Brief regering : Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake de verlenging van de categorie-2-status onder auspiciën van UNESCO van het IHE Delft Institute for Water Education in Nederland; Parijs, 25 juli 2024 (Trb. 2024, 96 en 143)
36 598 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake de verlenging van de categorie-2-status onder auspiciën van UNESCO van het IHE Delft Institute for Water Education in Nederland; Parijs, 25 juli 2024 (Trb. 2024, 96 en 143)
A/ Nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
3 februari 2025.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 5 maart 2025.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2025
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 25 juli 2024
te Parijs, tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie
van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake de verlenging
van de categorie-2-status onder auspiciën van UNESCO van het IHE Delft Institute for
Water Education in Nederland (Trb. 2024, nrs. 96 en 143).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
TOELICHTENDE NOTA
Algemeen
Het IHE Delft Institute for Water Education (hierna: IHE Delft of het instituut) is een kennis- en opleidingsinstituut voor water
dat is verbonden aan de waterprogramma’s van de Organisatie van de Verenigde Naties
voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO). Het instituut biedt internationale
masteropleidingen en – in samenwerking met Nederlandse universiteiten – doctoraten
aan en doet onderzoek op het gebied van water en hiermee verbonden vakgebieden. Daarnaast
richt het instituut zich op capaciteitsopbouw en institutionele versterking van maatschappelijke
organisaties, de private sector en overheden in ontwikkelingslanden en landen in transitie.
Dit doet het instituut door kennisoverdracht en door het uitvoeren van specifieke
projecten in de genoemde gebieden.
Het instituut is opgericht in 1957 met een internationale opleiding in hydraulic engineering. Sindsdien heeft het instituut een internationale reputatie opgebouwd op het gebied
van onderwijs en onderzoek naar water en watergerelateerde vraagstukken. De verbinding
met UNESCO is in november 2001 vastgesteld tijdens de 31e Algemene Conferentie van
UNESCO. De Algemene Conferentie heeft er toen mee ingestemd om IHE Delft institutioneel
deel uit te laten maken van UNESCO door middel van het verlenen van een categorie-1-status.
Na overleg tussen UNESCO en Nederland is volgend op een evaluatie, in gezamenlijkheid
besloten om het instituut onder auspiciën te brengen van UNESCO als instituut met
een categorie-2-status. Dit is vastgelegd in het op 15 december 2017 te Parijs tot
stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van
de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake het IHE
Delft Institute for Water Education in Nederland als een instituut onder auspiciën
van UNESCO (categorie 2) (Trb. 2018, 9 en Trb. 2018, 46) (hierna: het verdrag van 2017), dat op 26 juli 2018 in werking is getreden. Hierin
is onder meer bepaald dat IHE Delft gebruik mocht blijven maken van de naam, het logo
en de netwerken van UNESCO. Ook behield IHE Delft het recht om het logo van UNESCO
te vermelden op de door het instituut afgegeven diploma’s. Dit was van belang omdat
in de praktijk gebleken was dat de verbinding van het instituut aan UNESCO met zich
meebrengt dat (internationale) partners eerder een samenwerking overwegen. Middels
het verdrag van 2017 heeft UNESCO de categorie-2-status verleend aan IHE Delft voor
een periode van zes jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dat verdrag. Dit
betekent dat de looptijd eindigt op 25 juli 2024.
Voor het verlengen van de status van IHE Delft als categorie-2 instituut na 25 juli
2024, is een positieve evaluatie door UNESCO noodzakelijk. Deze positieve evaluatie
is recent afgerond en daarmee komt IHE Delft in aanmerking voor verlenging van de
categorie-2-status. Hiervoor moet het onderhavige verdrag (hierna: het Verdrag) worden
gesloten tussen het Koninkrijk en UNESCO.
Sinds 2013 hanteert UNESCO, op verzoek van de lidstaten, een standaardmodel voor afspraken
met betrekking tot nieuwe categorie-2-instituten, om meer eenheid in de aansturing
van deze centra te brengen. De bepalingen in het Verdrag zijn in lijn met dit standaardmodel.
Het Verdrag regelt de rechten en plichten ten aanzien van IHE Delft, vastgelegd tussen
Nederland en UNESCO.
Een ieder verbindende bepalingen
Het Verdrag bevat naar de mening van de regering geen eenieder verbindende bepalingen
in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet die aan rechtssubjecten rechten
toekennen of plichten opleggen, aangezien het afspraken over samenwerking tussen UNESCO
en Nederland betreft.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 omschrijft drie begrippen die in het Verdrag worden gebruikt. Met het instituut
wordt stichting IHE Delft bedoeld. Het instituut is een categorie-2-instituut.
In artikel 2 wordt verwezen naar maatregelen die nodig zijn voor het voortzetten van
de categorie-2-status van het instituut. Daaronder worden in ieder geval de door de
regering te nemen maatregelen verstaan, die het instituut in staat stellen om de activiteiten
uit te voeren waarmee de doelen van het instituut kunnen worden bereikt.
Artikel 3 omschrijft het doel van het Verdrag. Dit betreft de omschrijving van de
voorwaarden voor de samenwerking tussen Nederland en UNESCO, alsmede de rechten en
plichten van de verdragspartijen.
In artikel 4 wordt de juridische status van IHE Delft benoemd. Het instituut functioneert
onafhankelijk van UNESCO en opereert onder Nederlands recht als een onafhankelijke
stichting. De Nederlandse regering garandeert dat het instituut de benodigde functionele
autonomie heeft voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden en beschikt over de rechtsbevoegdheid
om onder andere contracten te sluiten.
In artikel 5 wordt een aantal punten met betrekking tot de inhoud van de statuten
van het instituut genoemd. Zo bevatten de statuten bepalingen inzake de bevoegdheid
om handelingen te verrichten die nodig voor zijn het functioneren van de stichting,
zoals het ontvangen van gelden, het ontvangen van betalingen voor geleverde diensten
en het verkrijgen van alle voor het functioneren noodzakelijke middelen. Het instituut
heeft een Raad van Commissarissen waarin UNESCO vertegenwoordigd is.
Volgens artikel 6 is de missie van IHE Delft het vergroten van de kennis en expertise
op het terrein van water, met name gericht op ontwikkelingslanden en landen in transitie,
door middel van het aanbieden van onderwijs en training. Hiertoe biedt het instituut
in Nederland geaccrediteerd hoger onderwijs aan in de vorm van masteropleidingen en
– in samenwerking met Nederlandse universiteiten – doctoraten en wordt er wetenschappelijk
onderzoek uitgevoerd. Het instituut heeft overigens geen winstoogmerk.
Op grond van artikel 7 functioneert het instituut onder toezicht van een Raad van
Commissarissen. De leden van de Raad van Commissarissen worden benoemd voor een periode
van maximaal drie jaar. In het eerste lid wordt de samenstelling van de Raad van Commissarissen
omschreven. De Raad van Commissarissen bestaat onder andere uit een door de Nederlandse
overheid aangewezen vertegenwoordiger. Hiertoe doet IHE Delft een voorstel dat voor
akkoord wordt voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Naast
de afgevaardigde van UNESCO, kunnen maximaal twee vertegenwoordigers van lidstaten
en geassocieerde leden van UNESCO deel uitmaken van de Raad van Commissarissen. Het
tweede lid stelt de taken van de Raad van Commissarissen vast. De Raad van Commissarissen
geeft onder andere goedkeuring op strategische programma’s, het jaarlijkse werkplan
en het personeelsplan. Ingevolge het derde lid komt de Raad van Commissarissen tenminste
eenmaal per jaar bijeen. De Raad van Commissarissen kan bijeenkomen voor een buitengewone
vergadering op verzoek van de voorzitter, of de Directeur-Generaal van UNESCO. Volgens
het vierde lid stelt de Raad van Commissarissen een eigen reglement van orde vast.
Artikel 8 gaat in op de Nederlandse bijdrage. Bepaald is dat de regering een jaarlijkse
basisfinanciering ter beschikking stelt aan het instituut vanuit het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze middelen worden beschikbaar gesteld voor het
verzorgen van onderwijs en onderzoek en de instandhouding van het instituut. Daarnaast
kan het instituut participeren in specifieke financieringsprogramma’s van de Nederlandse
overheid, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van projecten in ontwikkelingslanden en
landen in transitie.
De bijdrage van UNESCO kan volgens artikel 9 onder andere bestaan uit het verlenen
van technische assistentie, bijvoorbeeld door het uitlenen van experts voor programma-activiteiten
van het instituut passend bij de gezamenlijke doelen van UNESCO en IHE Delft, het
uitwisselen van personeel of door een tijdelijke detachering van UNESCO-personeel
bij IHE Delft.
Ingevolge artikel 10 stimuleert het instituut deelname van de lidstaten en geassocieerde
leden van UNESCO aan de activiteiten van het instituut.
Artikel 11 bepaalt dat het instituut onafhankelijk opereert van UNESCO. UNESCO is
juridisch niet aansprakelijk voor het handelen van het instituut.
Op grond van artikel 12 heeft UNESCO het recht om een evaluatie van de activiteiten
van het instituut uit te voeren. Op grond van de uitkomst van de evaluatie, kunnen
zowel UNESCO als Nederland verzoeken het Verdrag te wijzigen of zelfs het Verdrag
opzeggen, met als gevolg de opheffing van de door UNESCO verleende status aan het
instituut.
In artikel 13 is vastgelegd dat IHE Delft gebruik kan maken van de naam, het logo
en de netwerken van UNESCO. Het logo van UNESCO mag tevens worden vermeld op de door
het instituut uitgegeven diploma’s.
In artikel 14 is vastgelegd dat het Verdrag voor wat het Koninkrijk betreft alleen
zal gelden voor het Europese deel van het Nederland.
Artikel 15 regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Er is daarnaast voorzien in
voorlopige toepassing, voor het geval dat dit verdrag nog niet in werking is getreden
voor het buiten werking treden van het verdrag van 2017. Dat verdrag treedt buiten
werking op 26 juli 2024.
Artikel 16 bepaalt dat de gelding van het Verdrag zal aflopen acht jaar na inwerkingtreding
van het Verdrag. Hierna kan het Verdrag worden verlengd, mits de status van het instituut
is herbevestigd door de Uitvoerende Raad van UNESCO.
In artikel 17 is beschreven dat het Verdrag te allen tijde door een van de verdragspartijen
kan worden opgezegd, waarop het Verdrag dertig dagen na de opzegging buiten werking
treedt. In een voorkomend geval worden de afspraken tussen UNESCO en IHE Delft (opgenomen
in het Memorandum of Understanding) dan eveneens beëindigd.
In artikel 18 is geregeld dat het Verdrag gewijzigd kan worden indien de partijen
dat overeenkomen.
Artikel 19 behandelt de geschillenbeslechting. Geschillen worden beslecht door middel
van onderhandeling of een andere door de verdragspartijen geschikt bevonden methode.
Artikel 20 regelt ten slotte dat UNESCO via het Verdrag geen afstand doet van bestaande
privileges en immuniteiten van UNESCO.
Koninkrijkspositie
Ingevolge artikel 14 zal het Verdrag, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft,
alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.