Brief regering : Reactie op aangenomen moties naar aanleiding van het tweeminutendebat dieren buiten de veehouderij (5 december 2024)
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1377
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2025
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven
aan de volgende aangenomen ontraden moties tijdens het tweeminutendebat dieren buiten
de veehouderij (5 december 2024). Daarnaast informeer ik uw Kamer over de invulling
en voortgang van enkele moties die zijn aangenomen tijdens de begrotingsbehandeling
in februari 2024.
Motie van het Lid Kostić over maatregelen tegen bijtincidenten (Kamerstuk 28 286,
nr.
1363)
De aangenomen motie van het lid Kostić1, ingediend tijdens het tweeminutendebat Dieren buiten de veehouderij van 5 december
jl., constateert dat mijn ambtsvoorganger verschillende maatregelen tegen bijtincidenten
door honden heeft voorgesteld2 om nader uit te werken. De motie verzoekt mij om naast het opzetten van een landelijk
meldpunt en invoering van een verplicht afstammingsbewijs voor honden met bepaalde
kenmerken ook prioriteit te geven aan het nader uitwerken van de voorgestelde landelijk
geldende muilkorf- en aanlijnplicht voor honden die gevaarlijk gedrag vertonen en
de verplichte cursus om kennis bij eigenaren te vergroten.
Omdat het voorstel veelomvattend is kunnen niet alle maatregelen gelijktijdig worden
uitgewerkt. Ik heb prioriteit gegeven aan het realiseren van een landelijk meldpunt
en het uitwerken van een verplicht afstammingsbewijs, omdat ik verwacht dat deze de
meeste impact hebben.
Zoals ik in mijn brief3 van 18 oktober jl. heb aangegeven, zou ik met die prioritering eind 2025 een operationeel
landelijk meldpunt kunnen realiseren en zou een verplicht afstammingsbewijs voor honden
met bepaalde kenmerken in 2027/2028 in werking kunnen treden. Het mede prioriteren
van het uitwerken van de twee andere maatregelen heeft mogelijk gevolgen voor dit
tijdspad. Voor een landelijke aanlijn- en muilkorfplicht voor bepaalde honden moet
een nieuwe wettelijke bevoegdheid op Rijksniveau worden ingevoerd. Hiervoor is een
wetswijziging nodig. Dat kost minimaal twee jaar. Een cursusverplichting kan middels
een algemene maatregel van bestuur ingevoerd worden. De inhoud en vorm moeten echter
nog nader bepaald worden. Dit zal ongeveer drie jaar in beslag nemen. Ik zal uw Kamer
met de eerstvolgende verzamelbrief Dierenwelzijn over het nieuwe tijdpad informeren.
Motie van het Lid Kostić c.s. over een plan van aanpak voor een einde aan het doden
van gezonde dieren in dierentuinen (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 69)
De aangenomen motie van het lid Kostić c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 69), ingediend en aangehouden tijdens de begrotingsbehandeling van het toenmalige Ministerie
van LNV in februari 2024, stelt dat dierentuinen te veel fokken en dat het niet acceptabel
is als deze dieren in suboptimale omstandigheden terecht komen of gedood worden. Daarom
wordt een plan van aanpak gevraagd om een einde te maken aan het doden van gezonde
dieren in dierentuinen.
Het is niet acceptabel als dierentuinen lukraak met dieren fokken, terwijl er geen
geschikte plekken voor de nakomelingen beschikbaar zijn. Daarom is het belangrijk
dat dierentuinen vóórdat ze met dieren fokken goed nadenken of er een geschikte bestemming
is voor de nakomelingen. Het fokken met dieren kan noodzakelijk zijn voor de instandhouding
van diersoorten, dat gereguleerd wordt vanuit internationaal gecoördineerde instandhoudingsprogramma’s.
Deze belangrijke maatschappelijke taak voor dierentuinen moet behouden blijven. Ook
is het belangrijk dat dieren hun soorteigen gedrag, waaronder voortplantingsgedrag
kunnen blijven vertonen. Dit is geregeld in hoofdstuk 4 van het Besluit houders van
dieren.
Er bestaat een risico dat surplus dieren die niet gedood mogen worden in suboptimale
omstandigheden terecht komen, bijvoorbeeld in het buitenland, of naar het buitenland
worden getransporteerd om te worden gedood. Dit tast hun welzijn aan en moet worden
voorkomen. Daarom zal ik onderzoek doen naar hoe vaak het doden van surplus dieren
in dierentuinen voorkomt, de redenen hierachter, de bestemming van de dieren (denk
aan voederdieren, wetenschap of destructie) en de alternatieven voor populatiemanagement
en het doden van surplus dieren in dierentuinen. Daarbij ga ik ook in gesprek met
de sector en andere belanghebbenden. Aan de hand van dit onderzoek en de gesprekken
zullen beleidskeuzes worden gemaakt om de hoeveelheid surplus dieren in dierentuinen
te verminderen en hun welzijn zo goed mogelijk te borgen.
Motie-Graus/Kostić over opvang- en zorgplicht van de betrokken overheden voor dieren
die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1367)
De aangenomen motie van de leden Graus en Kostić verzoekt om er zorg voor te dragen
dat alle betrokken overheden voldoen aan hun opvang- en zorgplicht van dieren die
niet op de huis- en hobbydierenlijst staan.
De Omgevingswet bevat een algemene bepaling waarin staat dat een ieder voldoende zorg
dient te dragen voor de fysieke leefomgeving, waar de natuur (inclusief de in het
wild levende dieren) onderdeel van uitmaakt (afdeling 1.3 van de Omgevingswet). Voor
gehouden dieren geldt eveneens een zorgplicht op grond van de Wet dieren (artikel
1.4). De Wet dieren kent verder een verplichting om hulpbehoevende dieren, zowel gehouden
als in het wild levend, de nodige zorg te verlenen (artikel 2.1, zesde lid). Deze
zorgplichten verplichten overheden als zodanig niet om dieren op te vangen.
De enige opvangplicht die geldt is opgenomen in artikel 5:5 van het Burgerlijk Wetboek,
en is gericht tot gemeenten. Die plicht maakt dat gehouden dieren die ronddwalen niet
aan hun lot worden overgelaten. Hier vallen ook dieren onder die sinds de invoering
van de huis- en hobbydierenlijst niet meer gehouden mogen worden, en die in de openbare
ruimte worden aangetroffen, omdat ze zijn ontsnapt of losgelaten. Ook deze dieren
dienen in eerste instantie door gemeenten te worden opgevangen.
Wanneer dit niet gebeurt, ontfermt de wildopvangsector zich in de praktijk over deze
dieren. Hoewel er gelukkig geen aanwijzingen zijn dat dieren die niet (meer) op de
huis- en hobbydierenlijst staan in groten getale worden losgelaten en zorgen voor
overbelasting bij de wildopvangcentra, is het belangrijk dat de gemeenten zich bewust
zijn van hun wettelijke opvangplicht. De opvangplicht is echter een autonome plicht
voor gemeenten. Daar heeft de rijksoverheid geen sturende rol in. Ik voer wel gesprekken
met gemeenten over de opvang van dieren. Zoals toegezegd in het debat zal ik deze
gesprekken voortzetten en gemeenten het belang van de nakoming van hun bewaarplicht
benadrukken. Ik zal de Kamer met de eerstvolgende verzamelbrief Dierenwelzijn over
de voortgang van deze gesprekken informeren.
Ook voer ik gesprekken met de wildopvangsector, omdat zij in de praktijk de dieren
opvangen. Daar lopen zij soms tegen knelpunten aan, waarin we gezamenlijk naar een
oplossing zoeken. Samen met de wildopvang zijn de beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten
herzien (Staatscourant 2024, 368634). Met deze herziening sluiten de beleidsregels meer aan op de praktijk en blijft
het mogelijk voor opvangorganisaties om (wilde) dieren door middel van ontheffingen
en vrijstellingen op te vangen.
De gewijzigde motie-Graus over een plicht voor Staatsbosbeheer om passende opvang
te faciliteren voor de resterende konikspaarden uit de Oostvaardersplassen (Kamerstuk
28 286, nr.
1371)
De aangenomen motie van het lid Graus, ingediend tijdens het tweeminutendebat Dieren
buiten de veehouderij van 5 december jl., verzoekt mij om het doden zonder medische
noodzaak van de Konikpaarden uit de Oostvaardersplassen te voorkomen en Staatsbosbeheer
passende opvang te laten faciliteren.
De huidige vorm van populatiebeheer, onder andere van de Konikpaarden, is een inherent
onderdeel van de inzet van grote grazers en is nodig omdat natuurlijk populatiebeheer
door predatoren ontbreekt. De grote grazers worden ingezet ten behoeve van Natura
2000 doelen. Ik zal in gesprek gaan met Staatsbosbeheer en de Provincie Flevoland
om te kijken hoe het populatiebeheer van de inzet van grote grazers op zo een manier
vorm kan worden gegeven dat het doden zonder medische noodzaak van de Konikpaarden
uit de Oostvaardersplassen kan worden beperkt. Mochten daar geen goede oplossingen
voor zijn dan zal ik Staatsbosbeheer vragen in voorkomende gevallen passende opvang
te laten faciliteren voor zover mogelijk.
Motie van het lid Graus over de herziening van het Zeehondenakkoord inzake spoedige
noodhulp aan zogende zeehondenpups (Kamerstuk 28286, nr.
1370)
In het tweeminutendebat Dieren buiten de veehouderij (CD 23/10) op 5 december 2024
heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen die vraagt om een «herziening van het Zeehondenakkoord
inzake spoedige noodhulp aan zogende zeehondenpups zonder moeder daar door de gestelde
24 uurstermijn [in het Zeehondenakkoord] uitgehongerde zeehondenbaby’s te lang aan
hun lot worden overgelaten, in strijd met de Wet dieren, artikel 2.1, lid 6.» (motie
28 286, nr. 1370 van het lid Graus PVV).
Op dit moment is een onafhankelijke tussenevaluatie van het Zeehondenakkoord gaande5. De opdracht voor de tussenevaluatie is besproken met alle bij het Zeehondenakkoord
betrokken partijen. Ik kan niet vooruitlopen op de resultaten van de tussenevaluatie.
De concept bevindingen van de tussenevaluatie zijn medio december door de opdrachtnemer
gepresenteerd aan en besproken met de betrokken partijen.
De tussenevaluatie kijkt breed naar alle aspecten van het Zeehondenakkoord en de ervaringen
in de uitvoering hiervan. Daarmee biedt de tussenevaluatie aanknopingspunten om verder
naar de ervaringen met de 24 uurstermijn te kijken. Naar aanleiding van de motie zal
ik aanvullend onderzoek laten doen specifiek gericht op ervaringen met de 24 uurstermijn
en bezien of hierover betrouwbare data beschikbaar zijn om duidelijke uitspraken te
kunnen doen. Ik zal in gesprek gaan met partijen over de uitkomsten van de tussentijdse
evaluatie, de aanvullende gegevens en de interpretatie van het Zeehondenakkoord.
Het Zeehondenakkoord en het daarin opgenomen handelingskader beschrijft op welke wijze
er per geval gehandeld dient te worden. Om onnodig lijden van zowel zeehondenmoeders
als zeehondenpups te voorkomen is op basis van advies van de Wetenschappelijke Adviescommissie
Zeehondenopvang (WAZ) de 24 uurstermijn vastgesteld6. Gewone zeehonden laten hun pups soms alleen om te foerageren. Deze foerageertochten
kunnen lang duren en gescheiden moeders en pups moeten voldoende tijd krijgen om elkaar
weer te vinden, om zo verweesde pups te voorkomen. Het advies van de WAZ is uitgewerkt
in het handelingskader van het Zeehondenakkoord. Dit handelingskader beschrijft ook
de mogelijke uitzonderingen op de 24 uurstermijn. Zo kan er bijvoorbeeld eerder gehandeld
worden als de pup op een lastige of gevaarlijke plek ligt of indien het dier ernstig
ziek is. Het aanvullend onderzoek dat ik zal uitzetten is bedoeld om te bezien hoe
de 24 uurstermijn in de praktijk werkt en welke ervaringen daarmee zijn.
Indien Partijen van het Zeehondenakkoord het nodig achten kunnen er naar aanleiding
van de lopende tussentijdse evaluatie afspraken uit het Zeehondenakkoord worden gewijzigd,
met in achtneming van artikel 22. Artikel 22 stelt dat alle wijzigingen in het Zeehondenakkoord
schriftelijke instemming behoeven van alle 15 Partijen. Er zijn mij tot op heden geen
verzoeken tot wijziging van het Zeehondenakkoord bekend.
Ik zal de Tweede Kamer voor de zomer over de resultaten van het aanvullend onderzoek
informeren, tegelijkertijd met mijn appreciatie op de tussentijdse evaluatie, in afstemming
met de bij het Zeehondenakkoord betrokken partijen.
Motie van de leden Kostic (PvdD) en Graus (PVV) over niet langer dan vier jaar te
wachten met een verbod op het levend koken van krabben en kreeften (Kamerstuk 28 286,
nr.
1362)
In de motie wordt verzocht om over te gaan tot het instellen van een verbod op het
levend koken van krabben en kreeften en dit eerder dan in vier jaar te realiseren.
In onderstaande informeer ik u over de wijze waarop ik hier in de komende periode
uitvoering aan zal geven.
Op dit moment ben ik bezig met een onderzoek naar het bewustzijn van krabben en kreeften
en met het ontwikkelen van een elektrisch bedwelmingsapparaat. Dit apparaat zorgt
ervoor dat krabben en kreeften verdoofd zijn en geen pijn voelen bij het koken. Dit
onderzoek zal worden voortgezet. Zoals ik heb benoemd in het Tweeminutendebat dieren
buiten de veehouderij van 5 december jl. zal de eerste fase van dit onderzoek in het
tweede kwartaal van 2025 worden afgerond. De resultaten hiervan zal ik vervolgens
delen met de Kamer. Op basis hiervan zal daarna in de volgende fase een bedwelmingsapparaat
ontwikkeld worden dat in horecakeukens toepasbaar is.
Daarnaast kwam in het debat aan de orde dat er in sommige andere landen al wel een
verbod geldt. Het gaat hier onder andere om Zwitserland en Nieuw-Zeeland. Ook werd
toegelicht dat in de praktijk vaak een mes achter de kop wordt gestoken om de dieren
te dodenvoor ze gekookt worden. Het ingewikkelde hieraan is dat dit niet altijd leidt
tot doding van de dieren, waarna de dieren alsnog levend de pan in gaan. Dit betekent
dat de dieren dan twee keer pijn lijden, als eerst door de ingreep met het mes en
vervolgens door het koken. Hiervoor zal dus nog uitgewerkt moeten worden of deze methode
zodanig kan worden toegepast dat de dieren hiermee wel daadwerkelijk worden gedood.
Aandachtspunt hierbij is ook dat de zenuwknopen die hiervoor moeten worden doorgesneden
bij krabben en kreeften verschillend in het lichaam zijn gesitueerd.
Dit houdt in dat ik als invulling van de motie in de komende periode in overleg met
experts als eerste wil vaststellen of, en met welke planning, elektrische bedwelming
en toepassing van een messnede snel tot een praktisch toepasbare werkwijze zouden
kunnen leiden. Ik zal hierover ook in overleg gaan met Koninklijke Horeca Nederland.
De bovenstaande stappen zullen in 2025 plaatsvinden. De resultaten hiervan zal ik
delen met de Kamer. Wanneer deze stappen zijn afgerond zal ik kijken hoe dit in regelgeving
uitgewerkt kan worden, met als insteek dat levend koken vanaf dat moment niet meer
toegestaan zal zijn. Dit zal dan naar verwachting in 2026 kunnen plaatsvinden. Punt
van aandacht daarbij is ook op welke wijze de handhaving op doding van de dieren in
horecakeukens uitvoerbaar kan worden vormgegeven. Over de handhaving van het in te
stellen verbod zal ik in gesprek gaan met de NVWA.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F. Rummenie
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur