Brief regering : Kamerbrief bij de tweede nota van wijziging inzake Wet versterking regie volkshuisvesting (Kamerstuk 36512)
36 512 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet in verband met de versterking van de regie op de volkshuisvesting en met het oog op enkele andere met de volkshuisvesting samenhangende maatregelen (Wet versterking regie volkshuisvesting)
Nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2025
Nederland kampt met grote woningnood. Op dit moment hebben we een tekort van meer
dan 400.000 woningen, en dat is voor iedereen merkbaar. Om dit op te lossen moet er
meer gebouwd worden en zolang er woningnood is moet de bestaande voorraad eerlijk
verdeeld worden. Het is de grondwettelijke taak van de overheid, en de Rijksoverheid
voorop, om zorg te dragen voor voldoende woongelegenheid. De mogelijkheden die het
Rijk op dit moment heeft om deze taak waar te maken zijn onvoldoende. Het is nodig
dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) weer daadwerkelijk
regie kan voeren over de volkshuisvesting en de wettelijke mogelijkheden krijgt om
samen met medeoverheden, corporaties en marktpartijen de woningbouw te versnellen.
Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting geeft de Minister van VRO de benodigde
instrumenten om met alle betrokken partners beter en sneller te sturen op hoeveel,
waar en voor wie we gaan bouwen. Met doorzettingsmacht als dat nodig is. Alleen zo
kan de grondwettelijke taak voor de volkshuisvesting waargemaakt worden.
Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting is in maart 2024 ingediend. Ik
heb de afgelopen maanden gewerkt aan het verbeteren van dit voorstel op basis van
de afspraken uit het regeerprogramma. In antwoord op de brief van 11 december 2024
(2024Z20749/2024D49109) van uw vaste commissie Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zend ik u hierbij
de tweede nota van wijziging inzake het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting
toe. In deze brief ga ik ook in op een aantal onderwerpen die ik mede naar aanleiding
van het regeerprogramma aanvullend op en in afwijking van, het eerder ter informatie
aan uw Kamer (d.d. 7 maart 2024) gezonden ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting,
voornemens ben te regelen.
De tweede nota van wijziging voorziet voornamelijk in een aantal beperkte wijzigingen
van het wetsvoorstel, waaronder actualisering van terminologie, uniformering van beroepsmogelijkheden
en (actualisatie) van samenloopbepalingen. Voor de toelichting daarop verwijs ik naar
de nota van wijziging. De voorgestelde wijziging van de experimenteerbepaling van
de Omgevingswet (onderdeel C, vijfde onderdeel) licht ik hier kort toe. Op basis van
de experimenteerbepaling kan bij wijze van experiment worden afgeweken van de wet-
en regelgeving (zoals onder andere van de Omgevingswet en Huisvestingswet). Daarbij
moet ook worden bepaald voor welke gemeenten het experiment geldt. Deze wijziging
voorziet erin dat aan een bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen experiment,
bij ministeriële regeling nieuwe gebieden kunnen worden toegevoegd; het zogenaamde
uitbreiden van een toepassingsbereik van een experiment. Deze aanpassing levert een
versnelling van ten minste zeven maanden op ten opzichte van de huidige procedure,
omdat er geen AMvB wijziging meer nodig is. Door deze wijziging kunnen andere gemeenten
makkelijker en sneller gebruik maken van deze experimenten. De Crisis- en herstelwet
kende eenzelfde mogelijkheid waarvan veelvuldig gebruik is gemaakt.1 Ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet blijkt er behoefte te zijn aan het sneller
kunnen uitbreiden van het toepassingsbereik van experimenten. Voor nadere toelichting
verwijs ik naar de toelichting bij dit artikel van de nota van wijziging.
De aanpassingen die ik door wil voeren in het ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting
(de AMvB die onder het wetsvoorstel hangt) gaan om de uitwerking van het regeerprogramma
ten aanzien van het realiseren van betaalbare woningen, het afschaffen van de ladder
voor duurzame verstedelijking voor woningbouwlocaties en het mogelijk maken van vergunningsvrije
mantelzorgwoningen en familiewoningen. Deze wijzigingen en aanvullingen staan ten
dienste van het vereenvoudigen en versnellen van procedures om te komen tot een versnelling
van de woningbouw.
Tot slot wil ik hierbij de gelegenheid te baat nemen om uiteen te zetten waarom ik
ervoor gekozen heb het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting voor een belangrijk
deel in de Omgevingswet in te bedden, en daarmee de instrumenten en mogelijkheden
die de Omgevingswet te bieden heeft ook voor de regie op de volkshuisvesting en de
versnelling van de woningbouw in te kunnen zetten.2
Uitwerking regeerprogramma realiseren van betaalbare woningen
De woningbouwopgave waar we voor staan is niet slechts een kwestie van volume. Het
is niet alleen belangrijk dát er gebouwd wordt, maar vooral ook voor wie en wat er
gebouwd wordt. Mensen met sleutelberoepen, zoals politieagenten, verplegers en leraren,
komen er vaak niet tussen bij de zoektocht naar een woning. Ook voor hen is het tekort
aan woningen groot. Daarom dient het aanbod van woningen beter aan te sluiten bij
de behoefte van deze mensen en moet twee derde van alle nieuwbouw bestaan uit betaalbare
woningen. Het gaat dan om betaalbare koopwoningen, woningen voor de middenhuur en
sociale huur.
In het hoofdlijnenakkoord, nader uitgewerkt in het regeerprogramma, zijn daarover
de volgende doelstellingen geformuleerd:
«Twee derde van de te realiseren woningen moet betaalbaar zijn, van de te realiseren
woningen is tenminste 30% sociale huur. Deze 30% geldt niet per project, er moet ruimte
zijn voor gebiedsdifferentiatie. Het uitgangspunt is een goede balans in de regionale
en provinciale woningvoorraad zodat zowel middeninkomens als lage inkomens in de hele
regio kans op een passende en betaalbare woning hebben. Er moet balans zijn in de
woonvoorraad zodat middeninkomens en lage inkomens overal evenveel kans maken op een
woning.»
Om deze doelstelling te realiseren is het nodig om te sturen op de woningbouwprogrammering
van het Rijk, provincies en gemeenten. Het ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting
bevat instructieregels voor het volkshuisvestingsprogramma van provincie en Rijk ten
behoeve van de programmering van ten minste twee derde betaalbare woningen3 (middenhuur én betaalbare koop) en 30% sociale huurwoningen op nationaal niveau,
provinciaal niveau en regionaal niveau. Daarmee wordt de nationale woningbouwopgave
doorvertaald naar provincies en regio’s, en wordt gemeenten een kader geboden voor
de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Ten aanzien van de gemeentelijke woningbouwprogrammering vindt het kabinet het belangrijk
dat mensen met een middeninkomen en met een laag inkomen in alle gemeenten kans hebben
op een betaalbare woning. Daarom krijgen gemeenten een verplichting (via een instructieregel
op het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma) om ofwel verplicht 40% van de te realiseren
woningen te programmeren in het middensegment, dan wel 30% sociale huur te programmeren.
Bij deze uitwerking geldt als instructieregel voor het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma;
een gemeente met meer sociale huur in de bestaande voorraad dan het landelijk gemiddelde
sociale huur moet ten minste 40% van de te realiseren woningen richten op middeninkomens
(betaalbare koop en middenhuur). Een gemeente met een voorraad sociale huur van minder
of gelijk dan het landelijk gemiddelde moet ten minste 30% sociale huur in de nieuwbouwopgave
programmeren.
De gemeente heeft zelf de ruimte om aan de hand van de lokale en regionale behoefte
de concrete samenstelling van de woningen in het middensegment te programmeren: betaalbare
koop en middenhuur, grondgebonden of juist gestapeld. De genoemde percentages gelden
bovendien niet op project of wijkniveau. Op die manier is er voor gemeenten ruimte
om zelf te bepalen in welke wijken of projecten de betaalbare woningen worden gerealiseerd.
De percentages gaan over alle toevoegingen van woningen: dus via nieuwbouw maar ook
via bijvoorbeeld splitsing, optoppen, transformatie.
Een gemeente krijgt op grond van de instructieregel slechts één opdracht: ofwel 40%
middensegment, danwel 30% sociale huur. Gemeenten met een sociale voorraad van minder
dan het landelijk gemiddelde mogen in afwijking van de instructieregel een lager percentage
dan 30% sociale huurwoningen programmeren als dat niet passend is én niet nodig is
om op regionaal en provinciaal niveau twee derde betaalbaar en 30% sociale huurwoningen
te realiseren. Daar hoort wel een onderbouwing en afstemming bij. Het ontwerpbesluit
Versterking regie volkshuisvesting voorziet hiervoor in een bevoegdheid van de provincie
(en Rijk), om een ontheffing te verlenen van de rijksinstructieregels of afwijkende
provinciale regels te stellen. Gemeenten die van mening zijn dat dit voor hen geldt
overleggen daarover eerst met andere gemeenten in de regio. Bij het overwegen van
afwijkingen van de instructies geldt dat de totale gemeentelijke programmering in
een woningbouwregio te allen tijde moet leiden tot twee derde betaalbare woningen
en 30% sociaal huur.
De provincie krijgt in het ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting geen
bevoegdheid om voor gemeenten hogere betaalbaarheidspercentages te stellen. Daardoor
zou namelijk de financiële uitvoerbaarheid van projecten in het gedrang komen.
Voorgenomen wijzigingen t.o.v. het geconsulteerde besluit:
Het realiseren van 30% sociale huur op regionaal, provinciaal en nationaal niveau
wordt expliciet geborgd. Dat gebeurt door toevoeging in het ontwerpbesluit Versterking
regie volkshuisvesting van een instructieregel op dezelfde wijze als de doelstelling
van twee derde betaalbare woningen. Daarmee wordt de doelstelling rond de nieuwbouw
van sociale huurwoningen aangescherpt ten opzichte van het eerder geconsulteerde besluit.
Gemeenten krijgen één instructieregel mee ten aanzien van de betaalbaarheidsprogrammering.
Dit geeft gemeenten de ruimte om bij de verdeling van de twee derde betaalbare woningen
te kijken naar wat nodig is en passend bij iedere afzonderlijke gemeente. Het voordeel
van deze uitwerking is dat het startpunt voor de betaalbaarheidsprogrammering helder
is en de ruimte geeft aan gemeenten om te differentiëren als dat beter past. De mogelijkheid
voor een gemeente om een lager percentage sociale huur te realiseren wordt in het
voorgenomenbesluit Versterking regie volkshuisvesting verruimd, zodat er meer mogelijkheden
zijn om in overleg tussen gemeenten tot gebiedsdifferentiatie te komen, die past bij
de woningmarkt in verschillende gemeenten en past bij de specifieke locaties.
Uitzetten ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een instructieregel over de Ladder
voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) opgenomen. De grote woningbouwopgave
maakt het noodzakelijk om het benutten van zowel binnen- als buitenstedelijke locaties
voor woningbouw te versnellen door onnodige belemmeringen en knelpunten weg te nemen.
De Ladder brengt extra onderzoekslasten, tijd en kosten met zich mee en kan daardoor
uitvoering van woningbouwprojecten onnodig vertragen en bemoeilijken. Daarom wil ik
via het Besluit versterking regie volkshuisvesting de Ladder voor het onderdeel «woningbouw»
uitzetten. Dit vermindert de onderzoekslasten wanneer woningbouw wordt voorzien. Hiermee
kom ik ook tegemoet aan de motie Mooiman (PVV)4 en de motie Meulenkamp (VVD) c.s.5 Anders dan in het geconsulteerde ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting
opgenomen, ben ik voornemens de Ladder volledig buiten toepassing te verklaren voor
het onderdeel «woningbouw» en niet enkel voor projecten tot 50 woningen.
Gezien de aanleiding om de Ladder voor woningbouwprojecten uit te zetten, is het niet
doelmatig als de Ladder op decentraal niveau op een vergelijkbare wijze opnieuw wordt
ingevoerd. Ik bekijk daarom nog op welke wijze dit kan worden voorkomen.
Vergunningsvrije mantelzorgwoningen en familiewoningen
Ik vind het belangrijk dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen leefomgeving
kunnen blijven wonen als zij dat willen. Het bijbouwen van een mantelzorgwoning op
bestaande kavels kan hier een oplossing voor bieden. Ik wil dan ook dat het mogelijk
wordt om – binnen uit te werken voorwaarden – vergunningsvrij een mantelzorgwoning
op een achtererf bij een woning te bouwen. In aanvulling op het geconsulteerde ontwerpbesluit
Versterking regie volkshuisvesting wil ik deze regeling ook van toepassing laten zijn
op familieleden in de eerste graad. Op dit moment ben ik bezig met de uitwerking van
de betreffende regeling. Dit doe ik in afstemming met betrokken bewindslieden en stakeholders,
onder wie de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Staatssecretaris van Openbaar
Vervoer en Milieu en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze instructieregel
wil ik via het Besluit versterking regie volkshuisvesting opnemen in het Besluit kwaliteit
leefomgeving.
Instrumenten en kansen Omgevingswet
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen benutten en beschermen van de fysieke
leefomgeving. Vanuit de ambitie van de wet om ruimte voor ontwikkeling te geven in
combinatie met waarborgen van kwaliteit, draagt de Omgevingswet bij aan enerzijds
een snellere realisatie van maatschappelijke en economische opgaven die in Nederland
nodig zijn en anderzijds aan het behoud of de verbetering van kwaliteit van de fysieke
leefomgeving van ons land. De woningbouwopgave is één van die belangrijke maatschappelijke
opgaven. Die opgaven zijn steeds meer met elkaar verbonden, zo is de woningbouwopgave
verbonden met de energietransitie (bijv. netcongestie en klimaataanpak gebouwde omgeving),
de bereikbaarheid, de natuurdoelen (bijv. stikstof), de wateropgaven en de milieubescherming
(bijv. geluid). Omdat de opgaven zo nauw samenhangen en het werken vanuit een sectorale
benadering steeds complexer werd is met de Omgevingswet voor een integrale benadering
gekozen.
De mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet zijn grotendeels in de Omgevingswet
opgegaan. Zo kent ook de Omgevingswet een experimenteerbepaling, die het mogelijk
maakt via een AMvB tijdelijk van de regels af te wijken om zo te leren van het experiment.
De bestuursrechtelijke versnellingen uit de Crisis- en herstelwet zijn overgenomen
in de Omgevingswet voor de projectprocedure. Veel van de categorieën projecten die
in de Crisis- en herstelwet vielen onder de bestuursrechtelijke versnellingen, vallen
onder de Omgevingswet, onder de projectprocedure. Op die projecten zijn de bestuursrechtelijke
versnellingen dus nog steeds van toepassing. Zoals toegelicht aan het begin van deze
brief zal – met de voorgestelde wijziging van de Omgevingswet als opgenomen in de
nota van wijziging – het gemakkelijker worden om het toepassingsbereik van bestaande
experimenten uit te breiden.
Daarnaast zijn de regels over grondeigendom en kostenverhaal in de wet opgenomen,
die van groot belang zijn bij de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Ook bevat
de wet procedurebepalingen en is daarmee de besluitvorming over vergunningen voor
projecten in de fysieke leefomgeving verbeterd en versneld. Voor omgevingsvergunningen
is de korte (reguliere) procedure met een beslistermijn van maximaal acht weken het
uitgangspunt, tenzij dit niet mogelijk is op grond van internationale verplichtingen
of de uitgebreide voorbereidingsprocedure doelmatiger wordt geacht. Met de reguliere
procedure kan in bepaalde gevallen snel en flexibel worden afgeweken van het omgevingsplan.
Om het omgevingsrecht eenvoudiger te maken bevat de Omgevingswet een beperkt aantal
kerninstrumenten om doelen in de fysieke leefomgeving te realiseren. Deze instrumenten
hebben elk een duidelijke beleidsmatige of juridische functie. Doordat met het wetsvoorstel
Versterking regie volkshuisvesting, de evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad
een expliciet onderwerp in de Omgevingswet wordt, kunnen de instrumenten van de Omgevingswet
ook ingezet worden voor de regie op de volkshuisvesting.
Kerninstrumenten
De kerninstrumenten zijn: de omgevingsvisie, het programma, decentrale regels (waaronder
het omgevingsplan), (algemene) rijksregels, de omgevingsvergunning en het projectbesluit.
Voor de verschillende opgaven in de fysieke leefomgeving wordt dus steeds uit dezelfde
instrumentenkist geput.
De omgevingsvisie is een samenhangend, strategisch plan met het beleid over de gehele fysieke leefomgeving.
De visie houdt rekening met alle ontwikkelingen in een gebied. Het Rijk, de provincie
en de gemeente stellen elk een omgevingsvisie vast voor hun hele grondgebied. Al vooruitlopend
op de Omgevingswet heeft het Rijk een eerste nationale omgevingsvisie vastgesteld.
Het kabinet werkt aan de opvolger daarvan, de Nota Ruimte. De omgevingsvisies van
Rijk, provincie en gemeente zullen ook ingaan op woningbouw en volkshuisvesting als
één van de belangrijke maatschappelijke opgaven waar we voor staan.
Het programma kunnen overheden inzetten voor uitwerking, doorwerking of uitvoering van beleid en
bevat maatregelen om de leefomgeving te beschermen, te beheren, te gebruiken en te
ontwikkelen. Het programma kan zich op een onderwerp richten maar ook op een bepaalde
bedrijfssector of een gebied. Verschillende overheden kunnen ook samen een programma
opstellen. Voor sommige onderwerpen verplicht de Omgevingswet de overheid een programma
op te stellen. Dat gebeurt vooral ter uitvoering van Europese verplichtingen, maar
het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting stelt ook het volkshuisvestingsprogramma
verplicht voor de gemeenten, de provincies en het Rijk. Over de inhoud van deze programma’s
worden door middel van rijksregels, in dit geval instructieregels, in het Bkl, eisen
gesteld.
Decentrale overheden hebben één regeling voor de fysieke leefomgeving voor hun hele
grondgebied. Dit zijn: het gemeentelijk omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening
en de waterschapsverordening. Hierin staan verschillende soorten regels.
Het omgevingsplan vervangt onder meer het geldende bestemmingsplan. Voorheen hadden gemeenten meerdere
bestemmingsplannen voor hun grondgebied. Onder de Omgevingswet moet iedere gemeente
één omgevingsplan voor haar hele grondgebied vaststellen. Het omgevingsplan heeft
een bredere reikwijdte dan de oude bestemmingsplannen, omdat het over de hele fysieke
leefomgeving gaat. Gemeenten krijgen de ruimte om omgevingsplannen als het nodig is
globaler en flexibeler in te richten dan het bestemmingsplan. Zo kan het omgevingsplan
ook ruimte bieden voor initiatieven die nog niet helemaal uitgewerkt zijn.
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving
(Bbl) bevatten de algemene rijksregels voor activiteiten in de leefomgeving. Hierdoor
hoeven burgers en bedrijven voor activiteiten niet steeds toestemming te vragen aan
de overheid. Omdat algemene regels niet altijd goed passen bij een specifieke situatie
geven het Bal en het Bbl de mogelijkheid om onder voorwaarden van de algemene regels
af te wijken met maatwerkvoorschriften of maatwerkregels. In het Bbl zijn die voorwaarden
overigens streng omwille van de landelijke uniformiteit in de bouwregelgeving, en
is het voor gemeenten niet toegestaan om aanvullende eisen te stellen.
Het projectbesluit ten slotte is een uniforme procedure voor besluitvorming over complexe projecten
van het Rijk, een provincie of een waterschap. Ook kan het projectbesluit ingezet
worden voor private initiatieven die samenvallen met het bereiken van publieke doelen.
Bijvoorbeeld de aanleg van een weg, waterkering of hoogspanningsverbinding. Een projectbesluit
regelt in dezelfde procedure de afwijking van het omgevingsplan en kan ook gelden
als een omgevingsvergunning. Het projectbesluit kent een vaste procedure die uit verschillende
stappen bestaat.
Naast de kerninstrumenten bevat het wettelijk stelsel regels die de uitoefening van
taken en bevoegdheden van overheden inkaderen. De Omgevingswet zelf en het Omgevingsbesluit
bevatten de procedurele regels waaraan overheden zich moeten houden bij het uitoefenen
van bevoegdheden. Zo bevat het Omgevingsbesluit de verantwoordingsplicht over participatie,
die het belang van vroegtijdige betrokkenheid van belanghebbenden bij de besluitvorming
over projecten tot uitdrukking brengt. Dit vergroot het draagvlak voor het te nemen
besluit en kan leiden tot tijdwinst omdat onnodige procedures worden voorkomen.
Met het voorgenomen besluit Versterking regie volkshuisvesting worden in het Omgevingsbesluit
tijdelijk – voor een periode van 10 jaar – besluiten voor categorieën van projecten
aangewezen waarop de procedurele versnellingen uit het wetsvoorstel van toepassing
zijn. Voor deze besluiten geldt:
• vervanging van huidige beroep in twee instanties door beroep in één instantie bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
• uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes maanden;
• versnelde behandeling van beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State;
• geen mogelijkheid om beroepsgronden aan te vullen na afloop van de beroepstermijn.
Veel van deze versnellingen gelden op dit moment al voor projectbesluiten en voor
besluiten ter uitvoering hiervan, net zoals voor die projecten al het geval was onder
bijvoorbeeld de Crisis- en herstelwet en de Tracéwet.
Het Bkl bevat normen voor de kwaliteit van de leefomgeving die gericht zijn tot de
overheden. Dit gebeurt deels in de vorm van omgevingswaarden waarmee doelstellingen
wettelijk worden vastgelegd en overheden zelf de keuze hebben hoe deze worden bereikt.
Daarnaast bevat dit besluit regels van het Rijk die direct ingrijpen op het beleid
en de besluitvorming van overheden. Bijvoorbeeld de instructieregels waarmee het Rijk kan sturen op de uitoefening van bevoegdheden van overheden om de
doorwerking van nationale belangen te verzekeren. Het ontwerpbesluit Versterking regie
volkshuisvesting bevat diverse nieuwe instructieregels over de volkshuisvestingprogramma’s
en de omgevingsverordeningen. In het ontwerpbesluit wordt ook maatwerk geboden. Zo
mogen gemeenten met een sociale voorraad van minder dan het landelijk gemiddelde een
lager percentage dan 30% sociale huurwoningen programmeren als dat niet passend is
én niet nodig is om op regionaal en provinciaal niveau twee derde betaalbaar en 30%
sociale huurwoningen te realiseren.
Kansen
Met de instrumenten van de Omgevingswet kunnen de verschillende bestuurslagen adequaat
zorg dragen voor een gezonde en veilige leefomgeving en ontwikkelingen mogelijk maken
om in maatschappelijke behoeften te voorzien, zoals woningbouw. De instrumenten uit
de wet geven – in combinatie met de vereenvoudiging van regels en de versnelling van
procedures – gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk de mogelijkheid om snel
en flexibel in te spelen op ontwikkelingen als dat nodig is. Denk aan een omgevingsplan
met globale bepalingen voor een gebiedsontwikkeling die nader ingevuld wordt of een
vergunning voor een activiteit als woningbouw om snel en flexibel af te wijken van
het omgevingsplan. Verder heeft de stelselherziening van het omgevingsrecht een impuls
gegeven aan de bestuurlijke cultuur en ambtelijke samenwerking op het gebied van het
omgevingsrecht.
Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting ziet op nieuw nationaal beleid.
Het wetsvoorstel maakt gebruik van het systeem en de instrumenten van de Omgevingswet.
Daarmee ontstaat de mogelijkheid voor het Rijk en provincies om instructieregels te
stellen of instructies te geven over hoeveel, waar en voor wie er gebouwd wordt. Het
Rijk kan hier ook de provincies toe opdragen via een getrapte instructie. Rijk en
de provincie hebben de bevoegdheid om een knoop door te hakken over een woningbouwlocatie
als dit op lokaal niveau onvoldoende lukt. Als medeoverheden er onderling niet uitkomen,
kan de Minister in het uiterste geval locaties aanwijzen. Daar waar overheden achterblijven
met het realiseren van voldoende betaalbare woningen op provinciaal en lokaal niveau,
kan de Minister een wettelijk opdracht geven om het omgevingsplan aan te passen, dan
wel in een uiterst geval, zelf het omgevingsplan aanpassen.
Ook bevat het wetsvoorstel een algemene wettelijke grondslag voor de aanwijzing van
besluiten voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk
is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen waarop procedurele versnellingen
van toepassing zijn. Deze grondslag zal behalve voor woningbouwprojecten, van 12 of
meer woningen, ook worden gebruikt door de Minister van Klimaat en Groene Groei voor
een selecte groep van energieprojecten. Overheden krijgen hiermee de wettelijke instrumenten
om sneller tot besluitvorming te komen. Met de inbedding van het wetsvoorstel Versterking
regie volkshuisvesting in de Omgevingswet kunnen het Rijk, provincies en gemeenten
de regie hernemen op de volkshuisvesting en op de woningbouwopgave in het bijzonder.
In de motie van het lid Welzijn (NSC)6 wordt opgeroepen het wettelijk instrumentarium optimaal te benutten om tot versnelling
van woningbouwprojecten te komen, lerend van de Crisis- en herstelwet. Het wetsvoorstel
Versterking regie volkshuisvesting zal, zoals hierboven is geschetst, bijdragen aan
een optimale benutting van het wettelijke instrumentarium. Daarnaast beziet het kabinet,
zoals aangegeven in het regeerakkoord, andere mogelijkheden voor het versnellen van
de woningbouw met efficiëntere processen en procedures. In de motie van het lid De
Groot (VVD) wordt verzocht om te komen tot versnelling en gebundelde aanpak van buitenstedelijke
locaties en aan te geven welk instrumentarium in de Omgevingswet daarvoor kan worden
ingezet. Met bovenstaande beschrijving van het instrumentarium in de Omgevingswet
voor versnelling van de woningbouw wordt deze motie uitgevoerd7.
Spoedige behandeling wetsvoorstel
Gelet op de omvang van de volkshuisvestelijke opgave, is de maatschappelijke urgentie
van dit wetsvoorstel groot. Spoedige inwerkingtreding van het wetsvoorstel is daarom
gewenst. Ik zie dan ook uit naar een spoedig vervolg van de behandeling van het wetsvoorstel.
Dit is ook van belang in het licht van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan
(HVP).8
Eén van de mijlpalen in het HVP is de inwerkingtreding van de wet Versterking regie
volkshuisvesting om te zorgen voor versnelling van de woningbouw. De deadline voor
inwerkingtreding die met de Europese Commissie is afgesproken is 1 juli 2025. Als
mijlpalen en doelstellingen uit het HVP niet (tijdig) worden gehaald, kan dit leiden
tot kortingen op de totale voor Nederland beschikbare middelen uit de Herstel- en
Veerkrachtfaciliteit (HVF) en dit kan tevens afbreuk doen aan het HVP op nationaal
en Europees niveau.9 Ik zie, mede met deze urgentie in mijn achterhoofd, uit naar een spoedige behandeling.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Indieners
-
Indiener
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening