Brief regering : Kabinetsreactie op het Rli-advies 'Ruimtelijke ordening in een veranderend klimaat'
29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu
Nr. 422
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Op 12 juni 2024 heeft de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) het advies
«Ruimtelijke ordening in een veranderend klimaat» uitgebracht. In de regeling van
werkzaamheden van 18 juni heeft het lid Olger van Dijk om een kabinetsreactie op dit
rapport gevraagd. Mede namens de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
ontvangt u hierbij de reactie op het advies.
Het kabinet wil allereerst de Rli graag hartelijk danken voor dit uitgebreide advies.
Effectieve klimaatbestendige ruimtelijk ordening is een belangrijk vraagstuk met opgaven
op zowel de korte als langere termijn.
Het Rli-advies bevat een overzicht van de uitdagingen die ons land door klimaatverandering
tegen zal komen en gaat in op de vraag hoe de ruimtelijke inrichting hierop kan worden
aangepast. De Rli signaleert zeven samenhangende belemmeringen die het maken van ruimtelijke
keuzes in de praktijk bemoeilijken. Vervolgens doet de Rli aanbevelingen om te komen
tot een klimaatbestendige ruimtelijke ordening. Deze zijn van belang voor de Rijksoverheid,
maar zeker ook voor provincies en gemeenten. Effectieve klimaatbestendige sturing
op ruimtelijke ordening is nodig om Nederland leefbaar te houden en extreem weer het
hoofd te kunnen bieden. De Rli benadrukt dat een klimaatbestendige ruimtelijke ordening
ook kansen biedt om een mooier en beter land te realiseren, voor onszelf en voor toekomstige
generaties.
Reactie op het Rli-advies
Algemeen
Door klimaatverandering wordt het in de winters natter, en droger en warmer in de
zomers. Weersextremen nemen toe. Aanpassing aan die veranderende omstandigheden is
nodig. Voor toekomstige welvaart en veiligheid zijn keuzes in de ruimtelijke ordening
die rekening houden met water en bodem van belang. Daarom is klimaatadaptatie een
belangrijk onderwerp in het Regeerprogramma1.
De ligging van Nederland in de delta van de Rijn en de Maas aan de Noordzee heeft
ons veel gebracht, in welvaart en kwaliteit van leven. Dat we deze hoge kwaliteit
van leven op deze plek hebben weten te realiseren is geen vanzelfsprekendheid. We
leven al eeuwen veilig onder zeeniveau door ons ingenieuze systeem van dijken, polders,
dammen en andere waterstaatswerken. Om ook in de toekomst op een veilige manier in
onze delta te kunnen blijven wonen en werken zullen we hard moeten blijven werken
aan ons watersysteem, net zoals we dat vroeger ook hebben gedaan. Daarnaast moeten
we werken aan het weerbaar maken van onze steden en dorpen tegen toenemende weersextremen,
als gevolg van klimaatverandering. Als we dat op een goede manier doen kunnen we ook
in de toekomst veilig en prettig blijven wonen en werken in de delta, zoals we dat
al eeuwen hebben gedaan.
Het kabinet heeft ten aanzien van het onderwerp klimaatadaptatie een aantal belangrijke
voornemens. Ten eerste werkt het kabinet, zoals aangekondigd in het regeerprogramma,
aan een nieuwe Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS’26)2 die in 2026 ter besluitvorming zal worden voorgelegd, met doelen voor infrastructuur,
zoetwaterbeschikbaarheid, gezondheid, wonen, cultureel erfgoed, landbouw en natuur.
De aanbevelingen van de Rli zullen daarbij worden betrokken.
Ten tweede moeten in het waterbeleid belangrijke keuzes worden gemaakt. Deze worden
voorbereid in het Deltaprogramma en vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2028–2033.
Het betreft onder andere de zoetwaterverdeling en de herijking van de Nationale Zoetwaterstrategie.
Deze inzichten en keuzes geven richting aan welke plekken het meest geschikt zijn
voor welke (nieuwe) functies, en wat nodig is om Nederland ook in de toekomst van
voldoende zoetwater van goede kwaliteit te kunnen blijven voorzien.
Ten derde werkt het kabinet aan een hernieuwd programma Ruimte voor de Rivier met
maatregelen voor de korte en (waar mogelijk) lange termijn, gericht op herstel van
rivierbodems en meer ruimte voor rivierwaterafvoer.
Ten vierde herijkt het kabinet samen met de waterschappen en Rijkswaterstaat het Hoogwaterbeschermingsprogramma
(HWBP) met het oog op zeespiegelstijging en hogere rivierwaterafvoeren.
Deze besluiten hebben een ruimtelijke impact en worden meegenomen in de integrale
afwegingen bij de te maken ruimtelijke keuzes in de Nota Ruimte.
Opgemerkt wordt dat klimaatadaptatie weliswaar belangrijk en urgent is, maar niet
helemaal nieuw. Er worden nu ook al de nodige stappen gezet. Zo is er al het Nationaal
Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie (NUPKA)3 waarin wordt beschreven hoe het Rijk werkt aan klimaatadaptatie. Ook de kabinetsreactie4 op de KNMI’23-klimaatscenario’s5 en de Kamerbrief over water- en bodembeleid van 22 oktober jl.6 geven hier inzicht in.
Reactie op de vier oplossingsrichtingen en de concrete aanbevelingen
Om Nederland ook in de toekomst leefbaar en welvarend te houden, doet de Rli tien
aanbevelingen die zijn verdeeld over vier oplossingsrichtingen. Deze kabinetsreactie
past deze structuur toe.
I Zorg ervoor dat ruimtelijke keuzes van zowel de overheid als de samenleving zo veel
mogelijk rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering
Aanbeveling 1: Zorg met een «waterkalender» systematisch voor tijdige en publiek beschikbare
informatie over veranderende waterstaatkundige condities
Aanbeveling 2: Toets alle ruimtelijke visies, plannen en besluiten van de overheid
op hun klimaatbestendigheid
Het kabinet deelt het inzicht van de Rli dat voor het maken van toekomstbestendige
ruimtelijke keuzes rekening gehouden moet worden met de gevolgen van klimaatverandering.
Het scheppen van duidelijkheid over langetermijnrisico’s ondersteunt andere overheden,
marktpartijen en burgers.
De eerste voorwaarde voor het maken van toekomstbestendige ruimtelijke keuzes is dat
er voldoende informatie beschikbaar is over waterstaatkundige condities en dat deze
informatie op een toegankelijke manier beschikbaar wordt gesteld aan stakeholders
en het publiek. Er is al veel informatie beschikbaar, bijvoorbeeld bij het Watermanagementcentrum
Nederland, Rijkswaterstaat, de waterschappen en het KNMI. Deze organisaties zorgen
ook voor communicatie, zoals via de website van Ons Water en het Early Warning Centre
van het KNMI. Veel van deze informatie wordt samengebracht in de Klimaateffectatlas7 die beschikbaar is voor het publiek. Medeoverheden maken gebruik van deze kaarten
en gegevens, bijvoorbeeld voor het in kaart brengen van de risico’s in hun regio.
Dat gebeurt onder andere via het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie8. Veel regio’s hebben ook een eigen doorvertaling gemaakt van het water- en bodembelang
in de ruimtelijke plannen, zoals de watersignaleringskaart van provincie Noord-Brabant9, en de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap van Rijnland10.
De Rli pleit voor een «waterkalender» (aanbeveling 1) waarin relevante informatie tijdig en systematisch beschikbaar komt voor het publiek.
Het kabinet betrekt deze aanbeveling bij de totstandkoming van de Deltabeslissingen
in 2027 en het daaropvolgende Nationaal Water Programma 2028–2033.
De Rli adviseert om alle ruimtelijke visies, plannen en besluiten van de overheid
te toetsen op hun klimaatbestendigheid (aanbeveling 2). Voor ruimtelijke keuzes is in de Omgevingswet de «weging waterbelang» (voorheen
de watertoets) opgenomen (artikel 5.37 in het besluit kwaliteit leefomgeving). Gemeenten
moeten het advies van de waterbeheerder betrekken bij het inschatten van de gevolgen
van een ruimtelijk plan voor het watersysteem. Hierbij kan het gaan om keuzes op het
gebied van energietransitie, infrastructuur, landbouw, wonen, natuur en economie.
Er wordt verkend hoe dit artikel op een effectieve en efficiënte wijze kan worden
toegepast. Daarnaast is Rijkswaterstaat bezig om klimaatadaptatie te betrekken bij
besluitvorming over de investeringen in de belangrijkste infrastructurele netwerken:
de rijkswegen, de hoofdvaarwegen en het hoofdwatersysteem.
Het kabinet zal in overweging nemen of er aanvullend nog verdere stappen nodig zijn;
dit zal worden betrokken bij de totstandkoming van de NAS’26.
II Maak flexibiliteit de nieuwe norm voor ruimtelijke ordening
Aanbeveling 3: Reserveer in omgevingsplannen ruimte voor waterstaatkundige maatregelen
Aanbeveling 4: Benut mogelijkheden voor tijdelijk ruimtegebruik
Het kabinet onderschrijft het belang van het reserveren van ruimte voor waterstaatkundige
maatregelen in omgevingsplannen (aanbeveling 3). Dit doet het kabinet in het kader van het in het Regeerprogramma aangekondigde
hernieuwde programma Ruimte voor de Rivier en het profiel van vrije ruimte rondom
waterkeringen. Dit is erop gericht voldoende ruimte te reserveren voor toekomstige
versterkingen van waterkeringen en duidelijkheid te bieden voor alle stakeholders.
Voor het landelijke ruimtelijke beleid is in de Kamerbrief over rekening houden met
water en bodem11 van 22 oktober jl. opgenomen dat er aan de voorkant rekening gehouden wordt met water
en bodem bij de te maken afwegingen voor een robuuste ruimtelijke ordening en inrichting.
We houden rekening met water en bodem, bijvoorbeeld bij het bouwen van huizen, om
te voorkomen dat nieuwe huizen op termijn gaan verzakken of een groot risico kennen
op wateroverlast en schade (zoals funderingen). Daar is niemand bij gebaat. Tegelijkertijd
betekent «rekening houden met» ook dat we meebewegen met water en bodem en soms bijvoorbeeld
accepteren dat er wateroverlast is. Denk aan een tuin van een woning die af en toe
onder water komt te staan wanneer deze grenst aan een sloot die soms overloopt. «Rekening
houden met» werkt dus twee kanten op. Het accent komt daarbij te liggen op wat er
wel kan en hoe we daarvoor zorgen. We moeten creatief zijn en slimme keuzes maken
met goede technische oplossingen, daar waar mogelijk, houdbaar en betaalbaar. Dit
wordt ook meegenomen in de nieuwe Nota Ruimte. Hierin worden integrale en gebiedsgerichte
ruimtelijke keuzes gemaakt voor nu en de toekomst, waarbij we onder andere rekening
houden met water en bodem.
Het verdient aanbeveling om innovatief en creatief met het gebruik van ruimte om te
gaan. Tijdelijk ruimtegebruik (aanbeveling 4) is een mogelijkheid die – binnen duidelijke randvoorwaarden – meer toegepast kan
worden. Dit vergt in sommige gevallen wel een andere denk- en werkwijze. De Deltacommissaris
heeft bijvoorbeeld geadviseerd om ruimte die in de toekomst nodig is voor water in
verband met zeespiegelstijging en extreme neerslag, te bestemmen voor tijdelijke woningbouw
en aangepast bouwen, mits er garanties zijn voor deze tijdelijkheid en vanuit de waterveiligheid
de ruimte indien nodig kan worden benut. Het Ministerie van IenW zal samen met het
Ministerie van VRO verkennen hoe om te gaan met tijdelijk ruimtegebruik, waarmee we
extra kansen bieden om functies (tijdelijk, op bepaalde plekken) wel gerealiseerd
te krijgen.
Het is van belang om ruimte toekomstbestendig te gebruiken. Daarbij zijn bijvoorbeeld
de uiterwaarden nodig om te kunnen voorzien in rivierwaterafvoer. Het vorige kabinet
heeft daarom het bouwen in uiterwaarden beperkt. Dit maakt onderdeel uit van de actualisatie
van de Beleidslijn Grote Rivieren. Tegelijkertijd blijft er, onder voorwaarden, ruimte
voor tijdelijke activiteiten.
III Versterk het instrumentarium voor klimaatbestendige en flexibele ruimtelijke keuzes
door overheid en samenleving
Aanbeveling 5: Betrek langetermijnkosten klimaatverandering bij investeringsbeslissingen
Aanbeveling 6: Stel algemene regels voor klimaatbestendige inrichting
Aanbeveling 7: Weeg het waterbelang bij ruimtelijke besluiten zo vroeg mogelijk mee
en op het juiste schaalniveau
Aanbeveling 8: Maak afspraken met bovenstroomse landen over wateraanvoer en -berging
Het kabinet herkent de constatering van de Rli dat financiële prikkels om klimaatverandering
mee te laten wegen bij investeringskeuzes onvoldoende ontwikkeld zijn. Daarom wordt
er samen met partijen uit de financiële sector onderzocht hoe er vanuit de overheid
en financiële instellingen voor gezorgd kan worden dat (langetermijn) overstromings-
en klimaatrisico’s worden betrokken bij investeringsbeslissingen (aanbeveling 5). Dit vraagt om transparantie over de mogelijke risico’s en het bieden van een duidelijk
handelingsperspectief.
Klimaatverandering kenmerkt zich door een mate van onzekerheid die het voor organisaties
ingewikkeld maakt om te bepalen welke langetermijn risico’s precies op hen afkomen
en welke investering daar nu tegenover zou moeten staan om schade en uitval te voorkomen
of te beperken. Het KNMI heeft twee uitstootscenario’s doorgerekend. In het hoge uitstootscenario
blijft de uitstoot van broeikasgassen tot 2080 toenemen en vlakt daarna af. In het
lage uitstootscenario vermindert de uitstoot snel en worden broeikasgassen uit de
atmosfeer verwijderd, in lijn met de Overeenkomst van Parijs. De twee scenario’s geven
de bandbreedte waarbinnen de veranderingen in Nederland zich zullen ontwikkelen. Omdat
daarin onzekerheden bestaan, zijn per uitstootscenario twee varianten doorgerekend.
In de natte variant is uitgegaan van sterk nattere winters en licht drogere zomers
en in de droge variant van licht nattere winters en sterk drogere zomers. De combinatie
van de twee uitstootscenario’s met de beide varianten levert de vier KNMI’23-klimaatscenario’s
op.
Om deze onzekerheden het hoofd te bieden, wordt samen met partijen zoals netbeheerders
en partijen uit de financiële sector nagedacht over hoe de langetermijnrisico’s effectief
kunnen worden meegenomen in de investeringsbeslissingen. Zo wordt bijvoorbeeld het
toepassen van waterlabels verkend, met het oog op verbeterde beschikbaarheid van informatie,
en wordt er nagedacht hoe de fase van de grondexploitatie benut kan worden om tijdig
overstromings- en klimaatrisico’s mee te nemen en zo te voorkomen dat risico’s worden
afgewenteld op de eindgebruikers.
Ook werken we aan het goed ontsluiten van bestaande data en beleidsinformatie over
overstromings- en klimaatrisico’s, zodat er betere inschattingen gemaakt kunnen worden
door financiële instellingen en bedrijven. Dit is belangrijk omdat banken, verzekeraars
en bedrijven vanuit hun toezicht- en rapportageverplichtingen rekening moeten houden
met hoe fysieke risico’s als gevolg van overstromingen en klimaatverandering hun portefeuilles
en bedrijfsprocessen raken. Beter inzicht in risico’s en onzekerheden helpt hen om
slimme investeringsbeslissingen te nemen. Om dit goed te doen werken we actief samen
met de financiële sector en andere relevante stakeholders binnen de private sector.
Het is ook van belang de kosten en baten duidelijk in beeld te krijgen. Zo is er in
de Metropoolregio Amsterdam (MRA) in NOVEX-verband onderzoek gedaan naar de kosten
en baten van het klimaatadaptief maken van de gebouwde omgeving (bestaand en nieuwbouw).
Hierin is gekeken naar baten over een langere termijn. In het Bestuurlijk Overleg
MIRT Noordwest (2023) is voor de MRA afgesproken dat regio en rijk samenwerken aan
een voorstel voor pilots om tot investeringsmodellen te komen voor klimaatadaptatiemaatregelen
in zowel de bestaande bebouwde omgeving als bij nieuwbouw. Dit sluit aan bij de regionale
en nationale trajecten die al lopen en bij het Deltaprogramma.
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de transitie naar een klimaatbestendig Nederland
voor iedereen haalbaar en betaalbaar is: we moeten iedereen betrekken en niemand mag
achterblijven. Er dient specifiek aandacht te worden besteed aan de positie van burgers
die door financiële (of andere) belemmeringen meer moeite kunnen hebben met het toekomstbestendig
maken van hun omgeving.
De Rli beveelt aan algemene regels te stellen voor klimaatbestendige inrichting (aanbeveling 6). De Rli merkt op dat grondeigendom sterk sturend is bij ruimtelijke beslissingen.
Het kabinet herkent dat het ruimtelijk beleid is verbonden met de maatschappelijke
opgaven in Nederland en de daarbij horende verdeling van onze ruimte. Het gaat er
bij grondbeleid juist om de ontwikkeling van de ruimte en de realisatie van de fysieke
opgave mogelijk te maken. Het grondbeleid is dus plaats- en functieonafhankelijk en
daarmee dienend aan het ruimtelijk beleid en van groot belang voor gebiedsontwikkeling.
Gebiedsontwikkeling kent lange doorlooptijden. Het is moeilijker in een laat stadium
van besluitvorming (bijvoorbeeld over woningbouw) nog rekening te houden met de effecten
van klimaatverandering. Dan zijn er vaak al afspraken gemaakt, bijvoorbeeld tussen
gemeenten, ontwikkelaars en (andere) grondeigenaren. Dit benadrukt in de ogen van
het kabinet het belang om verder vooruit te kijken, aan de voorkant het belang van
water en bodem mee te wegen (conform aanbeveling 7), en zo toekomstbestendige keuzes te maken voor de inrichting van Nederland.
Op dit moment wordt verkend hoe de «weging waterbelang» zo effectief en efficiënt
mogelijk kan worden toegepast (zie toelichting aanbeveling 2). Daarnaast zijn voor de gebouwde omgeving het Ruimtelijk afwegingskader en de Landelijke
maatlat twee instrumenten die handvatten bieden bij gebiedsontwikkeling en nieuwe
projecten. Het Ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving12 biedt inzicht in waar er klimaatadaptief gebouwd kan worden, door de risico’s vanuit het water- en bodemsysteem
in kaart te brengen. De Landelijke maatlat voor een groene, klimaatadaptieve gebouwde
omgeving13 maakt inzichtelijk hoe nieuwbouw klimaatbestendig kan worden gebouwd. Beide instrumenten bieden informatie
aan medeoverheden en ons om toekomstbestendige ruimtelijk keuzes te maken. Het kabinet
wil zo min mogelijk belemmeringen opwerpen voor woningbouw en zet daarom in beschikbaarheid
van informatie en het tijdig aan tafel krijgen van belanghebbende partijen.
Ook vanuit de programmatische aanpak Groen in en om de stad (GIOS) wordt door de Ministeries
van VRO en LVVN door middel van groen bijgedragen aan onder andere de klimaatadaptatieopgave
in en om bebouwd gebied. Met de Handreiking Groen in en om de stad14, die 31 mei aan de Tweede Kamer is gestuurd, bieden we medeoverheden een helpende
hand om zowel inhoudelijk als procesmatig groen beter mee te nemen in de ruimtelijke
planvorming. De handreiking bevat een eerste nadere invulling van de Landelijke maatlat
op de thema’s groen, biodiversiteit, hitte en wateroverlast. De Handreiking is ook
bedoeld voor de bestaande stad. Met GIOS wordt bijgedragen aan de klimaatadaptatieopgave,
maar worden ook kansen benut om voldoende groen in en om de stad te realiseren voor
een gezonde en prettige leefomgeving.
Op verschillende manieren wordt er gewerkt aan afspraken met bovenstroomse landen
(aanbeveling 8). Voor de rivieren Rijn, Maas, Schelde en Eems werkt Nederland al nauw samen met
andere landen in het stroomgebied, waarbij kennis wordt uitgewisseld en afspraken
worden gemaakt over allerlei wateronderwerpen als wateraanvoer en waterberging. De
Rli wijst er terecht op dat deze afspraken niet altijd stroomgebieddekkend worden
gemaakt. Nederland streeft hier wel naar, maar we zetten in op bilaterale afspraken
als deze effectiever zijn.
De Rli stelt dat de oplossingsruimte buiten de landsgrenzen onvoldoende in beeld is.
In verschillende onderzoeksprogramma’s wordt hier momenteel aan gewerkt. In 2023 is
het toegepast wetenschappelijk kennisprogramma JCAR-ATRACE15 gelanceerd voor het doen van onderzoek naar overstromings- en droogterisicobeheer
in grensoverschrijdende regionale stroomgebieden.
Daarnaast wordt met de buurlanden en landen binnen de internationale riviercommissies
gewerkt aan een overzicht van geplande maatregelen voor de Rijn- en Maasstroomgebieden
en de effecten daarvan voor Nederland. Het gaat bijvoorbeeld om dijkverhogingen, rivierverruiming,
waterretentie en verandering van landinrichting/landgebruik. Via bestaande programma’s
wordt ook gekeken waar aanvullende internationale samenwerking of (bestuurlijke) afspraken
nodig zijn. Op grond van de EU Richtlijn Overstromingsrisico’s16 is het verplicht om in stroomgebieden het verminderen van overstromingsrisico’s af
te stemmen en een gezamenlijke aanpak voor de omgang met laagwater te hebben. De internationale
overstromingsrisicobeheerplannen worden geschreven en vastgesteld in de riviercommissies.
IV Neem tijdig besluiten over grote systeemkeuzes en de ruimtelijke gevolgen daarvan
Aanbeveling 9: Voer een integraal kennis- en onderzoeksprogramma uit voor klimaatbestendige
ruimtelijke ordening
Aanbeveling 10: Stel een langetermijnprogramma op gericht op besluitvorming over grote
systeemkeuzes
Nederland heeft een lange geschiedenis in water- en bodemonderzoek en het water- en
ruimtebeleid heeft een stevige kennisbasis. Nederlandse water- en klimaatonderzoekers
en -adviseurs behoren al decennia tot de wereldtop. Inzet van kennis om te komen tot
klimaatbestendige oplossingen is ook onderdeel van het programma Ruimte voor de Rivier 2.0
en het Kennisprogramma Zeespiegelstijging (KPZSS). Het KPZSS onderzoekt wat de mogelijke
gevolgen van zeespiegelstijging zijn en levert kennis waarmee we tijdig keuzes kunnen
maken voor de bescherming en inrichting van Nederland. De topsector Water en Maritiem
zoekt steeds nadrukkelijker de samenwerking met de bouw en techniek, landbouw en logistieke
sector voor een klimaatbestendig stedelijk en landelijk Nederland. In de Nationale
Groeifondsprojecten Werklandschappen van de Toekomst en NL2120 ontwikkelen we kennis
en innovatie voor klimaatbestendige bedrijventerreinen en een klimaatbestendig gebruik
van land- en watersystemen. NL2120 zet specifiek in op de kracht van natuurlijke systemen
om de maatschappelijke uitdagingen aan te pakken door het toepassen van Nature based
Solutions.
Tegelijkertijd herkennen we de noodzaak voor samenwerking tussen verschillende disciplines
om te voorkomen dat kennis en innovatie versnipperd en verkokerd worden ontwikkeld.
We blijven dan ook initiatieven nemen om kennisvelden en sectoren bij elkaar te brengen.
Het Rli-advies onderschrijft het streven van dit kabinet om deze samenwerking te blijven
versterken (aanbeveling 9).
Het kabinet sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rli om tijdig systeemkeuzes te
kunnen maken (aanbeveling 10), en dit gestructureerd uit te voeren. Daarom wordt in verschillende programma’s
in beeld gebracht wanneer welke keuzes gemaakt zullen moeten worden en wat voor verdere
voorbereiding dit vraagt. Deze bevindingen worden opgenomen in het Nationaal Water
Programma 2028–2033.
Verder werkt het kabinet aan de nieuwe Nota Ruimte, waarin integrale en gebiedsgerichte
ruimtelijke keuzes worden gemaakt voor nu en in de toekomst. Klimaatverandering en
de ruimtelijke consequenties daarvan maken hier onderdeel van uit. Daarnaast is er
een advies gevraagd aan de Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR) over de belangrijkste
systeemkeuzes. We verwachten dit rapport in maart 2025 te ontvangen. De conclusies
en aanbevelingen worden betrokken bij het opstellen van de nieuwe Nationale Klimaatadaptatiestrategie.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
B. Madlener
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat