de regering
verzocht om ervoor te zorgen dat alle werknemers van een opdracht die door de overheid
is aan- of uitbesteed aan een externe onderneming vanaf 1 juli 2023 in voldoende mate
pensioen opbouwen.1 Mijn ambtsvoorganger heeft de motie geïnterpreteerd als een verzoek om te onderzoeken
in hoeverre het juridisch mogelijk is dat er bij de aanbesteding een pensioenregeling
wordt vereist. Een dergelijke eis is ook een van de onderdelen van het aanvalsplan
Witte vlek van de Stichting van de Arbeid.2
Naar aanleiding van de motie heeft mr. M.C. Pinto van DLVP Advocaten in opdracht de
Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken (EZ) de
mogelijkheden onderzocht voor het opnemen van pensioen als voorwaarde dan wel criterium
in aanbestedingsprocedures. Hierbij informeer ik uw Kamer over de strekking van zijn
rapport en het vervolg dat ik eraan geef. Het rapport ontvangt u als bijlage bij deze
brief (zie bijlage 1).
Doel van de motie is om het aantal werknemers zonder pensioenopbouw te reduceren.
Ik onderschrijf het belang van een dergelijke reductie. Uit het onderzoek blijkt dat
het voor aanbestedende diensten nu reeds mogelijk is om een voorwaarde te stellen
dat pensioen wordt opgebouwd voor zover het gaat om ondernemingen die onder een verplichtstelling
vallen en dus al verplicht zijn om een pensioenregeling voor hun werknemers te hebben.3
Om echter alle aanbestedende diensten te verplichten pensioenvoorwaarden te stellen als uitsluitingsgrond of uitsluitingsvoorwaarde, zowel
in sectoren waarvoor een verplichtstelling geldt als in sectoren waarvoor geen verplichtstelling
geldt, is aanvullende wetgeving noodzakelijk. Deze wetgeving moet in overeenstemming
zijn met de, uit het Unierecht voortvloeiende, aanbestedingsrechtelijke beginselen
waaronder non-discriminatie en proportionaliteit.
Voor zover de uit de wetgeving voortvloeiende verplichting betrekking heeft op sectoren
waarvoor een verplichtstelling geldt, lijkt aan die eisen eerder voldaan. Tegelijkertijd
zal in die sectoren een dergelijke verplichting niet leiden tot een significante bijdrage
aan de reductiedoelstelling. Immers, deze bedrijven zijn op grond van de verplichtstelling
al gehouden om pensioen op te bouwen voor hun werknemers. Voor zover de uit de wetgeving
voortvloeiende verplichting betrekking heeft op sectoren waarvoor geen verplichtstelling
geldt, zal deze niet snel aan het proportionaliteitsvereiste voldoen. Om aan het proportionaliteitsvereiste
te voldoen, moet een dergelijke verplichting worden beperkt tot de pensioenopbouw
voor de duur van de opdracht en alleen tot de werknemers die betrokken zijn bij de
opdracht. Daarbij rijst de vraag wat de meerwaarde van een dergelijke verplichting
is, omdat de duur en de omvang van de pensioenregeling beperkt blijft. Aanvullende
wetgeving zal daarom naar verwachting slechts marginaal kunnen bijdragen aan de reductiedoelstelling.
Daarnaast moet meegewogen worden dat de administratieve lasten voor uit- en aanbestedende
(decentrale) overheden toe zouden nemen, omdat deze partijen de pensioenregelingen
van inschrijvers zouden moeten toetsen, terwijl zij hiertoe beperkte mogelijkheden
hebben. Op basis van het bovenstaande concludeer ik dat het introduceren van wetgeving
om te verplichten dat aanbestedende diensten bij opdrachten die betrekking hebben
op sectoren waarin geen verplichtstelling geldt pensioenvoorwaarden opnemen, niet
doelmatig en doeltreffend is.
Ik heb samen met de sociale partners in de afgelopen jaren verschillende andere maatregelen
genomen die bijdragen aan de reducering van het aantal werknemers zonder pensioenopbouw.
Afgelopen periode liep een campagne gericht op werkgevers die nog geen pensioenregeling
voor hun werknemers getroffen hebben. In de campagne worden deze werkgevers aangespoord
het gesprek hierover aan te gaan met hun werknemers en worden concrete voorbeelden
gedeeld van pensioenlasten.
Na de zomer van 2025 zullen de CBS-cijfers over 2023 gepubliceerd worden over de hoogte
van het aantal werknemers zonder pensioenopbouw. De effecten van het laten vervallen
van de wachttijd tot toetreding van een pensioenregeling voor uitzendkrachten zullen
in deze cijfers zichtbaar worden. Hiermee kan een recenter beeld geschetst worden
van de stand van zaken.
Pensioen in de tweede pijler is een arbeidsvoorwaarde. Dit betekent dat hieraan invulling
wordt gegeven door de sociale partners. Het kabinet blijft zich samen met de Stichting
van de Arbeid inspannen om de reductiedoelstelling in 2028 te behalen. In dat verband
zal het CBS na de zomer 2025 nieuwe cijfers publiceren, en wordt in 2026 tussentijds
geëvalueerd in hoeverre de genomen maatregelen effect hebben gesorteerd. Hierover
wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
2. Diversiteit in pensioenfondsbesturen
Pensioenen zijn er voor alle deelnemers. Voor mensen van alle leeftijden, voor alle
actieve en gewezen deelnemers en gepensioneerden. Gemengde, divers samengestelde pensioenfondsbesturen
kunnen tot betere besluitvorming leiden. De pensioensector heeft zichzelf diversiteitsnormen
opgelegd om de diversiteit in pensioenfondsbesturen te verbeteren, en pensioenfondsen
te stimuleren om structureel na te denken over diversiteitsbeleid.4In deze paragraaf informeer ik u over de nieuwe cijfers met betrekking tot de samenstelling
van pensioenfondsbesturen, in navolging van de motie Van Weyenberg c.s.5
De Nalevingsrapportage Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen
Eén van de normen die de pensioensector zichzelf heeft opgelegd voor diversiteit in
pensioenfondsbesturen is dat ten aanzien van leeftijdsdiversiteit geldt dat er tenminste
één persoon zitting heeft in de pensioenfondsorganen die jonger is dan 40 jaar. Ten
aanzien van genderdiversiteit geldt als minimum dat er variatie is in geslacht of
genderidentiteit. De Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen monitort de uitvoering
van de code. Uit de analyse over 2023 blijkt dat de cijfers rondom diversiteit licht
zijn gestegen.6 In tabel 1 wordt de ontwikkeling in de periode 2017–2023 weergegeven. Het is goed
om te zien dat diversiteit in de pensioensector toeneemt.Naast inspanningen van mijn
ministerie bij onder andere het ondersteunen van PensioenLab, onderstreep ik het belang
van initiatieven vanuit de sector zoals de Taskforce Diversiteit, Gelijkwaardigheid
en Inclusie.
Tabel 1: Samenstelling pensioenfondsbesturen
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Vrouw(en) in bestuur
64%
72%
74%
81%
81%
81%
84%
Jongere(n) in bestuur
38%
45%
46%
39%
36%
37%
40%
Vrouw(en) en jongere(n) in bestuur
*
36%
38%
33%
33%
33%
36%
Geen vrouw en geen jongere in bestuur
28%
19%
17%
13%
16%
16%
12%
Vacatures
Bij het invullen van vacatures is het uiteraard van belang om te kijken naar de competenties
en expertise die binnen het bestuur nodig zijn, zeker in het kader van de pensioentransitie.
Dat neemt niet weg dat het invullen van vacatures een manier is om meer diversiteit
in het bestuur te brengen. Ook kan het van belang zijn om de vacatures openbaar te
maken, juist zodat er voldoende mogelijkheid bestaat dat een geschikte kandidaat zich
meldt. Bij 115 pensioenfondsen werden bestuurders benoemd. 42 pensioenfondsen binnen
deze groep voldoen aan de diversiteitseisen in het pensioenfondsbestuur. De overige
73 voldeden hier nog niet (geheel) aan. Tabel 2 geeft aan in hoeverre deze besturen
door de benoeming(en) in 2022 meer divers zijn geworden.
Tabel 2: Benoemingen pensioenfondsbesturen in 2022
Aantal pensioenfondsen met benoemingen (%) in 2023
Benoemingen van vrouwen in besturen zonder vrouw
2 van de 5 fondsen hebben een vrouw benoemd (40%).
Benoemingen van jongeren in besturen zonder jongere
8 van de 53 fondsen hebben een jongere benoemd (15%).
Benoemingen binnen besturen zonder vrouw en zonder jongere
1 van de 15 fondsen heeft een jongere vrouw (<40 jaar) benoemd (7%).
4 van de 15 fondsen heeft een oudere vrouw (>40 jaar) benoemd (27%).
2 van de 15 fondsen heeft een jongere man (<40 jaar benoemd) (13%).
8 van de 15 fondsen hebben een oudere man (>40 jaar) benoemd (53%).
3. Gevolgen vertraging van de behandeling wetsvoorstel verlenging pensioentransitie
Het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie (36 578) is op 20 juni 2024 bij de Tweede Kamer aangeboden. Met het wetsvoorstel verlenging
pensioentransitie worden de transitiedata, waaronder de uiterste transitiedatum, uit
de Wtp gehaald en overgeheveld naar een AMvB. Dit wetsvoorstel is voortgekomen uit
de Wtp-behandeling in de Eerste Kamer, en biedt meer ruimte aan de uitvoering (T03632)7. Met de indiening van het amendement Joseph c.s. over het invoeren van een goedkeuringsrecht
bij interne waardeoverdracht van pensioenen, is de behandeling van het wetsvoorstel
uitgesteld. Het onderliggende besluit, waar de tussenliggende mijlpaal van de indiening
van het implementatieplan wordt gedynamiseerd mede op advies van de regeringscommissaris
transitie pensioenen, wordt in het kader van de voorhangprocedure betrokken bij de
parlementaire behandeling van de wet. De tussenliggende wettelijke mijlpaal van 1 juli
2025 nadert echter voor pensioenuitvoerders. De langere duur van de parlementaire
behandeling, leidt daarmee op korte termijn tot twee uitvoeringsproblemen:
1. De dynamisering van de inleverdatum van het implementatieplan kan niet op tijd worden
gerealiseerd, waardoor de werklast in de sector niet beter gespreid kan worden.
2. Fondsen die vanwege de aangekondigde dynamisering besloten hebben om hun implementatieplan
later dan 1 juli 2025 in te leveren bij de toezichthouder, kunnen geen gebruik maken
van het transitie-ftk waarin versoepelde indexatieregels mogelijk zijn voor fondsen
die willen invaren.
Het niet dynamiseren van de inleverdatum van het implementatieplan heeft grote gevolgen
voor de werkdruk in de sector. Dit zorgt voor een onnodige piekbelasting op 1 juli
2025. Uit de voortgangsrapportage monitoring Wtp – winter 2025 en de DNB sectorbeelden
Q4 2024 blijkt dat 62 pensioenfondsen een voorgenomen invaardatum hebben ná 1 juli
2026.8
De naderende uitvoeringsproblemen voor de sector als gevolg van de vertraging van
de wetsbehandeling zouden de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kunnen
belasten. Om deze reden ga ik de artikelen die zien op de dynamisering van de inleverdatum
van het implementatie- en communicatieplan in een aparte AMvB onderbrengen en niet
langer in het onderliggende besluit bij het wetsvoorstel verlenging van de transitieperiode
naar het nieuwe pensioenstelsel.9 Pensioenfondsen die ná 1 juli 2026 invaren kunnen hierdoor gebruikmaken van de dynamisering
en hun implementatieplan uiterlijk 12 maanden voor het invaarmoment indienen. In dit
besluit wordt aanvullend geëxpliciteerd dat de transitie-informatie uiterlijk één
maand voor het invaarmoment moet worden verstrekt, om duidelijkheid te geven aan de
sector en zo de zorgvuldige transitie te borgen.
Aanvullend zal ik in dit nieuwe besluit ook een versoepeling van de indexatieregels
opnemen voor fondsen die voornemens zijn om in te varen. Dit is in lijn met eerder
geldende indexatie-AMvB’s. Hierdoor kunnen pensioenfondsen die gebruik willen maken
van de dynamisering, gebruik blijven maken van de versoepelde indexatieregels uit
het transitie-ftk. Zonder deze toevoeging in het besluit, zouden fondsen die geen
implementatieplan hebben ingediend vóór 1 juli 2025, geen overbruggingsplan in kunnen
dienen voor de jaren 2025 en 2026 en daardoor geen gebruik kunnen maken van het transitie-ftk
ten dienste van hun deelnemers. Het is wenselijk om een dergelijke situatie te voorkomen.
Een voorspelbaar wettelijk kader biedt duidelijkheid aan deelnemers en uitvoerende
partijen. De planning is om dit besluit uiterlijk begin april aan te bieden aan de
Raad van State. Het zal op dat moment ook te raadplegen zijn via de website van de
Wetgevingskalender. De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit besluit zal uiterlijk
op 1 juli 2025 zijn. Dit besluit biedt daarmee duidelijkheid aan de uitvoerende partijen
en toezichthouders en draagt bij aan een zorgvuldige parlementaire behandeling van
de wet.
Gevolgen voor ontwerpbesluit transitietermijnen
De dynamisering en de verduidelijking dat de transitie-informatie uiterlijk één maand
voor het invaarmoment moet worden verstrekt waren al opgenomen in het ontwerpbesluit
transitietermijnen, het besluit dat hoort bij het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie.
Dit besluit ligt op dit moment in voorhang bij de Tweede Kamer. Zoals hiervoor beschreven,
worden deze onderdelen overgeheveld naar een apart besluit. De Pensioenwet biedt daar
al een grondslag voor waar geen voorhangprocedure voor geldt en waarmee dus niet gewacht
hoeft te worden tot het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie door beide Kamers
is aanvaard.10 Het ontwerpbesluit transitietermijnen zal worden aangepast zodat het weer spoort
met dit aparte besluit. Een gewijzigde versie van dit ontwerpbesluit zal in het kader
van de voorhang met de Tweede en Eerste Kamer worden gedeeld.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid