Brief regering : Schriftelijke appreciatie van de amendementen bij het wetsvoorstel ter implementatie herziene kennismigrantenrichtlijn (Kamerstuk 36332)
36 332 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PbEU 2021, L 382/1)
Nr. 34 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ASIEL EN MIGRATIE
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2025
Hierbij bied ik u aan de schriftelijke appreciatie van de amendementen bij het wetsvoorstel
                  ter implementatie herziene kennismigrantenrichtlijn.
               
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst
Appreciatie amendementen bij het wetsvoorstel ter implementatie Europese Blauwe Kaart
               
Op 12 en 19 februari jl. vond plenair debat plaats over de wijziging van de Vreemdelingenwet
                  2000 in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2021/1883 (hierna de Richtlijn),
                  ook bekend als de Europese blauwe kaart (hierna: de blauwe kaart). Naar aanleiding
                  van dit debat hebben lid Omtzigt c.s. en leden Ceder en Van Nispen een aantal amendementen
                  ingediend. Ik heb toegezegd om voorafgaand aan de voortzetting van het debat een schriftelijke
                  appreciatie van deze amendementen te geven. Dat doe ik, mede namens de Minister van
                  Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met deze brief.
               
Laat ik allereerst benadrukken dat ik gehoor geef aan de oproep die ten grondslag
                  ligt aan deze amendementen, om te komen tot een selectiever en gerichter kennismigratiebeleid.
                  Het kabinet wil toewerken naar een sociale, hoogwaardige en innovatieve economie.
                  En we gaan gerichter en selectiever arbeidsmigratiebeleid voeren. Dit vergt scherpe
                  keuzes. Welke dat zijn, wordt momenteel onderzocht in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
                  Arbeidsmigratie (IBO) en SER-adviestraject. Zodat het kabinet gericht en weloverwogen
                  keuzes kan maken voor het arbeidsmigratiebeleid, inclusief kennismigratie.
               
Parallel aan deze trajecten onderzoek ik samen met de Ministers van Sociale Zaken
                  en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken (EZ) de effectiviteit en uitvoerbaarheid
                  van verschillende varianten om de eisen van de nationale kennismigrantenregeling te
                  verhogen of aan te passen. Dit is nodig om te zorgen dat de regeling beter wordt toegespitst
                  op kennismigranten die echt nodig zijn voor onze kenniseconomie en om misbruik te
                  voorkomen. Daarbij is oog voor de samenhang met andere verblijfsregelingen, in het
                  bijzonder de blauwe kaart. De nationale kennismigrantenregeling en de blauwe kaart
                  zijn door dezelfde doelgroep te gebruiken. Bij de blauwe kaart gaat het om een beperkt
                  aantal aanvragen per jaar. Ook om waterbedeffecten te voorkomen zullen deze in samenhang
                  worden bezien. Hierover wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd. Daarnaast wijs
                  ik op mijn brief van 8 november 2024, mede namens de Ministers van EZ en SZW.1  Hierin staan voornemens om uitleenconstructies van kennismigranten in te perken,
                  met als doel dat de kennismigrant in dienst komt van de werkgever (erkend referent)
                  zelf en misbruik tegen wordt gegaan. De regeling wordt momenteel uitgewerkt. Misstanden
                  zijn wat het kabinet betreft volstrekt onacceptabel en moeten worden aangepakt.
               
Voorts constateer ik dat uw Kamer veel vragen heeft over, of naar aanleiding van,
                  de implementatie van de Richtlijn. Het voorliggende wetsvoorstel betreft, zoals u
                  weet, enkel de beslistermijnen die dwingend volgen uit de Richtlijn. De Richtlijn
                  is reeds grotendeels met een algemene maatregel van bestuur geïmplementeerd en in
                  werking getreden (Staatsblad 2024, 150). Ik hecht er daarom aan om hierover een nadere toelichting te geven, voordat ik
                  overga tot de appreciatie van elk amendement afzonderlijk. Zo hoop ik onder meer te
                  verhelderen waarom ik amendementen die ik inhoudelijk goed kan volgen omwille van
                  de wetssystematiek toch moet ontraden. Ik wil u in overweging geven die amendementen
                  in te trekken en als moties in te dienen. De implementatie van de Richtlijn kan dan
                  alsnog spoedig en ordentelijk worden afgerond. Daarnaast wil ik voortvarend met de
                  aangenomen moties aan de slag. Ik zal samen met de Ministers van SZW en EZ onderzoeken
                  of de aangenomen moties in een nieuwe amvb verwerkt kunnen worden. Dit zal ik dan
                  samen nemen met de aanscherping van de kennismigrantenregeling, en uw Kamer dus voor
                  de zomer nader te informeren.
               
De door Lid Omtzigt verzochte lijst treft u, tot slot, aan in de bijlage. Deze reeds
                  bij de wijzigingsamvb van 3 juni 20242 gevoegde transponeringstabel geeft op dit moment het beste overzicht van de bij de
                  implementatie gemaakte keuzes. Dit doet er overigens niet aan af dat uit het vervolg
                  van deze brief zal blijken dat ik opensta voor verdere aanscherpingen.
               
Delegatie van regelgevende bevoegdheid
De wijzigingsamvb van 3 juni 2024, die op 12 juni 2024 in werking is getreden en onder
                  verantwoordelijkheid van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
                  en Minister van SZW tot stand is gebracht, bevatte inhoudelijke aanpassingen van het
                  Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022
                  en daarnaast enkele kleinere aanpassingen van het Besluit inburgering 2021 en het
                  Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie. Omdat het
                  Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 onder de verantwoordelijkheid viel
                  (en valt) van de Minister van SZW, is de wijzigingsamvb mede voorgedragen en medeondertekend
                  door de (toenmalige) Minister van SZW.
               
Dat de implementatie van de Richtlijn grotendeels is geschied bij amvb, is het logische
                  gevolg van het feit dat de oorspronkelijke richtlijn kennismigranten (richtlijn 2009/50/EG)
                  destijds (2010) grotendeels is geïmplementeerd via aanpassingen van het Vreemdelingenbesluit
                  2000, het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en het Besluit inburgering.3 Net als nu moest toen alleen de in die richtlijn opgenomen beslistermijn op wetsniveau
                  worden geïmplementeerd via een beperkte wijziging van artikel 25 van de Vreemdelingenwet
                  2000.4 De implementatie op amvb-niveau in het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit uitvoering
                  Wet arbeid vreemdelingen sloot aan bij de invoering van de Nederlandse kennismigrantenregeling
                  in 2004, die eveneens vorm had gekregen in het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit
                  uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.5
Zowel de Vreemdelingenwet 2000 als de Wet arbeid vreemdelingen voorziet voor diverse
                  onderwerpen via de formulering «bij (of krachtens) algemene maatregel van bestuur»
                  in de mogelijkheid van delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de regering en vaak
                  ook subdelegatie aan de desbetreffende Minister. Artikel 2, tweede lid, van de Grondwet
                  bepaalt «De wet regelt de toelating en uitzetting van vreemdelingen.» Uit de grondwettelijke
                  delegatieterminologie (de term «regelt») volgt dat over deze onderwerpen delegatie
                  is toegestaan. In haar rapport «Orde in de regelgeving» uit 1985 wees de toenmalige
                  Commissie Wetgevingsvraagstukken er, onder het kopje «Delegatie is noodzaak», al op
                  dat het zuiver fysiek gezien onmogelijk is dat alle door de centrale overheid uit
                  te vaardigen regels mede door het parlement worden vastgesteld en dat de wetgever
                  dus moet selecteren.6 Daarnaast werden door de commissie als redenen voor delegatie genoemd: behoefte aan
                  flexibiliteit en behoefte aan slagvaardigheid.7 De beschouwingen en aanbevelingen van deze commissie stonden aan de basis van het
                  in de afgelopen decennia ontwikkelde wetgevingsbeleid en vonden destijds hun weg naar
                  de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin in 1991 regels werden vastgelegd over
                  de reikwijdte van delegatie van regelgevende bevoegdheid. Deze regels zijn in de thans
                  geldende Aanwijzingen voor de regelgeving nagenoeg ongewijzigd terug te vinden. Met
                  name is van belang aanwijzing 2.19, waarin staat dat bij de verdeling van de elementen
                  van een regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften van lager niveau,
                  de wet ten minste de hoofdelementen moet bevatten van de regeling en dat bij de keuze
                  welke elementen in de wet zelf regeling moeten vinden en ter zake van welke elementen
                  delegatie is toegestaan, het «primaat van de wetgever» als richtsnoer dient. Verder
                  somt aanwijzing 2.21 een aantal categorieën van voorschriften op ten aanzien waarvan
                  niet reeds uit de Grondwet voortvloeit dat zij bij wet moeten worden vastgesteld,
                  maar vaststelling bij wet niettemin, gelet op het primaat van de wetgever, wenselijk
                  is. Bij het primaat van de wetgever gaat het erom dat, zoals de Afdeling advisering
                  het in 2022 verwoordde8, «de voornaamste onderdelen van een regeling in een wet in formele zin behoren te
                  worden neergelegd en dus niet worden gedelegeerd aan de regering en een Minister,
                  omdat parlementaire betrokkenheid ontbreekt als die organen algemeen verbindende voorschriften
                  vaststellen». Tot die voornaamste onderdelen behoren in ieder geval de reikwijdte
                  en de structurele elementen van de regeling en de voornaamste duurzame normen zoals
                  de bevoegdheidsverdeling.9
Het stelsel en de reikwijdte van delegatie van regelgevende bevoegdheid in de Vreemdelingenwet
                  2000 (en in de Wet arbeid vreemdelingen) voldoet aan deze uitgangspunten en wijkt
                  niet af van vergelijkbare stelsels in andere bestuursrechtelijke wetgeving. Uit een
                  in 2013 uitgevoerd onderzoek naar de gelaagdheid van de vreemdelingenregelgeving10 kwam naar voren dat het aannemelijk is dat de drie door de Commissie Wetgevingsvraagstukken
                  en ook in staatsrechtelijke literatuur steevast genoemde overwegingen voor delegatie
                  van regelgevende bevoegdheid – het ontlasten van de parlementaire wetgever, flexibiliteit
                  en slagvaardigheid – ook een rol hebben gespeeld bij de keuze voor het delegatiestelsel
                  in de Vreemdelingenwet van 1965, dat thans terug is te vinden in de Vreemdelingenwet
                  2000. Daarbij signaleerden de onderzoekers overigens dat er bij de herziening van
                  de Vreemdelingenwet in 1994 meer inhoudelijke bepalingen op wetsniveau zijn opgenomen.
                  Het onderzoek was met name gericht op mogelijke complexiteit van gelaagdheid in de
                  vreemdelingenwetgeving. In het onderzoeksrapport werd de algemene conclusie getrokken
                  dat spanningen tussen rechtszekerheid en democratische legitimatie enerzijds en bestuurlijke
                  flexibiliteit en slagvaardigheid anderzijds eigen zijn aan alle systemen van gelaagde
                  regelgeving. Problemen zaten naar het oordeel van de onderzoekers niet zozeer in de
                  gelaagdheid van de vreemdelingenregelgeving op zichzelf als wel in de omvang en complexiteit
                  van het geheel aan regelgeving, het gebrek aan inzichtelijkheid van de verdeling over
                  de lagen en de frequente wijzigingen.
               
Het onderzoek uit 2013 biedt naar mijn oordeel geen aanwijzingen voor de veronderstelling
                  dat er in het vreemdelingenrecht meer regels op wetsniveau in plaats van amvb-niveau
                  zouden moeten worden opgenomen. Wel bepleitten de onderzoekers het formuleren van
                  heldere criteria die bepalen welk type regel in welke van de vier lagen thuishoort.
                  In zijn reactie op het onderzoek11 wees de toenmalige Staatssecretaris van VenJ op de hierboven genoemde voorschriften
                  in de Aanwijzingen voor de regelgeving, waaruit mede volgt dat het bij delegatie in
                  het algemeen de voorkeur heeft om regels te stellen bij amvb. Voor een ingrijpende
                  wijziging van het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 of zelfs het opstellen van
                  een geheel nieuwe vreemdelingenwet zag de Staatssecretaris onvoldoende aanleiding.
                  Wel zegde hij toe bij nieuwe voorstellen van wetgeving die zijn gebaseerd op Europese
                  regels bij de implementatie meer rekening te houden met de systematiek van de Europese
                  regelgeving in plaats van de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 zelf, teneinde
                  zo de complexiteit van de regelgeving te verminderen.
               
Het voert te ver om hier nader op het onderzoeksrapport en de daarop gegeven reactie
                  in te gaan, maar duidelijk is dat de regelstelling in de vreemdelingenwetgeving op
                  amvb-niveau als zodanig niet als problematisch werd gezien. Specifiek wat betreft
                  de wetgeving ter implementatie van de oorspronkelijke richtlijn kennismigranten in
                  2010 en de herziene richtlijn kennismigranten in 2024 bieden ook de daarover uitgebrachte
                  adviezen door de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanknopingspunten
                  voor de veronderstelling dat onderdelen uit die richtlijnen die zijn geïmplementeerd
                  op amvb-niveau, beter hadden kunnen worden geïmplementeerd op wetsniveau. Verder is
                  van belang dat uit aanwijzing 9.8 van de Aanwijzingen voor de regelgeving volgt dat
                  het karakter van implementatiewetgeving – uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen
                  die integrerend onderdeel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde – met zich meebrengt
                  dat in implementatiewetgeving delegatie van regelgevende bevoegdheid eerder in aanmerking
                  komt dan in andere wetgeving. De toelichting op aanwijzing 9.8 spreekt in dit verband
                  over «een nuancering» ten opzichte van de hierboven genoemde aanwijzing 2.19 waarin
                  het primaat van de wetgever als richtsnoer is vastgelegd. Ook om die reden is implementatie
                  op amvb-niveau een logische keuze.
               
Appreciatie per amendement
36 332, nr. 27 (ter vervanging van nr. 9) Omtzigt, Patijn, Van Nispen, Ceder Alleen blauwe kaart
                     verlenen bij aangewezen tekortberoepen / bij rechtstreeks dienstverband
Ik kan de overwegingen van de indieners goed begrijpen. Tegelijkertijd ben ik gebonden
                  aan de Richtlijn en de kaders die zij stelt. Die laten geen ruimte voor een algehele
                  beperking tot tekortberoepen. Daarbij zij opgemerkt dat een arbeidsmarkttoets, zie
                  hieronder, in principe eenzelfde functie vervult. Hier is wel ruimte voor binnen de
                  Richtlijn. Een verbod op terbeschikkingstelling van blauwekaarthouders staat de Richtlijn
                  dan weer niet toe. De Europese Commissie heeft onlangs bevestigd dat de afwijzingsgrond
                  in artikel 7, eerste lid, onder d van de Richtlijn hiervoor niet bedoeld is. Daarnaast
                  zou een dergelijk verbod in strijd zijn met het vrij verkeer van diensten. Om deze
                  redenen moet ik het amendement ontraden.
               
36 332, nr. 28 (t.v.v. nr. 10) Omtzigt, Aartsen, Ceder, Van Nispen, Diederik van Dijk Verplichte
                     arbeidsmarkttoets UWV waaruit blijkt dat er geen geschikte kandidaten in NL of de
                     EU zijn
Ik herken mij in de wens om de voorwaarden voor de blauwe kaart aan te scherpen. Als
                  gezegd werkt het kabinet, conform Regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96), aan aanscherping van de nationale kennismigrantenregeling, de meest gebruikte regeling
                  voor kennis en talent. Daarbij is oog voor de samenhang met andere verblijfsregelingen
                  voor deze groep, met name de blauwe kaart. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer geïnformeerd.
                  Ik wil niet op dit traject vooruitlopen door nu in deze wetswijziging een arbeidsmarkttoets
                  aan de blauwe kaart te verbinden. Het zou bovendien om een flinke aanscherping gaan
                  met brede implicaties; voor (gebruik van) andere regelingen, voor de uitvoering, maar
                  ook bijvoorbeeld voor het vestigingsklimaat. Ik zou die nader moeten onderzoeken,
                  in samenspraak met de Ministers van SZW en EZ. Het betreft overigens een toelatingsvoorwaarde,
                  die in het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) geregeld hoort te worden. In
                  dit licht ontraad ik het amendement. Wel ben ik bereid te bezien of dit meegenomen
                  kan worden in bovengenoemd traject, indien en voor zover uw Kamer het kabinet daartoe
                  in een motie oproept.
               
36 332, nr. 29 (t.v.v. nr. 11) Omtzigt, Aartsen, Patijn, Van Nispen, Diederik van Dijk, Ceder Minimum
                     salaris van 1,3x het gemiddelde bruto jaarsalaris
De Richtlijn schrijft voor dat Lidstaten zelf een salariscriterium vaststellen tussen
                  1,0 en 1,6 keer het gemiddeld nationaal bruto jaarsalaris van die lidstaat. Deze dwingende
                  bepaling is met de amvb van juni 2024 geïmplementeerd in het Vb 2000 (de toelatingsvoorwaarde)
                  en het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 (het criterium zelf). Naast
                  dat de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) niet de juiste plek is, is het overbodig
                  de factor (tussen 1,0 en 1,6) in wet- en regelgeving vast te leggen.
               
Nederland heeft aansluiting gezocht bij het salariscriterium dat voor nationale kennismigranten
                  geldt. Dat komt neer op een factor van ca. 1,28 het gemiddeld bruto jaarsalaris exclusief
                  vakantietoeslag. Bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met de loonontwikkeling in
                  Nederland. Momenteel geldt een criterium van € 5.688 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
                  De Richtlijn geeft Lidstaten ruimte om in twee gevallen een lager criterium toe te
                  passen, ter hoogte van 80% van de algemene eis, maar nooit lager dan factor 1,0. Het
                  eerste geval betreft onlangs afgestudeerden. Daar heeft Nederland gebruik van gemaakt,
                  in lijn met de nationale regeling. Dit verlaagde criterium komt voor Nederland neer
                  op een factor 1,1, met een bedrag van momenteel € 4.551. De Richtlijn laat het dus
                  niet toe, om precies aan te sluiten bij de verlaagde criteria voor nationale kennismigranten:
                  € 4.171,00 voor kennismigranten jonger dan 30, € 2.989,00 voor km die overstappen
                  vanuit een zoekjaarvergunning. Dat is een vergunning waarmee, kort gezegd, onlangs
                  afgestudeerden eenmalig en maximaal een jaar in Nederland kunnen verblijven om een
                  baan (als kennismigrant) te vinden of een innovatieve onderneming te starten. Het
                  amendement biedt geen ruimte om een dergelijk verlaagd criterium te behouden. Daarmee
                  zou een mogelijkheid verloren gaan om reeds in Nederland aanwezig hoogopgeleid talent
                  dat tevens hier is opgeleid te behouden voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
               
Zoals in de inleiding aangegeven wil ik benadrukken dat ik met de Minister van SZW
                  momenteel onderzoek op welke manier looncriteria voor kennismigranten, aangepast kunnen
                  worden. Dit wordt bekeken in samenhang met andere verblijfsregelingen, zoals de blauwe
                  kaart, en de grenzen die deze Richtlijn hieraan stelt. In dit kader zouden we de vraag
                  van dit amendement kunnen meenemen. Het staat de Kamer uiteraard vrij om hierover
                  een motie in te dienen. Het amendement moet ik echter ontraden.
               
36 332, nr. 30 (t.v.v. nr. 12) Omtzigt, Aartsen, Van Nispen, Ceder, Diederik van Dijk Uitgifte blauwe
                     kaart maximeren bij hoge werkloosheid
Ik ben het met indieners eens dat het arbeidsmigratiebeleid als doelstelling heeft
                  om de arbeidsmarkt te beschermen in bijzondere omstandigheden, zoals hoge werkloosheid.
                  Wel teken ik aan, dat hoge werkloosheid niet per definitie betekent dat deze werklozen
                  ook het kenniswerk kunnen doen waar in het geval van de blauwe kaart sprake van is.
                  Hoge werkloosheid betekent evenmin dat er voor bepaalde functies of werkzaamheden
                  geen tekorten zijn op de arbeidsmarkt. De individuele arbeidsmarkttoets, zie hierboven,
                  is een fijnmaziger instrument om, in tijden van werkloosheid, aanvragen waar arbeidsaanbod
                  in Nederland en de Europese Economische Ruimte aanwezig is af te wijzen en aanvragen
                  waar geen arbeidsaanbod is toe te wijzen.
               
Daarnaast geldt ook hier dat ik aan de Richtlijn gebonden ben. Artikel 6 van de Richtlijn
                  bevestigt dat de Richtlijn geen afbreuk doet aan het recht van de Lidstaten om te
                  bepalen hoeveel onderdanen van derde landen zij overeenkomstig artikel 79, vijfde
                  lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) toelaten. Overweging 15
                  vult daarbij aan, dat Lidstaten op deze grond aanvragen niet-ontvankelijk moeten kunnen
                  verklaren, of afwijzen. Dit recht is echter niet onbegrensd, in die zin dat lidstaten
                  bij het inroepen van artikel 79, vijfde lid VWEU niet zonder meer mogen differentiëren
                  tussen de blauwe kaart en andere, nationale regelingen voor arbeidsmigranten. Deze
                  overwegingen tezamen nopen mij tot het ontraden van het amendement.
               
36 332, nr. 31 (t.v.v. nr. 13) Omtzigt, Aartsen, Van Nispen, Ceder, Diederik van Dijk, Patijn Evaluatie
                     van de blauwe kaart
Of een wetsvoorstel geëvalueerd moet worden is in veel gevallen wettelijk bepaald.
                  In elk geval is het verplicht om in de toelichting van wets- of beleidsvoorstellen
                  die tot een substantiële beleidswijziging leiden een evaluatieparagraaf op te nemen.
                  In het voorliggende wetstraject is hier geen sprake van, het betreft immers enkel
                  een aantal beslistermijnen. Tegelijkertijd kan ik mij vinden in de (bredere) strekking
                  van het amendement, namelijk een evaluatie van de implementatie van de blauwe kaart,
                  en van de werking ervan in Nederland. Ik heb uw Kamer al een toezegging gedaan van
                  die strekking in mijn brief met de schriftelijke beantwoording van de vragen gesteld
                  in de eerste termijn. Wat mij betreft is opname in wet- of regelgeving daarmee overbodig:
                  evaluatie op basis van een wetsbepaling zal niet anders van aard zijn dan evaluatie
                  op basis van mijn toezegging. Ik ontraad zodoende het amendement.
               
                     36 332, nr. 14 Ceder, Van Nispen Verhogen bestuurlijke boetes Vreemdelingenwet
Het kabinet is het volledig eens met indieners dat fraude niet mag lonen, en dat illegale
                  tewerkstelling tegen moet worden gegaan. De bestuurlijke boete krachtens artikel 55a,
                  Vw 2000 is volgens mij echter niet het juiste instrument: deze boetes betreffen immers
                  geen arbeidsrechtelijke, maar vreemdelingenrechtelijke overtredingen. Het gaat in
                  deze context dan ook niet om de werkgever in zijn rol als werkgever, maar als referent
                  van de vreemdeling: de partij die belang heeft bij de overkomst. Daarbij verwijst
                  artikel 55a, Vw 2000 door naar een breed scala aan verplichtingen, die niet alleen
                  de referent, maar ook de vreemdeling zelf betreffen. Het gaat hierbij om de vreemdeling
                  in algemene zin, dus ook asielmigranten. De voorgestelde verhoging, meer dan een verdrievoudiging
                  van het huidige boetebedrag, staat daarom naar mijn mening niet in verhouding tot
                  het te bereiken doel zoals uiteengezet in de toelichting op het amendement.
               
De Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) bevat wél verplichtingen voor de werkgever,
                  en regelt bestuurlijke boetes bedoeld om illegale tewerkstelling tegen te gaan. Het
                  is ook de werkgever die de vergunning aanvraagt. De Minister van SZW heeft de boetebeleidsregels
                  van de Wav per 1 februari 2025 aangepast. Er kunnen nu bijvoorbeeld hogere boetes
                  worden opgelegd aan werkgevers die met opzet een overtreding begaan, tot aan € 11.250
                  per illegaal tewerkgestelde vreemdeling. Er wordt gebruik gemaakt van een gedifferentieerde
                  systematiek, waarbij wordt gekeken naar de verwijtbaarheid van de werkgever.12 Daarnaast is de Minister van SZW nog bezig met een onderzoek naar maatschappelijke
                  effecten van boetes op het gebied van eerlijk werk. In dit onderzoek wordt gekeken
                  naar de effectiviteit van de boetehoogte en naar de redenen van werkgevers om de arbeidswetten
                  al dan niet na te leven. In het licht van het bovenstaande ontraad ik het amendement.
                  Mocht mijn appreciatie aanleiding vormen voor het indienen van een motie, zal het
                  kabinet bezien hoe daaraan invulling gegeven kan worden.
               
36 332, nr. 22 (t.v.v. nr. 15) Ceder, Van Nispen Als toelatingsvoorwaarde eisen dat een (tijdelijk)
                     adres wordt opgegeven
Indieners beogen, kort samengevat, met dit amendement huisvestingsproblemen te minimaliseren
                  en het vreemdelingentoezicht te versterken. Deze doelen onderschrijf ik. Daarom zijn
                  in artikel 4.37, Vb 2000 voor alle vreemdelingen regels neergelegd met betrekking
                  tot kennisgeving van verandering van woon- of verblijfplaats. Een adresvereiste als
                  voorwaarde voor toelating tot Nederland zou ook in het Vb 2000 geregeld moet worden.
                  Ik vraag me alleen af in hoeverre een dergelijke voorwaarde van meerwaarde is. Daarbij
                  speelt mee dat de Richtlijn Lidstaten verplicht om bij de aanvraag ook tijdelijke
                  adressen te accepteren, bijvoorbeeld het adres van de werkgever. En anders dan de
                  in het amendement gekozen formulering acht ik het in ieder geval niet wenselijk dat
                  niet voldoen aan het adresvereiste een imperatieve afwijzingsgrond wordt («wordt afgewezen»).
                  Dan is geen ruimte voor een evenredigheidsbeoordeling of maatwerk in individuele gevallen.
                  Op grond van deze argumenten ontraad ik het amendement. Niettemin ben ik bereid een
                  adresvereiste als toelatingsvoorwaarde nader te onderzoeken, voor zover uw Kamer mij
                  daar middels een motie toe oproept, zodat ze kan worden meegenomen in een amvb. Met
                  name hecht ik eraan, dat de uitvoeringslasten niet onevenredig hoog uitpakken.
               
36 332, nr. 23 (t.v.v. nr. 16) Ceder, Van Nispen Aanvraag afwijzen vanwege opgelegde sancties voor
                     zwartwerk o.g.v. artikel 9 van de sanctierichtlijn
De werkgeverssanctierichtlijn (2009/52/EG) is omgezet in Nederlandse wetgeving. Artikel 9
                  van deze richtlijn is daarbij in het Wetboek van Strafrecht geïmplementeerd. Sinds
                  herziening van de Richtlijn wordt niet slechts gecontroleerd op sancties opgelegd
                  uit hoofde van de Wav, maar ook op sancties opgelegd uit hoofde van de Arbeidstijdenwet,
                  de Wet allocatiearbeidskrachten door intermediairs, de Arbeidsomstandighedenwet en
                  de Wet minimumloon en vakantiebijslag, gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand
                  aan de aanvraag. Dit is geregeld in het Vb 2000. De controle op deze sancties wordt
                  voldoende geacht om het doel van deze richtlijn te bereiken. Als sanctie uit hoofde
                  van illegale tewerkstelling op grond van de Wav kan zowel een boete worden opgelegd
                  door de Nederlandse Arbeidsinspectie als een waarschuwing preventieve stillegging
                  van werk op basis van artikel 17b, Wav afgegeven worden. Daarnaast wordt dus gekeken
                  naar opgelegde sancties in alle andere arbeidswetten. Hierdoor worden werkgevers die
                  zich niet houden aan wet- en regelgeving op het gebied van eerlijk, gezond en veilig
                  werk opgemerkt. Het toevoegen van veroordeling op basis van de bepalingen van het
                  Wetboek van Strafrecht omtrent illegale tewerkstelling of arbeidsuitbuiting heeft
                  weinig toegevoegde waarde en zal wel leiden tot extra uitvoeringslasten voor in elk
                  geval de IND. Ik vind het belangrijk die niet onnodig te verhogen. Juridisch gezien
                  zou deze aanvullende afwijzingsgrond bovendien in het Vb 2000 toegevoegd moeten worden,
                  en niet in de wet. Als uw Kamer blijkens een motie hecht aan het regelen van extra
                  controles zal ik met de Minister van SZW onderzoeken hoe hieraan gevolg gegeven kan
                  worden.
               
36 332, nr. 24 (t.v.v. nr. 17) Ceder, Van Nispen Aanvraag afwijzen i.v.m. ethisch wervingsbeleid
                     / situatie land van herkomst
Ik begrijp de zorgen van de indieners. Tegelijkertijd wil ik onderstrepen dat het
                  Nederlandse vreemdelingenrecht dergelijke bepalingen in het geheel niet kent. Het
                  vraaggestuurde karakter van het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid legt de verantwoordelijkheid
                  voor de werving primair bij de werkgever. Ingrijpen van overheidswege en met een dergelijke
                  maatregel acht ik in deze context een zwaar middel. Hier zou bovendien eerst beleid
                  op moeten worden ontwikkeld, op basis van analyse van de nationale arbeidsmarktsituatie
                  in landen buiten Europa. Dit is een arbeidsintensief proces, dat plaats moet vinden
                  in nauwe samenwerking met andere betrokken departementen zoals Buitenlandse Zaken.
                  Ook voorzie ik serieuze uitvoeringsvraagstukken. Onderzocht zal bijvoorbeeld moeten
                  worden hoe deze afwijzingsgrond in de aanvraagprocedure getoetst kan worden, en wie
                  deze toets inhoudelijk zou moeten uitvoeren. De IND bezit niet de benodigde expertise.
               
Voorts zou voor de toepassing van het voorgestelde artikel per amvb een lijst met
                  tekortberoepen pér land moeten worden opgenomen. Ik overweeg daarbij dat artikel 7,
                  tweede lid, onderdeel e, van de Richtlijn weliswaar niet uitsluit dat Lidstaten eigenstandig
                  dergelijke lijsten vaststellen, voor zover dat praktisch mogelijk is, maar dat van
                  de tekst wel heel sterk de suggestie uitgaat dat deze lijsten tussen de Unie en/of
                  de lidstaten enerzijds, en derde landen anderzijds tot stand moeten komen. Overigens
                  betreft ook dit amendement een toelatingsvoorwaarde, die in het Vb 2000 geïmplementeerd
                  zou moeten worden.
               
Uit verschillende rapporten blijkt verder dat vraagstukken rondom ethische werving
                  en de gevolgen in land van herkomst van migratiebewegingen niet in zwart-wittermen
                  te vatten zijn.13 Ook de Europese wetgever heeft geconcludeerd dat derde landen kunnen profiteren van
                  circulaire migratie en geldtransfers naar het land van herkomst. De Richtlijn staat
                  daarom langere perioden van afwezigheid toe, zodat derdelanders ook de gelegenheid
                  hebben om tijdelijk terug te keren naar hun land van herkomst zonder dat dit gevolgen
                  heeft voor hun verblijfstatus in de Europese Unie. Bijvoorbeeld op die manier kunnen
                  de herkomstlanden de positieve effecten van de arbeid van de derdelander in Europa
                  benutten.
               
Dit alles in ogenschouw nemend ontraad ik het amendement. Indien uw Kamer dit wenselijk
                  acht, geef ik in overweging een motie in te dienen om beleid te ontwikkelen op ethische
                  werving. In dat kader kan onderzocht kunnen worden of en hoe toelatingsvoorwaarden
                  van dergelijke strekking ingevoerd kunnen worden, in principe voor alle vormen van
                  arbeidsmigratie, op een wijze die uitvoerbaar is.
               
36 332, nr. 25 (t.v.v. nr. 18) Ceder, Van Nispen, Omtzigt Geen blauwe kaart bij toegang tot vertrouwelijke
                     overheidsinformatie of indien de functie in het belang van de nationale veiligheid
                     alleen door Nederlanders dan wel Unieburgers uitgevoerd mag worden
De strekking van dit amendement deelt ik volledig. Het is, zeker in deze tijd, van
                  het grootste belang alert te zijn op ongewenste kennisoverdracht en risico’s voor
                  de nationale veiligheid, ook in het kader van het migratiebeleid. Daarom is het Ministerie
                  van EZ op dit moment bezig met een verkenning naar de mogelijkheden voor het tegengaan
                  van ongewenste kennis- en technologieoverdracht door individuele internationale kenniswerkers
                  bij in Nederland gevestigde ondernemingen. Ook beziet mijn ministerie, binnen het
                  vreemdelingenrechtelijke spoor, hoe misbruik van bedrijven die erkend referent zijn,
                  of willen worden, beter kan worden tegengaan. Er wordt gestreefd uw Kamer in het eerste
                  kwartaal van dit jaar nader over de voortgang van deze trajecten te kunnen berichten.
               
Artikel 15, achtste lid van de Richtlijn geeft Lidstaten de mogelijkheid om beperkingen
                  met betrekking tot de toegang tot bepaalde arbeidsactiviteiten in stand houden, voor
                  zover bestaand nationaal recht of Unierecht daarin voorzien. Het moet gaan om arbeidsactiviteiten
                  die verband houden met, kort gezegd, de uitoefening van het openbaar gezag of het
                  vrijwaren van het algemeen belang van de staat, of om arbeidsactiviteiten die uitsluitend
                  mogen worden verricht door onderdanen van die lidstaat, door burgers van de Unie of
                  door burgers van de Europese Economische Ruimte. Deze zouden in principe in arbeidswet-
                  en regelgeving moeten worden vastgelegd. Het gaat hier immers nadrukkelijk niet om
                  toelatingsvoorwaarden, afwijzings- of intrekkingsgronden in de zin van artikel 5 tot
                  en met 8 van de Richtlijn. Ik kom dan ook tot de conclusie dat artikel 15, achtste
                  lid, anders dan het amendement stelt, geen ruimte biedt voor regelen van een aanvullende
                  afwijzingsgrond. Daarom moet ik het amendement ontraden.
               
36 332, nr. 32 (t.v.v. nr. 20) Ceder, Van Nispen Bewijsstukken hogere beroepskwalificaties verlangen
                     van vreemdeling die in een andere lidstaat een blauwe kaart heeft gekregen en minder
                     dan twee jaar in die andere lidstaat heeft gewerkt
Zoals in mijn eerdere schriftelijke beantwoording uiteengezet is het tegengaan van
                  misbruik een prioriteit voor dit kabinet. Maatregelen moeten evenwel uitvoerbaar en
                  doelmatig zijn. In dit geval is bij de implementatie overwogen dat erkende referenten
                  grotendeels zijn vrijgesteld van het overleggen van bewijsstukken. Zij zijn wel gehouden
                  die in de eigen administratie op te nemen en op verzoek, bijvoorbeeld bij controles,
                  te verstrekken. Als zij voortaan bewijsstukken van hogere beroepskwalificaties moeten
                  overleggen, in gevallen van inkomende langetermijnmobiliteit waarbij de houder minder
                  dan twee jaar in de andere lidstaat heeft gewerkt, zal de IND langer nodig hebben
                  om op de aanvraag te beslissen. Daarbij heeft de uitvoering destijds aangegeven dat
                  een dergelijke toets beperkte meerwaarde heeft voor uitvoering en handhaving. Als
                  ik deze toets alsnog zou invoeren, aangespoord door een motie van die strekking, vind
                  ik het van belang goed naar de uitvoeringsgevolgen te kijken. De toets betreft een
                  toelatingsvoorwaarde in geval van langetermijnmobiliteit. Ook die zijn geregeld in
                  artikel 3.30b Vb 2000. Dat is voor mij de voornaamste reden het amendement te ontraden.
               
36 332, nr. 21 Ceder, Van Nispen Blauwe kaart afgegeven door een lidstaat die Schengenacquis niet
                     volledig toepast; zakelijk doel verblijf aantonen
Het gaat hier in de praktijk om vreemdelingen die in Cyprus een blauwe kaart hebben
                  verkregen en in het kader van een kort (maximaal 90 dagen) zakelijk verblijf naar
                  Nederland komen.14 De in het amendement voorgestelde weigeringsgrond voor toelating bestaat echter al:
                  artikel 2.1, eerste lid, Vb 2000 bepaalt dat de toegang wordt geweigerd als het doel
                  van het voorgenomen verblijf niet is aangetoond. De reguliere controles aan de Schengenbuitengrenzen
                  zijn daarbij onverkort van toepassing. Ik acht het amendement overbodig en ontraad
                  het daarom.
               
36 332, nr. 26 Ceder, Van Nispen Werken als zelfstandige als nevenactiviteit verbieden
Volgens artikel 15, vijfde lid van de Richtlijn moet de activiteit als zelfstandige
                     ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit van de betrokkene als houder van een Europese
                     blauwe kaart. Dit is geregeld in artikel 2.2, tweede lid van het Besluit uitvoering
                     Wet arbeid vreemdelingen 2022 (hierna: BuWav 2022). Het gaat om bestaand beleid, ingevoerd
                     in 2017 naar aanleiding van een SER-advies over arbeidsmigratie.15 Het doel van de regeling is om talent van buiten de EU blijvend aan Nederland te
                     binden en hybride ondernemerschap te stimuleren. Zij moeten wel blijven voldoen aan
                     alle voorwaarden voor de blauwe kaart, zoals het looncriterium. Hetzelfde beleid geldt
                     overigens voor kennismigranten in de zin van de nationale regeling.
                  
Aanpassing van het beleid behoort dus niet in de Vw 2000 geregeld te worden, maar
                     in het BuWav 2022. Ik ontraad daarom het amendement. Daarbij wijs ik uw Kamer wel
                     op artikel 15, zesde lid van de Richtlijn, die Lidstaten verplicht om kaarthouders
                     niet minder gunstig te behandelen, met betrekking tot de toegang tot activiteiten
                     als zelfstandige, dan vreemdelingen met een nationale vergunning voor kennismigratie.
                     Nederland kan het huidige beleid dus in stand houden, of voor beide groepen afschaffen.
                     Dit betekent wel dat we een mogelijkheid verliezen om talent aan Nederland te binden
                     en daarmee grip op migratie te houden. Alleen kaarthouders uitsluiten van activiteiten
                     als zelfstandige laat de Richtlijn niet toe.
                  
36 332, nr. 33 Ceder Verplichte voorhang van amvb’s die zien op implementatie Richtlijn
Ik begrijp de wens van de Kamer om zich uit te spreken over algemene maatregelen van
                  bestuur ter implementatie van, in dit geval, de Richtlijn. De Vreemdelingenwet 2000
                  voorziet bij enkele, specifieke onderdelen in voorhangprocedures voor amvb’s. Het
                  amendement vereist echter dat voortaan bij wijziging van elk onderdeel dat verband
                  houdt met de Richtlijn, de voorhangprocedure wordt gevolgd. Dat is een geheel andere,
                  veel grofmaziger en ongerichter benadering. De amvb van juni 2024 laat goed zien om
                  hoeveel onderdelen het gaat. Ik wijs in dit verband op aanwijzing 2.35 van de Aanwijzingen
                  voor de regelgeving, waarin staat dat in de wet geen formele betrokkenheid van het
                  parlement bij gedelegeerde regelgeving wordt geregeld tenzij daarvoor bijzondere redenen
                  bestaan. Daar is mijns inziens in dit geval geen sprake van. De toelichting op het
                  amendement onderbouwt dit ook niet. Daarenboven is het vraagstuk van voorhang breder
                  dan alleen de blauwe kaart, en ook breder dan de Vw 2000. Het raakt de kern van de
                  verhoudingen tussen regering en parlement. Ook om die reden ben ik erop tegen om via
                  onderhavig wetstraject een forse uitbreiding van het aantal voorhangprocedures te
                  regelen. In beginsel vindt het kabinet dat consultatie en advisering door de Raad
                  van State voor maatregelen die op het niveau van een amvb geregeld kunnen worden voldoende
                  waarborgen bieden. Ik ontraad het amendement.
               
Tot slot
Dit kabinet werkt hard aan een selectiever en gerichter arbeidsmigratiebeleid. Dat
                  doe ik samen met de Minister van SZW, en ook de Minister van EZ. Zoals u hierboven
                  kunt lezen deel ik uw inzet om verblijfsregelingen zoals de blauwe kaart beter toe
                  te spitsen op kennismigranten die echt nodig zijn voor de Nederlandse kenniseconomie
                  en om misbruik tegen te gaan. Dat doen wij liefst zo snel en efficiënt mogelijk, in
                  één samenhangend traject met het aanpassen van de kennismigrantenregeling. Ik wil
                  dit dus voortvarend met de Ministers van EZ en SZW oppakken en informeer uw Kamer
                  hierover zo spoedig mogelijk nader. Dat ik amendementen moet ontraden heeft hoofdzakelijk
                  te maken met de vorm. Niet alleen horen veel van de onderwerpen in een amvb, maar
                  door ze daar te beleggen wordt ruimte gehouden om ook in de toekomst zo spoedig mogelijk
                  verdere aanscherpingen te kunnen doorvoeren. Daarnaast spelen bij verschillende amendementen
                  ook inhoudelijke overwegingen een rol, of biedt de Richtlijn niet de gewenste ruimte.
               
Het is, en ik weet dat ik in herhaling val, echt van belang dat de beslistermijnen
                  die dwingend volgen uit de richtlijn nu worden geïmplementeerd en de inbreukprocedure
                  in de administratieve fase kan worden afgerond. Ik vraag u dan ook uitdrukkelijk hier
                  gevolg aan te geven.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie
