Brief regering : Vervolg toezegging onwaardigheid in het erfrecht
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
33 836 Personen- en familierecht
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 928 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 maart 2025
Hierbij informeer ik u over het vervolg op de toezegging van de toenmalige Minister
voor Rechtsbescherming om de regeling voor de «onwaardigheid» van erfgenamen (artikel
4:3 Burgerlijk Wetboek (BW)) te wijzigen.
Aanleiding toezegging
Deze toezegging is gedaan in het commissiedebat civielrechtelijke onderwerpen op 10 november
2022.1 De aanleiding voor deze toezegging was een uitspraak van de rechtbank Gelderland.2 In deze (civiele) zaak had de rechtbank geoordeeld dat de man die zijn echtgenote
op gruwelijke wijze om het leven heeft gebracht, aanspraak kon maken op haar nalatenschap
en niet onwaardig was om te erven omdat hij daar niet strafrechtelijk voor was veroordeeld.
Op grond van artikel 4:3, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is
iemand van rechtswege onwaardig om te erven van degene die hij om het leven heeft
gebracht. De wet vereist daarvoor een onherroepelijke (strafrechtelijke) veroordeling.
In de casus die aanleiding voor de toezegging is geweest, had de man uitsluitend TBS
opgelegd gekregen. Inmiddels hebben het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep
en recent ook de Hoge Raad in cassatie geoordeeld dat de man toch geen aanspraak kan
maken op de nalatenschap van zijn echtgenote.3
De Hoge Raad overwoog daarbij dat, ook indien iemand niet op grond van artikel 4:3,
eerste lid, onder a, BW van rechtswege onwaardig is om te erven, zich omstandigheden
kunnen voordoen op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn dat deze persoon aanspraak heeft op een nalatenschap. De feiten
en omstandigheden van de casus kunnen naar het oordeel van de Hoge Raad niet tot een
ander oordeel leiden dan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
is dat de man aanspraak heeft op de nalatenschap van zijn vrouw. De omstandigheid
dat de man niet onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, stond daaraan volgens
de Hoge Raad niet in de weg.
Vervolg na toezegging
Met het oog op de uitvoering van de toezegging is aan deskundigen en betrokken organisaties
uit de rechtspraktijk de vraag voorgelegd of het wenselijk is om artikel 4:3 BW zo
aan te passen dat – kort gezegd – geen financieel voordeel gehaald mag worden uit
een misdrijf, ongeacht een strafrechtelijke veroordeling. De algemene lijn van de
reacties was dat op juridisch vlak nut en noodzaak van een dergelijke wetswijziging
worden betwijfeld.4 Zaken als hier aan de orde zijn zeer uitzonderlijk. Bovendien, zo werd geconstateerd,
voorziet de wet voor deze uitzonderlijke gevallen al in een mogelijkheid voor de rechter
om de onwaardigheid uit te spreken, ook als niet aan de specifieke gronden voor onwaardigheid
is voldaan. De recente uitspraak van de Hoge Raad bevestigt deze mogelijkheid.
De Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) en
Slachtofferhulp Nederland gaven aan positief te staan tegenover een wetswijziging.
Zij wezen op het belang dat wordt gezocht naar een oplossing die recht doet aan het
leed van de nabestaanden en die hen niet belast met extra verantwoordelijkheden. Daarbij
kan worden gedacht aan (het moeten beginnen van) een gerechtelijke procedure om de
onwaardigheid in te roepen.
Wenselijkheid wetswijziging
Hoewel de wens om de wet te wijzigen vanuit het perspectief van nabestaanden invoelbaar
is, kan met een wetswijziging niet worden voorkomen dat nabestaanden in een gerechtelijke
procedure worden verwikkeld, al dan niet op eigen initiatief. Ook een regeling waarbij
bijvoorbeeld TBS in beginsel leidt tot onwaardigheid kan niet verhinderen dat het
uiteindelijke oordeel of sprake is van onwaardigheid tot erven aan een rechter wordt
voorgelegd, bijvoorbeeld door de erfgenaam aan wie TBS is opgelegd die diens onwaardigheid
betwist. Daarbij zal ook altijd behoefte blijven aan het vangnet van de redelijkheid
en billijkheid. De diversiteit van gevallen waarin TBS kan worden opgelegd en de verscheidenheid
aan psychische stoornissen en omstandigheden die daarbij kunnen spelen, maken dat
het stellen van een absolute regel niet mogelijk is.
Gelet op de recente uitspraak van de Hoge Raad is er mijns inziens geen noodzaak om
voor de onwaardigheid tot erven na oplegging van TBS tot wetswijziging over te gaan.
De Hoge Raad heeft immers uitdrukkelijk bepaald dat een rechter in voorkomende gevallen
ook met het bestaande wettelijk kader tot het oordeel kan komen dat de dader die enkel
TBS krijgt opgelegd geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van het slachtoffer.
Ik acht het daarom niet opportuun om een wetsvoorstel tot aanpassing van de bepaling
over de «onwaardigheid» van erfgenamen voor te bereiden en in procedure te brengen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid