Brief regering : Appreciatie van de motie van het lid Ram over ontbindende voorwaarden stellen aan ngo's, waaronder het erkennen van de staat Israël en het bestrijden van antisemitisme (Kamerstuk 36600-XVII-62)
36 600 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2025
Nr. 71
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSHULP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2025
Tijdens het Tweeminutendebat Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp op 11 februari 2025 heb ik toegezegd uw Kamer per brief te informeren over de juridische
overwegingen met betrekking tot de motie van het lid Ram (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 62) en verzocht ik deze motie aan te houden. De motie verzoekt de regering om ontbindende
voorwaarden te stellen aan ngo’s, waaronder de erkenning van de staat Israël en de
bestrijding van antisemitisme.
De mogelijkheden voor het hanteren van selectiecriteria bij de beoordeling van subsidieaanvragen
en het hanteren van verplichtingen bij subsidieverlening zijn vastgelegd in de Algemene
wet bestuursrecht (Awb). In deze brief volgt een uitleg wat de mogelijkheden zijn,
per onderdeel van de motie.
Erkenning van de staat Israël
Het opnemen van een eis tot erkenning van de staat Israël bij subsidieverlening is
juridisch niet mogelijk binnen de Kaderwet Subsidies BZ. Daarvoor geldt:
1) Voor het hanteren van selectiecriteria en verplichtingen bij subsidieverlening geldt
de hoofdregel dat deze doelgebonden moeten zijn. Dat vloeit voort uit artikel 3:3
en artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Erkenning van de staat Israël
valt niet onder de doelen van subsidies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.1
2) Niet-doelgebonden criteria en verplichtingen kunnen uitsluitend worden toegepast als
hiervoor een wettelijke grondslag bestaat (artikel 4:39 Awb). Voor het Ministerie
van Buitenlandse Zaken bieden artikel 3, derde lid, van de Kaderwet subsidies BZ en
artikel 8 van het Subsidiebesluit BZ limitatief enkele grondslagen.2 Erkenning van de staat Israël valt hier niet onder.
3) Het is niet toegestaan om als subsidie wordt verleend, daar de voorwaarde aan te verbinden
dat de subsidieontvanger vervolgens de staat Israël moet erkennen. Artikel 4:33 Awb
staat dit niet toe: voorwaarden die van een subsidieontvanger vergen dat hij, nadat
de subsidie al is verleend, nog een bepaalde handeling moet verrichten zijn niet toegestaan.
Daarnaast geldt dat officiële erkenning van staten een statelijke aangelegenheid is
onder het Volkenrecht.
Bestrijding van antisemitisme
Het bestrijden van antisemitisme als vereiste is mogelijk als dat het doel van de
subsidie zou zijn. Dat is niet het geval bij de subsidies die zullen worden verstrekt
onder het toekomstige beleidskader samenwerking maatschappelijke organisaties. De
Kaderwet subsidies BZ biedt wel ruimte om niet-doelgebonden criteria en verplichtingen
te hanteren over de «gevolgen van de subsidie voor internationaal erkende burger-,
politieke, economische, sociale en culturele rechten van mensen». Op basis daarvan
kan een selectiecriterium worden gehanteerd dat toetst of er bij gesubsidieerde activiteiten
geen sprake is van antisemitisme.
Mocht na subsidieverlening, bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten, sprake
zijn van antisemitisme (of anderszins racisme of discriminatie), dan kan in de subsidierelatie
worden ingegrepen gelet op deze verplichting die BZ standaard aan subsidies verbindt:
«U onthoudt zich bij de besteding van de subsidie en bij de activiteiten waarvoor
deze subsidie is verleend van gedragingen die naar maatstaven van Nederlands recht
strafbaar en/of verboden zijn, waaronder in het bijzonder ook intimidatie en seksuele
intimidatie. Een dergelijke gedraging kan voor mij reden zijn om deze beschikking
geheel of gedeeltelijk in te trekken.» Hiermee acht ik voldoende juridische mogelijkheden
aanwezig om te kunnen ingrijpen wanneer gegrond sprake is van antisemitisme.
Hoe belangrijk het kabinet deze onderwerpen ook vindt, wordt de motie in verband met
het eerste deel (dat betrekking heeft op de opname van subsidievoorwaarden die gaan
over de erkenning van de staat Israël) ontraden, omdat dit juridisch niet mogelijk
is. Aanvullende voorwaarden met betrekking tot antisemitisme zijn mogelijk waardoor
een motie over alleen dit aspect, oordeel Kamer zou kunnen krijgen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp