Brief regering : Verslag Milieuraad 17 december 2024
21 501-08 Milieuraad
Nr. 973
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VAN
KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2025
Met deze brief ontvangt u, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur, het verslag van de Milieuraad die op 17 december 2024
in Brussel plaatsvond.
Tevens is als bijlage bij deze brief de impactanalyse van de EU Bodemmonitoringsrichtlijn
te vinden. Met deze impactanalyse wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid
Veltman.1 Hierin werd gevraagd naar de mogelijke gevolgen van de Bodemmonitoringsrichtlijn
voor Nederland en werd gevraagd om een analyse hiervan aan de Kamer te doen toekomen
voordat de triloogfase is afgerond. Daarnaast ontvangt u hierbij de vierde kwartaalrapportage
met de stand van zaken van de Europese Commissievoorstellen m.b.t. milieudossiers
en transportdossiers.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
I. Verslag Milieuraad d.d. 17 december 2024
Tijdens de Milieuraad in Brussel op 17 december 2024 heeft het Hongaars Voorzitterschap
een algemene oriëntatie bereikt op de verordening ter voorkoming van pelletverlies
om microplasticsvervuiling te verminderen. Daarnaast heeft er een beleidsdebat plaatsgevonden
over de Verordening circulaire voertuigen, alsook een gedachtewisseling over het Klimaatdoel
2040. Tevens vond alvorens de Raad het Green Growth Group ontbijt plaats.
Onder het punt «diversen» hebben Tsjechië, Denemarken, Frankrijk en Slowakije informatie
gedeeld over het verbeteren van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV)
van online marktplaatsen. Ook heeft Oostenrijk aandacht gevraagd voor het beter aanpakken
van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van grote online platforms. Verder
gaf de Europese Commissie een update over de Horizon Europe missies om lokale klimaatadaptatie te versterken en gaf de Commissie samen met het
Hongaars voorzitterschap een terugkoppeling van de recente internationale bijeenkomsten,
namelijk de COP29 klimaatconferentie, de CBD COP16 Biodiversiteit, het INC-5 plasticverdrag,
en de COP16 verwoestijning. Daarnaast vroeg Zweden, gesteund door Denemarken, Finland
en Luxemburg, aandacht voor de herziening van REACH. Als laatste gaf het aankomende
Pools Voorzitterschap een presentatie over haar aankomende werkprogramma.
Plastic Pelletsverordening (microplastics)
Tijdens de Milieuraad heeft het Hongaars voorzitterschap een algemene oriëntatie bereikt
op de plastic pellets verordening ter voorkoming van microplastics vervuiling. De
grootste politieke twistpunten waren de inclusie van de maritieme sector onder de
verordening en de administratieve lasten voor bedrijven. Uiteindelijk hebben alle
lidstaten unaniem hun steun uitgesproken voor de verordening, waarbij een aantal lidstaten
een verklaring hebben ingediend met hun zorgen.
Een klein aantal (voornamelijk) maritieme lidstaten sprak hun zorgen uit over de inclusie
van de maritieme sector in deze verordening. Deze Lidstaten bepleitten dat microplasticsvervuiling,
gezien de internationale context van de maritieme sector, binnen de Internationale
Maritieme Organisatie (IMO) moet worden opgepakt en dat de EU hier niet op vooruit
moet lopen. Uiteindelijk konden alle lidstaten akkoord gaan met het compromis van
een langere overgangsperiode voor de maritieme sector van 36 i.p.v. 24 maanden. Ook
konden alle lidstaten de toevoeging van een bevoegde vertegenwoordiger steunen die
zorgt dat naast EU ook niet-EU vervoerders aan de bepalingen in de verordening voldoen.
De Commissie twijfelt aan de uitvoerbaarheid van deze maatregel en zal tijdens de
triloogonderhandeling met de Raad en het Europees Parlement inzetten op een versimpeling.
Verder gaven vrijwel alle lidstaten het belang aan van het verlichten van de administratieve
lasten voor kleine en micro-bedrijven. Een aantal landen sprak hun steun uit voor
het gebruiken van bestaande (i.p.v. nieuwe) certificeringsschema’s om de administratieve
lasten voor bedrijven te verlichten.
Nederland benadrukte het belang van de inclusie van de maritieme sector, en verwelkomde
de opname van een herzieningsclausule om de drempelwaarde van 1.000 ton voor certificeringsverplichtingen
in de toekomst te heroverwegen. Verlaging hiervan zou een positieve milieu-impact
kunnen hebben.
Verder benoemde een klein aantal landen het belang van het reguleren van andere bronnen
van microplastics door de Europese Commissie. Denk hierbij aan autobanden, textiel,
verf en wascapsules.
Circulaire Voertuigen (End-of-Life vehicles)
Tijdens de Milieuraad vond er eveneens een beleidsdebat plaats over de Circulaire
Voertuigen Verordening. Om het debat te faciliteren, had het Hongaars Voorzitterschap
inhoudelijke vragen voorbereid over het reikwijdte en de doelstellingen van de verordening.
De viertal vragen zien op: 1) een uitbreiding van de scope naar motoren en zware voertuigen,
2) de hoogte van de doelstelling voor recyclaattoepassingen van plastics en het gebruik
van productieafval, 3) de hoogte van de doelstelling voor gerecycled staal, en 4)
de lijst met onderdelen die verwijderd moeten worden uit autowrakken.
Het Commissievoorstel werd over het algemeen goed ontvangen door vrijwel alle lidstaten
en tijdens de Raad werd het belang van de verordening breed onderschreven. De algehele
consensus was dat de verordening belangrijk is voor het ondersteunen en bevorderen
van de Europese circulaire markt, voornamelijk voor plastics. Enkele lidstaten gaven
aan graag een akkoord te willen bereiken onder Pools voorzitterschap, voor de zomer
2025.
Ten aanzien van een verbreding van de scope naar motoren en zware voertuigen gaf een
grote groep lidstaten, waaronder Nederland, aan dat zij deze verbreding belangrijk
vinden en kunnen steunen. Een select aantal lidstaten gaf aan dat zij konden instemmen
met een verbreding, alleen wel graag nog zien dat deze eerst nader bestudeerd wordt
t.a.v. haalbaarheid. Daar tegenover stond een nog kleinere groep lidstaten die geen
voorstander is van een uitbreiding.
Bij het punt over de hoogte van de doelstelling voor plastics vielen de interventies
uiteen tussen een groep lidstaten die pleitte voor gelijke of hogere ambities dan
het Commissievoorstel en een terughoudende groep. Niet alle lidstaten lieten zich
uit over een precieze hoogte van de doelstelling. Samen met een kleine groep gelijkgestemde
lidstaten steunde Nederland een minimaal percentage van 25% voor plastic recyclaat,
om zo de markt voor gerecycled plastics en de Europese concurrentiepositie te versterken
en de milieudruk in de EU en derde landen te verminderen. Andere lidstaten bevroegen
openlijk de haalbaarheid van de doelstelling en vroegen om meer informatie t.a.v.
het genoemde percentage.
Het grootste discussiepunt ging over de hoogte van de doelstelling voor gerecycled
staal. Op dit punt wordt er nog een haalbaarheidsstudie vanuit de Commissie verwacht.
De algehele tendens was dat veel lidstaten gerecycled staal belangrijk vinden om mee
te nemen in de verordening. Wel willen zij wachten op de haalbaarheidsstudie vanuit
de Commissie, voordat zij uitspraken doen over de hoogte van een eventueel percentage.
Een belangrijke reden hiertoe is de concurrentiepositie van deze sector. Nederland
heeft aangegeven dat een doelstelling van 10–15% voor staal haalbaar is.
Als laatste punt werd er gesproken over de lijst met onderdelen die verwijderd moeten
worden uit autowrakken voordat de autowrakken gerecycled worden. Overwegend veel lidstaten
konden de huidige lijst steunen of zich flexibel opstellen. Her en der werden suggesties
gedaan voor het verwijderen en toevoegen van andere onderdelen. Conclusie was dat
de lijst verder op expertniveau uitgewerkt moeten worden.
De Commissie concludeerde dat bijna voor alle punten brede steun was om het gesprek
voort te zetten. Hierbij gaf zij aan rekening te houden met haalbaarheid en een mogelijke
geleidelijke invoering van bepaalde onderdelen van de verordening. Nederland benadrukte
in haar interventie het belang van een doelstelling voor de toepassing van bio-gebaseerd
plastics.
Klimaatdoel 2040
Tijdens de Milieuraad vond een gedachtewisseling plaats over het EU-klimaatdoel voor
2040. De Europese Klimaatwet verplicht de EU tot het stellen van een tussendoel voor
2040 op weg naar klimaatneutraliteit in 2050. Op 6 februari jl. publiceerde de Commissie
een mededeling met daarin de aanbeveling dat het EU-klimaatdoel voor 2040 moet uitkomen
op 90% netto broeikasgasemissiereductie ten opzichte van 1990.2 De Commissie heeft aangekondigd hiervoor met een wetgevend voorstel te komen. Dit
voorstel volgt naar verwachting begin 2025.
Het Hongaarse voorzitterschap vroeg de lidstaten hoe het Fit-for-55 (Ff55) pakket succesvol geïmplementeerd kan worden, en hoe het toekomstige Europese
tussendoel voor 2040 vormgegeven zou moeten worden, rekening houdend met het concurrentievermogen
van de EU en een rechtvaardige transitie.
Een groot deel van de lidstaten, waaronder Nederland, riep op tot snelle publicatie
van het wetsvoorstel voor een Europees 2040-doel om tijdig een besluit te nemen om
vervolgens de Europese Nationally Determined Contribution (NDC) te kunnen indienen voor COP30. Volgens het Parijsakkoord moeten alle partijen in 2025
een NDC indienen met een ambitie voor 2035. De Commissie en een grote groep lidstaten
willen dat de EU NDC ruim voor COP30 (die eind 2025 plaatsvindt) wordt ingeleverd
zodat het anderen ook aanspoort ambitie te tonen. Aangezien de 2035 ambitie van de
EU zal worden afgeleid van het overeengekomen 2040-doel, is tijdige besluitvorming
over het 2040 tussendoel van belang.
Meer en meer lidstaten steunen het Europese doel van netto 90% in 2040.Gerelateerd
aan het doel pleitten lidstaten in algemene zin voor kosteneffectiviteit, het belang
van een voorspelbaar en stabiel klimaatbeleid voor investeringszekerheid, de noodzaak
tot versnelling van vergunningverlening, het vergemakkelijken van toegang tot financiering
en verminderen van regeldruk voor bedrijven en burgers, en het waarborgen van een
rechtvaardige transitie. Een aantal lidstaten noemden technologieneutraliteit, het
opschalen van technologieën voor koolstofverwijdering en het doorontwikkelen van de
Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) als belangrijke elementen. Tot slot vroegen enkele lidstaten aandacht voor
de specifieke nationale (sociaaleconomische) omstandigheden.
Nederland heeft, conform motie Erkens3, gepleit voor een stevig uitvoeringspakket voor het wegnemen van knelpunten in de
transitie, waaronder netcongestie, langdurige en complexe vergunningsverleningsprocedures
en beschikbaarheid van voldoende financiering, betaalbare duurzame energie en grondstoffen.
Daarbij heeft Nederland het belang onderstreept van een duidelijke link van het tussendoel
met de aankomende Clean Industrial Deal, alsook het belang van een Europees investeringsmodel voor opschaling van innovatieve
en groene technologieën, zoals voor batterijen, elektrolyse, -mobiliteit en koolstofverwijdering.
Nederland heeft aangegeven dat dit ook innovaties voor de circulaire economie moet
omvatten die kostenverlagend kunnen werken, zoals blijkt uit het LIFE-scenario4 van de Europese Commissie. De uitfasering van fossiele subsidies op EU-niveau moet
ook onderdeel uitmaken van het klimaatbeleid na 2030.
Een groep landen gaf in de discussie over knelpunten aan dat ze tegen implementatieproblemen
aanlopen. Een aantal Oost- en Zuid-Europese landen pleitten daarbij voor uitstel of
aanpassing van verschillende onderdelen van de Fit-for-55 wetgeving. Dit betrof afspraken
zoals het ETS voor de gebouwde omgeving en wegtransport (ETS2), de landgebruiksverordening
(LULUCF), de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) en de CO2-normen voor auto’s en vrachtwagens. Hoewel sommige zorgen over de implementatie van
deze wetgeving werden gedeeld, pleitten veel lidstaten, waaronder Nederland, en de
Commissie vast te houden aan de huidige afspraken gezien het belang van beleidsstabiliteit
en helderheid in regelgeving voor investeringszekerheid en te zorgen de knelpunten
in de uitvoering te adresseren. Gelet op de korte tijd die resteert naar 2030 is het
nodig om vast te houden aan de bestaande afspraken.
Green Growth Group bijeenkomst
Alvorens de Raad vond het ontbijt van de Green Growth Group plaats, waarin een aantal lidstaten traditiegetrouw samenkomen om onderwerpen die
in de Milieuraad spelen voor te bespreken. Deze editie zat Nederland het ontbijt voor.
Hier heeft Nederland het non-paper over fossiele subsidies gepresenteerd dat op 17 december
jl. is gedeeld met de Tweede Kamer.5 Hierin heeft NL een aantal ideeën geopperd voor een EU aanpak van de afbouw van fossiele
subsidies.
In de discussie uitten een aantal lidstaten hun interesse om over dit onderwerp door
te praten. De toegevoegde waarde om met een Europese aanpak te komen werd benoemd.
Daarnaast vonden een aantal lidstaten het belangrijk om de Ministers van Financiën
te betrekken. Tot slot werd benoemd dat transparantie over welke subsidies gegeven
worden op lidstaatniveau een belangrijke eerste stap is.
Diversen
– AOB REACH
Via een AOB-punt benoemde Zweden, gesteund door Denemarken, Finland en Luxemburg,
een aantal prioriteiten voor de komende herziening van de REACH verordening. Hierop
werd door een aantal lidstaten positief gereageerd. Nederland, net als een aantal
andere lidstaten, benadrukte het belang van een tijdige herziening waarbij er een
goede balans gevonden moet worden tussen versimpeling en modernisering van registratie-
en autorisatieprocessen van chemische stoffen en de bescherming van de gezondheid
van mens en het milieu.
In de Nederlandse interventie werd ook ingegaan op de wijze waarop chemische stoffen
beoordeeld en geweerd worden. Voor Nederland geldt dat beoordeling plaats moet vinden
op basis van blootstelling aan zeer zorgwekkende stoffen, en daarmee wees zij een
generiek beoordelingskader af. Verder werd er ingegaan op een betere aanpak van online
marktdeelnemers en naleving van Europese regelgeving en standaarden. De zorgen over
naleving werden breed gedeeld.
– AOB e-commerce
Tsjechië, gesteund door Denenmarken, Frankrijk en Slowakije, vroeg een AOB-punt aan
om het niet naleven van Europese regelgeving door online marktdeelnemers te bespreken.
Ook Oostenrijk vroeg een vergelijkbaar AOB punt aan. Zij legden hierin de relatie
met de Uitgebreide Producenten Verantwoordelijk (UPV) en afval management.
Een tiental lidstaten uitte steun voor het agenderen van dit probleem en ziet de aanpak
van online marktdeelnemers als cruciaal voor het versterken van het gelijk speelveld
en het concurrentievermogen van de Europese markt.
De Commissie wees op het belang van een geharmoniseerde aanpak zoals opgenomen in
de Digital Services Act (DSA), maar erkent dat de relatie tot de UPV onvoldoende hierin
wordt geadresseerd. Om deze reden hoopt de Commissie verdere harmonisatie te verzekeren
in UPV-bepalingen.
– AOB Horizon
De Europese Commissie heeft een update te geven over Horizon Europe missies als middel om lokale klimaatadaptatie te versterken. Eurocommissaris Hoekstra
benadrukte daarbij, specifiek in het kader van de recente overstromingen in Polen,
Spanje, en Hongarije, het belang van het betrekken van lokale en regionale gemeenschappen,
steden en burgers. Specifiek belichtte Hoekstra de missie «Klimaatneutrale en Slimme
Steden», die als doel heeft steden te transformeren tot innovatiehubs, zodat andere
steden hun voorbeeld kunnen volgen. Hoekstra gaf aan dat inmiddels 53 steden het keurmerk
ontvangen hebben.
– Terugkoppeling recente internationale bijeenkomsten
De Europese Commissie en het Hongaars voorzitterschap hebben een terugkoppeling gegeven
van een aantal recente internationale bijeenkomsten: COP29 klimaatconferentie, CBD
COP16 Biodiversiteit, INC-5 plasticverdrag, en COP16 verwoestijning. De Commissie
en het Voorzitterschap gaven aan dat deze evenementen gemengde resultaten hebben opgeleverd.
Ook al is er voortgang geboekt op meerdere vlakken, bij zowel de Commissie als een
kleine groep grote landen was duidelijk dat de resultaten te wensen overlieten, specifiek
m.b.t. het mobiliseren van financiële middelen.
Met betrekking tot de 29e Conferentie van Partijen (COP29) benadrukte het Voorzitterschap
en de Commissie een aantal positieve punten, waaronder het besluit dat ontwikkelde
landen het voortouw nemen om per 2035 gezamenlijk ten minste USD 300 miljard per jaar
beschikbaar te maken voor klimaatactie in ontwikkelingslanden. Ook is de groep donorlanden
die financieel bijdraagt verbreed. Tot slot is op COP29 een akkoord bereikt over samenwerking
via internationale koolstofmarkten, op basis van artikel 6 van de Overeenkomst van
Parijs. In hun reacties benadrukten lidstaten de teleurstelling over het ontbreken
van ambitie op mitigatie en signalen m.b.t. de energietransitie en het uitblijven
van concrete stappen op toekomstige nationale bijdragen en het belang om nieuwe coalities
te vormen en de dialoog met o.a. Brazilië (volgende COP Voorzitter) en China te intensiveren.
De Kamer is op 10 december 2024 geïnformeerd over de uitkomsten van COP29.6
Met betrekking tot INC-5 (VN plasticverdrag) gaven het Voorzitterschap en de Commissie
aan dat het niet is gelukt om een bindend verdrag te tekenen, mede omdat de voorliggende
versie nog niet krachtig genoeg was. Echter werd er ook aangegeven dat er voldoende
perspectief is op een goede deal bij volgende onderhandelingsronde.
Met betrekking tot de 16de Conferentie van Partijen van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD COP16) benoemden
de Commissie en het voorzitterschap enkele concrete uitkomsten. De belangrijkste daarvan
was volgens de Commissie de uitwerking van een multilateraal mechanisme voor het delen
van voordelen uit het gebruik van digitale sequentie-informatie van genetische bronnen,
waarbij het zogeheten «Cali Fonds» werd gelanceerd. Ook was COP16 van belang voor
het erkennen van de rol van inheemse groepen voor het beschermen van de biodiversiteit.
Dit is terug te zien in de oprichting van een permanent hulporgaan voor inheemse groepen
en lokale gemeenschappen. Verder werd benoemd dat er na acht jaar onderhandelen afspraken
zijn gemaakt over het beschermen van mariene biodiversiteit. Ondanks deze resultaten
is COP16 niet afgerond vanwege een gebrek aan het benodigde quorum. De te nemen beslissingen
inzake financiering en monitoring van het Global Biodiversity Framework zullen worden besproken tijdens de voortzetting van de COP (COP16.2), die nu gepland
staat voor 25–27 februari 2025 in Rome. De Tweede Kamer is op 29 november 2024 uitgebreid
geïnformeerd over de uitkomsten van CBD COP16 door de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.7
Ook met betrekking tot de VN COP16 over verwoestijning bieden de uitkomsten een gemengd
beeld. Zo is er bijvoorbeeld geen overeenstemming bereikt over het instrument om droogte-uitdagingen
te adresseren. De Commissie benadrukte ten slotte dat er meer aandacht moet komen
voor deze conventie t.b.v. het bereiken van de wereldwijde biodiversiteits- en waterdoelen.
– Werkprogramma inkomend Pools voorzitterschap
Het aankomend Pools Voorzitterschap heeft een presentatie gegeven over hun werkprogramma.
Tijdens hun voorzitterschap zal veiligheid centraal staan. Binnen de Milieuraad-onderwerpen
zal het Pools Voorzitterschap inzetten op klimaatveiligheid en -adaptatie, het aanpakken
van klimaatdesinformatie, en groene technologieën.
II. Stand van zaken Richtlijn Bodemmonitoring en Veerkracht
Om de effecten van de Richtlijn Bodemmonitoring en Veerkracht in kaart te brengen,
hebben zowel IenW als de decentrale overheden een impactanalyse laten uitvoeren. De
bijgevoegde impactanalyse van Bureau Ambient is een geactualiseerde versie van de
eerder uitgevoerde impactanalyses en is gebaseerd op de algemene oriëntatietekst van
de Milieuraad van 17 juni 2024.8 Er wordt gekeken naar de gevolgen van de richtlijn voor Nederland: het Rijk, decentrale
overheden en (voor zover aan de orde) de private sector. Er wordt benoemd wat de verplichtingen
zijn, aan wie de verplichtingen toekomen en welke instanties mogelijk aan zet zijn
voor de uitvoering. Ook is nagegaan of hierin knelpunten te voorzien zijn. Daarnaast
wordt het verschil toegelicht tussen het oorspronkelijke voorstel van de Europese
Commissie d.d. 5 juli 2023 en dat van de Algemene Oriëntatie.
Er wordt aanbevolen om de toekomstige implementatie van de richtlijn door het Rijk
gezamenlijk en integraal met decentrale overheden te laten verlopen. Capaciteitsgebrek
bij overheden wordt als knelpunt benoemd. Het rapport eindigt met aantal tekstuele
onduidelijkheden en vragen die straks bij de implementatie relevant zijn.
De belangrijkste conclusie uit het rapport is dat de richtlijn een helder streefdoel
heeft, namelijk dat alle Europese bodems gezond zijn in 2050. In de impactanalyse
wordt geconcludeerd dat de verplichtingen om deze doelstelling te realiseren in de
versie van de Raad zijn versoepeld ten aanzien van het Commissievoorstel. Het gaat
over het algemeen om inspanningsverplichtingen en niet om resultaatverplichtingen.
Hierdoor biedt de Raadsversie van de richtlijn veel flexibiliteit aan lidstaten. Lidstaten
krijgen namelijk veel vrijheid om zelf invulling te geven aan de (inspannings-)verplichtingen.
De inspanningsverplichtingen hebben voornamelijk een monitorings-, voorlichtings-
en onderzoekskarakter. Bij de pijler «aanpak verontreinigingen» wordt er voorzichtig
om een resultaat gevraagd, namelijk om binnen tien jaar alle potentieel verontreinigde
locaties in beeld te krijgen. Nederland voldoet hier vermoedelijk al grotendeels aan.
In huidige teksten van de richtlijn worden lidstaten niet afgerekend als bodems niet
gezond zijn of als er geen vooruitgang is in de bodemkwaliteit. De richtlijn stelt
dan ook geen bindende doelen, maar vraagt enkel om inzet vanuit de lidstaten. De richtlijn
betekent wel dat er een landsdekkend monitoringnetwerk opgezet moet worden voor alle
bodems. Op dit moment bestaat er alleen voor landbouwbodems een landelijk monitoringnetwerk.
De Raadsversie van de richtlijn past bij de doelstelling uit het in ontwikkeling zijnde
beleidsprogramma «Bodem, Ondergrond en Grondwater» om te zorgen voor een vitale bodem.
Ook een gezonde landbouwbodem, essentieel voor voedselzekerheid, is in het regeerprogramma
opgenomen en is als doelstelling in lijn met het Nationaal Programma Landbouwbodems
van LVVN.
Afgelopen december ging het proces in Brussel onverwachts snel. Na de herbevestiging
van de positie van het Europees Parlement op 21 oktober jl. en een eerste oriënterende
triloog op 22 oktober jl., hebben diverse technische besprekingen plaatsgevonden tussen
het parlement, de Commissie en het Hongaars Voorzitterschap. Het Hongaars Voorzitterschap
heeft 12 december jl. geprobeerd om in één triloog tot een akkoord te komen. Dit is
vanwege de korte tijd niet gelukt, want de partijen stonden nog te ver uit elkaar.
Het Pools Voorzitterschap heeft aangegeven dat ze het voorstel verder wil brengen
in 2025. Onduidelijk is nog wanneer het Pools voorzitterschap verwacht een akkoord
te kunnen bereiken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei