Brief regering : Appreciatie van de motie van het lid Vermeer over exploitanten van CCS-locaties, windmolenparken en zonneweiden verplichten geld in een extern fonds te parkeren wat alleen gebruikt kan worden voor het afbreken van locaties indien de bedrijvigheid stopt (Kamerstuk 32813-1443)
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1473
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 maart 2025
Naar aanleiding van het tweeminutendebat op 19 december 2024, heeft het lid Vermeer
(BBB) gevraagd naar een schriftelijke appreciatie op zijn aangehouden motie1. De motie betreft het opnemen van een wettelijke verplichting voor exploitanten van
CCS-locaties, windmolenparken en zonneweiden, naar voorbeeld van de Kernenergiewet,
om geld in een extern fonds te parkeren wat alleen gebruikt kan worden voor het afbreken
van locaties indien de bedrijvigheid stopt of exploitant/eigenaar failliet wordt verklaard.
Het kabinet deelt met de heer Vermeer het belang van richtlijnen hierover. Voor CCS
is dit reeds wettelijk verankerd en voor hernieuwbaar op land is het reeds op andere
wijze geborgd. Daarom geeft het kabinet het oordeel overbodig. Hieronder wordt dit
per techniek toegelicht.
CCS
Artikel 47 van de Mijnbouwwet biedt al de mogelijkheid om te bepalen dat de CO2-opslagvergunninghouder financiële zekerheid moet stellen aan de Staat der Nederlanden
voor het verwijderen van een mijnbouwwerk. Van deze mogelijkheid is in de reeds verleende
CO2-opslagvergunningen ook gebruik gemaakt. Op grond van artikel 27, tweede lid, van
de Mijnbouwwet kan een CO2-opslagvergunning worden geweigerd indien onvoldoende verzekerd is dat de aanvrager
zal voldoen aan de verplichting om een dergelijke financiële zekerheid te stellen.
De verplichting voor de CO2-vergunninghouder om na exploitatie de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse
voorzieningen te verwijderen is opgenomen in artikel 31i van de Mijnbouwwet. Op grond
van artikel 31d, eerste lid, onderdeel n, van de Mijnbouwwet wordt in de vergunning
het bedrag aan financiële zekerheid (of een gelijkwaardige voorziening) vastgelegd
dat de vergunninghouder moet stellen voordat met de opslag van CO2wordt aangevangen. Op grond van artikel 31g, eerste lid, onderdeel c, van de Mijnbouwwet
moet de CO2-opslagvergunninghouder jaarlijks het bewijs verstrekken dat financiële zekerheid is gesteld en
aangehouden. Op grond van artikel 31h, eerste lid, aanhef en onder d, van de Mijnbouwwet
kan de Minister van Klimaat en Groene Groei de vergunning wijzigen of intrekken indien
de gestelde financiële zekerheid onvoldoende blijkt te zijn.
In geval van faillissement van de vergunninghouder tijdens exploitatie van de CO2-opslaglocatie zal eerst een opvolger worden gezocht die de exploitatie kan overnemen.
De opruimverplichting komt dan te rusten op de nieuwe CO2-opslagvergunninghouder. Als er geen partij wordt gevonden die de exploitatie kan
voortzetten dan zal het bevoegd gezag het opslagvoorkomen moeten afsluiten en de injectiefaciliteiten
en bijbehorende bovengrondse faciliteiten moeten opruimen (zie artikel 31l, tweede
lid, van de Mijnbouwwet). In dat geval kan het bevoegd gezag de kosten van het opruimen
verhalen op de failliete partij door het aanspreken van de gestelde financiële zekerheid
(zie artikel 31l, vierde lid, van de Mijnbouwwet).
In geval van faillissement van de vergunninghouder na exploitatie en tijdens de fase
dat het mijnbouwwerk wordt opgeruimd, kunnen de kosten van het afronden van de opruimwerkzaamheden
eveneens worden verhaald op de failliete partij door het aanspreken van de gestelde
financiële zekerheid.
Hernieuwbaar op land
Gemeenten of provincies zijn in de regel het bevoegd gezag voor de ruimtelijke inpassing
en het verlenen van omgevingsvergunningen voor (grootschalige) zon-PV-installaties
en windparken. Zij borgen dit beleid in de provinciale omgevingsverordening en de
gemeentelijke omgevingsplannen. In 2023 heeft het kabinet in samenwerking met de VNG
en IPO basisteksten laten opstellen voor gemeenten en provincies voor maatschappelijke
eisen voor zonne- en windparken op land. Hierin wordt ook verwezen naar de mogelijkheden
voor juridische en financiele borging van de ontmanteling van (grootschalige) zon-PV
installaties en windparken die lokale overheden kunnen opnemen in hun omgevingsverordeningen2. Dit zorgt voor een uniforme en gestroomlijnde manier voor het (juridisch en financieel)
borgen van de ontmanteling van hernieuwbare energieprojecten op land.
Uit een inventarisate blijkt dat verschillende provincies in hun provinciale omgevingsverordeningen
hebben opgenomen dat de ontwikkeling van (grootschalige) zon-PV-installaties of windparken
alleen mogelijk kan worden gemaakt, als juridisch en financieel is geborgd dat het
park en de bijbehorende voorzieningen na de levensduur van het park worden verwijderd.
Zie bijvoorbeeld de omgevingsverordening van de provincies Noord-Brabant en Friesland.
In de praktijk blijkt dat de ontmanteling na bedrijfsvoering geborgd is in de vergunning,
de anterieure overeenkomst en/of het projectbesluit. Er worden op dit moment geen
signalen ontvangen dat provincies en gemeenten belemmeringen ervaren bij de juridische
en financiele borging van ontmanteling van (grootschalige) zon-PV-installaties en
windparken, ook niet als de exploitant/eigenaar failliet wordt verklaard.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Indieners
-
Indiener
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei