Brief regering : Beleidsreactie rapport commissie Sorgdrager naar aanleiding van een melding van een vermoeden van misstand bij het College voor de Rechten van de Mens
36 600 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2025
Nr. 130
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2025
Aanleiding
Op 9 juli 2024 heeft de commissie Sorgdrager de resultaten van het onderzoek naar
aanleiding van een melding van een vermoeden van misstand bij het College voor de
Rechten van de Mens (hierna: het CRM1) gedeeld met mijn ministerie. Vanwege de vertrouwelijkheid van het onderzoek en de
gedane toezeggingen daarover, heb ik het rapport niet integraal aan uw Kamer verstrekt.
Wel heb ik een door genoemde commissie opgestelde samenvatting van het rapport met
uw Kamer gedeeld.2 Daarbij heb ik toegezegd op een later moment een formele reactie op de bevindingen
en het rapport met uw Kamer te zullen delen. Met deze brief doe ik die toezegging
gestand.
De afgelopen maanden hebben verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden, die onder
meer invloed hebben gehad op het moment van verschijnen van deze brief. Voordat ik
hier nader op inga wil ik de commissie bedanken voor het zorgvuldige onderzoek. Ook
wil ik alle betrokkenen bedanken die aan dit onderzoek hebben meegewerkt. In het bijzonder
wil ik mijn waardering uitspreken voor de medewerkers van het bureau van het CRM.
Daarnaast sta ik stil bij de melders en bij degene tegen wie de melding is gericht.
Ik besef goed dat zij lang op de uitkomsten van het onderzoek hebben moeten wachten
en dat dit impact heeft gehad. Ik ben mij er zeer van bewust dat de afgelopen periode,
zowel gedurende het onderzoek als de periode waar het onderzoek op ziet, niet gemakkelijk
is geweest. Samen met het CRM wil ik ervoor zorgen dat opvolging van de aanbevelingen
eraan bijdragen dat het CRM de komende periode in rustiger vaarwater komt en blijft.
Vanwege voorgenoemd belang van vertrouwelijkheid is onderhavige beleidsreactie gebaseerd
op de samenvatting van het rapport. De Vaste Kamercommissie (hierna: VKC) Justitie
en Veiligheid heeft mij verzocht om nader in te gaan op de reden van de vertrouwelijkheid
van het rapport van de commissie Sorgdrager.3 Ik heb in overweging genomen dat de inhoud van het volledige rapport herleidbaar
is tot de betrokkenen die aan het onderzoek hebben meegewerkt. Aan hen zijn toezeggingen
van vertrouwelijkheid gedaan, die zij zullen hebben betrokken bij hun beslissing over
al dan niet deelname aan het onderzoek. Als te herleiden is wie bij welke situaties
betrokken zijn geweest, dan worden de betrokkenen in een positie gebracht waarbij
zij voorwerp kunnen worden van (publieke) discussie. Een gebrek aan vertrouwelijkheid
kan er bovendien toe leiden dat personen in de toekomst terughoudender en minder bereidwillig
zijn informatie te delen en mee te werken aan onderzoeken. Dit kan ten koste gaan
van zorgvuldige uitvoering van een dergelijk onderzoek.
Wettelijk kader
Het CRM heeft als zelfstandig bestuursorgaan (hierna: zbo) een onafhankelijke positie
en opereert op afstand van het departement. Wel legt de bewindspersoon op grond van
de Kaderwet zbo’s in algemene zin verantwoording af aan het parlement over zijn bevoegdheden
ten aanzien van het zbo. De taken, bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van het
CRM zijn vastgelegd in de Wet College voor de rechten van de mens (Wet CRM). Deze
wet is als eerste ondertekend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Minister van Justitie en Veiligheid is de tweede ondertekenaar. Beheersmatig
is het CRM onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid geplaatst en vervult de
plaatsvervangend secretaris-generaal de rol van eigenaar als bedoeld in de circulaire
«Governance ten aanzien van zbo’s».4 Dit betekent dat het CRM financiële verantwoording aflegt aan het Ministerie van
Justitie en Veiligheid. Dat verloopt via de reguliere Planning & Control (P&C) cyclus
van het departement.
Het wettelijk kader voor mijn verantwoordelijkheid voor de werking van het CRM wordt
bepaald door de zogeheten Paris Principles5, waaronder het beginsel van «formal and functional independence», en de wettelijke
verankering van deze beginselen in de Wet CRM. Dat betekent dat mijn handelingsruimte
ten opzichte van het CRM in zekere zin beperkt is. Met inachtneming hiervan is onderstaande
reactie opgesteld.
Reflectie op conclusies
De commissie Sorgdrager heeft op basis van het onderzoek naar de melding geconcludeerd
dat er geen sprake was van een misstand zoals bedoeld in de Wet Huis voor klokkenluiders.6 Wel heeft de commissie geconstateerd dat op onderdelen sprake was van gedragingen
zoals genoemd in de melding. De commissie trekt hieruit ook conclusies ten aanzien
van het bestuurlijke handelen in deze gevallen. Ik heb kennisgenomen van deze conclusies
en deze tot mij genomen. Meer in het bijzonder wil ik hier reflecteren op de conclusies
ten aanzien van de governance(structuur) van het CRM.
Naar aanleiding van haar onderzoek constateert de commissie dat er al langer sprake
is van een moeilijke samenwerking tussen Collegeleden. Zoals ook uit de samenvatting
volgt, concludeert de commissie dat al langere tijd sprake is van weinig collegialiteit
maar ook van een gebrek aan een gedragen opvatting over collegiaal bestuur.7 Uit de bevindingen van de commissie maak ik tevens op dat er in het recente verleden
verschillende, eigenstandige interpretaties hebben bestaan over de invulling van de
onafhankelijke positie van het Collegelidmaatschap.
Deze conclusies en het feit dat de commissie aangeeft dat de moeizame samenwerking
al jaren speelde, baren mij zorgen. Volgens de commissie wordt dit onder andere veroorzaakt
door gebrekkige kaders en governance die onvoldoende houvast bieden tijdens bestuurlijk
conflictueuze situaties. Het CRM heeft als zelfstandig bestuursorgaan een onafhankelijke
positie, staat op afstand van het departement en moet binnen de kaders die de wet
schept opereren. De commissie stelt vast dat ten aanzien van de organisatorische context
van het CRM veel onduidelijkheden bestaan ofwel op onderdelen niet in een regeling
is voorzien. Wat deze organisatorische context betreft gaat het onder andere om de
onduidelijke wettelijke basis voor de positie van de voorzitter als functionele autoriteit,
interne procedures en werkwijze van het CRM zonder duidelijke status en een (ten onrechte)
vergaand beroep door Collegeleden op de onafhankelijke individuele positie van de
Collegeleden.8 Ik maak hieruit op dat de reeds bestaande kaders niet duidelijk genoeg zijn geweest.
Hieronder zal ik nader ingaan op de trajecten die zijn ingezet om te zorgen voor een
robuuste governance voor het CRM.
Reflectie op eigen handelen
De commissie stelt dat de hardnekkige conflictueuze situatie de vraag oproept welke
rol de eigenaar in deze had of had moeten nemen. Hoewel een bescheiden invulling van
die rol passend is in het licht van de Paris Principles, zijn hier volgens de commissie Sorgdrager wel risico’s aan verbonden.9 Ten aanzien van de (beheers)relatie tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid
en het CRM, stelt de commissie dat het ministerie op basis van eerder ontvangen signalen
had kunnen en moeten interveniëren.10 De eigenaar is aanspreekbaar op vraagstukken die het zbo als organisatie betreffen.11 Met het CRM wordt periodiek gesproken op ambtelijk niveau. Als eigenaar is het zoeken
naar een balans tussen de gepaste terughoudendheid en het plegen van interventies.
Er zijn eerder verschillende signalen ontvangen dat er spanningen waren. Achteraf
gezien hadden de signalen bespreekbaar gemaakt kunnen worden in de contacten tussen
het ministerie en het CRM. Het ministerie heeft uiteindelijk ingegrepen door een onafhankelijk
onderzoek door de commissie Sorgdrager in te stellen.
Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat er inzicht is gekomen in het feitelijk beeld
van de melding. Onderdeel van de opdracht was ook om na te gaan of naar het oordeel
van de commissie specifieke interventies en randvoorwaarden mogelijk zijn om tot herstel
van verhoudingen en een goed functioneren van het CRM te komen.12
Ten aanzien van de route en het proces van de melding geeft de commissie aan dat dit
een complicerende uitwerking gehad heeft op de bestaande situatie. De commissie constateert
dat met het kwalificeren van de melding als een vermoeden van een misstand, er een
dynamiek op gang kwam die niet meer te keren was. Interventies om verhoudingen te
verbeteren bleken daardoor niet meer mogelijk. Naar aanleiding van deze constatering
zal intern kritisch worden gekeken hoe dit soort signalen en meldingen in de toekomst
beter kunnen worden opgepakt.
Met de melders en ook met de voorzitter waartegen de melding is gedaan, zijn afspraken
gemaakt die ertoe leiden dat het CRM als instituut, als ook de betrokken individuen
een nieuwe fase tegemoet kunnen gaan.
Trajecten
De commissie Sorgdrager constateert op basis van haar onderzoek dat er breed gedragen
kritiek is op de huidige governance. Zij doet in dat kader aanbevelingen aan het CRM
die zich richten op de korte termijn (bijvoorbeeld door wijzigingen van interne reglementen
van het College) en de lange(re) termijn.
Het CRM is actief bezig met het opvolgen van de aanbevelingen die aan het instituut
zijn gericht. Hoewel dit een interne aangelegenheid van het CRM betreft, vinden er
op regelmatige basis gesprekken plaats over de voortgang op de aanbevelingen met de
betrokken departementen. Er is bewust gekozen om het CRM de ruimte te geven om eerst
de interne governance te verbeteren. Zo worden er meer checks and balances ingebouwd
en wordt een betere verdeling van de bevoegdheden tussen College, Raad van Advies
en ondersteunend bureau gerealiseerd. Ook heeft het CRM mij laten weten dat zij, naar
aanleiding van de samenvatting van het rapport van de commissie Sorgdrager, het interne
bestuursreglement hebben gewijzigd. Dit bestuursreglement is recentelijk vastgesteld
door het CRM en daarin wordt bijvoorbeeld een dagelijks bestuur geïntroduceerd. Daarnaast
wordt de rol van de Raad van Advies versterkt en wordt de positie van de voorzitter
als functionele autoriteit verduidelijkt. Het CRM heeft mij laten weten dat bijvoorbeeld
wordt gekeken naar de bevoegdheden van de voorzitter en taakverdeling tussen de voorzitter
en de (plaatsvervangende) leden. Daarnaast is het CRM ook begonnen met het werven
van nieuwe Collegeleden en is de vacature voor een nieuwe voorzitter gepubliceerd.
Met deze nieuwe aanpassingen zit het CRM in een transitiefase om te zorgen voor een
robuuste governance. Op een later moment zal (ambtelijk) worden geëvalueerd in hoeverre
de maatregelen die het CRM heeft genomen in voldoende mate leiden tot verbetering
van de interne governance. Dan zal ook worden bezien of en zo ja, welke aanvullende
maatregelen moeten worden getroffen en welke rol het Ministerie van Justitie en Veiligheid
hier als eigenaar verder in kan spelen. Indien het voorgaande raakt aan of uitwerking
behoeft in de Wet CRM zal ik daarin samenwerken met de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, die eerste ondertekenaar is van voornoemde wet.
Samen met het CRM en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijf
ik mij inzetten voor een CRM waarin medewerkers en Collegeleden met elkaar in vertrouwen
werken aan de belangrijke wettelijke taak van het nationale mensenrechteninstituut.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
Indieners
-
Indiener
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid